Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingenToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.70 MB)

XML (4.06 MB)

tekstbestand






Editeurs

C.C. van de Graft

C.R. de Klerk

L.C. Michels

B.H. Molkenboer

H.W.E. Moller

J. Prinsen J.Lzn

Leo Simons

J.F.M. Sterck

A.A. Verdenius

C.G.N. de Vooys



Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

(1932)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 162]
[p. 162]

Meris.
Negende Herderskout.aant.

Inhoudt.

1 Meris, Maroos lantknecht, reist op zijn heerschaps gebodt, naar Mantua, om hopmanGa naar voetnootr. 1 2 Arrius, in Virgilius lantgoet gezeten, en op Maro gebeten, eenige bocken te vereeren, en 3 te paeien. Lycidas, een herder, volght Meris, en vraeght naer d'oirzaeck van zijne reis: diesGa naar voetnoot3 4 Meris by deze gelegentheit over d'ellende van dien tijt klaeght. Daer na gelijckerhantGa naar voetnoot4 5 naer Mantua treckende, kortenze de moeielijckheit des weghs met hunnen zangk.
 
Men hoort hoe Meris zich, op wegh, by Lycidas
 
Beklaeght, om 't krijghsgewelt, waer voor het Recht moet vlieden:
 
Zy reizen nietemin, en (of 't hun' druck genas)Ga naar voetnoot8
 
Verkorten tijt en reis met aengename lieden.Ga naar voetnoot9

Lycidas. Meris.

10 Ly. Waer leit de gangk, Meris? of volght ghy den wegh, recht naerGa naar voetnootr. 10 11 stadt toe?Ga naar voetnoot11

12 Me. Och Lycidas, moeten wy dit beleven? dat een vreemdelingk (wieGa naar voetnoot12-13 13 hoedde zich hier voor?) in ons armoedtje vallende, zeit: ghy oude huisluiden, 14 vertrekt: dit 's mijn. Wy zoo deerlijck verdruckt (want Fortuin alles ver-Ga naar voetnoot14-15 15 andert) brengen hem (de plaegh hael den soldaet) deze bocken.

16 Ly. Zeker ick had al gehoort, dat uw Menalkas met zijn gezangk al zijnGa naar voetnoot16 17 lant loste, van daer die heuvels beginnen te rijzen, en weder allengs af-Ga naar voetnoot17Ga naar voetnoot17-18 18 loopen, tot daer die oude beuckeboom staet, van zijn tacken geknot.

[pagina 163]
[p. 163]

Meris.
Negende Herderskout.

[Zowel Vergilius' biografen als de oude commentatoren zagen in Menalcas (zie r. 16), de grondbezitter die van zijn hoeve is verdreven, Vergilius zelf. Vondel volgt die zienswijze (zie Inhoudt, r. 1), welke ook nu nog door bijna alle Vergilius-kenners als de meest bevredigende wordt aanvaard. Moeris zal dan waarschijnlik zijn dienaar zijn, die bij de nieuwe meester, de centurio Arrius volgens Servius, gebleven is. Deze Arrius zou (alweer volgens Servius) Vergilius naar het leven hebben gestaan, zodat hij zich alleen kon redden door in de Mincio te springen.
Moeris is op weg naar Mantua, waar de nieuwe bezitter van Vergilius' eigendom woont en brengt hem een paar bokjes; volgens Vondels opvatting in opdracht van Vergilius (Menalcas), die met dat geschenk de toorn van zijn vijand hoopt te bezweren. Hij ontmoet de herder Lycidas, die hem vergezelt naar de stad. Moeris vertelt in 't kort de droevige lotgevallen van Menalcas, en Lycidas betreurt, dat hij voortaan het schone gezang van Menalcas niet meer zal horen. Zo komen beide er toe uit hun herinnering - als beurtzang - enige liederen van Menalcas te zingen op hun tocht naar de stad. Lycidas zingt bukoliese poëzie, verzen die uit Theocritus' dichtwerk stammen; wat Moeris zingt, is meer van actuele aard (een lofzang op Varus en op Caesar).
Het is zeer moeilik de historiese grondslag van deze Ecloga vast te stellen; of en hoe Vergilius weer in het bezit van zijn landgoed is gekomen, weet men niet zeker: de oude getuigenissen daarover zijn verward en tegenstrijdig. Verschillende pogingen heeft men - tot de jongste tijd toe - gedaan om de 1ste en 9de Ecloga met elkaar in overeenstemming te brengen; maar steeds blijven er moeilikheden, bezwaren, die hier natuurlik niet behoeven te worden besproken. Misschien kan de volgende opvatting van Ecloga I en IX, die van A. Geerebaert (in zijn Vier Eclogen van Vergilius, blz. 133) iets bijdragen tot beter begrip van Vondels Eerste en Negende Herderskout: ‘Een eerste maal werd Vergilius in zijn bezit bedreigd, maar Octavianus beschermde hem tegen de roofzucht der veteranen (zie 1ste Ecloga). Niet lang duurde het evenwel of een nieuwe aanval werd op zijn erfgoed gepleegd. Hij beproefde zijn recht te doen gelden tegenover den indringer (den Centurio Arrius, volgens Servius; volgens anderen Clodius of Milienus Toro); deze echter achtte het eenvoudiger het geschil gewapenderhand te slechten, en Vergilius kon ternauwernood zijn leven redden. Hij ging wederom naar Rome met de hoop in het bezit van zijn erfgoed hersteld te worden. Hier eindigt de IXde Ecloga’.]

Lycidas. Meris.

 
Waer heene, Meris? volght gy recht naer stê dit padt?
 
Me. Och, moeten wy dien dagh, ô Lycidas, beleven
 
Dat dus [noit vreesden wy 't,] een vreemdling aen koom' streven,Ga naar voetnootvs. 3
 
En, vallende in ons goet, onze armoê, zegg' verwoet:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Gy oude huisliên voort, vertreckt: dit is mijn goet.
 
Wy, jammerlijck verdruckt [want 's lants geluck vertrocken,Ga naar voetnoot6
 
Verandert alle dingk,] vereeren hem dees bocken.
 
De lantplaegh treffe en help' den vreemden krijghsman voort.Ga naar voetnoot8
 
Ly. Gewisselijck ick had al eene wijl gehoort
10[regelnummer]
Dat uw Menalk met zang zijn lantgoet vry kon koopen,Ga naar voetnoot10
 
Daer gins die heuvels eerst van onder opwaert loopen,
 
En weder daelen daer een oude beuck geplantGa naar voetnoot12
[pagina 164]
[p. 164]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

19 Me. Ghy hebt recht gehoort, en dat gerucht liep 'er al: maer mijn goedeGa naar voetnoot19 20 Lycidas, ons gezang baet zoo veel onder soldaten, gelijck een ChaonischeGa naar voetnoot20-21 21 duif, wanneer d'arent haer op het lijf valt: en had een kraey, ter slincke hant, 22 op den vermolsemden eeckelboom, my niet by tijts geraden dit pleiten teGa naar voetnoot22 23 staecken; Meris en Menalkas waren al lang om hals.

24 Ly. Och, vint men noch zulcke baldadige menschen? Menalkas, zouden 25 wy u en uw vermaeck zoo t'effens quijt zijn? Wie zou ons van VeltgodinnenGa naar voetnoot25 26 zingen? wie het velt met groen bestroien? wie de bronnen met groene meienGa naar voetnoot26-27 27 besteecken? of deuntjes zingen, die ick korteling u stilzwijgens ontnam, 28 toen gy naer Amaryl, onze vriendin, waert? O Tityr, wey mijn geitjes, totGa naar voetnoot28 29 dat ick wederkome, de wegh is kort; en ga drenck het zatte vee, en wachtGa naar voetnoot29 30 het, onder het drijven, voor den bock, die stoots is.

31 Me. Of die ons liever het onvolwrochte liet zong, dat van Menalkas,Ga naar voetnoot31 32 Varus ter eere, gezongen wiert. O Varus, magh Mantua (Mantua dat helaes!Ga naar voetnoot32-33 33 het verdruckte Kremone al te na leit) onbeschadight blijven, de zwanen 34 zullen met haren zangk uwen naem ten hemel toe verheffen.

35 Ly. Daer op moeten uw byen d'ypen van Korsika schuwen: daer opGa naar voetnoot35 36 moeten uw koeuiers, in klaverweide, van melck gespannen staen. Hef aen, 37 kunt ghy wat: de Zanggodinnen wijdden my oock in tot haren dichter:Ga naar voetnoot37 38 ick kan oock dichten, en de herders houden my oock voor hunnen Poeet;Ga naar voetnoot38 39 doch ick laet dit niet aen my leunen: want my dunckt niet dat ick met

[pagina 165]
[p. 165]
 
Zijn toppen ziet ter neêr gesmackt, aen dezen kant.
 
Me. Gy hebt oock recht gehoort: dit liep langs 's heeren straeten.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Maer, goede Lycidas, ons zingen temt soldaeten
 
Gelijck d'onnoosle duif den adelaer, die stijfGa naar voetnoot16
 
Een duif van Chaon uit de wolcken valt op 't lijf.
 
En had een bonte kraey, ter slincke hant gezeten
 
Op een vermolsemde eick, my niet by tijdts geheeten
20[regelnummer]
Dit pleit te staecken, daer een grooter ramp genaeckt,Ga naar voetnoot20
 
Menalk en Meris was al lang om hals geraeckt.
 
Ly. Och, vint men menschen, noch zoo boos en zoo baldaedigh?
 
Menalkas, zoudenwe u, vermoort dus ongenadigh,Ga naar voetnoot23
 
En teffens ons vermaeck ontbeeren? wie voortaen
25[regelnummer]
Zou van een Veltgodinne een veltliet heffen aen?Ga naar voetnoot25
 
Wie zou het groene velt met groente en loof bestroien?Ga naar voetnoot26
 
Wie bronnen met den mey besteecken, cieren, toien?
 
Wie deuntjes zingen, die 'k u korts ontdroegh al stil,Ga naar voetnoot28
 
Terwijlge ons liefste zocht, de goelijcke Amaril?Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
O Tityr, wey mijn geit, tot dat ick wederkeere;
 
De wegh is kort. ga drenck het zatte vee, 't is teêre;Ga naar voetnoot31
 
Dies wacht u voor den bock in 't drijven: want hy stoot.Ga naar voetnoot32
 
Me. Ja die ons zong het liet: dat elck tot luistren noodt,
 
En onvolwrocht is, 't welck Menalk met lust ten prijzeGa naar voetnoot33-34Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Van dappren Varus zong, op zulck een zoete wijze:
 
O Varus, magh het schoone en eedle Mantua,
 
Dat arm Kremone, nu gebrantschat, leght te na,Ga naar voetnoot37
 
Behouden blijven, dat die stadt geen plagen treffen,Ga naar voetnoot38
 
De zwaen zal met haer' zangk uw' naem ten hemel heffen.
40[regelnummer]
Ly. Uw honighbye schuw' den yp van Korsika
 
Op zulck een voorwaerde, en hierop moet, vroegh en spa,Ga naar voetnoot41
 
Uw koejenuier, stijf en zadt van melck, verlangen
 
Naer 't melcken. hef vry aen, zijt gy niet arm van zangen.Ga naar voetnoot43
 
De zangbergh heeft my oock voor zijn' poeet gekent.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Ick kan oock rijmen, en de herders, hier omtrent,Ga naar voetnoot45
 
My mede kennen voor hunn' dichter om mijn deunen:Ga naar voetnoot46
 
Doch 'k laet verwaendelijck dit geensins aen my leunen:Ga naar voetnoot47
[pagina 166]
[p. 166]

40 dichten by Varus en Cinne te pas kome; maer als een gans onder schelleGa naar voetnoot40 41 zwanen quaecke.

42 Me. Daer ben ick, o Lycidas, vast over uit, en overdenck eerst by myGa naar voetnoot42 43 zelven, of ick 'er op kan komen: 't is oock geen onaerdigh liet. O Galatea,Ga naar voetnoot43 44 kom herwaert: want wat vermaeck is 'er onder het water? Hier bloeit de 45 lente; hier stroit het aertrijck allerleie bloemen langs het water; hier hangtGa naar voetnoot45 46 de witte populier over het hol, en de taeie wijngert vlecht 'er schaduwenGa naar voetnoot46 47 voor. Kom herwaert: laet de razende baren aen strant ruischen.Ga naar voetnoot47

48 Ly. Hoe? waerom zingt ghy niet het geen ick u, in uw eenigheit, byGa naar voetnoot48 49 maneschijn hoorde zingen? Ick kan de wijze wel, had ick de woorden ont-Ga naar voetnoot49 50 houden.

51 Me. Dafnis, waerom slaet ghy den loop der oude starren gade? zie daerGa naar voetnoot51 52 komt de star van Cesar, Venus afkomst, op; een star, die gewas en vruchtenGa naar voetnoot52 53 zegent, en de druif op de luchtige heuvels verft en rijp maeckt. Dafnis entGa naar voetnoot53 54 peeren: uwe nakomelingen zullen d'appels plucken. De tijt gaet met alleGa naar voetnoot54-55 55 dingen strijcken, oock met onze gedachtenisse: my gedenckt, dat ick noch 56 een kint zijnde, dickwils de zon te bedde zong: nu zijn my al die deuntjesGa naar voetnoot56 57 vergeten: en oock is Meris het zingen al vergaen: Meris zagh den wolf eerstGa naar voetnoot57 58 van achter. Maer dat's genoegh: Menalkas zalze u noch dickwils voor zingen.Ga naar voetnoot58

59 Ly. Ghy laet met dit weigeren ons vast naer uwen zangk verlangen:Ga naar voetnoot59 60 daer de zee, zoo ghy ziet, u te geval stil en effen leit, en niet een windekenGa naar voetnoot60 61 ruischt. Hier zijn wy ten halven wege; want men begint Bianors graf te zien.Ga naar voetnoot61

[pagina 167]
[p. 167]
 
Want 'k hou niet dat ick met mijn dichters beste staelGa naar voetnoot48
 
In lof en in waerdy by Cinne en Varus hael,
50[regelnummer]
Maer quaeck, gelijck een gans by zwaenen in de beecken.
 
Me. Ick zit, ô Lycidas, dit vast en overreken,Ga naar voetnoot51
 
En overlegge eerst by my zelf' of ick de wijs
 
Kan vinden: 't is een liedt van geenen kleinen prijs.Ga naar voetnoot53
 
O Galatea, koom: want wat vermaeck of leven
55[regelnummer]
Is onder 't water? hier is 't lente. velden weven
 
Ons hier een bloemtapijt langs 't water, en hier streckt
 
De witte populier zich uit, die 't hol bedeckt.
 
De taeie wijnstock vlecht hier schaduw met zijn blaêren.
 
Koom herwaert: laet het strant vry ruisschen met zijn baren.
60[regelnummer]
Ly. Wel waerom zingtge niet dat ick u hoorde byGa naar voetnoot60
 
De maene in eenzaemheit opzingen zoet en bly.
 
Ick kan de wijs: had ick de woorden niet vergeeten.Ga naar voetnoot62
 
Me. O Dafnis, waerom zweet gy dus in 't overmeetenGa naar voetnoot63
 
Der oude starren? zie hoe Cezars star verrijst
65[regelnummer]
Uit Cypris afkomst zelve, een star die ieder spijst,Ga naar voetnoot65
 
Met vruchten en gewas kan zeegnen, muskadellenGa naar voetnoot66
 
Op luchte heuvels brengt tot rijpheit, en aen 't zwellen,Ga naar voetnoot67
 
En verftze blaeu en root. ga Dafnis, ent de peer.
 
Uwe afkomst met der tijt schud ooft en appels neêr.
70[regelnummer]
De tijt vaert snel en ras met alle dingen heene,
 
Neemt ons geheughnis wech. het heughtme dat ick, kleene
 
En jonge knaep, de zon zoo dick te bedde zong:Ga naar voetnoot72
 
Nu zijn die liedjes my vergeeten: Meris, jongGa naar voetnoot73
 
En zoet van keel voorheene, is nu de stem bezweecken:
75[regelnummer]
Want Meris eerst den wolf van achter heeft gekeecken:
 
Maer dat 's genoegh. Menalck zingze u noch dickwijl voor.
 
Ly. Gy laet met weigeren terwijl ons luistrende oorGa naar voetnoot77
 
Verlangen naer uw stem, nu geene baren bruisschen,
 
En, u ten dienst, op zee geen westerkoelten ruisschen,
80[regelnummer]
Die stil en effen leght. hier zijn wy nu geraeckt
 
Ten halve wege, daer Bianors graf genaeckt.
 
Nu Meris, nu met lust gezongen aen die zijden,Ga naar voetnoot82
 
Daer huisliên, even drock, de dicke tacken snijden.Ga naar voetnoot83
 
Laet hier uw bocken gaen: wy raecken noch in stadt,
85[regelnummer]
Of vreezenwe eene buy, en voor het avontnat,
 
Men ga al zingende: de wegh zal korter schijnen.Ga naar voetnoot86
 
Om zingende te gaen zal ick my zelf' verpijnenGa naar voetnoot87
 
U met mijn schouderen t'ontlasten van dit pack.
 
Me. Zwijgh, Lycidas: hou op van bidden: hou gemack,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
En doenwe wat nu voor de hant is: want het zingen
 
Zal beter passen, als Menalkas aen komt springen.Ga naar voetnoot91
[pagina 168]
[p. 168]

62 Meris, laet ons hier zingen, daer de huislieden de dicke tacken afsnijden:Ga naar voetnoot62 63 laet hier uw bocken gaen: wy zullen noch wel binnen geraken: of vreezenGa naar voetnoot63 64 wy dat het tegens den avont regenen moght: laet ons al zingende hene- 65 gaen, de wegh zal te korter vallen: om zingende hene te gaen, zal ick u van 66 dit pack ontlasten.Ga naar voetnoot66

67 Me. Lycidas, hou op van bidden: en doenwe het geen voor de hantGa naar voetnoot67-68 68 is: wanneer Menalkas komt zal het zingen beter aert hebben.

voetnootr. 1
Meris, Maroos lantknecht: Meris, bediende van Vergilius (Maro), op diens (voormalig) landgoed; vgl. de inleiding hierboven; hopman: hoofdman, legeraanvoerder (ter vertaling van Centurio).
voetnoot3
paeien: bevredigen, verzoenen, gunstig stemmen; dies: ten gevolge waarvan (weshalve).
voetnoot4
gelijckerhant: gezamenlik.
voetnoot8
of 't hun druck genas: in de veronderstelling (in de hoop) dat 't hun hun ellende (tijdelik) zou kunnen doen vergeten.
voetnoot9
lieden: liederen.

voetnootr. 10
Waer leit de gangk: waarheen, waar gaat dat naar toe; of (waarmee Vondel 't Latijnse an hier weergeeft) kan men vervangen door misschien (volg je misschien....).
voetnoot11
De stadt is hier, volgens de meeste uitleggers Mantua.
voetnoot12-13
wie hoedde zich hier voor (Latijn: quod nunquam veriti sumus): wie was hier ooit op bedacht (vgl. de vertaling in verzen); armoedtje: de Latijnse tekst heeft: ons bescheiden landgoedje; ghy oude huisluiden (Latijn: veteres coloni = vroegere bezitters): gij.... landlieden, boeren.
voetnoot14-15
Wy: Moeris spreekt hier voor zijn meester (vgl. r. 12 en 13: ons); want Fortuin alles verandert (Latijn: quoniam Fors omnia versat): daar de Fortuin (het lot) alles omver stoot; de plaegh hael den soldaet (Latijn: quod nec vertat bene): moge hij weinig plezier van dit geschenk beleven.
voetnoot16
Zeker (als tussenwerpsel) ter vertaling van certe; beter is: maar ik had toch stellig gehoord
voetnoot17
lossen: vrijkopen, redden, behouden.
voetnoot17-18
geven, volgens de meeste verklaarders een beschrijving van Vergilius' landgoed. Vondels vertaling is niet nauwkeurig (ten dele volgt hij een oude, tans niet meer gevolgde, lezing); de Latijnse tekst zegt: van waar de heuvels beginnen in de vlakte te verlopen, en hun kam in zachte glooiing laten dalen tot aan het water en de oude beuken met verweerde kruinen.

voetnootvs. 3
dus: op zulk een wijze (als wij nu ondervinden).
voetnoot4
zegg'; al wat Vondel Meris hier vragender- en veronderstellenderwijs laat zeggen, wordt in de Lat. tekst als feit voorgesteld.
voetnoot6
's lants geluck vertrocken: als eenmaal het geluk het land verlaten heeft.
voetnoot8
De lantplaegh: de een of andere vreselike ziekte (vgl. de pest in verwensingen); voorthelpen: om het leven brengen, van kant helpen.
voetnoot10
kon koopen: heeft kunnen kopen.
voetnoot12
daer een oude beuck geplant: tot waar een oude beuk, daar geplant staande enz.; vgl. de prozavertaling.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: De zin die begint met ons gezang (r. 20), is om stilistiese redenen in de uitgave van 1659 veranderd in: soldaeten luisteren zoo veel naer vaerzen als een arent naer het steenen van een Chaonische duif, in zijne klaeuwen beknelt.
voetnoot19
recht: juist; al: inderdaad (vgl. hier blz. 45, r. 25-30).
voetnoot20-21
een Chaonische duif: Chaonia is een gewest in Epirus, waar ook Dodona lag; de duiven van Dodona, waar een beroemd orakel was, golden voor profeties; 't woord Chaonies is hier bij Vergilius bloot een geografies epitheton; de bedoeling van r. 20-21 is: onze liederen vermogen evenveel onder 't oorlogsgeweld der soldaten, als een Chaoniese duif tegen de arend vermag; en had een kraey... (vgl. Eerste Herderskout, r. 28): de kraai aan de linkerhand gold gewoonlik voor een gunstig teken; misschien is 't hier een ongeluksprofeet, omdat ze op een vermolmde (vermolsemde) eik zit.
voetnoot22
dit pleiten: dit twistgeding (om 't landgoed).
voetnoot25
uw vermaeck: de opwekking (troost) van uw liederen (tua solacia); t'effens: tegelijkertijd (Menalcas kwijt en tevens....).
voetnoot26-27
wie het velt.... besteecken: (vergelijk Vijfde Herderskout, r. 52); de herder-dichter wordt hier voorgesteld als de handelingen te doen, die hij bezingt; korteling: onlangs; u: Menalcas; stilzwijgens (stilzwijgends) ontnam: heimelik afluisterde.
voetnoot28
Amaryl, onze vriendin: Amaryl, hier als type van de minzame, lieflike herderin; bij O Tityr begint het lied, dat Tityr Menalcas heeft afgeluisterd.
voetnoot29
zat: verzadigd (als het verzadigd is); wacht... voor: bescherm (het) tegen, houd het verre van.
voetnoot31
Of die... zong is niet juist vertaald: of dit (deze verzen) liever, dat hij (Menalcas) Varus ter ere zong, en dat nog niet geheel voltooid is.
voetnoot32-33
Mantua dat helaes... leit: Mantua dat al te dicht bij het rampzalige Cremona ligt; Varus, waarschijnlik Alfenus Varus (zie blz 45, r. 27), die belast was met de akkerverdeling in Gallia Transpadana; de landerijen om Cremona kwamen in de eerste plaats in aanmerking om onder de veteranen te worden uitgedeeld; kan nu Varus zorgen dat Mantua verschoond blijft, dan.... (zie r. 33-34).
voetnoot35
Daer op: indien die wens (magh Mantua onbeschadight blijven) in vervulling gaat; yp (taxus): hier niet de iep of olm, maar de taxis, waarvoor het woord ijp, iep (oudtijds iebe) in Zuid-Ndl. nog in gebruik is; de taxis is een altijdgroene heester met giftige bladen en bessen; zie verder Ndl. Wdb. i.v. iep, Dl. VI, 1375. Corsika bracht veel honig voort, maar die gold voor zeer bitter van smaak.
voetnoot37
wijdden... in: maakten.
voetnoot38
Poeet is hier de vertaling van vates; dichter in r. 37 van poëta; misschien gold de erenaam vates (als de direct onder goddelike inspiratie staande dichter) hoger, te hoog voor Lycidas' bescheidenheid; hij laat zich die titel niet aanleunen, welgevallen.
voetnoot14
dit liep langs 's heeren straeten: dit (gerucht) verspreidde zich alom, liep overal.
voetnoot16
gelijck: op dezelfde wijze als (even weinig als).
voetnoot20
daer een grooter ramp genaeckt: omdat daaruit nog groter ellende zou voortspruiten.
voetnoot23
ongenadigh: meedogenloos.
voetnoot25
heffen aen: aanheffen.
voetnoot26
groente: groen gebladerte.
voetnoot28
stil: in stilte; vgl. de aant. bij de prozavert.
voetnoot29
goelijck: lieftallig.
voetnoot31
teêre, voor het rijm met e, welke vorm in 't Mnl. ook nog wel wordt aangetroffen.
voetnoot32
in 't drijven: terwijl ge ze naar het wed drijft.
voetnoot33-34
Vgl. de aant. bij de prozavert.
voetnoot34
ten prijze van: tot lof van.
voetnoot37
arm Kremone is datief-object; Cremona heeft als schatting tal van landerijen aan de veteranen moeten afstaan (leght = ligt).
voetnoot38
dat: zodat.
voetnoot41
op zulck een voorwaerde: onder dat beding (als die wens in vervulling mag gaan).
voetnoot43
zijt gij...: indien gij.... zijt.
voetnoot44
gekent: erkend, verklaard.
voetnoot45
rijmen past hier niet voor een Latijnse dichter; hier omtrent: hier in de buurt.
voetnoot46
kennen: erkennen.
voetnoot47
Doch ik ben niet zoo verwaand, dat....
voetnoot40
Varus: aldus de lezing der meeste Latijnse handschriften; de andere lezing Varius is te verkiezen. Varius, bevriend met Vergilius, was een beroemd epies en tragies dichter; na Vergilius' dood gaf hij de Aeneïs uit. Cinna is eveneens een bekende dichter uit Vergilius' tijd; te pas kome: vergeleken kan worden, op één lijn gesteld kan worden; gans (anser): volgens Servius bespot Vergilius hier de poëet Anser, een gunsteling van Antonius; in Vondels vertaling moest deze woordspeling wel verloren gaan; schel: helder zingend.
voetnoot42
Daer ben ick vast over uit: mijn gedachten houden zich daar reeds mee bezig (nl. met uw wens, dat ik zal zingen).
voetnoot43
Bij O Galatea begint het lied dat Moeris zich herinnert; Galathea is een waternimf, een dochter van Nereus; het lied dat nu volgt, is ontleend aan de XIde Idylle van Theocritus.
voetnoot45
allerleie, met buigings-e.
voetnoot46
hol: grot; taei: buigzaam, lenig.
voetnoot47
razend: wild.
voetnoot48
in uw eenigheit: eenzaam, alleen.
voetnoot49
kan: ken; had ick...: had ik de woorden ook maar onthouden.
voetnoot51
Daphnis: een landman; loop (Latijn: ortus: de opgang, het rijzen).
voetnoot52
de star van Cesar, Venus afkomst: kort nadat Julius Caesar was vermoord, verscheen een staartster, die zeven opeenvolgende dagen aan de hemel stond; zij werd aangezien voor de vergode ziel van Caesar; deze ster zal nu voortaan de ster van de landman zijn; naar haar op- en ondergang zal hij 't werk op de akker regelen; de gens Julia, tot welke C.J. Caesar behoorde, beweerde af te stammen van Ascanius (Iulus: zie de Aeneïs), zoon van Aeneas, die een zoon was van Venus en Anchises; afkomst, hier afstammeling.
voetnoot53
luchtigh (apricus): aan de zon blootgesteld, (open) zonnig; verft: kleur doet krijgen.
voetnoot54-55
peeren: perebomen; appels, onjuiste vertaling van poma = vruchten (hier peren); uwe nakomelingen wijst er op, dat Dafnis (door de gunst van Octavianus, Caesar's aangenomen zoon) voor zich en zijn geslacht zijn landgoed zal mogen behouden, niet verdreven zal worden; De tijt gaet met alle dingen strijcken: alles neemt de tijd (nemen de jaren) weg; met plucken eindigt Meris dus zijn lied, de rest is hij vergeten.
voetnoot56
de zon te bedde zong: tot zonsondergang zong.
voetnoot57
en oock... vergaen: de bedoeling van 't Latijn is: de stem zelfs ontvalt Meris: volgens het bijgeloof werd iemands stem weggenomen, wanneer een wolf op zijn pad hem eerder zag, dan hij de wolf; de Latijnse tekst heeft: lupi Moerim videre priores = de wolven zagen Meris het eerst (zie Vondels weergave in r. 57-58).
voetnoot58
genoegh; beter is: Menalcas zal u nog vaak genoeg voorzingen.
voetnoot59
vast: al maar.
voetnoot60
daer: terwijl; u te geval: ter wille van u (om u de gelegenheid te geven door te zingen); de zee ter vertaling van aequor, waarmee Vergilius hier, in verband met Mantua (zie r. 11 en 61), volgens de nieuwste opvatting het Gardameer bedoelt.
voetnoot61
Bianor, een der stichters van Mantua.
voetnoot48
ik hou: ik acht; mijn dichters beste stael: de beste proeve van mijn dichtkunst.
voetnoot51
Ik zit dit al vast, onderwijl, te overwegen; voor dit vgl. vs. 43 (ik ben al bezig een lied te zoeken).
voetnoot53
van geenen kleinen prijs: van grote waarde, kostelik.
voetnoot60
dat: wat.
voetnoot62
Denk vóór niet: maar.
voetnoot63
O Dafnis, waarom slooft ge u zo uit de loop der oude gesternten na te gaan.
voetnoot65
Cypris: Venus, de Cypriese genoemd naar het eiland Cyprus, haar geliefde verblijfplaats; Uit Cypris afkomst zelve: uit de afstammeling van Venus zelf voortgekomen (zie de aant. bij de prozavertaling).
voetnoot66
muscadellen: geurige druiven.
voetnoot67
lucht: zie de aant. bij luchtig in de prozatekst, r. 53.
voetnoot72
dick: dikwijls.
voetnoot73
Meris is datief-object.
voetnoot77
terwijl: ondertussen.
voetnoot82
aen die zijden: in die buurt daar.
voetnoot83
even drock: al maar in de weer.
voetnoot86
Men ga: laten we (dan) gaan.
voetnoot87
zich verpijnen: zich inspannen, zich afsloven.
voetnoot89
hou gemack: wees kalm, dring niet verder aan.
voetnoot91
aen komt springen: vrolik (weer van zorg ontheven?) komt aanlopen.
voetnoot62
de dicke tacken afsnijden: de bedoeling is: het dichte houtgewas dunnen.
voetnoot63
laet... gaen: tot dusver heeft Meris de bokjes gedragen; nu stelt Lycidas voor te rusten en ze neer te zetten; binnen: binnen Mantua.
voetnoot66
dit pack: de bokjes.
voetnoot67-68
het geen voor de hant is (quod instat): wat het eerstnodige is (nl. de bokjes naar de stad dragen); zal het zingen beter aert hebben: zal het zingen ons beter afgaan.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius