Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingenToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.70 MB)

XML (4.06 MB)

tekstbestand






Editeurs

C.C. van de Graft

C.R. de Klerk

L.C. Michels

B.H. Molkenboer

H.W.E. Moller

J. Prinsen J.Lzn

Leo Simons

J.F.M. Sterck

A.A. Verdenius

C.G.N. de Vooys



Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

(1932)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Gallus.
Tiende Herderskout.aant.

Inhoudt.

1 Kornelis Gallus was een uitnemende Dichter, en d'eerste Lantvooght over Egypten,Ga naar voetnootr. 1 2 die op Cythereis, zijne boel, Volumnius vrygelate slavin, hier van den Dichter LykorisGa naar voetnoot2 3 genoemt, jammerlijck verslingerde: en dewijl zy hem geen wederliefde droegh, maer 4 verachte, en Antonius in Gallien volghde, kost Gallus dit te leur zetten, zoo men gelooft,Ga naar voetnoot4 5 qualijck verduwen. Hierom vertroost Virgilius hem in dezen Herderskout, doch zulcksGa naar voetnoot5 6 dat hy van den herderlijcken staet en boersche gelijckenissen niet afwijckt: want bykans alGa naar voetnoot6 7 deze stof is geschept uit Theokrijts Thyrsis, daer hy de zelve liefde van Dafnis uitwerckt.Ga naar voetnoot7
 
De magre Gallus quijnt en raest om zijn vriendin,
 
Lykoris, die heeft lust op liever hart te passen:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Hy slaet van ongedult de wilde wouden inGa naar voetnoot10
 
En weder uit, en roept: wie is de Minne ontwassen?Ga naar voetnoot11

12 O Arethuse, begenadigh mijn leste werck. Ick zal mijnen Gallus ter eereGa naar voetnootr. 12 13 een kort liedt zingen, doch zulcks dat Lykoris het vry lezen magh: wie kanGa naar voetnoot13 14 Gallus een liedt weigeren? Daer op moet de zoute zee, terwijl ghy onderGa naar voetnoot14 15 de Siciliaensche baren henevloeit, uw water niet bederven. Hef op: laetGa naar voetnoot15 16 ons van Gallus minne en quellaedje zingen, terwijl de kamuize geitjes deGa naar voetnoot16 17 struicken afscheeren. Wy zingen voor geene dooven; want de weergalm

[pagina 169]
[p. 169]

Gallus.
Tiende Herderskout.

[De Xde Ecloga is geschreven ter ere van Gallus; volgens veler mening zal met deze Gallus C. Cornelius Gallus bedoeld zijn, een vriend en beschermer van Vergilius (zie blz. 45, aant. bij r. 27). Deze was zelf een dichter en schreef vier boeken elegieën, Amores genaamd, waarin hij zijn (ongelukkige) liefde voor Lycoris bezingt; zò altans vertelt Servius, die verder meedeelt, dat men in Lycoris een toneeldanseres, Volumnia Cytheris, heeft te zien, die ook een tijdlang de minnares van Antonius is geweest; Antonius zou dan de gelukkige medeminnaar zijn, op wie in de Ecloga gezinspeeld wordt (zie r. 30). Het is de vraag, in hoeverre dit alles als waarheid is te aanvaarden. Van de 4 boeken Amores is slechts één pentameter bewaard gebleven. Maar de laatste helft van Vergilius' Ecloga bevat, al weer volgens Servius, verschillende toespelingen op of herinneringen aan Gallus' dichtwerk; het eerste gedeelte vertoont invloed van Theocritus' Idyllen, met name van de eerste, Thyrsis geheten.
Het onderwerp van de Ecloga is Gallus' hopeloze liefde. Hij zelf verschijnt als Arcadies herder; Vergilius treedt eveneens als een herder op, die zijn geiten hoedt en ondertussen Gallus toezingt. De avond valt, de geiten worden naar de stal gedreven en het gezang neemt een einde.]
 
O Arethuse, nu bestrael mijn leste wijs.Ga naar voetnootvs. 1
 
Ick zinge een korter liet, tot Gallus eer en prijs,
 
Doch zulx dat zelf Lykoor het onbeschroomt magh lezen:Ga naar voetnoot3
 
Want wie zou Gallus om een veltliet weigrigh wezen!
5[regelnummer]
Dat hierop 't zout der zee, terwijl gy onvermoeit
 
Beneên de baren van Sicilje heenevloeit,
 
Uw water niet bederf'. hef op met wackre zinnen.
 
Laet ons van Gallus minne en zijn quellaedje in 't minnen
 
Nu zingen, midlerwijl de geit op 't groene lant,
10[regelnummer]
Kamuis van beck, den struick vast afscheert langs den kant.Ga naar voetnoot9-10
[pagina 170]
[p. 170]

18 der bosschen beantwoort onzen zangk. In welcke bosschen, in welcke 19 wildernissen staecktghe toch, ghy Vlietgodinnen, ghy meiskens, toen Gallus 20 zoo onnozel van minne quijnde? Want de bergh Parnas, nochte Pindus,Ga naar voetnoot20 21 nochte Aganippe, d'Aonische bron, hielden u niet bezigh. De laurieren, deGa naar voetnoot21 22 tamarissen weenden oock om hem: Menalus, met pijnbosch begroeit, enGa naar voetnoot22 23 de steenrotsen van den kouden Liceus weenden oock om hem, die een-Ga naar voetnoot23 24 zaem onder de steenklip lagh. De schaepen staen oock rontom hem, en 25 het rouwt hun niet: o goddelijcke Poeet, laet het u niet rouwen, dat ghyGa naar voetnoot25 26 een veehoeder zijt; de schoone Adonis weide wel zijn schapen langs denGa naar voetnoot26 27 stroom. De schaepherder quam 'er oock by; ten leste quamen d'osse-Ga naar voetnoot27-28 28 drijvers: Menalkas quam 'er, noch vet van wintereickelen. Zy vraeghden al 29 te zamen: waer uit spruit deze minne? Apollo quam by u, en zeide: Gallus,Ga naar voetnoot29 30 wat helpt u 't hooft op hollen? Lykoris, uw liefste, loopt een ander, doorGa naar voetnoot30 31 hagel en sneeuw, door het gevaerlijcke leger, na. De Boschgodt quam'er,Ga naar voetnoot31 32 met ruighte en loof bekranst, en droegh groene meien en groote lelien inGa naar voetnoot32 33 zijn hant. Pan, de Godt van Arkadie, quam 'er: wy zagen hem root vanGa naar voetnoot33 34 menie en vlierbeziën glimmen. Hy zeide: wat zal het einde hier van wezen?Ga naar voetnoot34 35 De minne bekreunt zich des niet. Geen tranen kunnen d'ongenadige minne,Ga naar voetnoot35 36 geen beecken beemden, geen klaver byën, geen bladers de geiten ver- 37 zadigen. Maer de droeve minnaer sprack noch: ghy Arkadische herders,Ga naar voetnoot37 38 ghy herders, alleen op zangk afgerecht, zult dit uwe bergen toezingen. Och,Ga naar voetnoot38 39 hoe zacht wil mijn gebeente rusten, zoo uwe fluit namaels mijn vryaedjen 40 verhaele. Och, of ick een van uw gezellen waere geweest, het zy een vee-

[pagina 171]
[p. 171]
 
Wy zingen 't veltgezangk voor geen doofachtige ooren,
 
Naerdien wy 't antwoort van den wackren boschgalm hooren.
 
O Vlietgodinnen, en gy maeghdekens, wat wijck,Ga naar voetnoot13
 
Wat bosch, wat wildernis verschuilde u heimelijck,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Toen Gallus jammerlijck en deerlijck quijnde in 't minnen;Ga naar voetnoot15
 
Want Pindus, noch Parnas bekommerden uw zinnen,
 
Noch Aganip, die klaer Aonie besproeit?Ga naar voetnoot17
 
Laurier en tamaris beweenden gansch vermoeitGa naar voetnoot18
 
Den minnaer. Menalus, begroeit van pijnboomwouden,
20[regelnummer]
De steile steenrots en de klippen van den kouden
 
Liceus weenden droef om hem met groot beklagh,
 
Daer hy in d'eenzaemheit van eene steenklip lagh.
 
't Verdriet de schapen niet om hem te staen, neen trouwen.Ga naar voetnoot23
 
O goddelijck poeet, laet u geensins berouwen
25[regelnummer]
Dat gy een herder zijt: Adoon de schoone knaep,
 
Dreef zelf langs eenen stroom het gras-erkauwend schaep.
 
De schaeper quam'er oock: in 't endt quam d'ossenhoeder.Ga naar voetnoot27
 
Menalkas quam'er mê, noch vet van wintervoeder,Ga naar voetnoot28
 
En ekelen. elck vraeght: wat 's d'oirzaeck van dees min?
30[regelnummer]
Apollo quam by u, zagh u quellaedjen in,Ga naar voetnoot30
 
En zeide: ô Gallus, zegh, wat helpt uw hooft aen 't hollen?
 
Lykoor, uw liefste, houdt geen spoor, en slacht de dollen.Ga naar voetnoot32
 
Zy loopt, als zinneloos, een' andren vroegh en spa
 
Door hagel, vorst, en sneeu, en 't zorghlijck leger na.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
De Boschgodt quam'er by, bekranst met loof, en bladen,
 
En zwaeide lelien, en meien onbeladen.Ga naar voetnoot36
 
d'Arkader veegodt Pan quam mê daer gy dus slooft.Ga naar voetnoot37
 
Hy glom van meniroot en vlierbesse om zijn hooft.
 
Hy sprack: wat zal het endt der minnekortse wezen?Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
De min bekreunt zich niet, noch moeit zich niet met dezen.Ga naar voetnoot40
 
Geen zucht noch traen verzade oit d'ongena van min,Ga naar voetnoot41
 
Geen waterbeeck den beemt, geen klaver 't zoet gewinGa naar voetnoot42
 
Der honighbyen, noch geen geit wert zadt van blaêren.Ga naar voetnoot43
 
De droeve minnaer kermt noch dus, daer zy vergaêren:Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Arkader herders, gy Arkaders, die alleen
 
Op zang zijt afgerecht, zult dus mijn droef gesteen
 
Toezingen uw geberghte, en groene herderskusten:Ga naar voetnoot46-47
 
Och och, hoe stil en zacht wil mijn gebeente rusten,
 
Zoo namaels uwe fluit verhael mijn vryery!
50[regelnummer]
Och, waer ick eer geweest een van uw mackren; 't zy
[pagina 172]
[p. 172]

41 hoeder, of wijngaerdenier. Zeker had ick op Fyllis, of Amyntas, of wie het 42 moght zijn, verslingert geweest (wat schaet het toch of Amyntas bruin is?Ga naar voetnoot42 43 Fiolen zijn bruin, blaeuwe bessen zijn bruin) hy zou by my, onder de willigen,Ga naar voetnoot43 44 in den wijngert slapen: Fyllis kranssen voor my plucken, Amyntas voor 45 my zingen. O Lykoris, hier zijn koele bronnen; hier zijn zachte beemden; 46 hier zijn bosschen; hier zou ick met u mijn leven verslijten. Nu houdt myGa naar voetnoot46 47 de dolle minne midden onder geweer en wapens en vyanden: en ghy wreedeGa naar voetnoot47 48 gaet, helaes! verre van uw vaderlant (naulix kan ick het gelooven) alleen,Ga naar voetnoot48 49 en zonder my, slechts den sneeuw in d'Alpes en den bevrozen Rijn be-Ga naar voetnoot49 50 zoecken. Och, dat ghy niet van koude verkleumt: och, dat het scherpe ys 51 uwe teere voetjes niet snijde. Nu wil ick henegaen, en Euforions vertaeldeGa naar voetnoot51 52 vaerzen, op het riet des Siciliaenschen herders, spelen. Ick heb opgezetGa naar voetnoot52 53 liever in bosschen, onder speloncken der dieren, kommer te lijden, en mijnGa naar voetnoot53 54 minne op jonge boomen te snijden: die zullen opwassen: mijn minne zal metGa naar voetnoot54 55 hun opwassen. Ondertusschen zal ick, midden onder de Berghgodinnen, 56 Menalus bewandelen, of wilde zwijnen jagen: geen koude zal my behin-Ga naar voetnoot56 57 deren de Partenische wildernissen met honden te bezetten. My dunckt al-Ga naar voetnoot57 58 ree, dat ick over klippen en door ruisschende wouden henestap: het lust 59 my met eenen Persiaenschen boge Kretenser pijlen te schieten: gelijck ofGa naar voetnoot59 60 dit d'artseny onzer razende minne waere; of dat die Godt zich door d'ellendeGa naar voetnoot60 61 der menschen liet vermorwen. Nu vermaecken ons weder geen Boom-Ga naar voetnoot61-62

[pagina 173]
[p. 173]
 
Een arrem herder, of wijngaerdenier, voor 't minnen;Ga naar voetnoot51
 
Ick hadde op Fyllis, of Amyntas hart en zinnen
 
Gezet [wat schaed 't het is Amyntas bruin, mijn hart,Ga naar voetnoot53
 
Fiolen zijn wel bruin: de blaeuwe bees is zwart,]Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Hy zoude, aen mijne zijde, in wilge en wijngaert rusten,Ga naar voetnoot55
 
Amyntas met zijn' zang en keele my verlusten,Ga naar voetnoot56
 
En Fyllis kranssen voor my plucken. ô Lykoor,
 
Hier zijn de bronnen koel: de zachte beemt leght voor
 
Ons open: hier is bosch, omringt met grastapijten.
60[regelnummer]
Hier zoude ick, hant aen hant, met u mijn leven slijten.
 
Nu houdt de dolle min my midden in den krits
 
Des vyants, onder 't heir, en onder scherp en spits:Ga naar voetnoot61-62
 
En gy, ô wreede, gaet, helaes, op vreemde wegen,
 
Zoo verr' van 't vaderlant ['k geloof het nu,] verlegenGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Alleen, en zonder my, den toegevrozen Rijn,
 
De sneeuwjaght in 't geberght bezichtigen met pijn.Ga naar voetnoot66
 
Och, dat gy niet verkleumt van koude, en in het doolen
 
De scherpte van het ys niet quetse uw teêre zoolen.
 
Nu wil ick heenegaen, en u 't vertaelde liet
70[regelnummer]
Van helt Euforion, op 't dun gesneden riet
 
Des schrandren herders van het rijck Sicilje speelen.Ga naar voetnoot69-71Ga naar voetnoot71
 
'k Hebbe opgezet veeleer in bosschen arm te queelen,Ga naar voetnoot72
 
En, in speloncken van gedierten afgevast,Ga naar voetnoot73
 
Te lijden, en mijn min op boom en gladden bast
75[regelnummer]
Te snijden, die zal, jaer op jaer, gestadigh bloeien.
 
Mijn min zal met den boom opwassen, en aengroeien.
 
'k Zal ondertusschen, in het midden van den rey
 
Der Berghgodinnen, gaen bewandlen velt, en hey
 
Op Menalus, of gaen ter jaght op wilde zwijnen.
80[regelnummer]
Geen vorst noch kou zal my behinderen woestijnen
 
En wildernissen van Parthenie in het ront
 
Alomme te beslaen met jagersnet, en hont.Ga naar voetnoot82
 
My dunckt ick stappe alree, van niemant opgehouden,Ga naar voetnoot83
 
Door klip, en rots, en haegh, en 't ruisschen van de wouden.
85[regelnummer]
Het lust my, als een Pers, voorzien met taeien boogh
 
En een' Kretenzer pijl, te micken met mijn oogh,
 
Als waer dit artseny voor ons uytzinnigh kermen,
 
Of dat zich eenigh godt medoogend woude ontfermenGa naar voetnoot88
 
Door 's menschen jammeren. maer nu vermaeckt my, bang
[pagina 174]
[p. 174]

62 godinnen, nochte vaerzen zelfs: zelfs ghy bosschen hebt weder by ons uit:Ga naar voetnoot62 63 uwe jaght kan mijn zinnen niet verzetten; al droncken wy, in 't hartje vanGa naar voetnoot63 64 den winter, uit den Hebrus, en liepen 's winters in Thracie, door regen enGa naar voetnoot64 65 sneeuw: al weidden wy de schapen der Mooren, onder den Kreeft, daer deGa naar voetnoot65 66 bast van den hoogen olm verdort en uitdrooght. De minne temt al wat 'erGa naar voetnoot66-67 67 is: en wy moeten voor de minne zwichten. O Godinnen, het zal genoegh 68 zijn, dat uw Poeet dit zong, daer hy zat en vlocht van dunne maluwe eenenGa naar voetnoot68 69 kaeskorf. O Zanggodinnen, ghy zult uwen Gallus dit liedt aenprijzen:Ga naar voetnoot69 70 Gallus, wiens liefde alle oogenblick zoo geweldigh in mijn hart groeit, ge-Ga naar voetnoot70 71 lijck de groene els in de lente. Laet ons opstaen: dees schaduw plaght denGa naar voetnoot71 72 zanger te bezwaren: geneverschaduwe bezwaert den geest; en schaduwenGa naar voetnoot72 73 beschadigen de vruchten. Gaet t'huis, gaet hene, ghy zatte geitjes, d'avontGa naar voetnoot73 74 begint te vallen.

Einde der Herderszangen.

[pagina 175]
[p. 175]
90[regelnummer]
En droef van zin en geest, geen boomgodin, noch zang.
 
Gy bosschen hebt weêr uit. geen winthont, spriet, noch netten,Ga naar voetnoot91
 
Noch al de jaghtlust kan mijn zinnen niet verzetten;Ga naar voetnoot92
 
Al dronckenwe oock, in 't hart des winters, Hebrus stroom;
 
Al liepenwe in het hart des winters, zonder schroom,
95[regelnummer]
In Thracie door sneeu, en regen; en al weidden
 
Wy schapen, by den Moor, in 't zuiden afgescheiden,Ga naar voetnoot96
 
Daer bast en sap des olms verdrooght door 's Kreeften gloet.
 
De Min betemt het al wat leeft: een ieder moet
 
Voor minne zwichten. laet, ô godtheên, dit gevallen.Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Genoegh dat uw poeet dit opzong voor u allen,
 
Daer hy een' kaeskorf vlecht van maluwe in de blaên.Ga naar voetnoot101
 
O Zanggodinnen, prijst dit veltliet Gallus aen,
 
Wiens liefde alle oogenblick zoo diep groeit in mijn harte,Ga naar voetnoot103
 
Gelijck by lentezon een els, die andren tarte.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Nu opgestaen van hier: dees schaduwe bezwaert
 
Den zanger: schaduw van genever uit den aertGa naar voetnoot106
 
Bezwaert den geest: die schim krenckt vruchten in 't gemeene.Ga naar voetnoot107
 
Gy zatte geitjes, gaet, want d'avont valt: gaet heene.
voetnootr. 1
Lantvooght: in 30 voor Chr. werd C. Cornelius Gallus door Augustus aangesteld als de eerste prefect over 't nieuwe wingewest Egypte.
voetnoot2
boel: minnares; van: door.
voetnoot4
kost: kon; dit te leur zetten: deze teleurstelling.
voetnoot5
zulcks: zodanig.
voetnoot6
boersch: landelik (zodanig dat hij in de herderlike sfeer blijft).
voetnoot7
Theokrijts Thyrsis: zie de Inleiding hiernaast; de zelve liefde: een overeenkomstige liefde (of liefdessmart).
voetnoot9
razen: waanzinnig zijn (hier van teleurgestelde liefde).
op liever hart te passen: zich te geven aan iemand, die haar liever is.
voetnoot10
ongedult: onduldbare smart, radeloosheid.
voetnoot11
wie is de Minne ontwassen (ontgroeid); vergelijk r. 66-67.
voetnootr. 12
Arethuse: een bronnimf in Elis, waarop de stroomgod Alpheus verliefde; volgens de Griekse sage ontvluchtte zij hem onder de zee door, naar Sicilië, 't vaderland van Theocritus.
voetnoot13
Lycoris, zie hierboven.
voetnoot14
Daer op: als ge mij begunstigt, bijstaat (zie r. 12); moet: moge.
voetnoot15
uw water niet bederven: nl. uw zoet bronwater ongestoord onder het zoute water der zee door laten stromen; Hef op: hef aan.
voetnoot16
quellaedje: minnesmart; kamuis (simus): platneuzig.
voetnootvs. 1
bestrael: zie met goedgunstige ogen neer op.
voetnoot3
zelf: zelfs.
voetnoot9-10
midlerwijl.... vast: terwijl ondertussen.
voetnoot20
zoo onnozel (onschuldig) van minne quijnde, de Lat. tekst heeft: indigno amore: van een liefde, aan een onwaardige geschonken; de bergen in r. 20 worden vermeld in verband met de bronnen die er ontspr.
voetnoot21
Aganippe: een bron in Boeötië (Aonië), aan de voet van de Helicon, en gewijd aan de Muzen.
voetnoot22
tamaris (tamarisk): altijd groene boom, bij ons als sierheester groeiend; de Maenalus is een berg in Arcadië.
voetnoot23
Lycaeus: gebergte in Z.-Arcadië, geliefde verblijfplaats van Pan.
voetnoot25
het rouwt hun niet: nl. dat ze zo aan u (Gallus) gehecht zijn; zij houden van u: dus minacht gij van uw kant hen (en uw bedrijf) niet.
voetnoot26
Adonis, de beeldschone jongeling, op wie Venus verliefd was.
voetnoot27-28
d'ossedrijvers: bubulci; een andere lezing is subulci = de zwijnehoeders; Menalcas: een herder, die nat is geworden van 't zoeken van eikels (als wintervoer) in 't bedauwde bos; misschien wordt door vet het glimmend of smerig nat zijn uitgedrukt; de Lat. teksten hebben uvidus of humidus.
voetnoot29
u (tibi) is eerder te verbinden met spruit.
voetnoot30
wat helpt u 't hooft op hollen: wat heeft u waanzinnig gemaakt (beter: waarom zo waanzinnig bedroefd); een ander: zie de inleiding.
voetnoot31
het gevaerlijcke leger (= legerplaats): de verschrikkingen van de oorlog; De Boschgodt: Silvanus.
voetnoot32
meien: bebladerde takken.
voetnoot33
wy: de Arkadiese herders.
voetnoot34
wat zal het einde hier van wezen; beter: kent gij geen maat in uw droefheid (ecquis erit modus).
voetnoot35
De minne: Amor (bekommert zich daar niet om).
voetnoot37
noch (tamen) wordt gewoonlik bij de volgende zin genomen: toch zult gij enz.
voetnoot38
alleen op zangk afgerecht: die alleen de zangkunst verstaat.
voetnoot13
wijck: buurt, streek.
voetnoot14
verschuilde (verbergen), hier transitief.
voetnoot15
deerlijck: beklagenswaardig.
voetnoot17
klaer: met haar helder water.
voetnoot18
gansch vermoeit (voor het rijm): tot ze er moe van werden.
voetnoot23
neen trouwen: in waarheid niet, stellig niet.
voetnoot27
schaeper: schaapherder (nog Zuidndl.).
voetnoot28
Vgl. de aant. bij de prozavert.
voetnoot30
zagh.... in: bemerkte.
voetnoot32
houdt geen spoor: is verdwaasd (de kluts kwijt) [en gelijkt op, handelt als een dolzinnige].
voetnoot34
't zorghlijck leger: de krijg met al zijn gevaren.
voetnoot36
onbeladen: met onbezwaard gemoed; op luchtige wijs.
voetnoot37
d'Arkader: de Arcadier, de Arcadiese god; daer gy dus slooft: waar gij in folterende pijnen gelegen waart.
voetnoot39
minnekortse: minnekoorts, liefdesrazernij.
voetnoot40
noch moeit zich niet met dezen (dubbele ontkenning): bekommert zich niet om dit alles (om al dergelike ellende).
voetnoot41
ongena: vijandige gezindheid, ongunst.
voetnoot42
't zoet gewin: de zucht naar zoete honing, de zamellust.
voetnoot43
noch geen: dubb. ontk.
voetnoot44
daer zy vergaeren: waar zij (de Arcadiese herders) bijeenstaan.
voetnoot46-47
Vgl. de aant. bij de prozatekst.
voetnoot42
bruin: donker van tint.
voetnoot43
blaeuwe bessen, ter vertaling van vaccinia; vgl. Tweede Herderskout, r. 25; hy: 't voorwerp mijner liefde. - In r. 45 is de gedachtesprong deze: ook met L. zou ik dit arcadies leven kunnen leiden.
voetnoot46
Nu houdt my.... enz.; deze regel wordt op verschillende wijze uitgelegd; een opvatting is: mijn gedachten (mijn radeloos liefdesverlangen) zijn bij u, die met het leger (en Antonius, volgens Vondel; zie de Inhoudt) naar 't koude Noorden, onder de vijandige barbaren zijt getrokken; volgens een andere mening is Gallus zelf in de krijg getrokken (hij is dus dan in deze Ecloga herder en krijgsman tegelijk).
voetnoot47
geweer en wapens vormen samen de krijgsuitrusting, militaire benodigdheden; geweer is ruimer van bet. dan wapen.
voetnoot48
Vgl. r. 30; volgens Servius volgt Lycoris Antonius, volgens anderen een officier uit het leger van Agrippa, die in 38-37 v. Chr. in Gallië en langs de Rijn vocht (dan is deze Ecl. dus later dan 39 gemaakt); weer anderen wijzen er op, dat men niet noodzakelik aan een bepaalde krijgstocht hoeft te denken; naulix kan ick het gelooven; de Lat. tekst zegt: behoefde ik 't maar niet te geloven.
voetnoot49
slechts (tantum) is door V. verkeerd verbonden; 't behoort bij de tussenzin in r. 48 (maar).
voetnoot51
Euforions vertaelde vaerzen; de Lat. tekst bedoelt: de verzen die ik naar 't voorbeeld van E. heb gemaakt; Euphorion van Chalcis was een Gr. dichter uit de 3e eeuw v. Chr.
voetnoot52
op het riet des Siciliaenschen herders spelen: tot pastorale poëzie omsmeden; opzetten: het besluit opvatten.
voetnoot53
onder: te midden van.
voetnoot54
minne: liefdesstrophen (verzen uit Gallus' Amores).
voetnoot56
Menalus, zie blz. 170, r. 22.
voetnoot57
Partenisch bij Parthenius, een berg in Arcadië; bezetten: omsingelen.
voetnoot59
Persiaensch (Lat. Parthus = Parthies) en Kretenser hier om de voortreffelikheid aan te duiden; de Parthen waren uitnemende schutters; op Creta werden de beste pijlen vervaardigd; gelijck of: alsof; weer slaat Gallus' stemming om tot wanhoop.
voetnoot60
die Godt: Amor.
voetnoot61-62
Nu: in mijn hernieuwde vertwijfeling; de Boomgodinnen zijn identiek met de berggodinnen uit regel 55.
voetnoot51
voor 't minnen: voordat ik mijn ongelukkige liefde voor Lycoris opvatte.
voetnoot53
is... hart: al zou A., mijn lieveling, donker van tint zijn.
voetnoot54
bees (beze): bes; vgl. de aant. bij de prozatekst; zwart: donker.
voetnoot55
Hy komt hier niet tot zijn recht; kan hier alleen op Amyntas slaan; vgl. de prozavert., waar hy betrekking heeft op wie het moght zijn.
voetnoot56
verlusten: verlustigen, vermaken.
voetnoot61-62
krits: kring; midden in den krits des vyants: te midden van vijanden; onder scherp en spits: onder de blanke wapenen.
voetnoot64
verlegen: hulpeloos, omringd door gevaren.
voetnoot66
met pijn: in druk, in ellende.
voetnoot69-71
Zie de aant. bij de prozavert.
voetnoot71
Met de schrandere herder zal Theocritus bedoeld zijn; in bucoliese trant, is de bedoeling; rijck: welvarend.
voetnoot72
veeleer in bosschen arm te queelen: liever als arme zwerveling in de bossen (mijn liefdessmart) te zingen.
voetnoot73
afgevast: uitgeteerd.
voetnoot82
beslaen: afzetten.
voetnoot83
van niemant opgehouden: door niemand weerhouden.
voetnoot88
eenigh godt, vgl. de prozavert.: die Godt = Amor.
voetnoot62
hebt.... uit: hebt afgedaan, kunt ons niet vertroosten.
voetnoot63
uwe jaght: het jagen op het in u huizend wild; Vondel vertaalt niet nauwkeurig: de moeiten en ontberingen die wij ons zouden willen opleggen, kunnen hem (Amor) toch niet veranderen.
voetnoot64
De Hebrus: een rivier in Thracië; nu Maritza geheten; Thracië is voor de Grieken, en op hun voorbeeld voor de Romeinen, 't hoge, koude Noorden.
voetnoot65
onder den Kreeft: in de brandende zon; daer: terwijl, of waar.
voetnoot66-67
De minne... zwichten: Omnia vincit Amor: et nos cedamus Amori.
voetnoot68
uw Poeet: Vergilius; dunne maluwe: soepele malvatwijgen.
voetnoot69
Een kaeskorf (fiscella) werd gebruikt bij de kaasbereiding; aenprijzen: waardevol doen schijnen, nl. als een schoon gedicht.
voetnoot70
alle oogenblick: van uur tot uur.
voetnoot71
plaght: pleegt.
voetnoot72
bezwaren: een schadelike invloed hebben op; geneverschaduwe: de schaduw van de jeneverbes.
voetnoot73
beschadigen de vruchten: doen schade aan de te velde staande oogst; t'huis: naar huis.
voetnoot91
spriet: jachtspriet, zwijnspriet (korte lans).
voetnoot92
Noch... niet, dubbele ontkenning.
voetnoot96
den Moor, in 't zuiden afgescheiden: de Moor, die ver in 't Zuiden woont, afgescheiden van de beschaafde wereld.
voetnoot99
laet.... dit gevallen: moge dit (weinige) behagen, wees hiermee tevree.
voetnoot101
van maluwe in de blaên: van verse malvatwijgen.
voetnoot103
Wiens liefde (cuius amor); een objectieve genitief: voor wie de (mijn) liefde.
voetnoot104
tarte: nl. in 't groeien; in snelle groei andere bomen tracht te overtreffen.
voetnoot106
uit den aert: krachtens haar eigenschappen, haar natuur.
voetnoot107
schim: schaduw; krenckt vruchten in 't gemeene: doet kwaad aan alle gewas.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius