Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en OvidiusToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.00 MB)

XML (3.83 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verhalen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

(1934)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 100]
[p. 100]

Het elfde boeck.aant.

Inhoudt.

1 Toen Mezentius verslagen lagh, wijdde de zeeghaftige Eneas Mars een zegeteken toe, 2 en verzont Pallas doot lichaem met een heerlijcke lijckstaetie en pracht naer EvandersGa naar voetnootr. 2 3 hof, daer het met grooten rouwe van den vader en alle de zijnen ingehaelt wert. Onder- 4 tusschen verwerven Latinus gezanten by den Trojaen twalef dagen bestants, om elckGa naar voetnoot4 5 zijne dooden te zamelen, en eerlijck te begraven. Ontrent dien tijt keert Venulus, in 'tGa naar voetnoot5 6 begin des oorlooghs naer Diomedes gezonden, van zijn gezantschap weder, met tijdingeGa naar voetnoot6 7 van ontzeide hulp. Latinus van dien troost versteken, verdaghvaert den Rijcksraet, handeltGa naar voetnoot7 8 over het stuck des krijghs, en is van meeninge, dat men door Gezanten by Eneas behoort 9 aen te houden om vredepunten te beramen: waer over Drances en Turnus, uit onder-Ga naar voetnoot9 10 lingen en ouden haet, elckandere bitterlijck doorstrijcken. Eneas middelerwijl zijn maghtGa naar voetnoot10 11 in twee verdeelende, zent eenige lichtgewapende ruiters langs het vlacke velt vooruit 12 naer de stadt: hy zelf treckt met het overige leger, door plaetsen, van bosschen en bergenGa naar voetnoot12-13 13 belemmert, naer den oort daer de stadt op haer hooghste leit. Zoo dra een afgezonden 14 bode deze mare te Laurentum brengt, scheit de Raet: en men zet zich schrap om de stadt 15 te verdadigen. Turnus, door zijne bespieders, van Eneas ooghmerck verkuntschapt,Ga naar voetnoot15 16 scheit oock zijne heirkracht in twee deelen, geeft Messapus en Kamille hef gezagh over 17 de ruitery, om 's vyants paerdevolck het hooft te bieden, en treckt zelf met zijn voetvolck 18 naer een engte, waer door Eneas nootzaeckelijck naer de stadt most rucken, en hy houdt 19 een korter wegh, en leit zich daer in de lage. Ondertusschen geraecken de ruiters tegensGa naar voetnoot19-20 20 een, en men vecht lang van wederzijde, met even groot voordeel; daer Kamille van Aruns, 21 uit zijne lage, met een speer doorschoten wort; terwijlze Chloreus, Cybeles Priester, 22 wiens schoone wapens haer bekoorden, te reuckeloos vervolghde, en geweldigen moortGa naar voetnoot22 23 bedreef. Aruns bleef om den doot der heilige Maeght niet lang ongestraft: want hy zelfGa naar voetnoot23 24 terstont van Opis, Dianes jaghtgezellin, met eenen pijl getroffen, paeide de gequetsteGa naar voetnoot24-25 25 Godin met zijn dootquetsuur. De Rutulen moedeloos om Kamilles doot geven zich op 26 de vlught. De Trojanen zetten zich schrap om de stadt te bestormen, 't welck Akka,Ga naar voetnoot26 27 Kamilles gezellin, aen Turnus overdraeght, die zijn engte verlatende, en uit de lageGa naar voetnoot27 28 scheidende, de muren te hulpe komt. Eneas volght hem dat langs, en overmits het vallenGa naar voetnoot28 29 van den avont het vechten verbiet, zoo slaenze beide hun leger voor de stadt.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Men wijdt den vader Mars een zegeteken toe
 
Van 's vyants roof: het lijck van Pallas wort verzondenGa naar voetnoot31
 
Naer 's vaders hof, dat kermt, en klaeght, en steent zich moe.
 
Het zant bedeckt de doôn, van 't lijckvier eerst verslonden.
 
Latinus krijght geen' troost, uit der Gezanten mont,
35[regelnummer]
Van Diomedes stadt; dies Drances valt aen 't wrijtenGa naar voetnoot35
 
Met Turnus, in den raet: Latinus pooght terstont,
 
Gelijck een middelaer, het krijghskrackeel te slijten:Ga naar voetnoot37
 
Terwijl genaeckt de Vorst van Troje met zijn maght.
 
Men vecht: Kamille blijft: in 't vechten valt de nacht.

40 Ondertusschen rees de dageraet, en verliet den Oceaen: en deGa naar margenoot+Ga naar voetnootr. 40 41 zeeghaftige Eneas (hoewel de zorgen hem jagen, om zich tot hetGa naar voetnoot41-42 42 begraven zijner megenooten te beledigen, en Pallas lijck zijn 43 gemoedt ontroert) betaelde den Goden zijne beloften, met hetGa naar voetnoot43 44 kriecken van den dagh, plantte op den heuvel een hooge eicke,Ga naar voetnoot44

[pagina 101]
[p. 101]

Het elfde boeck.

 
De dageraet, terwijl in 't oosten opgestaen,Ga naar voetnootvs. 1
 
Quam helder rijzen uit den grooten Oceaen.
 
De vorst Eneas, dus zeeghaftigh in het vechten,
 
[Hoewel de zorgh hem jaeght en heet de doôn berechten,
5[regelnummer]
Zich zelven quijten, om der toghtgenooten aschGa naar voetnoot5
 
Te brengen in het graf, en 't hart vol droefheit was,
 
Om Pallas droeve doot en lijck, noch onbegraven,]
 
Betaelt den Goden vroegh zijn kerckbelofte, en gaven,Ga naar voetnoot8
 
In 't kriecken van den dagh, en plant een' eicken stijl,Ga naar voetnoot9
[pagina 102]
[p. 102]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

45 geknot van alle haer tacken, en trock den stam de blinckendeGa naar voetnoot45 46 wapens, den uitgeschudden roof van Mezentius (u, o grooteGa naar voetnoot46 47 Oorlooghsgodt tot een zegeteken) aen; verzagh hem met denGa naar voetnoot47 48 helm, wiens kam noch van bloet druppelde; en met het gebroken 49 geweer des dooden, en het pantser, op twalef plaetsen getroffen 50 en doorschoten; bont den metalen beuckelaer aen den slinckenGa naar voetnoot50-51 51 arm, en hing het lemmer in d'ivoire scheede op de zijde. Daer 52 na vermaent hy zijn juichende mackers [want d'Oversten al teGa naar voetnoot52 53 hoop stonden dicht rontom hem] aldus: mannen, nu is het zwaersteGa naar margenoot+ 54 stuck uitgevoert: laet alle vrees, voor het geen noch te verrichten 55 sta, vry varen. Dit zijn d'eerstelingen en de buit des hoovaerdigenGa naar voetnoot55-56 56 Konings, en hier is Mezentius in onze handen. Nu is de wegh 57 naer den Koningk en de Latijnsche muren voor ons gebaent: zetGa naar voetnoot57 58 uwe zinnen schrap om te vechten, en rekent de kans alree ge-Ga naar voetnoot58-59 59 wonnen; op dat ghy [zoo dra de Goden ons belasten ter goederGa naar margenoot+ 60 ure de standaerden uit den wal rucken, en de jeught uit het legerGa naar voetnoot60 61 aen te voeren] niet ongewaerschuwt sammelt of suft uit vreezeGa naar voetnoot61 62 en achterdocht. Laet ons ondertusschen de mackers en onbegraveGa naar voetnoot62-63 63 lichamen d'aerde bevelen; het welck beneden in den Acheron 64 d'eenige eere des overleden is. Gaet hene, zeit hy, vereert deGa naar voetnoot64 65 brave zielen, die door haer bloet ons dit vaderlant verworven, metGa naar voetnoot65-66 66 de leste gaven: en stuurt eerst naer Evanders bedruckte stadt Pallas,

[pagina 103]
[p. 103]
10[regelnummer]
Of boom, geknot van al zijn tacken met de bijl,
 
Op 's heuvels hoogen bult, en treckt met zijne knaepen
 
Den stam het harnas aen, en schitterende wapen,
 
Den uitgeschudden roof des bloedigen tyrans
 
Mezents, u, groote Mars en Godt van d'oorloghskans,
15[regelnummer]
Tot eere en zegeprael; verziet den stam grootmoedighGa naar voetnoot15
 
Met staelen helm, en kam, noch root bemorst, en bloedigh
 
En met verminckt geweer des dooden, en 't panssier,Ga naar voetnoot17
 
Op twalef plaetsen hardt getroffen, en heel fier
 
Doorschoten; en hy bondt den kopren schilt, vol reeten,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Aen zijnen slincken arm, en hing het zwaert, vermeeten
 
En trots, hem op de zijde, in zijn yvoore schee.Ga naar voetnoot20-21
 
Hierna vermaende hy den blijden krijghssleep meê;
 
[Want d'Oversten te hoop heel dicht rondom hem stonden:]
 
O mannen, 't zwaerste stuck heb ickme al onderwonden,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
En rustigh uitgevoert. laet vaeren alle zorghGa naar voetnoot25
 
Voor 't overige werck. dit is uw vaste borgh:Ga naar voetnoot26
 
Dit is de vette buit. gy ziet hier d'eerstelingen
 
Des wreeden konings, fors en moedigh in 't bespringen.Ga naar voetnoot27-28
 
Wy hebben hier Mezents in onze hant en maght.
30[regelnummer]
Nu is de vrye weg naer der Latijnen gracht,
 
Den koningk, en de stadt voor ons gebaent, en open.
 
Nu zet uw zinnen schrap, om op het spits te loopen,Ga naar voetnoot32
 
En rekent vry de kans gewonnen overal,
 
Op dat [wanneer de Goôn de standers uit de wal
35[regelnummer]
Gebiên te rucken, u ter goeder tijt te roerenGa naar voetnoot34-35
 
In 't leger, en de jeught kloeckhartigh aen te voeren,]
 
Gy ongewaerschuwt dan, uit vreeze en achterdocht,
 
Niet sammelt, nochte suft. nu laet ons, als verknocht
 
Aen ons genooten, voort hun lijcken, naer hun waerdeGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Noch niet begraven, gaen met staetsien ter aerdeGa naar voetnoot40
 
Bestellen, 't welck om laegh in Plutoos rijck gewis
 
Noch d'eenige eer en dienst des overledens is.Ga naar voetnoot42
 
Gaet heene, zeght hy, eert de zielen der gestorven,Ga naar voetnoot43
 
[Die braef ons door hun bloet dit vaderlant verworven,]
45[regelnummer]
Met d'allerleste gave, en stuurt voor 't allereerstGa naar voetnoot45
 
Naer dees bedruckte stadt, daer vorst Evander heerscht,
[pagina 104]
[p. 104]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

67 niet zonder blijck van vromicheit, ons op dien droevigen daghGa naar margenoot+Ga naar voetnoot67 68 ontruckt, en in een ontijdigh lijck verandert. Zoo spreeckt hy alGa naar voetnoot68 69 schreiende, en zet zijnen gangk naer het huis toe, daer het doodeGa naar voetnoot69 70 lichaem stont, en bewaert wert van den ouden man, Acetes, dieGa naar voetnoot70 71 te vore des Parrhasischen Evanders schiltknaep was; doch zijnenGa naar voetnoot71 72 waerden voesterling tot eenen megezel bygezet, met zoo geluckighGa naar voetnoot72-73 73 een voorspoock niet volghde. Al de stoet zijner dienaren, en deGa naar margenoot+ 74 Trojaensche schaer, en Frygiaensche vrouwen, met hangendenGa naar voetnoot74-75 75 haire, zitten, gelijck de manier is, bedruckt rontom het lijck. Maer 76 zoo ras Eneas de hooge poorte intreet, slaenze voor hare borsten,Ga naar voetnoot76 77 kermen zoo luide, dat het aen den hemel klinckt, en het hof vanGa naar voetnoot77 78 dat bedruckte gehuil wedergalmt. Hy ziende Pallas leggen, zoo 79 blanck als sneeuw in zijn aenzicht, en het hooft van het kruit-Ga naar voetnoot79-80 80 kussen onderstut, en de dootwonde van 't Ausonische punt, in 81 zijn slincke borst gapen, sprack aldus met schreienden oogen:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot81 82 o erbarmelijck kint, benijde my de Fortuin, die ons toeloegh, uwGa naar voetnoot82 83 leven, op dat ghy ons Rijck niet zoudt aenschouwen, nochteGa naar voetnoot83 84 zeeghaftigh naer uw vaders hof gevoert worden? Ick heb in het 85 scheiden, Evander, uwen vader, dit van u niet belooft; toen hyGa naar voetnoot85 86 my omhelzende, tegens een maghtigh heir aenzont, en al beduchtGa naar voetnoot86 87 waerschuwde, dat wy forsse mannen voorhadden, en een hardtGa naar voetnoot87 88 volck gingen bestoken: en misschien paeit hy met vruchteloozeGa naar voetnoot88 89 hope ingenomen, nu de Goden met beloften, en stoffeert d'al-Ga naar voetnoot89

[pagina 105]
[p. 105]
 
Prins Pallas, zonder blijck van deught ons niet ontnomen,
 
Op dien bedroefden dagh, tot hartewee der vroomen,Ga naar voetnoot48
 
En al t'ontijdigh dus verandert in een lijck.
50[regelnummer]
Hy sprack al schreiend dus, en zette naer de wijckGa naar voetnoot50
 
Zijn droeve treden, daer het lichaem, naer 's lants wijzen,
 
Noch stont, en van Aceet, den ouden en den grijzen,
 
Bewaeckt wiert en bewaert; Acetes, die in 't hof
 
Van den Arkadischen Evander, groot van lof,
55[regelnummer]
De schiltknaep was voorheene, en, voor dit deerlijck sneven,Ga naar voetnoot55
 
Den waerden voesterling ten krijghsgenoot gegeven,
 
Hem ongeluckiger gevolght was in dees streeck.
 
De stoet der dienaeren, de Troische schaeren, bleeck
 
En dootsch, de droeve rey der Frygiaensche vrouwen,
60[regelnummer]
Men hier, in 't hangend haer, in orden moght aenschouwen,Ga naar voetnoot60
 
Zien zitten, heel bedruckt, om 't lijck des dooden heen.
 
Zoo ras Eneas in de hooge poort komt treên,
 
Beginnenze algelijck voor hunne borst te smijten,Ga naar voetnoot63
 
En jammeren zoo luid, dat van dit bitter krijten
65[regelnummer]
De hemel klinckt, het hof op dit bedruckt geluit
 
Afgrijslijck wedergalmt. hy ziende 's konings spruit,
 
Prins Pallas leggen, blanck, als sneeu, om hoofd en wangen,
 
Het hooft van 't kruidigh bed gestut, voor 't nederhangen,Ga naar voetnoot68
 
En voort de dootwond, van 't Ausonisch punt bemorst,
70[regelnummer]
Noch gaepen jammerlijck in zijne blancke borst,
 
Sprack endelijck aldus, met natte en schreiende oogen:
 
Erbarmlijck kint, heeft my Fortuin, vol nijts, bedrogen,
 
En zy, die vriendelijck ons toeloegh, ons benijt
 
Uw leven, en uw jeught, op datge t'zijner tijt
75[regelnummer]
Ons koningkrijck niet zien, noch, naer den stijl der vroomen,Ga naar voetnoot75
 
Uw' vader en zijn hof met zege t'huis zoudt komen.
 
Ick hebbe, in 't scheiden van Evander, als uw hooft,
 
En zorge, dees gestalte uw' vader niet belooft;Ga naar voetnoot77-78
 
Toen hy my noch omhelsde, en zondt, niet zonder zuchten,
80[regelnummer]
Naer zulck een maghtigh heir, waer voor elck stont te duchten,Ga naar voetnoot80
 
Als voor een' forssen aert van mannen: dat ons klingGa naar voetnoot81
 
Een hardt en strijtbaer volck in 't velt bestoocken ging:
 
En mooghlijck paeit hy nu de groote Goôn, daer boven,
 
Met vierige gebeên, en rijckelijck beloven,
[pagina 106]
[p. 106]

90 taren met zijne offergaven: wy bedruckten geleiden den jonge- 91 lingk, die overleden, en nu in geene hemelsche Goden langer 92 gehouden is, met een ydele staetsi. O ongeluckige vader, ghyGa naar voetnoot92 93 zult uw zoons lijck, een hardt gelagh, zien. Komen wy u zoo weder 94 t'huis, en is dit die zegestaetsi, waer naer ghy verlangde? is dit 95 het geen ick u zoo getrouwelijck beloofde? Maer o Evander, ghyGa naar voetnoot95-98 96 zult uwen zoon aldus eerlijcker doot zien t'huis komen, dan of 97 hy met oneere gevloden, zijn leven berghde, en zich uwen vloeck 98 op den hals haelde. Och, Ausonie, och Julus, wat verliest ghy al 99 hooft en troost! Aldus jammerende, beveelt hy het jammerlijckeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot99 100 lichaem op te heffen, en zent duizent mannen, de bloem uit alle 101 troepen, die hem voor het leste eerlijck geleiden, en den vader inGa naar voetnoot101 102 zijne droefheit onderstutten; in grooten rouwe een kleine troost, 103 die men evenwel den bedroefden man schuldigh is. Anderen nietGa naar voetnoot103-104 104 onledigh, vlechten horden, en een zachte dootbaer, van teenen, 105 roeden, en eicke tacken, en overschaduwen en bespannen de 106 dootbulster boven met loof. Hier leggenze den jongelingk bovenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot106 107 op het stroo: gelijck een verslenste viool, of quijnende maybloem,Ga naar voetnoot107 108 die een maeght van haeren steel pluckte, en wiens luister, wiensGa naar voetnoot108 109 verwe noch onbezweken, van d'aerde, haer moeder, niet langerGa naar voetnoot109 110 verquickt of gelaeft wort. Daer na broght Eneas voor den daghGa naar margenoot+Ga naar voetnoot110 111 een paer kleeden van de Sidonische Dido, heel zinnelijck op datGa naar voetnoot111-12 112 werck, eertijts voor hem, met haer eige handen, op purper met 113 goude bloemen, zoo rijckelijck gewrocht, datze stijf stonden vanGa naar voetnoot113 114 gout. Het eene kleet trock hy bedruckt den jongelingk, als zijnGa naar voetnoot114-15

[pagina 107]
[p. 107]
85[regelnummer]
Uit ydle hoope, en wijdt zijn gaven aen 't altaer:
 
Maer wy geleiden dus den jongling met misbaer
 
En ydle staetsien: dewijl hy overleden
 
Zijn dootschult heeft betaelt aen 's hemels mogentheden.
 
Rampzaelge vader, gy zult nu, een hardt gelagh,
90[regelnummer]
Het lijck zien van uw' zoon. hoe komenwe op 't geklagh
 
U t'huis, in dezen schijn? is dit de zegestaessi,
 
Waer naer uw vaderlijck gemoedt verlangde? eilaci.Ga naar voetnoot91-92
 
Maer, ô Evander, gy zult Pallas, uwen zoon,
 
Dus eerelijcker doot, dan angstigh weghgevloôn
95[regelnummer]
Met schande en oneer, t'huis zien komen dezen morgen,
 
En eerlijcker dan of hy 't leven had geborgen,
 
Zijn vaders bittren vloeck zich op den hals gehaelt.
 
Ausonie, och Askaen, hoe heeft u dit gefaelt,Ga naar voetnoot98
 
En wat verliestge al hooft en troost, in tijt van treuren.
100[regelnummer]
Dus jammert hy, beveelt het lichaem op te beuren,
 
Zendt duizent mannen heen, de bloem van al zijn maght,
 
Die eerlijck hem voor 't lest geleiden, en de klaght
 
En vaderlijcken rou en droefheit onderschooren:Ga naar voetnoot103
 
In grooten rou een troost, te kleen voor droevige ooren,
105[regelnummer]
En die men evenwel den droeven ouden manGa naar voetnoot105
 
Ten hooghste schuldigh is. een deel van 't rougespanGa naar voetnoot106
 
Vlecht horden, en een baer van zachte en taeie teenen,
 
En roên, en eicken tack, spant over 't lijckbed heenen
 
Een koele schaduwe van loof. hier leggen zyGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Den dooden jongelingk om hoogh op stroo, daer hy
 
Een treurende viool of maibloem, die aen 't quijnen,
 
En van een maeght den steel ontruckt, gelijck wil schijnen;Ga naar voetnoot111-12
 
Een bloem, wiens verf noch niet bezweecken, niet verdort,
 
Van haere moeder d'aerde en dau niet langer wort
115[regelnummer]
Bevochtight, en verquickt. Eneas toegetreden
 
Broght mede voor den dagh twee kostelijcke kleeden,
 
Van Sidons Dido, kiesch en zinnelijck op kunst,Ga naar voetnoot117
 
Voor hem met haere hant zoo rijck gewrocht uit gunst,
 
Van goude bloemen, geborduurt op purpre gronden,
120[regelnummer]
Dat deze bloemen stijf van gout en glansrijck stonden.
 
Het eene kleedt trock hy bedruckt den jonglingk aen,
[pagina 108]
[p. 108]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

115 jongste eere, aen, en bewont het hair, dat verbranden zou, metGa naar voetnoot115-16 116 eenen sluier: behalve dit verrijckt hy hem met vele prijzen uitGa naar margenoot+ 117 den Laurentijnschen slagh; en beveelt den roof op een lange ryGa naar voetnoot117 118 vooraen ten toon te dragen; voeght'er paerden by, en wapens, 119 den vyant ontweldight: oock bondt hy hun de handen op denGa naar voetnoot119 120 rugh, die hy de schimmen ten lijckoffer wou toezenden, en metGa naar voetnoot120 121 welcker bloet men het lijckvier most besprengkelen: en beveelt 122 d'Oversten zelfs de geknotte stammen, met der vyanden wapenenGa naar voetnoot122 123 bekleet, ten toon te dragen, en de tittels der verslagenen daerGa naar voetnoot123 124 aen te hechten. Men leit'er den ongeluckigen Acetes, gebrokenGa naar voetnoot124 125 van ouderdom, die nu zijnen boezem met vuisten slaet; nu zijn 126 aenzicht met nagelen krabt: hy zijght neder, en leit op d'aerde, 127 zoo langk als hy is. Zy leiden 'er oock wagens, met RutulischGa naar voetnoot127 128 bloet bestort. Daer na komt Ethon, zijn lijfpaert, zonder behangselGa naar voetnoot128 129 aenstappen, al schreiende, en het huilt groote tranen, die langsGa naar voetnoot129 130 zijn scheeren afdruppelen. Anderen dragen speer en helm; wantGa naar voetnoot130 131 Turnus gingk zeeghaftigh met de rest strijcken. Daer na volgen 132 de bedruckte keurbende, en Trojaenen, en Tyrrheensche overstenGa naar voetnoot132 133 en Arkaders, met slepende geweer. Na dat al de staetsi derGa naar voetnoot133 134 megezellen een stuck vooruit trat, stont Eneas stil, en sprackGa naar voetnoot134 135 hartelijck zuchtende noch over den doode: wy moeten nochGa naar margenoot+Ga naar voetnoot135 136 anderen, ons in den bloedigen slagh ontruckt, gaen beweenen en 137 betreuren: o manhaftige Pallas zijt in der eeuwigheit van my ge- 138 groet, en vaer eeuwigh wel. Meer sprack hy niet, gingk naer de 139 hooge muren, en zette zijnen tret naer het leger toe.Ga naar voetnoot139

140 En nu quamen 'er Gezanten uit Latinus stadt aen, met olijf-Ga naar voetnoot140

[pagina 109]
[p. 109]
 
Zijne alleruiterste eer. de sluier, fijn van draên,
 
Bedeckt het haer, terstont ten viere te verwijzen.
 
Behalve dit vereert hy hem met veele prijzen,
125[regelnummer]
Uit dien Laurentschen slagh, gebiet den roof met een,
 
Op eene lange ry, voor 't lijck te draegen heen.Ga naar voetnoot126
 
Hy voeght'er paerden by en wapens, oorloghspandenGa naar voetnoot127
 
Den vyanden ontruckt, oock vleugelt hy de handenGa naar voetnoot128
 
Met koorden op den rugh der geenen, die hy 't rijck
130[regelnummer]
Des afgronts offren most, tot zuivring van dit lijck;Ga naar voetnoot130
 
Wier bloet besprengklen zou dit lijckvier, en zijn vlammen.Ga naar voetnoot131
 
Hy wil dat d'oversten oock afgeknotte stammen,
 
Bekleet met wapenen der vyanden, ten toon
 
Gaen draegen, en den naem en titels van de doôn
135[regelnummer]
Daer boven spijckeren. men leit in deze staessi
 
Den ongeluckigen Acetes, nu elaci
 
Van hoogen ouderdom gebroken, by de straet,Ga naar voetnoot137
 
Daer hy den boezem heel bedroeft met vuisten slaet,
 
Met naglen 't aenzicht krabt. hy zijgt, en valt ter aerde,
140[regelnummer]
Zoo langk gelijck hy is. hier leiden die bezwaerdeGa naar voetnoot140
 
Oock wagens, root bespat met versch Rutulisch bloet.
 
Zijn lijfpaert Ethon volght met eenen traegen voet,
 
En onbehangen, schreit, en huilt een vlaeg van traenen,Ga naar voetnoot143
 
Die, langs de scheeren droef afdrupplende, elck vermaenen
145[regelnummer]
Tot treuren. andren treên ten toon met helm, en speer:Ga naar voetnoot145
 
Want Turnus in triomf streeck 't ovrigh krijghsgeweer.
 
Nu volgen hem bedruckt de keurebende, en Frygen,Ga naar voetnoot147
 
Tyrrenische overste, en Arkader, heet op 't krijgen,Ga naar voetnoot148
 
Met sleepende geweer. dus trock de staetsi heen.
150[regelnummer]
De mackers nu aldus een stuck vooruit getreên,
 
Zoo stont Eneas stil, sprack [scheidende te noode]
 
Met hartlijck zuchten, op het lichaem van den doode:
 
Wy moeten andren oock, ons in dien bloênden slaghGa naar voetnoot153
 
Ontruckt, beweenen, en betreuren al den dagh.
155[regelnummer]
Manhafte Pallas, zijt in eeuwigheit geprezen,
 
Gegroet van my. vaer wel: vaer eeuwigh wel na dezen.
 
Meer sprack hy niet, en gingk, bedroeft, en treurens moê,
 
Naer zijne hooge wal, het Troische leger, toe.
 
Nu quamen'er uit vorst Latinus stadt gezanten
160[regelnummer]
Met tacken van olijf, en blonde vredeplanten,Ga naar voetnoot160
[pagina 110]
[p. 110]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

141 tacken in de hant, om hunne dooden: dat hy de lichamen, dieGa naar margenoot+Ga naar voetnoot141 142 in het velt door het zwaert gesneuvelt lagen, toch woude weder- 143 leveren, en hun de begraefenis en aerde vergunnen; want menGa naar voetnoot143 144 tegens geene verwonnelingen en ademlooze dooden vecht: dat 145 hem toch beliefde hen, die hem korts zoo wel onthaelden, en 146 naer welcker dochter hy stont, te verschoonen. De goedertierenGa naar voetnoot146 147 Eneas bewillight hun deze billijcke bede, en voeght 'er dit nochGa naar margenoot+ 148 by: o Latijnen, wat snoode Fortuin heeft u zoo verre ingewickeltGa naar voetnoot148 149 in den krijgh, dat ghy ons, uwe vrienden, verjaeght? VerzoecktGa naar voetnoot149 150 ghy pais voor dooden, en die door oorlooghslot omquamen? Voor- 151 waer ick zou dat oock den levenden wel vergunnen, en waer noitGa naar margenoot+ 152 hier gekomen, was my niet deze plaets en dit Rijck by nootlot 153 beschoren: oock voer ick geen oorlogh tegens het volck van 't 154 lant. De Koningk weigerde ons den rijcksbodem, en betrouwdeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot154-55 155 zich liever op Turnus wapens. Billijcker had Turnus zijn leven in 156 de weeghschael gestelt. Is zijn ooghmerck den krijgh met den 157 degen te beslechten, de Teukren te verdrijven: hy behoorde tegens 158 my met zijn geweer aen te gaen; zoo had hy mogen leven, dieGa naar voetnoot158 159 zijn leven Gode of zijne vuist moght dancken. Nu gaet hene, en 160 steeckt het lijckhoudt uwer ellendige burgeren in brant. Zoo sprack 161 Eneas. Zy zwegen, en stonden stom, en zich omkeerende, zagenGa naar voetnoot161 162 malkanderen vast aen. Toen antwoorde hem d'oude Drances, dieGa naar margenoot+ 163 op Turnus gebeten, den jongelingk altijt haette en lasterde: oGa naar voetnoot163 164 Trojaensche helt, die groot van naem en faem, noch grooter in 't 165 harnas zijt; met welck eenen lof zal ick u hemelhoogh verheffen?

[pagina 111]
[p. 111]
 
Om hunne doôn: dat hy de lichaemen in 't velt
 
Door 't zwaert gesneuvelt, en noch niet in 't graf bestelt,
 
Toch wederlevren woude, en aen 't gebeent der hunnen,
 
Gelijck de reden eischt, een eerlijck graf vergunnen:Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Want niemant, volgens krijghsgebruick en oorloghsrecht,
 
Met overwonnen volck en levenloozen vecht:
 
Dat vorst Eneas toch beliefde hunne zoonen,
 
Die hem noch korteling onthaelden, te verschoonen,Ga naar voetnoot167-68
 
De zelve, welcker bloet hy had verzocht ten echt.Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
De goedertiere vorst vergunt het hun met recht,
 
En voeght'er dit noch by: Latijnen, wat voor streecken!
 
Wat snooder avontuur riedt dat gy u zoudt steeckenGa naar voetnoot172
 
Zoo diep in dezen krijgh? dat gy, vergeefs beducht,Ga naar voetnoot173
 
Ons, die uw vrienden zijn, angstvalligh schuwt en vlught?
175[regelnummer]
Verzoecktge pais voor doôn, die door het krijghslot sneven?
 
Ick zou gewis den pais niet weigeren die levenGa naar voetnoot176
 
Te gunnen, en waer noit zoo verre in deze wijckGa naar voetnoot177
 
Gekomen, was my niet dees plaets, dit koningkrijck
 
By nootlot toegeleght. oock koom ick niet beroven
180[regelnummer]
's Lants ingezeten, neen. de koningk sloot zijn hoven,Ga naar voetnoot180
 
En weigerde den gront aen ons Trojaensch geslacht,
 
Dewijl hy liever steunde op Turnus zwaert en maght.
 
Maer Turnus had met recht en billijcker zijn leven
 
In 't vechtperck opgezet. zoo hy naer pais wil streven,Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Den krijgh beslechten met den degen, den Trojaen
 
Verdrijven uit het lant: hy hoorde schrap te staen,
 
En tegens my alleen den degen uit te trecken,
 
Zoo moght hy voor een tijt zijne oude en leven recken,
 
En Gode en zijne vuist bedancken dat hy leeft.Ga naar voetnoot188-89
190[regelnummer]
Nu gaet vry heene, en steeckt, ten dienst van al wat sneeft,
 
Het lijckhout aen van uw verslage burgerye.
 
Zoo spreeckt Eneas: zy staen stom aen d'eene zye,
 
En keeren zwijgende zich om op dit vermaen,
 
En zien elckanderen met groot verwondren aen.
195[regelnummer]
Toen sprack heer Drances, d'oude, op Turnus fel gebeten,
 
En die den jongelingk, zoo nijdigh en vermeeten,Ga naar voetnoot196
 
Geduurigh haete, en oock verlasterde in het hof:Ga naar voetnoot197
 
Trojaensche helt, zoo groot van naem en faem en lof,
 
Noch grooter in 't geweer en harnas te beseffen,Ga naar voetnoot198-99
200[regelnummer]
Met welck een' lof zal ick u hemelhoogh verheffen?
[pagina 112]
[p. 112]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

166 zal ick my meer over uwe rechtvaerdigheit, of over uwe manhaf- 167 tigheit verwonderen? Wy willen danckbaerlijck deze bejegeninge 168 onze vaderlijcke stede overdragen: en zoo eenige gelegenheit 169 den wegh baene, u met Koningk Latinus verbinden: Turnus maghGa naar margenoot+ 170 op zijn eige hant verdragen: ja het zal ons lusten het gevaert derGa naar voetnoot170 171 vesten, u toebeschoren, op te halen, en de Trojaensche steenenGa naar voetnoot171-72 172 op onze schouders te torssen. Dit sprack hy, en al te zamen be- 173 stemdenze dit, uit eenen mont. Zy sloten twalef dagen stilstant,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot173 174 en gedurende den bemiddelden pais liepen Trojaenen en LatijnenGa naar voetnoot174 175 onder een gemengt, onbeledight op de bergen, in de bosschen:Ga naar voetnoot175 176 d'yzere bijl klinckt op den hoogen esch; men houwt hemelhoogeGa naar voetnoot176 177 pijnboomen om: men klooft gedurigh met beitelen eicken, enGa naar voetnoot177 178 welrieckende ceders, en voert esscheboomen te wagen, dat hetGa naar voetnoot178-79 179 kraeckt.

180 De vliegende Faem, trompetster van zoo groot eenen rouwe,Ga naar margenoot+ 181 en die noch flus in Latium uitbromde, hoe Pallas het velt behielt;Ga naar voetnoot181 182 quam alreede Evander en Evanders huis en vesten ter ooren. 183 d'Arkaders streven naer de poorten toe, en grijpen lijckfackels,Ga naar voetnoot183Ga naar voetnoot183-85 184 naer het oude gebruick: al de wegh langs, en al het velt is lichtGa naar voetnoot184-85 185 van tortsen. De schaer der Frygiaenen hun bejegenende, schickt 186 zich by de kermende troepen, die zoo ras de vrouwen ten hoveGa naar voetnoot186-87 187 intreden, een keel opsteken, dat 'er de bedroefde stadt van waeght. 188 Maer niemant is maghtigh Evander tegen te houden: hy komt 189 midden onder den hoop op de dootbaer vallen, daer Pallas leit,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot189 190 en blijft 'er van droefheit aen hangen, en weent en steent; en

[pagina 113]
[p. 113]
 
Verwonder ick my meer om uw rechtvaerdigheit,
 
Of uw manhaftigheit? wy willen dit bescheit
 
En dees bejegeninge ons vaderlijcke stede
 
Verkuntschappen, en met Latinus u in vrede
205[regelnummer]
Verbinden, zoo de tijts gelegenheit den weghGa naar voetnoot205
 
Wil baenen: Turnus magh, naer eigen overlegh,
 
In bontgenootschap treên, of, elders zich vereenen.Ga naar voetnoot207
 
't Gevaert der vesten, u beschoren, lang voorheenen,
 
Wort van ons opgebout met lust. elck zal voortaen
210[regelnummer]
Trojaensch tiras en steen op zijne schouders laên.Ga naar voetnoot210
 
Zoo sprack hy, 't wort bestemt van zijn gezantgenooten,
 
Voor zes paer dagen tijts de stilstant oock besloten,
 
En onder dezen pais, bemiddelt by verdragh,
 
Loopt Troische en Latijnist te gader, dagh op dagh,
215[regelnummer]
Heel veiligh in geberghte en bosschen heene en weder:
 
Daer klinckt de bijl, en hout de reizige esschen neder.
 
Men houwt den pijnboom om, die steil stont in de lucht.
 
Men klooft geduurighlijck den eick met boschgerucht,
 
En beitelen, en voert den geur der cederbladenGa naar voetnoot218-19
220[regelnummer]
En esschen, dat het kraeckt, van boven met de raden.
 
De vlugge Faem trompet zoo groot een leedt en rou;
 
De Faem, die Latium flus melde hoe getrouGa naar voetnoot222
 
Prins Pallas 't velt behielt, quam reede vorst Evander
 
En 't hof des ouden mans ter oore, voor alle ander.
225[regelnummer]
d'Arkaders streven naer de poort toe, grijpen struick
 
En lijcktorts, naer het oude en grijze lantgebruick.Ga naar voetnoot225-26
 
Men ziet den ganschen wegh en 't velt van tortslicht blaecken.
 
De Frijgiaensche schaer bejegentze in 't genaecken,
 
En schickt zich treurigh by dien jammerenden troep,Ga naar voetnoot228-29
230[regelnummer]
Die, daer de vrouwen treên ten hove in, met geroep
 
Een keel opsteeckt, dat stadt en hof hier van gewaegen.
 
Maer geen is maghtigh, vorst Evander, neêrgeslagen
 
Van druck en hartewee, te hindren in zijn' vaert.
 
Hy komt, in 't midden van de troepen, lijckewaertGa naar voetnoot234
235[regelnummer]
Gevallen op de baer van Pallas, zonder leven,
 
En blijft van druck op borst en mont des dooden kleven.
 
Hy kermt, en weent, en steent met jammerlijck geluit,
[pagina 114]
[p. 114]

191 naulix berst 'er endelijck de stem uit: o Pallas, dit had ghy vaderGa naar voetnoot191 192 niet belooft, maer dat ghy u omzichtiger in den gevaerlijckenGa naar voetnoot192 193 krijgh zoudt dragen. My was niet onbewust, hoe maghtigh veelGa naar voetnoot193-95 194 de nieuwsgierigheit en zoete eerzucht in 't harnas en den eersten 195 optoght vermoghten. Ellendigh proefstuck des jongelingks, hardeGa naar voetnoot195-96 196 lessen des naburigen oorlooghs, en beloften en gebeden van niet 197 eenen der Goden verhoort: en ghy, o mijn getrouwe beddege- 198 noot, zijt geluckigh door uw overlijden, en niet in deze droefheitGa naar voetnoot198-99 199 overgebleven. Ick de vader in het tegendeel overleefde mijnen 200 tijt, om na mijn zoons doot noch over te blijven. De RutulenGa naar voetnoot200-202 201 zouden billicker my, die de wapens der Trojaensche bontgenoo- 202 ten volghde, met hun geweer overvallen: billijcker waer ick zelf 203 gestorven; en ick, niet Pallas, met deze lijckstaetsi t'huis gebroght. 204 Maer ick wijte het, o Teukren, u niet, nochte het bontgenoot- 205 schap, nochte het gastgenootschap, hant aen hant gesloten: datGa naar voetnoot205 206 lot most mijnen ouderdom te beurt vallen. Doch was mijnen zoon 207 een ontijdige doot beschoren, zoo zal het my noch wel doen, 208 naerdien hy over 't invoeren der Teukren in Latium quam te sneu-Ga naar voetnoot208 209 velen; na dat de Volscen te vore by duizenden om hals quamen.Ga naar voetnoot209 210 Ja ick zal u, o Pallas, geen andere lijckstaetsi waerdigh achten, 211 als deze, u van den godtvruchtigen Eneas, en groothartige Fry- 212 giaenen, en Tyrrheensche Oversten, en het gansche heir der 213 Tyrrheenschen toegeleit. Zy, die van uwe handen storven, rechtenGa naar voetnoot213-14 214 u heerlijcke zegetekens op: en waer hy, o Turnus, u in oude enGa naar voetnoot214

[pagina 115]
[p. 115]
 
En berst in 't ende naeu met deze lijckklaghte uit:Ga naar voetnoot238
 
O Pallas, dit's niet dat gy vader gingt beloven,
240[regelnummer]
Maer datge omzichtiger, waer schicht en speeren stoven,
 
U dragen zoudt in noot en ooreloghskrackeel.
 
My was niet onbewust hoe overmaghtigh veel
 
Aenzoetende eerzucht en nieusgierigheit vermoghtenGa naar voetnoot243
 
In 't jeughdigh harrenas, en d'allereerste toghten.
245[regelnummer]
Elendigh proefstuck van dien jongling, vroom en eêl.
 
O harde lessen van mijn nabuurs krijghskrackeel,
 
Beloften en gebeên, verhoort by geene Goden.
 
Mijn bedgenoot, gy zijt geluckigh dit ontvloden
 
In 't sterven, en alleen geluckigh door uw doot,
250[regelnummer]
En blijft uit dit verdriet, waerin ick overschoot:
 
Ick ick, hier tegens most mijn tijden overleven,Ga naar voetnoot251
 
Om na te blijven, als mijn Pallas quaem te sneven.
 
Veel billijcker had my de Rutulier, die 't heir
 
Des Troischen bontgenoots gevolght was, met geweirGa naar voetnoot254
255[regelnummer]
Besprongen, billijcker waer ick de doot gestorven,
 
En hadde in Pallas plaets deze uitvaert zelf verworven,
 
Waer t'huis gebroght: doch 'k wijt dit geen Trojaenen, neen,
 
Noch bontgenootschap, noch mijn gastverbont, voorheen
 
Gesloten, hant aen hant: dit lot most boven allen
260[regelnummer]
Mijn' hoogen ouderdom alleen te beurte vallen.
 
Maer was mijn' zoon dees doot ontijdigh toegeleght,
 
Zoo doet het my noch wel, dat hy, voor Trojes recht,
 
En 't innevoeren der Trojaenen in de landen
 
Van Latium, dus vroegh verviel in vyants handen,
265[regelnummer]
Na dat de Volscen eerst by duizenden in 't velt
 
Om hals geraeckten. 'k zal, ô Pallas, brave helt,
 
Geene andere uitvaert uw geheughnis waerdigh achtenGa naar voetnoot267
 
Dan deze, u van den vorst Eneas, de geslachten
 
Der trotse Frygen, den Tyrreenschen oorloghsraet,
270[regelnummer]
En 't gansch Tyrreensche heir u, in dien droeven staet,
 
Rechtvaerdigh toegekeurt. al die gy velde in 't vechten,Ga naar voetnoot271
 
En storven van uw hant, vereeren u, en rechtenGa naar voetnoot272
 
U zegetekens op wel heerelijck in 't rijck:
 
En waer, ô Turnus, hy, uw weêrgade, u gelijckGa naar voetnoot274
[pagina 116]
[p. 116]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

215 jaren en krachten gelijck; ghy stont nu al mede, als een geweldigeGa naar voetnoot215 216 staeck, in 't harnas ten toon: maer waerom houde ick, ongeluckigeGa naar voetnoot216 217 man, de Teukren langer van hunne wapenen? Gaet hene, en ge- 218 denckt uwen Koningk dezen last over te brengen: dat ick, nuGa naar voetnoot218 219 Pallas omgekomen is, noch tegens mijn hart in de weerelt blijf, 220 spruit uit de hoop, geschept uit Eneas vromicheit, gehouden deGa naar voetnoot220 221 wraeck van zoon en vader met Turnus bloet te paeien. Dit eenigeGa naar voetnoot221Ga naar voetnoot221-22 222 verwacht ick noch van hem en zijne fortuin, en verdiensten. De 223 lust van dit leven zoeck ick niet, nochte 't is billijck: maer wenschGa naar voetnoot223 224 dit beneden onder de schimmen mijnen zoon te bootschappen.Ga naar voetnoot224

225 Ondertusschen voerde de dageraet den ellendigen en sterfe- 226 lijcken menschen het verquickende licht toe, 't welck moeite enGa naar voetnoot226-27 227 zwaricheden met zich brengt. Alree stelde vader Eneas, alreeGa naar margenoot+ 228 stelde Tarchon lijckhoutstapels op den boghtigen oever toe. Hier 229 broght een iegelijck, naer der vaderen wijze, zijne dooden, waer 230 onder men den smoockenden brant stoockte, die den hemel om 231 hoogh met eenen nevel van roock verduisterde. Driewerf troc- 232 kenze, met hun blinckende harnas om 't lijf gegespt, rontom het 233 aengesteecken lijckhout: driewerf redenze te paerde rontom hetGa naar voetnoot233 234 bedruckte lijckvier, en huilden overluit. Men besprengt oockGa naar voetnoot234 235 d'aerde, men besprengt oock de wapens met tranen. 't GeschreyGa naar voetnoot235 236 der mannen en geklanck der trompetten klinckt hemelhoogh. 237 Daer na worpen anderen helmen en brave lemmers, roof denGa naar margenoot+Ga naar voetnoot237 238 neergehouwe Latijnen ontweldight, in den viere; oock breidels, 239 en barnende raden; zommigen beuckelaers en heilooze schichten,Ga naar voetnoot239 240 nu lijckschenckaedjen, te vore het wapentuigh dezer overledenen.

[pagina 117]
[p. 117]
275[regelnummer]
In oude, en tijt, en kracht, gy trotse stont nu mede,
 
Gelijck een groote staeck in 't harrenas alreede.
 
Maer ick, rampzaelge man, wat houde ick den Trojaen
 
En zijn genooten uit den strijt hier ledigh staen?
 
Gaet heene: gaet, gedenckt uw' koningk dit te melden,
280[regelnummer]
Dat ick, nu Pallas rust in stilte, als andre helden,
 
Noch tegens mijnen wil in deze weerelt blijf,
 
Is uit een vaste hoop, geschept uit elck bedrijf
 
Van vorst Eneas, en zijn dapperheên, verbondenGa naar voetnoot282-83
 
De wraeck van vader en van zoone, en zijne wonden
285[regelnummer]
Met koning Turnus bloet te paeien, naer zijn maght.
 
Dit 's 't eenigh heil, dat ick noch van zijn hant verwacht.
 
Verdiensten, en fortuin, de lust van langer leven
 
Bekoortme niet, noch 't past my niet hier naer te streven:
 
Maer 'k wensch dees tijding noch beneden by de doôn,Ga naar voetnoot286-89
290[regelnummer]
In 't rijck der schaduwen te brengen aen mijn' zoon.
 
De dageraet terwijl komt op, en uit den Oosten
 
Den sterfelijcken mensch in zijne elende troosten
 
Met al verquickend licht, dat moeite en zwaericheênGa naar voetnoot291-93
 
Ter werelt brengt. de vorst Eneas, en met een
295[regelnummer]
Aertswichlaer Tarchon port en drijft de megezellen
 
De lijckhoutstapels op het boghtigh strant te stellen.
 
Hier brengt een iegelijck, naer zijner vadren wijs,
 
Zijn dooden, en de brant wort smoockende in het rijs
 
Gesteecken met de torts, waerdoor de lucht daer boven
300[regelnummer]
Met eenen mist van roock en smoock hangt toegeschoven.
 
Zy trocken drywerf, met hun blinckend harrenas
 
Om 't lijf gegespt, rondom het lijckhout, dat nu was
 
Ontsteecken. drywerf reedt de ridderschap te paerde
 
Om 't droevigh lijckvier, en zy huilde luide. d'aerde
305[regelnummer]
Besprengt men schreiende met tranen: het geweer
 
Besprengt men desgelijcks, uit rouwe om dezen heer.Ga naar voetnoot306
 
Het krijghstrompetgeklanck en naer geschrey van mannenGa naar voetnoot307
 
Klinckt hemelhoogh. men worpt, als tot den brant verbannen,
 
De helmen met hunn' kam, de lemmers, scherp van snê,
310[regelnummer]
En roof, Latijnsche volck, na hunne neêrlaegh, mêGa naar voetnoot310
 
Ontweldight, in het vier, oock barrenende wielen,
 
En toom; een ander schilt en schichten, in 't vernielen
 
Des snooden vyants, nu een lijckschenckaedje, en eer,Ga naar voetnoot312-13
 
En flus der overleên gedragen krijghsgeweer.Ga naar voetnoot314
[pagina 118]
[p. 118]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

241 Men slaght voor de dooden een menighte van ossen, en keeltGa naar margenoot+ 242 geborstelde zwijnen, en vee, al het lant door gerooft om te ver-Ga naar voetnoot242 243 branden. Daer na zienze, over al het strant, hun mackers verbran- 244 den, en bewaecken de halfgebrande lijckgebeenten; daer zy niet 245 af te trecken zijn, voor dat de bedaeuwde nacht den hemel om-Ga naar voetnoot245-46 246 draeiende, de heldere starren te voorschijn brenge.

247 Middelerwijl stapelen d'ongeluckige Latijnen elders, niet minGa naar margenoot+ 248 dan zylieden, ontelbaer lijckhout, en begraven ten deele veleGa naar voetnoot248-49 249 dooden, en voerenze ten deele wech naer de naestgelege ackers, 250 of zendenze weder naer de stadt. Al d'overigen, eenen gewel-Ga naar voetnoot250 251 digen hoop onder een verslagen, verbrandenze, zonder tellen, 252 zonder pracht. Toen blaeckten de woeste landen aen alle kantenGa naar voetnoot252 253 van vier by vier, om strijt. De derde dagh schoof de koude scha-Ga naar voetnoot253-54 254 duwe van den hemel, wanneer de bedruckten de hooge asch- 255 hoopen en beenders, onder een gemengt, uit den doothaert op- 256 schepten, en in kuilen stoppende, eenen hoop warme aerde daerGa naar voetnoot256 257 boven op smeten. Maer nu was het voornaemste gedruis en verreGa naar margenoot+Ga naar voetnoot257 258 de meeste rouw binnen het hof en de stadt van den grootmagh-Ga naar voetnoot258 259 tigen Latinus; daer moeders, en schoondochters, zusters, enGa naar voetnoot259 260 ouderlooze kinders deerlijck en bedruckt den heiloozen krijgh, 261 en Turnus huwelijck vervloecken; enckel willen dat hy, die naerGa naar voetnoot261 262 d'opperste eere en het Rijck van Italie steeckt, zelf met wapenen,Ga naar voetnoot262 263 zelf met den stalen degen het krackeel beslechte. De bitse DrancesGa naar voetnoot263 264 verzwaert dit noch, en betuight dat Turnus alleen uitgedaeght,Ga naar voetnoot264

[pagina 119]
[p. 119]
315[regelnummer]
Men slaght'er voor de doôn een menighte van ossen,
 
En keelt geborstelt zwijn en vee, in beemt en bossen
 
Gerooft, en dus den viere en vlammen toegewijt.
 
Zy gaen hierna op strant hun mackers wijt en zijt
 
Verbranden, helpen 't half gebrande lijck en beenen
320[regelnummer]
Bewaecken, daer zy, om den heeten aschhoop heenen
 
Gezeten, nauwelijx noch af te trecken zijn,
 
Voor dat de nacht, met dau geladen, al den schijn
 
Der zonne dooft, den kloot des hemels, na het draeien
 
En ommewentelen, met starren komt bezaeien.
325[regelnummer]
d'Onzaelge Latynist is mede midlerwijlGa naar voetnoot325
 
Niet min dan deze in 't werck, om elders, naer den stijl,Ga naar voetnoot326
 
Ontelbre lijcken hoogh te stapelen, te slaven
 
Om zijne doôn ten deele in d'aerde te begraven,
 
Ten deel te voeren naer den naestgelegen oort;
330[regelnummer]
Of weder naer de stadt te zenden, en hun poort.Ga naar voetnoot330
 
Alle overigen, groot in tal, en zwaer te tellen,
 
En onder een gemengt, zy met hun megezellen
 
Verbranden ongetelt, en zonder prael en pracht.
 
Toen blaeckte 't woeste lant alom, by duister nacht,
335[regelnummer]
Van vier by vier om strijt. de derde dagh, aen 't klimmen
 
Te water uit, verschuift de koele en donckre schimmen,Ga naar voetnoot335-36
 
Wanneer de treurende gebeente en asch gemengt
 
Uit haeren dootshaert schept, den aschhoop t'zamenbrengt,
 
In kuilen stopt, en delft het heet gebeente in d'aerde.
340[regelnummer]
Maer 't ysselijckst gedruisch, en daer men meest misbaerde
 
Van rou, was binnen 't hof, en in Latinus stadt,
 
Daer moeder, zuster, en schoondochter druckigh zat
 
En d'ouderlooze wees beschreit in alle hoecken,Ga naar voetnoot343
 
Om dien heiloozen krijgh, vol jammeren, te vloecken,
345[regelnummer]
En Turnus huwelijck. zy willen algelijckGa naar voetnoot345
 
En enckel dat hy zelf, die naer 't Italisch rijck,
 
Naer d'opperste eere steeckt, dit met den zwaerde rechte,Ga naar voetnoot347
 
En met de staele kling het rijxkrackeel beslechte.
 
De strenge Drances voedt dees stof, daer ieder klaeght,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Betuight dat Turnus slechts alleen wort uitgedaeght,
[pagina 120]
[p. 120]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

265 alleen in het perck uitge-eischt wort. Hier kanten zich velenGa naar voetnoot265 266 tegens, stercken hun gevoelen met verscheide bewijsredenen, dieGa naar voetnoot266 267 Turnus begunstigen: want de grootachtbaerheit der KoninginneGa naar voetnoot267 268 beschaduwt hem, en de naem en faem zijner verdiende triomfenGa naar voetnoot268 269 houden den jongelingk het hooft op.Ga naar voetnoot269

270 Midden in den brant dezer beroerte brengen noch de gezanten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot270 271 uit de stadt van den grooten Diomedes, deze bedroefde tijding 272 t'huis: dat 'er met alle de kosten van zoo treflijck eene bezen-Ga naar voetnoot272-73 273 dinge niets uitgerecht zy: dat geen gout nochte giften nochte 274 ernsthaftige gebeden iets vermoghten: dat de Latijnen elders 275 hulp mogen verzoecken, of met den Trojaenschen Koningk ver-Ga naar voetnoot275-76 276 dragen. Koningk Latinus zelf bezwijckt van geweldigen rouwe. 277 De gramschap der Goden, en graven, noch versch voor zijne 278 oogen, waerschuwen hem, dat Eneas openbaerlijck door een god-Ga naar voetnoot278-79 279 delijcke maght ingevoert, en met lantbederf gestuit wort. Wes- 280 halve hy den hoogen Raet, en de treflijcksten ten hove verdaeght.Ga naar margenoot+ 281 Zy komen te zamen, en de wegen grimmelen van de menighten,Ga naar voetnoot281 282 die naer het Koningklijcke hof spoeden: en Koningk Latinus, 283 d'outste van allen, en eerste onder hen, die den scepter voeren,Ga naar voetnoot283 284 zit zwaermoedigh in het midden; en gebiet hier de Gezanten, uitGa naar margenoot+Ga naar voetnoot284 285 d'Etolische stadt wedergekeert, te melden watze mebrengen, enGa naar voetnoot285 286 eischt hun geheele antwoort, van vore tot achter toe, te hooren. 287 Toen gavenze alle gehoor, en Venulus zijnen gebode gehoor-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot287 288 zaem, ving aldus aen: o burgers, wy zagen Diomedes, en het 289 leger der Argiven, en leidden den wegh af, zonder ongeval; enGa naar voetnoot289

[pagina 121]
[p. 121]
 
Alleen in 't perck ge-eischt. hier kant zich menigh tegen,
 
En sterckt zijn voorstel met bewijsreên aller wegen,Ga naar voetnoot352
 
Die Turnus pleit en zaeck begunstigen, naerdien
 
De koningin, waerby de jongling is gezien,
355[regelnummer]
Hem onder schaduwe van haer grootachtbaerheden
 
Beschut: oock houdt de naem en faem den aengestredenGa naar voetnoot356
 
Het hooft op, door zijn zege en dapper krijghsbeleit.
 
In 't midden van dien brant des oproers komt bescheit
 
Uit Diomedes stadt en hof door d'afgezanten,
360[regelnummer]
Die, met een droeve maer gekeert naer deze kanten,
 
Verkuntschappen dat, met zoo groot een' arrebeit
 
En kosten des gezants, en zijn grootachtbaerheit,Ga naar voetnoot361-62
 
Gansch niet is uitgerecht: dat ernstige gebeden
 
Schenckaedjen nochte gout hen konden overreden:Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Dat vry de Latijnist om bystant elders heen
 
Magh trecken, of met Troische in paisgenootschap treên.Ga naar voetnoot366
 
Latinus zelf bezwijckt hier door, van grooten rouwe.
 
De gramschap van de Goôn, de graven der landouwe,
 
Noch versch voor zijn gezicht, waerschuwen hem met kracht
370[regelnummer]
Dat vorst Eneas door een openbaere maghtGa naar voetnoot370
 
Des hemels in het rijck geroepen wort van buiten,
 
En niet dan met bederf der landen zy te stuiten,
 
Dies hy den hoogen raet en treflijcksten ten hoof
 
Verdaghvaert. men vergaêrde, en wegh en heirbaen stoof
375[regelnummer]
En grimmelde van al die zich ten hove spoedden.
 
Het koningklijcke hooft zit in den ring der vroeden
 
Zwaermoedighlijck, als outste en eerste van den staet,
 
En al wat scepter voert, gebiedende in den raet
 
Dat d'afgezanten, uit de stadt van Etolye
380[regelnummer]
Gekeert, verkuntschappen, van vore af, op een rye,
 
Tot achter toe, wat troost wat antwoort zy van daerGa naar voetnoot380-81
 
Ten hove brengen. al de raetzael luistert naer
 
Hun antwoort. Venulus hief aen, op 't hoogh begeeren
 
Gehoorzaem, in den raet aldus te redeneeren:
385[regelnummer]
Wy zagen Diomeed, ô brave burgery,
 
En 't leger van den Grieck, en leidden vranck en vry
 
Den wegh af zonder leedt. de krijghsvorst gaf ons allen
[pagina 122]
[p. 122]

290 hy gaf ons zijne hant, waer door de stadt Ilium ter aerde plofte.Ga naar voetnoot290 291 Hy, die den Gargaen veroverde, stichtte nu op den bodem vanGa naar voetnoot291 292 Iäpygie de stadt Argyripe, naer zijne lantslieden genoemt. NaGa naar voetnoot292 293 dat wy binnen stonden, en ons gegunt wiert in hunne tegen-Ga naar voetnoot293 294 woordigheit te spreken, zoo boden wy hun onze geschencken 295 aen, en meldden onzen naem, en vaderlant: wie ons beoorloogh- 296 den: wat oirzaeck ons naer Arpos joegh. Hy dit hoorende, ant- 297 woorde zachtzinnigh: o geluckige lieden, overoude Ausonianen,Ga naar voetnoot297 298 uit Saturnus Rijck gesproten, wat ongeval bekommert uwen ge-Ga naar voetnoot298-99 299 rusten staet, en raet u den vreemdelingen oorloogh aen te zeg- 300 gen? Zoo menigh als 'er van ons den bodem van Ilium met 301 den zwaerde schon (ick sla over wat men in 't belegh onder deGa naar voetnoot301 302 hooge vesten bezuurde; en de dooden, waer over Simois hene- 303 stroomt) al te zamen mosten wy door de weerelt omzwervende, 304 onze schelmstucken zoo onuitspreeckelijck dier ontgelden, enGa naar voetnoot304 305 boeten, dat zelf Priaem zich over zulck een' armen hoop erbar-Ga naar voetnoot305 306 men zou. Dat weet het droeve onweêr van Minerve berockent,Ga naar voetnoot306 307 en d'Eubeesche steenrots, en de wraeckgierige Kafareus. SedertGa naar voetnoot307 308 dien krijgh dreven wy hene, elck naer een verscheide kust; Mene- 309 laus, Atreus zoon, dwaelt in ballingschap, tot aen Proteus pylarenGa naar voetnoot309 310 toe: Ulysses zagh de Reuzen van Etna. Zal ick van NeoptolemusGa naar voetnoot310-11 311 Rijck verhalen, en Idomeneus overhoop gesmeten hof? of vanGa naar voetnoot311 312 de Lokren, die het Libyaensche strant bewoonen? De Mycener,Ga naar voetnoot312 313 veltheer der dappere Argiven, quam zelf, zoo ras hy den voetGa naar voetnoot313-14

[pagina 123]
[p. 123]
 
Die hant, door wiens gewelt out Troje leght gevallen.Ga naar voetnoot388
 
De helt, die den Gargaen veroverde, zoo stout,
390[regelnummer]
Heeft in Apulie nu Argyrip gebout,
 
En naer zijn volck genoemt. na dat wy binnen stonden,
 
En toegestaen wiert dat Latinus afgezonden'Ga naar voetnoot392
 
Hunn' last ontvouwen, daer zy tegenwoordigh staen,Ga naar voetnoot393
 
Zoo boden wy vooreerst hun ons schenckaedjen aen,
395[regelnummer]
En meldden onzen naem, en lant: wie ons besprongen:
 
Wat reên en oirzaeck ons zoo wijt naer Arpos drongen.
 
Hy hoort aendachtigh toe, en antwoort heusch en zacht:
 
Geluckigh overout Ausoniaensch geslacht,
 
In Godt Saturnus rijck ter goeder tijt geboren,
400[regelnummer]
Wat blintheit port u uw' gerusten staet te stooren,
 
Uitheemschen oorlogh aen te zeggen, zonder noot.
 
Zoo menigh als'er van den degen overschoot,
 
Na dat hy Ilium schoffeerde met den degen,Ga naar voetnoot403
 
[Ick sla nu over wat, toen Troje was belegen,Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Men onder Priams muur bezuurde, en wat al volck
 
Vliet Simois versmoort en wentelt in zijn kolck,]
 
Altzamen mosten wy, verstooten van onze erven,Ga naar voetnoot407
 
Afgrijsselijck gestraft, de weerelt ommezwerven,
 
En elck zijn schellemstuck zoo dier ontgelden, dat
410[regelnummer]
Zich Priam zelf om 't leet der uitgeroide stadtGa naar voetnoot410
 
Ontfermen zou. dat weet het al te gruwzaem wrockendGa naar voetnoot411
 
En droevigh onweêr, van Minerve ons vloot berockent.
 
Dat weet d'Eubeesche rots, Kafareus, dol van wraeck.
 
Wy zworven, na dien krijgh en oorlogh, raeu van smaeck,Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
De kust om, elck zijns weeghs. in droeve ballingschappen
 
Liet Menelaüs, zoon van Atreus, zijne stappen
 
Aen Proteus pylers staen. Ulysses, schalck en ergh,Ga naar voetnoot416-17
 
Zagh 't zaet der reuzen, en den altijt gloênden bergh.Ga naar voetnoot418
 
Hoe kan ick Pyrrus rijck en zijn gebiet vergeeten?
420[regelnummer]
't Hof van Idomeneus, verwoest en omgesmeeten?Ga naar voetnoot420
 
Of Lokren, neêrgezet op 't Libyaensche strant?
 
De Griecksche veltheer zelf quam onvoorziens van kant,
[pagina 124]
[p. 124]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

314 binnen den drempel van zijn hof zette, om hals, door de hant 315 zijner eerlooze gemalinne: een overspeelder bezit de plaets vanGa naar voetnoot315 316 hem, die Asie overwon. Of zal ick verhalen, hoe de Goden my 317 benijdden, dat ick in mijn vaderlant zou belanden, om mijn ge-Ga naar voetnoot317-18 318 wenschte echtgenoot, en het schoone Kalydon te zien? Nu volgen 319 ons noch afgrijsselijke wonderspoocken na, en mijn verlore mac- 320 kers stegen met hunne pennen naer de lucht, en in vogelen ver- 321 andert, zweven ontrent de stroomen (och, ysselijcke straf mijnes 322 volcks!) en huilen zoo jammerlijck, dat 'er de rotsen af weder- 323 galmen. My stonden alreede zulcke zwaericheden te duchten,Ga naar voetnoot323 324 sedert ick zinnelooze de hemelsche lichaemen trof, en Venus hantGa naar voetnoot324 325 met een wonde taisterde. Neen zeker, wickelt my niet in zulck 326 eenen krijgh. Oock heb ick, na het verdelgen van Pergamum, 327 met den Teukren geenen strijt meer; nochte wil aen hunne voor- 328 lede ellenden gedencken, of my daer over verblijden. De ge- 329 schencken ons uit uw vaderlant megebroght, brengt die Eneas: 330 wy hebben met ons scherp geweer tegens hem schrap gestaen,Ga naar voetnoot330-31 331 en hant tegens hant gevochten. Gelooft my, die hem beproefde,Ga naar voetnoot331 332 hoe trots hy met den beuckelaer toeschiet; met welck een dwar-Ga naar voetnoot332-33 333 linge hy de spiets toedrijft. Had het lant van Ida noch een paer 334 zulcke mannen gedragen; de Dardaner waer van zelf InachusGa naar voetnoot334-35 335 steden opgekomen, en Griecken zou het keeren van de kans be- 336 treuren. Hektor en Eneas hielden het belegh voor de sterckeGa naar voetnoot336-37 337 muren van Troje dragende, en stuitten de zege der Griecken tien 338 jaren langk: beide even moedigh: beide uitmuntende en braef in

[pagina 125]
[p. 125]
 
Zoo ras hy zijnen voet op Argos drempel zette,
 
Vermoort van zijn gemael, eene eerelooze smette.Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Een overspeeler, die 't Myceensche hofbed schon,Ga naar voetnoot425
 
Bezit den stoel van hem, die Asie overwon.
 
Zal ick verhaelen hoe de Goden my benijdden
 
In 't vaderlijcke hof te landen, na het strijden,
 
Het schoone Kalydon, en mijn gemael te zien?
430[regelnummer]
Nu volgen ons, hoe schuw wy d'ongelucken vliên,Ga naar voetnoot430
 
Godts wonderspoocken na, onmogelijck t'ontrennen:
 
En mijn verlore maets, gesteegen met hun pennen
 
Ten hemel door de lucht, veranderden gezwint
 
In vogels, zweven langs de stroomen in den wint,
435[regelnummer]
[O ysselijcke straf en krijghsplaegh van de mijnen!]
 
En huilen zoo bedruckt van hartewee en pijnen,
 
Dat klip en steenrots hierop weêrgalmt van 't gesteen.Ga naar voetnoot437
 
Ick zagh al boven 't hooft zoo groote zwaerigheên,
 
Na dat ick zinnelooze onsterfelijcken deerde,
440[regelnummer]
En Venus taisterde, en met een quetsuur schoffeerde.Ga naar voetnoot440
 
Neen zeker, wickelt my in zulck een' oorlogh niet.
 
Oock heb ick, na den val van Troje, en hun verdriet,
 
Geen strijt met Troischen meer, noch wil hun leedt gedencken,
 
Noch my verheugen in hun rampen. dees geschencken,
445[regelnummer]
Ons uit uw vaderlant dus verre megebroght,
 
Bestelt Eneas. ick, zoo veel mijn moedt vermoght,Ga naar voetnoot446
 
Stont tegens hem gespitst, heb met dees hant gevochten:Ga naar voetnoot447
 
Gelooft my, die 't beproefde, en geenen onverzochten,Ga naar voetnoot448
 
Hoe trots hy met den schilt elck toevloogh, fors en stijf:Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Met welck een dwarling hy de speeren schoot in 't lijf.
 
Hadde Ida zulck een paer doorluchtigen gedraegen,
 
De Frijgh had Inachus in Griecken opgeslagen,Ga naar voetnoot452
 
En Griecken zat in rouwe, om 't keeren van de kans.
 
Helt Hektor en de vorst Eneas, Trojes schans
455[regelnummer]
En borstweer, hielden lang 't belegh voor Troje draegende,
 
En stuitten 't Griecksch geluk, hen tien jaer slaende en jagende;
 
Twee evenmoedigh, beide in 't harnas even sterck,
[pagina 126]
[p. 126]

339 't harnas; doch Eneas de godtvruchtighste. Laetze, op wat wyzeGa naar voetnoot339 340 het best geschieden kan, in bontgenootschap treden: maer wapens 341 tegens wapens op te zetten; wacht u daer voor: en nu hebt ghy, 342 allergrootmaghtighste Koningk der Koningen, met een zijn ant- 343 woort gehoort, en wat hy van dezen zwaren oorloogh gevoelt.Ga naar voetnoot343

344 Naulix verhaelden de Gezanten dit, of d'Ausonische rijcksraetGa naar margenoot+ 345 begost allerleis te morren, te mompelen: gelijck snelle vlieten,Ga naar voetnoot345 346 van steenen, die den stroom zijnen vaert beletten, toegestopt, deGa naar voetnoot346 347 kanten schuren, en langs d'oevers bruisen en ruisschen. Zoo dra 348 d'ontroerde zinnen wat bedaren, en niemant meer zijne lippenGa naar voetnoot348 349 rept, heft de Koningk (na dat hy de Goden eerst aenriep) uit 350 zijnen hoogen troon aldus aen:

351 O Latijnen, voorwaer ick wou wel, en het waer beter geweest,Ga naar margenoot+ 352 dat men te vore overlegh van den staet hadde gemaeckt, en nietGa naar voetnoot352 353 op zulck eenen tijt, wanneer de vyant de muren belegert, den 354 Rijcksraet by een verdaghvaerde. O burgers, wy voeren eenenGa naar voetnoot354-55 355 ontijdigen krijgh tegens een volck van het geslacht der Goden, 356 en onoverwinbare mannen, die met geene oorlogen af te matten 357 zijn, en overwonnen wezende, noch den degen niet nederleggen.Ga naar voetnoot357 358 Zoo ghy eenige hoop op de wapens van Etolie bouwt; zet die 359 vry uit uwen zin, en elck zie voor zich zelven toe. Maer in welckGa naar voetnoot359 360 een verlegenheit wy steken, en hoe al het geen, waer op men 361 zich verliet, ons begeeft, en waer toe de staet vervallen is, dat 362 ziet ghy voor uwe oogen, en kunt het met handen tasten: doch 363 ick beschuldigh niemant: men heeft te werck gestelt al wat mo- 364 gelijck is, en al de maght en kracht des Rijcks aen den slagh

[pagina 127]
[p. 127]
 
Doch geen godtvruchter dan Eneas in de kerck.Ga naar voetnoot458
 
Laetze, op wat wijze dit geschiên kan, zich bevreden,Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
En, kan het zijn, in pais en bontgenootschap treden:
 
Maer heirspits tegens heir te wagen, wacht u dat.
 
Nu hebtge, ô groote vorst der vorsten, dit gevat,Ga naar voetnoot462
 
Oock d'antwoort klaer gehoort uit Diomedes stoelen,Ga naar voetnoot463
 
En wat de Griecken van dien zwaeren krijgh gevoelen.
465[regelnummer]
Zoo dra de rijcksraet van Ausonie uit den mont
 
Der afgezanten dit nu duidelijck verstont,
 
Begonnenze eveneens te morren, en te mompelen,Ga naar voetnoot467
 
Als waterstroomen, die hun killen overrompelen,Ga naar voetnoot468
 
Op steenen stuiten, die den stroom zijn' vollen vaert
470[regelnummer]
Beletten, en gestopt den kant benedenwaertGa naar voetnoot470
 
Vast schuuren, langs den boort des oevers nedersnorren.
 
Zoo ras 't ontroerde brein van mompelen en morren
 
Een poos bedaert, elck zwijght, heft uit den hoogen troon
 
De koning aen, na dat hy eerst de goede Goôn
475[regelnummer]
Om hulp bidt, daer zich 't volck in noot op magh verlaeten:
 
Latijnen, 'k wenschte wel, en 't zoude ons mogen baeten,
 
Dat gy te vore staet gemaeckt had van den staet,Ga naar voetnoot477
 
En niet op zulck een tijt het rijck en zijnen raet
 
Verdaghvaerde, als de muur omringt is, en belegen.Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
O burgers, het geslacht der Goden is ons tegen,
 
En wy bevechten al t'ontijdigh zulcke mans,Ga naar voetnoot481
 
Die onverwinbaer zijn, en door geene oorloghskans
 
Te matten, en, hoewel zy overwonnen leggen;Ga naar voetnoot483
 
Geen zwaert opsteecken, maer den vyant noch ontzeggen.Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
Zoo gy uw hoop noch zet, en uw vertrouwen bout
 
Op dit Etolisch bloet, in 't vechten brusk en stout:Ga naar voetnoot486
 
Ick bidde u, zet dat vry geheel uit uw gedachten,
 
En elck zie naerstigh toe, en leer' zich zelven wachten.
 
Maer in hoe groot een' last wy steecken; hoe het al
490[regelnummer]
Waer op men steunde ons nu ontzackt in dit geval,
 
En waer de gansche Staet in 't ende is toe vervallen,
 
Dat zien uwe oogen, en gy kunt het mercklijck allenGa naar voetnoot492
 
Met handen tasten: doch ick wijte deze schult
 
Nu niemant niet. men heeft met wijsheit en gedult
495[regelnummer]
Alreede in 't werck gestelt al wat men aen kon vangen,
 
De gansche maght des rijcks aen eenen slagh gehangen.Ga naar voetnoot496
[pagina 128]
[p. 128]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

365 gehangen. Nu zal ick u berichten, wat gevoelen by my in be-Ga naar voetnoot365Ga naar voetnoot365-66 366 dencken genomen wort, en dat, let 'er wel op, beknopt voorstellen. 367 Ick heb, dicht by den Tuskaenschen stroom, een overout lantschapGa naar voetnoot367-69 368 leggen, dat zich in de lengde westwaert, tot aen de Siciliaensche 369 grenzen, uitstreckt: Auruncen en Rutulen ploegen en bezaeienGa naar voetnoot369 370 de harde heuvels, en beweiden de ruige toppen. Dat men alleGa naar voetnoot370 371 dit lantschap, en 't hoogh geberghte, met pijnbosch beplant, den 372 Teukren, vrientschaps halve, toesta, en met hun een verbont 373 sluite op billijcke voorwaerden, en hen, als rijcksgenooten, inroepe.Ga naar voetnoot373 374 Laetze zich daer, is hun begeerte zoo groot, nederslaen, en steden 375 stichten. Doch is de meeninge naer andere palen, en andereGa naar voetnoot375 376 volcken te trecken, en kunnenze van onzen bodem scheiden; zooGa naar voetnoot376 377 laet ons voor hun twintigh schepen van Italiaensch hout bouwen,Ga naar voetnoot377 378 of meer, indienze meer mannen kunnen: al het hout leit aen hetGa naar voetnoot378 379 water: zy vorderen slechts zoo veel en zulck vaertuigh als hunGa naar voetnoot379 380 dienstigh is: laet ons hun gelt, werckvolck, en scheepstimmer-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot380-81 381 werven bestellen. Behalve dit belieft ons noch, dat 'er hondert 382 Gezanten, de treflijcksten uit de Latijnen, henegaen, die metGa naar voetnoot382 383 vredetacken in de hant, ons inzicht aendienende, met hun ver-Ga naar voetnoot383-84 384 dragen, en hun schenckaedjen van gout en elpenbeen brengen, 385 en eenen wagenstoel, en Koningsrock, onze rijckstekens. Beraet-Ga naar voetnoot385 386 slaeght u in 't gemeen, en komt den verlegen staet te hulpe.Ga naar voetnoot386

387 Toen stont de zelve Drances al gestoort op, die van bittereGa naar margenoot+Ga naar voetnoot387

[pagina 129]
[p. 129]
 
Nu geef ick u in 't kort mijn inzicht te verstaen,
 
En hoe het by my leght, dies hoort aendachtigh aen.Ga naar voetnoot498
 
'k Heb by den Tyberstroom, de lantgrens van Tuskaenen,
500[regelnummer]
Een overout gebiet, bewoont van onderdaenen,
 
Het welck zich westwaert streckt tot aen Sicilje toe.
 
Aurunck en Rutulier beploeght het, nimmer moe,
 
Bezaeit de barre rots, beweit de schraele kruinen.
 
Men gunn' dit lantschap, hoogh geberghte, velt, en duinen,Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
Van pijnbosch overgroeit, den Troischen by verdragh,
 
En sluit' verbont met hun, zoo billijck als men magh,
 
En roepe hen in 't rijck, als trouwe rijcksgenooten.
 
Zy slaen zich daer ter neêr, en bouwen steên, en sloten:
 
Is hun begeerte en treck zoo groot tot dit gebiet.
510[regelnummer]
Doch willenze elders heen: zoo hun begeerte ziet
 
Naer ander lant, en volck: en kunnenze endtlijck scheidenGa naar voetnoot511
 
Van onzen gront, zoo laet ons hun een vloot bereiden
 
Van twintigh schepen, al van 't Italjaensche hout;Ga naar voetnoot513
 
Oock grooter tal, indien de Troische zich betroutGa naar voetnoot514
515[regelnummer]
Zoo veele kielen met zijn eigen volck te mannen.
 
Al 't hout leght aen den stroom. zy mogen t'zamenspannen,Ga naar voetnoot516
 
En vorderen zoo veel en zulck een vaertuigh, dat
 
Hun dienen kan. laet ons hun arbeitsvolck, en schat,
 
En gelt, en timmerliên bestellen, en hierboven
520[regelnummer]
Zent hun gezanten toe, de bloem uit onze hoven,
 
Van al 't Latijnsche bloet, en hondert hoofden sterck,
 
Die, met den vredetack, onze inzicht in het werckGa naar voetnoot522
 
Gaen stellen, onzen wil ontdecken, ons vereenen,Ga naar voetnoot523
 
En hun schenckadiën van gout en elpenbeenenGa naar voetnoot524
525[regelnummer]
Vereeren, boven dat een' hoogen wagentroon,
 
En koningklijcken rock, cieraden van de kroon.
 
Beraetslaeght u, zoo veel den rijcke zijn genegen,Ga naar voetnoot527
 
En hanthaeft onzen staet, te jammerlijck verlegen.Ga naar voetnoot528
 
Toen stont heer Drances op, en broght zijn inzicht voort,
530[regelnummer]
De zelve, die doorgaens, verbittert, en gestoort,Ga naar voetnoot530
[pagina 130]
[p. 130]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

388 nijdigheit aengeprickelt, zich tegens Turnus eere kantte. Hy wasGa naar voetnoot388 389 rijck van middelen, en wel ter tale; doch een koel krijghsman,Ga naar voetnoot389 390 geen onnut raetsman geacht; maghtigh om oproer te stoken; trotsGa naar voetnoot390 391 op zijn moeders adelijck geslacht; onzeker van wat vader. DeesGa naar voetnoot391 392 stont op, en vermeerde en verzwaerde den haet tegens TurnusGa naar margenoot+Ga naar voetnoot392 393 opgenomen aldus: o genadighste Koningk, ghy vraeght raet overGa naar voetnoot393 394 een zaeck, die niet duister is, of onze uitlegging behoeft: zyGa naar voetnoot394 395 bekennen al te zamen wel te weten wat de behoudenis des volcks 396 vereischt; doch mompelen het binnen 's monts. Hy geve ons vry-Ga naar voetnoot396 397 heit om te spreecken, en late zijn opgeblazenheit varen, doorGa naar voetnoot397 398 wiens ongeluckigh beleit, en averechtze gangen (ick zal 't rechtuitGa naar voetnoot398 399 zeggen, al dreight hy my met den degen, en de doot) wy zoo veleGa naar voetnoot399-400 400 lichten van Oversten zien sneuvelen, en de gansche stadt in rouw 401 zitten; terwijl hy op zijne vlught zich betrouwende, het Trojaen-Ga naar voetnoot401-402 402 sche leger terght, en den hemel met zijne wapenen braveert. 403 O allerbraefste Koningk, voegh liever nog een eenigh geschenck 404 by alle de geschencken, die ghy beveelt den Dardanen te brengen, 405 en geef, o vader, uwe dochter (zonder voor iemants geweldenary 406 te zwichten) aen dien braven zwager ten huwelijck, gelijck hy desGa naar voetnoot406 407 waerdigh is, en bevestigh dezen pais door een eeuwigh verbont: 408 of zijn de harten en gemoeden met zulck eenen schrick voor TurnusGa naar margenoot+Ga naar voetnoot408 409 ingenomen, zoo laet ons hem zelf smeken, en met bidden hierGa naar voetnoot409 410 toe vermurwen: hy geve zijn eigen Recht den Koningk over, enGa naar voetnoot410-11 411 schelde het den vaderlande quijt. O ghy, die het hooft en d'oir-

[pagina 131]
[p. 131]
 
En aengehitst van Nijt, een helsche vloeckverwante,Ga naar voetnoot531
 
Zich tegens Turnus eer met slimme treken kante.Ga naar voetnoot532
 
Hy was van middelen heel rijck, oock wel bespraeckt,
 
Doch koel ten ooreloge, een raetsheer, noit gelaeckt,Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
Een stoockebrant, heel trots op moeders stam, en zegen,Ga naar voetnoot535
 
Onzeker uit wat stam hy sproot van vaders wegen.
 
Dees rijst hier op, verzwaert vermeert den bittren haet,
 
Dien ieder Turnus droegh, aldus in dezen raet:Ga naar voetnoot538
 
Gy vraeght, genadighste heer koning, uw getrouwen
540[regelnummer]
Om raet in eene zaeck, die niemant hoeft t'ontvouwen
 
Met zijne uitleggingen, en geensins duister is.
 
Zy weeten al te wel wat tot behoudenis
 
Der burgren wort vereischt, doch houden dit noch binnen.
 
Hy geve ons vryheit om te spreecken, dit t'ontginnen,
545[regelnummer]
En laet' zijn hoovaerdy en opgeblazenheit
 
Eens vaeren, door wiens drift en jammerlijck beleitGa naar voetnoot544-46
 
En zijdegangen, [ick zal 't zeggen onverlegen,Ga naar voetnoot547
 
Al dreight hy my den doot met zijnen trotsen degen,]
 
Wy zoo veel lichten van krijghsoversten gebluscht
550[regelnummer]
En al de stadt in rou zien zitten, en ontrust:
 
Terwijl hy raet weet om met vlughten zich te bergen,
 
En niet ontziet het heir des Frygiaens te tergen,
 
Den hemel met geweer en wapenen braveert.
 
O allerbraefste vorst, die noch de Troischen eert,
555[regelnummer]
Voegh liever noch een gaef by alle dees geschencken,
 
Waermê gy dien Dardaen wilt eeren, en bedencken,
 
Bestee, ô vader, nu uw pant, uw dochter vry,
 
Oock zonder vreeze voor gewelt en vyandy,Ga naar voetnoot558
 
Aen dezen braven zoon en schoonzoon uit ten echte,
560[regelnummer]
Gelijck hy waerdigh is, en sterck, als een oprechte,Ga naar voetnoot560
 
Dien pais door een verdragh, en eeuwigh vreverbont.
 
Of zijn de harten en gemoeden dus gewontGa naar voetnoot562
 
Van schrick voor Turnus, laet ons zelfs hem liever smeecken,Ga naar voetnoot563
 
Den noot vertoonen, 't hart van dien versteenden breecken.Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Hy geef' zijn eigen recht den koningk voor dees tijt,Ga naar voetnoot565
 
En schelde deze schult den vaderlande quijt.
[pagina 132]
[p. 132]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

412 zaeck van alle dit jammer in Latium zijt, waerom jaeght ghy 413 d'ellendige burgers zoo dickwils in merckelijck gevaer? O Turnus,Ga naar voetnoot413 414 in oorloogh is geen heil, wy bidden u om vre, met een om 't eenigeGa naar voetnoot414-16 415 en onschenbare pant des vreeds. Ick die, zoo ghy u laet voor- 416 staen, u benijde (des ick my luttel bekreune) ben d'eerste, die u 417 ootmoedigh bidde: ontfarm u over uw onderzaten: legh uwen 418 hooghmoedt af, en dewijl ghy voorgejaeght wiert, zoo ga vryGa naar voetnoot418-19 419 hene. Al dooden, al neerlaeghs genoegh: al lants genoegh ver- 420 woest: of zijt ghy om d'eere begaen; steeckt 'er zulck een hartGa naar voetnoot420 421 in u, en gaet u de bruitschat van 't hof zoo ter harte; waegh het,Ga naar voetnoot421 422 en bejegen uwen vyant rustigh voor de vuist. Wy, quansuis eenGa naar voetnoot422 423 ongeachten hoop, een volck niet begravens nochte beklagens 424 waert, zullen op het velt neêrgehouwen worden, op dat Turnus 425 toch aen zijn Koningklijcke gemalin gerake. Hebt ghy zoo veel 426 harts, hebt ghy eenen druppel van uwe vaderlijcke vromicheit 427 in 't lijf, zoo zie hem, die u uitdaeght, eens onder d'oogen. Zulck 428 een rede terghde den oploopenden Turnus: hy zuchte, en borstGa naar voetnoot428 429 uit met deze woorden: Drances, wanneer het tijt is om de handenGa naar margenoot+ 430 te reppen, dan weet ghy het altijt breet genoegh met woorden 431 uit te meten, en zijt d'eerste, daer de Vaders te rade geroepenGa naar voetnoot431 432 zijn: maer men moet het hof met geen woorden stoffeeren, dieGa naar voetnoot432 433 u stofachtigh genoegh afgaen, daer ghy veiligh zit, terwijl deGa naar voetnoot433 434 muren den vyant uitkeeren, en de graften nog niet van bloetGa naar voetnoot434 435 overloopen. Weshalve, o Drances, donder met uwe welspreken- 436 heit, gelijck ghy wel gewoon zijt, en hael mijne bloohartigheitGa naar voetnoot436 437 over, wanneer ghy met uwe vuist zoo vele hoopen TeukrenGa naar voetnoot437

[pagina 133]
[p. 133]
 
O gy, die d'oirzaeck zijt, en 't hooft van alle plaegen,
 
En Latiums bederf, waertoe den burger jaegen,Ga naar voetnoot568
 
Die dus elendigh is, in merckelijck gevaer
570[regelnummer]
Zoo bloedigh, reis op reis? ô Turnus, hoor ons maer:
 
In oorloge is geen heil: wy bidden u om vrede,
 
Om 't eene onschenbre pant van vre. dat's al ons bede.
 
Ick, die zoo gy u zelf laet voorstaen, u beny,
 
[Waeraen ick my niet stoor,] ben d'eerste uit deze ry,Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
Die u ootmoedigh bidde: ontfarm der onderzaeten,Ga naar voetnoot575
 
Ontfarm u om uw volck. legh af den trots van staetenGa naar voetnoot576
 
En stamme: en naerdemael gy dus wert voorgejaeght,
 
Zoo ga vry heene. al doôn en bloet genoegh beklaeght:
 
Al lant genoegh verwoest: of zoecktge d'eer door smarte,Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
En steeckt dat hart in u: gaet u de bruit ter harte,
 
En bruitschat van het hof, zoo waegh het: tree in 't zant:
 
Bejegen uw party, den degen in de hant.
 
Wy, een verachte hoop, ja trouwen uwe slaven,Ga naar voetnoot583
 
Onwaerdigh 't lijckbeklagh, onwaerdiger begraven,Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
Die zullen sneuvelen op 't velt, den haet ten buit,Ga naar voetnoot585
 
Om Turnus in het hof te helpen aen zijn bruit.
 
Maer hebtge zoo veel harts, een' druppel bloets, gekomenGa naar voetnoot587
 
Van vaders bloet en deught, zoo zie, op 't spoor der vroomen,Ga naar voetnoot588
 
Hem onder d'oogen, die u uitdaeght in het velt.
590[regelnummer]
Dees rede terghde dien verbolgen oorloghshelt.
 
Hy zuchte, en borst in 't endt dus uit, om lucht te scheppen:
 
Wanneer het tijt is om de handen flux te reppen,
 
Dan weet gy, Drances, breet te weiden met de tong,
 
Zijt d'eerste, daer de noot den raet te raede dwong
595[regelnummer]
Te komen: doch men moet geen hof alleen stoffeerenGa naar voetnoot595
 
Met klanck van woorden, die geen stoffery ontbeeren,Ga naar voetnoot596
 
Wanneer men veiligh zit, terwijl de muur en wal
 
De vyant keert, de graft, noch vry van stormgeschal,Ga naar voetnoot598
 
Niet overloopt van 't bloet der burgren en soldaeten:
600[regelnummer]
Dies raes, ô Drances, raes, en donder, uitgelaeten
 
Met uw welspreeckenheit, gelijckge zijt gewoon:
 
Stel mijn bloohartigheit wel degelijck ten toon,Ga naar voetnoot602
 
Wanneerge met uw vuist de Troischen hebt by hoopen
[pagina 134]
[p. 134]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

438 neêrgehouwen, en het velt overal met uwe zegetekenen gemerckt 439 hebt. Het staet u vry te proeven, wat een helt in 't velt vermagh:Ga naar voetnoot439 440 wy hoeven de vyanden niet verre te zoecken; zy staen aen alle 441 kanten rontom de vesten. Willenwe tegens hen aengaen? wat 442 sammeltghe? Of zult ghy altijt met den mont vechten, en uwGa naar voetnoot442-43 443 hielen laten zien? Ick voorgejaeght? wie kan met recht my ver- 444 wijten, dat ick schandelijck voorgejaeght ben, die den gezwollenGa naar voetnoot444 445 Tyber zagh wassen van het Trojaensche bloet; Evanders ganscheGa naar voetnoot445 446 huis met zijnen stam instorten, en d'Arkaders van hunne wapensGa naar voetnoot446-47 447 berooven? Bitias en de vreesselijcke Pandarus bevonden my zoo-Ga naar voetnoot447 448 danigh niet, nochte duizent anderen, die ick zeeghaftige, binnen 449 's vyants muren en wallen besloten, op eenen dagh naer den TarterGa naar voetnoot449 450 zondt. Is 'er geen heil in den oorloogh? Uitzinnige mensch, zingGa naar margenoot+ 451 dat den Dardaen en uws gelijcken voor. Vaer derhalve vry voort,Ga naar voetnoot451 452 om het gansche lant te verbazen, en in roer te zetten; de maghtGa naar voetnoot452 453 van een tweewerf overwonnen volck te verheffen, en in hetGa naar voetnoot453 454 tegendeel Latinus wapens laegh te zetten. Nu sidderen oock deGa naar voetnoot454 455 Myrmidonsche Oversten voor de Frygiaensche wapenen: nuGa naar voetnoot455 456 sidderen Diomedes en Achilles van Larisse; en Aufidus vlughtGa naar voetnoot456 457 met zijnen stroom naer d'Adriatische zee te rugge. Of wanneerGa naar voetnoot457 458 die doortrapte schelm zich veinst te bloode te zijn om tegens myGa naar margenoot+ 459 te krackeelen, dan blijckt zijn boosheit niet dan te klaerder: maer

[pagina 135]
[p. 135]
 
Verslagen, en het velt in 's vyants bloet verzopen,
605[regelnummer]
Met zegenrijcken roof getekent hebt als wy.Ga naar voetnoot605
 
De proeve wat een helt vermagh, die staet u vry:
 
Men zoeck' de vyanden niet verre uit dit geweste:
 
Zy staen rondom en langs en dicht voor deze veste.
 
Belieft het u dat wy uitvallen, nu terstont?
610[regelnummer]
Wat sammeltge? of zult gy geduurigh met den montGa naar voetnoot610
 
En tonge vechten, en den Frijgh uw hielen toonen?
 
Ick voorgejaeght? wie kan met recht mijn vroomheit hoonen,
 
Verwijten, dat ick ben met schande voorgevloôn,Ga naar voetnoot613
 
Die den gezwollen stroom des Tybers noch vol doôn
615[regelnummer]
Zal zien, en van het bloet der Troischen overvloeien,Ga naar voetnoot615
 
Evanders hof geheel instorten, onder 't bloeien
 
Van zijnen ouden stam, d'Arkaders van hun hooftGa naar voetnoot616-17
 
Geweer en wapenen geplondert en berooft?
 
Zoo hebben Bitias noch Pander, daerze stonden
620[regelnummer]
Ten schrick, noch duizenden van andren my bevonden,Ga naar voetnoot619-20
 
Die ick zeeghaftigh, in den kringk van 's vyants wal,
 
Op eenen dagh voor 's hants in 't leger broght ten val,Ga naar voetnoot622
 
En naer den Tarter zondt. is nu in 't oorelogen
 
Geen heil? kranckzinnige, verhef 't uitheemsch vermogen:Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Trompet dit den Dardaen en uws gelijcken voor,
 
En vaer vry voort, om 't lant op dit verbaesde spoorGa naar voetnoot626
 
t'Ontrusten, en alom in rep en roer te zetten,
 
De maght des volcks, dat zich nu tweewerf liet verpletten,
 
In top te voeren, en, ten ondienst van 't gemeen,
630[regelnummer]
Latinus wapens laegh te zetten by elck een.
 
Nu sidderen alree de Myrmidonsche heeren,
 
Voor 't Frygiaensche zwaert. nu siddren de geweeren
 
Van Diomedes en Achilles van Laris,
 
En d'Aufidus te rugh vlught van ontsteltenis
635[regelnummer]
Voor 't Adriatisch meer, met zijnen stroom, en vloeden:
 
Oock als dees schelm, doortrapt in 't veinzen, de gemoeden
 
Der tegenwoordigen misleit met eenen glimpGa naar voetnoot637
 
Van zijn bloohartigheit, als of ick 't hem ten schimp
 
Moght rekenen, zoo hy zich tegens my durf zetten,Ga naar voetnoot638-39
640[regelnummer]
Dan wort zijn boosheit meer ontmomt door dit blancketten.Ga naar voetnoot640
[pagina 136]
[p. 136]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

460 zijt niet eens bekommert: ick zal mijne handen aen u niet schenden,Ga naar voetnoot460 461 nochte u dat bloode hart uit den boezem rucken: leef vry langGa naar voetnoot461 462 genoegh. Nu keer ick my, o groote vader des Rijcks, tot u 463 en uwe voorslagen. Indien ghy langer geene hoop in onzeGa naar voetnoot463 464 wapenen stelt; indien wy zoo van hulp ontbloot zijn, en met eensGa naar voetnoot464-65 465 den rugh te bieden in den gront leggen, zonder dat de kans 466 keeren kan; zoo laet ons de wapens nederleggen, en hen met 467 gevouwe handen om pais bidden. Hoewel (och! of'er noch iet 468 van die vorige vromigheit overschoot) ick hem braef boven an-Ga naar voetnoot468 469 deren, en geluckigh gestorven acht, die om het minste hier vanGa naar voetnoot469-70 470 niet te beleven, quam te sneuvelen, en eens het gras beet. Maer 471 schieten ons noch middelen, en jonge gasten, noit in 't velt ge-Ga naar voetnoot471 472 bezight, en hulp van Italiaensche steden en volck over; en staetGa naar voetnoot472-73 473 den Trojanen hun eere oock dier genoegh, en op veel bloets 474 (want zy hebben oock hunne dooden, en de zelve storm waeideGa naar voetnoot474 475 hun allen over 't hooft) waerom bezwijcken wy zoo schandelijckGa naar voetnoot475 476 in den intre des oorlooghs? waerom schrickt ons hart in het lijfGa naar voetnoot476 477 eer de trompet klincke? De langdurigheit en ongestadigheitGa naar voetnoot477 478 des wisselbaren tijts keerde vele zaecken ten beste: De weife-Ga naar voetnoot478Ga naar voetnoot478-80 479 lende Fortuin bedroogh vele geluckigen, en holp d'ongeluckigen 480 weder op. Weigeren Etolie en Arpen ons de hant te bieden? 481 Messapus weigert het niet, nochte de maghtige Tolumnius, enGa naar voetnoot481 482 zoo vele volcken, en Oversten ons van hun toegezonden: en geenGa naar voetnoot482

[pagina 137]
[p. 137]
 
Maer zijt niet eens bezorght: ick schende om deze smart
 
Mijn handen niet aen u, noch zal dat bloode hart,
 
[Leef lang genoegh,] zoo brusk u uit den boezem rucken.Ga naar voetnoot643
 
O vooght en vader, wien de rijckselenden drucken,
645[regelnummer]
Nu keere ick my naer u, en uwen wijzen raet.
 
Indien gy geene hoop noch heil voor dezen staet
 
In onze wapens stelt: indienwe zoo verlegen,Ga naar voetnoot647
 
Van noothulp gansch ontbloot, en met des vyants degenGa naar voetnoot648
 
Maer eens den rugh te biên, geplet zijn, man voor man,Ga naar voetnoot648-49
650[regelnummer]
Oock zonder dat de kans des oorloghs keeren kan;Ga naar voetnoot650
 
Zoo laet ons vry van zelf de wapens nederleggen,
 
Om vrede bidden, en aen 's vyants eigen zeggen
 
't Geschil verblijven: schoon [och of onze oorloghsjeughtGa naar voetnoot652-53
 
Een luttel overschoot van onzer vadren deught,]Ga naar voetnoot654
655[regelnummer]
Ick hem geluckigh acht, die eerlijck quam te sneven,Ga naar voetnoot655
 
En, om het minste van ons leet niet t'overleven,
 
Als een vroom krijghshelt, 't gras met zijne tanden beet.
 
Maer schieten middelen, en jonge gasten, reedtGa naar voetnoot658
 
Te vechten, en noch noit in 't velt gebruickt tot heden,
660[regelnummer]
Noch over, hulp en volck van d'Italjaensche steden,
 
En staet den Troischen oock hun eere dier genoegh,
 
En op veel bloets, [want hun verlies in 't slaen bedroeghGa naar voetnoot662
 
Niet luttel, en de storm, die ons dees staetplaegh kraeide,Ga naar voetnoot663
 
Niet zachter over hunne als onze hoofden waeide;]
665[regelnummer]
Waerom bezwijcken wy zoo schendigh in de poort
 
Des oorloghs? waerom schrickt ons hart, eer 't oorlogh hoortGa naar voetnoot665-66
 
Trompetten? dickwijl keert de tijt ten lange leste
 
Door zijn verandering de zaecken noch ten beste.
 
Het weiflende avontuur bedroogh'er veel voorheen,
670[regelnummer]
Holp ongeluckigen uit voetzant op de been.Ga naar voetnoot670
 
Ontzeggen Arpen en Etolischen onslieden
 
In dees gevaerlijckheên en noot de hant te bieden?
 
Dat weigren Messap, noch Tolumnius gebiet,Ga naar voetnoot673
 
Dat maghtigh is en sterck, noch zoo veel volcken niet,Ga naar voetnoot674
675[regelnummer]
En oversten, ons van hun zijde toegezonden:
[pagina 138]
[p. 138]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

483 kleine eere zal hen volgen, die in Latium en het LaurentijnscheGa naar voetnoot483 484 lant geworven worden. Oock is 'er Kamille, die uit het braveGa naar voetnoot484 485 geslacht der Volscen gesproten, eenen hoop ruiters aenvoert, en 486 benden die in de wapenen groeien. Indien de Teukren my alleenGa naar voetnoot486 487 ten strijt uiteischen, en u dat behaeght, en ick het gemeene besteGa naar voetnoot487 488 zoo grootelijcks in den wege ben; de zege is my noch zoo vreemtGa naar voetnoot488-89 489 niet, dat mijn handen op zulck een groote hoop ietwes weigeren 490 te proeven. Ick zal 'er met moedt tegens aengaen, alwaer hyGa naar margenoot+Ga naar voetnoot490 491 schoon de groote Achilles, en schoot de wapens aen, die VulkaenGa naar voetnoot491 492 met zijn vuisten smeedde. Ick Turnus, die in vromicheit voor 493 niemant der oude helden zwichte, geef voor u, en Latinus, mijnenGa naar voetnoot493 494 schoonvader, mijn lijf en leven ten beste. Eischt Eneas my alleen 495 uit? dat zoeck ick: spruit dit uit der Goden gramschap, DrancesGa naar voetnoot495-97 496 zal 't met den hals niet boeten; is hier roem en eere aen vast, hy 497 zal 'er geen eere uit strijcken.

498 Zylieden strijdigh over twijfelachtige zaken, verhandelden ditGa naar margenoot+Ga naar voetnoot498-99 499 onderling, terwijl trock Eneas met zijn heirleger vast op hen aen. 500 Ziet een bode komt met een geweldigh gerucht ten KoningklijckenGa naar voetnoot500 501 hove instreven, en zet al de stadt van schrick overendt: dat de 502 Teukren, en Tyrrheensche maght in hun volle slaghorden, van 503 den Tyberstroom, al het velt over komen afzacken. Terstont wor-Ga naar voetnoot503 504 den alle gemoeden ontrust, en de harten der gemeente dapperGa naar voetnoot504 505 tot gramschap aengeprickelt. Zy vatten in der yl de wapens aen:Ga naar voetnoot505

[pagina 139]
[p. 139]
 
Oock zal geen kleinen prijs gebeuren, die verstondenGa naar voetnoot676
 
Door 't Laurentijnsche lant en Latium met een
 
In 's konings eedt en in Latinus dienst te treên.
 
Nu is'er noch Kamille, een van de braefste loten
680[regelnummer]
En telgen, uit den stam der Volscen voortgesproten,
 
Die brave ruiters voert, en benden, noit vermoeitGa naar voetnoot681
 
Ten ooreloge, een volck dat in zijn harnas groeit.
 
Indien de Troischen my alleen in 't vechtperck daegen,
 
In 't strenge lijfgevecht, en is het uw behaegen,Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
En sta ick dezen staet zoo haetigh in het licht:Ga naar voetnoot685
 
Noch is de zege my zoo vreemt niet, dat ick zwicht,
 
En weigere op die hoop een luttel te bezoecken.Ga naar voetnoot687
 
Ick zal'er oock met moedt op aentreên, my verkloecken,Ga naar voetnoot688
 
Al waert de groote Achil: al schoot hy 't harnas aen,
690[regelnummer]
Gesmeet met d'eige vuist van wapengodt Vulkaen.
 
Ick Turnus, die in moedt voor geene aelouden wijcke,
 
Geef gansch gewilligh u, en voor 't Latijnsche rijcke,
 
En voor Latinus, dien ick mijn' schoonvader acht,
 
Mijn lijf en leven nu ten beste uit al mijn maght.
695[regelnummer]
Eischt vorst Eneas my alleen uit door zijn boden:
 
Dat zoeck ick. spruit dit uit de gramschap van de Goden:
 
Geen Drances boet dit met den hals, noch draeght dien last.
 
Is aen dit lijfgevecht oock eer en voordeel vast:
 
Hy strijckt hier geenen prijs, noch lof noch eergeschencken.
700[regelnummer]
Terwijl zy onderling, in zaecken van bedencken,Ga naar voetnoot700
 
Zich met elckanderen hierover vast beraên,
 
Ruckt vorst Eneas met zijn heirkracht op hen aen.
 
Een bode komt het hof des konings innestreven
 
Met een verbaest gerucht, en zet, daerze allen beven,Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
De straeten overendt: dat al het Troisch gewelt,
 
En der Tyrreenen maght den Tyber af door 't velt
 
In haer slaghorden breet en moedigh neêr komt zacken.
 
De harten datelijck in onrust aen 't verzwacken,Ga naar voetnoot708
 
En 's volcks gemoeden, voort van gramschap aengeport,
710[regelnummer]
Aen 't hollen. ieder grijpt, ten oorloge uitgestort,Ga naar voetnoot710
[pagina 140]
[p. 140]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

506 de jeught raest om wapens: de bedruckten aen 't schreien; deGa naar margenoot+Ga naar voetnoot506-507 507 Heeren aen 't mompelen. Dit gaf van allen kanten een groot ge- 508 roep en luidtruchtigh geschil over de gansche stadt; niet anders 509 dan wanneer by geval in een hoogh woudt menigten van vogelenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot509-10 510 by een zitten; of heesche zwanen by den vischrijcken vliet Paduse, 511 in de quaeckachtige meeren, geluit slaen. O burgers, zeit Turnus,Ga naar voetnoot511 512 (die gelegenheit waernemende) al recht, vergadert den Raet byGa naar voetnoot512 513 een, en daer neêrgezeten, prijst hun den vrede aen: zy ruckenGa naar voetnoot513 514 vast gewapent ten Rijcke in: en zonder meer woorden, ruckt hyGa naar voetnoot514-15 515 voort, en geeft zich haestigh ten hove uit. Ghy Volusus, zeit hy,Ga naar margenoot+ 516 laet de Volscen zich wapenen, en voer de Rutulers aen: ghyGa naar voetnoot516 517 Messapus en Koras, met uwen broeder, wapent de ruiters, enGa naar voetnoot517 518 voort naer buiten toe. Een deel bezette de toegangen naer stadt 519 toe, en manne de wachttorens: de rest van 't volck trecke in zijnGa naar voetnoot519-20 520 volle geweer met my derwaert, daer ick het belast. Terstont loopt 521 al de stadt naer de muren toe. Vader Latinus verlaet zelf denGa naar margenoot+Ga naar voetnoot521 522 Raet, en begonnen raetslagh, van zoo groot een belang, steltGa naar voetnoot522 523 beroert van zinnen dat werck uit, en beschuldight zich zelvenGa naar voetnoot523 524 dickwils, vermits hy, zonder iemant aen te zien, den Dardaen nietGa naar voetnoot524 525 ten schoonzoon aennam, en Eneas in stadt ontfingk. AnderenGa naar voetnoot525-26 526 graven vast voor de poorten, of voeren steenen en staken aen: 527 de schorre klaroen blaest den bloedigen oorloogh in: Joffers enGa naar voetnoot527-28 528 jongers door een geschakeert, omringen den wal: d'uiterste noot

[pagina 141]
[p. 141]
 
Terstont de wapens aen. bedruckten slaen aen 't weenen.
 
De heeren mompelen. dit gaf by groote, en kleenen,
 
En out en jong door al Latinus stadt, eerst stil,Ga naar voetnoot713
 
Een ysselijck geschrey, en ongelijck geschil:Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Gelijck men by geval in 't hooge woudt, vol blâren,Ga naar voetnoot715
 
Ontelbre vogels dicht te zamen ziet vergaêren:
 
Of heesche zwaenen, by den visscherijcken vliet
 
Paduse, en 't quaeckend meer, dat naer zijne oevers schiet,Ga naar voetnoot718
 
Een schor geluit hoort slaen. getrouwe burgeryen,
720[regelnummer]
Zeght Turnus, wien dit dient, dit zijn de rechte tyen:Ga naar voetnoot720
 
Vergaêrt den raet by een, en, zittende in den raet,
 
Vermaent hen tot den vre, tot heil van dezen staet:
 
Zy rucken vast in 't rijck gewapent, van alle oorden.
 
Zoo spreeckt hy tegens hen, en, zonder langer woorden,
725[regelnummer]
Ruckt voort, en geeft zich ras ten hove uit in de stadt.
 
Volusus, zeght hy, voort: gebie de Volscen dat
 
Zy flux zich wapenen: de Rutuliers geroepen,
 
En voerze rustigh aen: Messapus, gy uw troepen,Ga naar voetnoot728
 
Gy Koras, uwen broêr, en uwe ruitery
730[regelnummer]
Gewapent: dat men voort om strijt naer buiten ty'.Ga naar voetnoot730
 
Een deel bezette flux de toepaên naer de vesten,
 
En mann' de torens ras. dat d'ovrige opgeprestenGa naar voetnoot732
 
In 't volle krijghsgeweer my volgen, en mijn' last,Ga naar voetnoot733
 
Daer ick hen voeren wil. de gansche stadt loopt vast
735[regelnummer]
Naer d'oude muuren toe. Latinus laet de raedenGa naar voetnoot735
 
En aengevangen raet, met 's rijx bewint beladen,Ga naar voetnoot736
 
En stelt, beroert van geest, dien zwaeren handel uit,Ga naar voetnoot737
 
Beschuldight menighmael zichzelven, die de bruitGa naar voetnoot738
 
Den Trojer, zonder zijn party of haet te schroomen,Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
Niet toestont, hem niet heeft ten schoonzoon aengenomen,
 
En vorst Eneas blijde onfangen in zijn hof.
 
Veele andren graven voor de poorten in het stof,Ga naar voetnoot742
 
Of voeren steenen aen, en afgehouwe staecken.Ga naar voetnoot743
 
De schorre krijghsklaeroen blaest nu met stijve kaeckenGa naar voetnoot744
745[regelnummer]
Het bloedige oorlogh in. de joffers overal
 
En jonge knaep door een omringen poort, en wal.Ga naar voetnoot745-46
[pagina 142]
[p. 142]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

529 roept het al te hoop. Oock wort de Koningin met een grooteGa naar voetnoot529-31 530 schaer van vrouwen naer den tempel, en het hooge slot van 531 Pallas gevoert, om haer offergaven te brengen, en de maeght 532 Lavinie, oirzaeck van zoo groot een jammer, gaet neffens haer 533 moeders zijde, en slaet haer schoone oogen neder. De vrouwen 534 volgen, bewierrooken den tempel, en storten een bedruckt gebedtGa naar voetnoot534 535 in het hooge koor: o strijtbare maeght, Tritonie, ghy oorlooghs-Ga naar voetnoot535Ga naar voetnoot535-36 536 vooghdes, verbrijzel met uwe hant het geweer des Frygiaenschen 537 straetschenders: vel hem ter aerde, en legh hem voor de hoogeGa naar voetnoot537 538 poorten neder. De dolle Turnus zelf rust zich rustich ten oor-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot538 539 loogh toe: en alree had hy het Rutulische pantser, ruigh van 540 kopere schubben, aengeschoten, en de schenen in gout gesloten,Ga naar voetnoot540 541 het hooft noch ongewapent, en het zwaert op de zijde gegort;Ga naar margenoot+ 542 en van gout schitterende, quam het hooge slot afgeronnen, enGa naar voetnoot542 543 randde alreede in zijn gemoedt den vyant aen: gelijck eenGa naar voetnoot543 544 paert na lang trecken van den halfter losbrekende, uit den stal 545 vry en vranck veldewaert in slaet; of in de weide naer eenen 546 hoop merrien toestreeft; of naer zijn gewoonte te wedt gaende 547 om zich te baden, luide briescht, den kop in de lucht steeckt, en 548 opsteigert, dat de mane over neck en schoft hene zwiert. Kamille, 549 met eenen troep Volscen vergezelschapt, bejegent hem; en deGa naar voetnoot549 550 Koningin springt zelf in de poorte van haer paert, en al de bendeGa naar voetnoot550 551 gaet, gelijck zy, van de paerden afzitten: daer na sprack de 552 Koningin aldus: o Turnus, indien een heldin zich met rechtGa naar margenoot+ 553 eenighzins op haer eige vromicheit magh betrouwen, zoo heb ickGa naar voetnoot553 554 moedt en beloof Eneas ruiterye het hooft te bieden, en alleenGa naar voetnoot554 555 tegens de Tyrrheensche ruiters aen te gaen: gun my d'eere, dat

[pagina 143]
[p. 143]
 
De jongste noot verdaeght de stadt, en haer getrouwen.Ga naar voetnoot747
 
Oock wort de koningin, met eenen sleep van vrouwen,Ga naar voetnoot748
 
Naer d'oude kerck gevoert, Minerves hoogh gesticht,Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
Om offergaven haer te wijden naer den plicht.
 
Lavinie, de maeght, de bron der zwaericheden,
 
Gaet aen haer moeders zijde, en slaet met zuivre zeden
 
Haer blaeckende gezicht en oogen naer beneên.Ga naar voetnoot753
 
De vrouwen volgen met een jammerlijck gesteen,
755[regelnummer]
Bewieroocken de kerck, en storten haer gebeden
 
Ootmoedigh uit in 't koor, by trappen op te treden:Ga naar voetnoot756
 
O Pallas, strijtbre maeght, en ooreloghsvooghdin,
 
Verbryzel met uw hant, uit eenen straffen zin,Ga naar voetnoot758
 
Het Frygiaensch geweer, en vel, naer zijne waerde,Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Dien straeteschender voor ons hooge poort ter aerde.
 
De dolle Turnus rust zich trots ten oorloge uit.
 
't Rutulisch pansser, ruw van staele schubben, sluit
 
Om zijne borst. hy heeft de laerzen aengeschoten,Ga naar voetnoot763
 
Maer voert den helm noch niet. zoo quam hy aengestooten,
765[regelnummer]
Van 't koningklijcke slot, en schitterde van gout,
 
Den degen op de zijde, en rant den vyant stout
 
In zijnen geest al aen: gelijck een paert, na'et recken,Ga naar voetnoot767
 
Den halfter quijt wort, en eens losbreeckt, na lang trecken,Ga naar voetnoot768
 
En vry en vranck en los, ten stalle uit, ruimte kiest,
770[regelnummer]
En velt, en lucht, of in de weide streeft, en briescht
 
Naer een' hoop merriën; of, om zich weêr te baden,
 
Te wedt gaet, als het plagh, het hooft, nu onbeladen,Ga naar voetnoot772
 
Om hoogh steeckt in de lucht, en steigert, briescht, en tiert,
 
Dat over neck en schoft de mane heenezwiert.
775[regelnummer]
Kamil, verzelschapt met de Volscen, haere bende,
 
Bejegent hem, daer hy haer vierigh tegenrende.
 
De koningin springt zelf van 't paert af in de poort,
 
En al de troep, die haer geleiden komt, stijght voort
 
Van 't paert af, als mêvrou, die dus heeft aengeheven:Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
Indien een krijghsheldin, die vroom is en bedreven,
 
Zich op haer eige deught met recht betrouwen magh,
 
Zoo hebbe ick 't hart, beloof, ô Turnus, dezen dagh
 
Eneas ruitery in 't velt het hooft te bieden,
 
Alleen de ruiters der Tyrreenen te bespieden,Ga naar voetnoot784
785[regelnummer]
t'Ontmoeten op het spits: vergunme heden d'eer
[pagina 144]
[p. 144]

556 ick den eersten torn magh uitstaen: hou ghy u met het voetvolckGa naar voetnoot556 557 onder de stevesten. Turnus hier op de manhaftige maeght eens 558 stijf aenziende, zeide: o Maeght, eere van Italie, hoe zal ick uGa naar margenoot+Ga naar voetnoot558 559 bedancken, of vergelden? Maer laet ons (naerdien uwe kloeck- 560 moedigheit voor geenerley gevaer zwicht) dit stuck gemeener-Ga naar voetnoot560-61 561 hant aengaen. De voortvarende Eneas heeft (zoo het gerucht en 562 d'uitgezonde bespieders ons verkuntschappen) lichtgewapendeGa naar voetnoot562 563 ruiters vooruitgezonden, om het lant af te loopen: hy komt zelfGa naar voetnoot563 564 over den hoogen en woesten bergh naer de stadt toe trecken.Ga naar voetnoot564 565 Ick heb voorgenomen hem een laege te leggen, op het padt, datGa naar voetnoot565-66 566 door het bosch loopt, en den tweesprongk met gewapent krijghs- 567 volck te bezetten. Neem daer, met alle uwe benden by een, denGa naar voetnoot567-68 568 Tyrrheenschen ruiter gewis: de dappere Messapus en Latijnsche 569 ruitery, en de troep des Tiburtijnschen Oversten zullen met uGa naar voetnoot569 570 trecken: het beleit zal aen u staen. Zoo spreeckt hy, en vermaentGa naar margenoot+Ga naar voetnoot570 571 Messapus, en d'oversten, zijne mackers, oock tot den strijt, metGa naar voetnoot571 572 diergelijcke rede, en spoet zich naer den vyant toe. Op eenenGa naar voetnoot572-73 573 boghtigen omwegh leit een doncker dal, bequaem voor het krijghs- 574 volck om looze lagen te leggen, en het is van wederzijde dicht 575 met ruighte bezet: een smal padt, een enge wegh, en boozeGa naar voetnoot575-76 576 toegangen loopen derwaert. Om hoogh, boven op de kruin des 577 berghs, daer men uitziet, leit een onbekende vlackte, en veilighGa naar voetnoot577

[pagina 145]
[p. 145]
 
Dat ick den eersten torn, tot heil en tegenweer,
 
Magh uitstaen met mijn volck. hou gy, den staet ten beste,
 
U met uw voetvolck voor de stadt, en ons steveste.
 
De koning Turnus ziet de dappre maeght eens aen,
790[regelnummer]
En zeght: ô eere van d'Italische oorloghsvaen,
 
O maeght, hoe zal ick u bedancken, of vergelden?
 
Maer laet ons [naerdemael uw moedt, ô licht der helden,Ga naar voetnoot792
 
Voor geen gevaeren zwicht,] dit stuck gelijckerhant
 
Beginnen. de Trojaen Eneas heeft, om 't lant
795[regelnummer]
Gansch af te loopen, eer wy schrap geraecken konden,Ga naar voetnoot795
 
De licht gewapenden te paert vooruit gezonden,
 
Naer zijn voortvaerenheit: gelijck de Faem, en spiên,Ga naar voetnoot797
 
Op kuntschap uitgestiert, ons mondeling bediên.Ga naar voetnoot798
 
Hy zelf komt met zijn volck, langs ongebaende plecken,
800[regelnummer]
Den steilen bergh op, en naer deze muuren trecken.
 
Mijn wit is hem een laegh te leggen op het padt,
 
Dat door het bergbosch loopt; den tweesprongk, naer de stadt,
 
Met mijn gewapenden in 't heimlijck te bezetten.
 
Pas daer met alle uw maght te houden, scherp te letten,Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
En neem de ruiters van Tyrreene daer gewis.
 
Messaep, de dappere en Latijnsche ruiter, is
 
Gereedt, met al den troep der Tiburtijnsche grooten
 
En oversten, om voort met u dat heen te stooten.Ga naar voetnoot808
 
Ick stel 't beleit aen u. zoo spreeckt hy op dees plaets,
810[regelnummer]
Vermaent Messapus, en alle oversten zijn maets,
 
Tot dezen aenslagh aen met zulck een krijghsmans rede,Ga naar voetnoot810-11
 
En spoede naer de maght des vyants met zijn schrede.Ga naar voetnoot812
 
Op eenen onwegh, krom en boghtigh, leght een dal,Ga naar voetnoot813
 
Dat doncker is, bequaem om hier van overal,Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
Gewapent en bedeckt, den vyant te belaegen.Ga naar voetnoot815
 
Het schuilt van wederzijde in ruighte en dichte haegen.
 
Een smalle voetwegh, al te naeu voor 's gangers treên,Ga naar voetnoot817
 
En quade toegangk loopt in schaduw derwaert heen.Ga naar voetnoot818
 
Om hoogh, en op de kruin des berghs, die, vry van hinder,Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
Een open uitzicht heeft alom, van hier en ginder,Ga naar voetnoot820
 
Leght eene vlackte, noch by weinigen bekent,
[pagina 146]
[p. 146]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

578 om te schuilen; het zy ghy van hier iemant, ter rechte of ter slinckeGa naar voetnoot578 579 hant, wilt aentornen, of van den bergh bestoken, en groote steenenGa naar voetnoot579 580 afwentelen. De jongelingk begeeft zich door bekende wegen der-Ga naar voetnoot580 581 waert, neemt de plaets in, en legert zich in de ruighte van het bosch.Ga naar voetnoot581

582 Ondertusschen sprack Diane, Latonaes dochter, uit haer hoogeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot582-83 583 woonstede, de vlugge Opis, een van haer maeghdelijck gezel- 584 schap en heiligen stoet, weemoedigh aldus aen: o Maeght, Kamille, 585 die ons allerliefst is, wapent zich ter quader ure met ons geweer,Ga naar voetnoot585 586 en rijdt naer den bloedigen slagh, daer het haer gelden zal: deze 587 hartelijcke genegenheit tot haer is ons niet korts nochte haestighGa naar voetnoot587 588 aengekomen. Toen Metabus, door nijdigheit en een trotser maghtGa naar voetnoot588 589 ten rijcke uitgestooten, uit Privernus, zijn overoude stadt, wijckenGa naar voetnoot589 590 most, nam hy, midden door het gevecht henevlughtende, het kintGa naar voetnoot590 591 tot gezelschap in zijne ballingschap mede, en den naem zijner 592 moeder Kasmille wat verminckende, noemde het naer heur Ka-Ga naar voetnoot592 593 mille. Hy teegh, met het wicht in zijnen schoot, naer d'eenzame 594 bosschen, en verregelegene bergen toe. De Volscen vlogen metGa naar voetnoot594-95 595 hunne soldaten hene en weder rontom, en schoten hem van alle 596 kanten fel met pijlen naer 't lijf. Zie midden in zijne vlught liepGa naar voetnoot596 597 d'Amazeen over, dat zijn hooge oevers schuimden; zulck een 598 stortregen was uit de wolcken geborsten. Hy bereit om over teGa naar voetnoot598 599 zwemmen, wort door liefde tot het kint te rugge gehouden, en 600 is met het lieve pack beladen en bekommert. Alles by zich zelvenGa naar voetnoot600

[pagina 147]
[p. 147]
 
En veiligh om gerust te schuilen daer omtrent;
 
Het zy 't u lust van hier, ter rechte of slincke zijde,
 
Een' aen te tornen, eer hy 't ongeval vermyde;Ga naar voetnoot824
825[regelnummer]
Of van den bergh een' op te komen, sterck en stijf,Ga naar voetnoot825
 
En steenen van om hoogh te wentelen op 't lijf.
 
De jongelingk begeeft, door hem bekende wegen,
 
Zich derwaert, en bezet de plaets, hem wel gelegen,Ga naar voetnoot828
 
En legert zich in 't bosch, dat naer is, tot den strijt.Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Diaen, Latonaes telgh en kroost, heeft midlertijt
 
Uit haeren hoogen kreits, toen Opis aengesproken,Ga naar voetnoot831
 
Weemoedigh, en bedruckt. zy was eerst opgeloocken,Ga naar voetnoot832
 
Een vlugge gezellin van haer' gewijden stoet,
 
En maeghdelijcken sleep. Diaen zeght, kleen van moedt:Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
O maeght, Kamille, ons lief en waert uit haer natuure,Ga naar voetnoot835
 
Aenvaert ons krijghsgeweer, helaes, ter quader uure,
 
En rijdt naer dezen slagh, daer 't wis haer gelden zal.
 
De hartelijcke treek, waermede ick boven alGa naar voetnoot838
 
Haer in mijn harte omhelze, is my niet aengekomen
840[regelnummer]
Zoo korts, maer al van outs. toen Metabus most schroomen,Ga naar voetnoot840
 
Door nijt en stercker maght uit zijn gebiet gejaeght,
 
En overoude stadt Privern, nam hy dees maeght,
 
Noch kleen, en slechts een kint, in droeve ballingschappen,
 
Tot zijn gezelschap mede, en vloot met zuure stappen,Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Door 't barnen van 't gevecht, en hiet het kint Kamil,Ga naar voetnoot845
 
Haer moeders naem Kasmil verminckt. hy vlughte stil,Ga naar voetnoot846
 
Met dit onnozel wicht in zijnen schoot verlegen,
 
Heel verr' naer bosch, en bergh, langs onbewoonde wegen.
 
De Volscen vloogen met hun krijghsvolck heene en weêr,
850[regelnummer]
Afgrijsselijck door 't velt, en schooten meer en meerGa naar voetnoot850
 
Van alle kanten hem met pijlen naer de lenden.
 
Zie midden in zijn vlught liep toen, aen allen enden,Ga naar voetnoot852
 
De lantstroom d'Amazeen vast over, dat de kant
 
Des oevers schuimde, en spoelde alom op 't vlacke lant;
855[regelnummer]
Met zulck een regen quam de hemel uit te bersten.
 
De man bereit zich, daer hem lijfsgevaeren persten,
 
Om naer den andren kant te zwemmen, snel en vlugh:
 
Maer och 't onnozel kint houdt hem een poos te rugh,
 
Om 't bergen van dit pack bekommert, en beladen.Ga naar voetnoot859
[pagina 148]
[p. 148]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

601 overleggende, zoo schoot hem naulix dit ter vlught in den zin:Ga naar voetnoot601 602 de krijghsman droegh by geval in zijne stercke vuist eenen ge- 603 weldigen schicht, van dicht en quastigh eicken hout, wel hardtGa naar voetnoot603 604 gedrooght: en knoopte en bondt de dochter (in ruigh korck metGa naar voetnoot604-605 605 basten gewonden) midden aen deze speer vast, en zich met zijnen 606 arm schrap zettende, om haer met kracht over te zwaejen, sprack 607 aldus den hemel aen: o goedertiere Maeght, dochter van Latone, 608 en beminster der bosschen, de vader zelf geeft u tot een dienst- 609 maeght deze over, die eerst aen uwen schicht vast gehecht, enGa naar voetnoot609 610 u aenschreiende, door de lucht den vyant ontvliedt. O Godin, ickGa naar voetnoot610 611 neem u tot een getuige, datze u alleen eigen is: ontfang haer, 612 die nu gevaerlijck door de lucht geschoten wort. Zoo spreecktGa naar voetnoot612 613 hy, en zwenckt met zijnen arm de spiets over. D'ongeluckigeGa naar voetnoot613 614 Kamille vlieght met den snorrenden schicht over den snellen 615 stroom hene, dat het water ruischt. Maer overmits een grooteGa naar voetnoot615 616 troep Metabus alree dicht op de hielen zat, zoo gaf hy zich te 617 water, en geredt zijnde, trock de speer, met de maeght aen Diane 618 geschoncken, uit den grazigen oever. Hy quam noit onder dack,Ga naar voetnoot618-19 619 nochte binnen steden, of vesten; was te wildt van aert om te 620 bedaren, en broght op d'eenzame bergen den tijt, gelijck eenGa naar voetnoot620 621 herder, over. Hier voedde hy zijn dochter op, onder heggen, inGa naar voetnoot621 622 afgrijsselijcke holen, aen de speen eener wilde merrie met paerde-Ga naar voetnoot622 623 melck, en molck den uier in den teeren mont. Zoo dra het kint 624 effen op zijn voeten gaen en staen kon, gaf hy het eenen scherpen 625 schicht in de hant, hing het kleentje den pijlkoker en boogh op

[pagina 149]
[p. 149]
860[regelnummer]
Hy raetslaeghde al zijn best, toen schoot, na kort beraeden,
 
Dees vont hem nauwelijx in zijn ontroert verstant.Ga naar voetnoot861
 
De krijghsman by geval droegh in zijn stercke hant
 
Een' vreesselijcken schicht van eicken hout, vol quasten,
 
Heel dicht, en hardt gewrocht. hy bint het kint in basten,Ga naar voetnoot864
865[regelnummer]
Geknoopt om 't ruige korck, daer 't in gewonden lagh,
 
En hecht het midden aen de speer, zoo vast hy magh.
 
Toen schrap met zijnen arm gestaen, en, in het draeien,Ga naar voetnoot867
 
Gereet om over stroom dit pack en 't kint te zwaeien,
 
Riep hy den hemel aen: ô goedertiere maeght,
870[regelnummer]
Diane, dochter van Latone, wien 't behaeghtGa naar voetnoot870
 
In 't bosch te jaegen, uit een lust tot boom en lover,
 
De vader geeft u dees tot eene dienstmaeght over,
 
Die, eerst aen uwen schicht gehecht, nu schreit en zucht,
 
En haeren vyant vliet door velt en ope lucht:
875[regelnummer]
Ick neeme uw Godtheit tot getuige in duizent vreezen,
 
Dat zy van nu af u alleen zal eigen wezen.Ga naar voetnoot876
 
Ontfangze, die, door noot gedreven en geport,
 
Gevaerelijck door lucht en wint geschoten wort.
 
Zoo sprack hy, zwenckte met zijn' arm de speerschacht over.
880[regelnummer]
d'Onzalige Kamil ontvlught den fellen rover,Ga naar voetnoot880
 
En snort met dezen schicht gezwint langs 't water heen,
 
En snellen waterstroom, die nu veel luider scheen
 
Te ruisschen. Metabus, ontziet geen waterwielen,Ga naar voetnoot883
 
Dewijl een groote troep hem dicht zit op de hielen,
885[regelnummer]
Begeeft zich in den stroom, en, buiten lijfsgevaer,
 
Treckt spiets en maeght, gewijt Dianaes kuisch altaer,Ga naar voetnoot886
 
Uit 's oevers groenen rant. hy ruste noit zijn leden
 
In stadt, noch onder dack, noch quam ter veste intreden,
 
Te wuft en wilt van aert om aen de hant te gaen,Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
En leet in eenzaemheit en bergh en bosch voortaen,
 
Gelijck een harder leeft, zijn leven, en zijn dagen.
 
Hier voedt hy 't kleene kint in ruighte, en scherpe haegen,Ga naar voetnoot892
 
En naere holen van gedierte, schuw voor elck.Ga naar voetnoot893
 
Hy melckt een merrispeen en wilde paerdemelck
895[regelnummer]
In haeren teêren mont, en laeft d'onnoosle lippen.
 
Zoo dra het effen op zijn voeten, bang voor 't glippen,
 
Begon te staen, te gaen, gaf hy een' scherpen schicht
 
Het kleentje in zijne hant, behing den rugh van 't wicht
 
Met boogh en koker, sloegh een' tyger, schoon van vlecken,Ga naar voetnoot899
[pagina 150]
[p. 150]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

626 den rugh, en een tygersvel op het hooft, over den nek, in ste van 627 gouden hairsnoer en langen sluier. Toen het noch een kint wasGa naar voetnoot627 628 kost het met de teere hant eenen schicht schieten, de lange slingerGa naar voetnoot628 629 om het hooft zwaejen, en een Strimonische kraen of witte zwaenGa naar voetnoot629 630 treffen. Menige vrouw in de Tyrrheensche steden wenschteze te 631 vergeefs tot een schoondochter te hebben: zy met Diane alleen 632 te vrede, houdt zich eeuwigh onbevleckt, door eenen treck tot 633 pijlen en maeghdelijcke kuischeit: ick wenschte wel dat zy, dieGa naar voetnoot633-35 634 de Teukren dorst uiteischen, zich in dien krijgh niet gesteecken 635 had: en zy zou my waert en nu een mijner gezellinnen zijn. Nu 636 welaen, mijn Nymf, naerdien het bittere nootlot haer perst, zooGa naar voetnoot636 637 stijgh van den hemel neder naer de Latijnsche palen, daer menGa naar voetnoot637 638 zich, ter quaeder ure, tot eenen bloedigen slagh toerust. Neem ditGa naar margenoot+ 639 geweer: treck eenen wraeckgierigen pijl uit den koker, en schietGa naar voetnoot639 640 hier mede doot al wie dit gewijde lichaem wondt, het zy Trojaen,Ga naar voetnoot640 641 of Italiaen, zonder iemant aen te zien. Daer na zal ick uit een holleGa naar voetnoot641-42 642 wolcke het lichaem der ellendige ongeplondert in haer vaderlant 643 ten grave bestellen. Zoo sprack de Godin, en de Nymf overtrock 644 haer lichaem met een zwarte wolcke, en daelde luchtigh door deGa naar voetnoot644-45 645 ruisschende lucht naer beneden.

646 Het Trojaensche heir, en de Hetrurische Oversten, en de gan-Ga naar margenoot+ 647 sche ruitery, in benden verdeelt, genaken ondertusschen de mu-Ga naar voetnoot647-48 648 ren: de weeldige rossen brieschen over het vlacke velt hene, 649 laten zich naulix intoomen, en keeren zich dan slincks dan rechts.Ga naar voetnoot649 650 D'ackers staen wijt en zijt spits van yzere speeren, en het veldtGa naar voetnoot650-51

[pagina 151]
[p. 151]
900[regelnummer]
Om hooft en schouders heene, om hals en haer te dekken,
 
In stê van sluier, en een gouden snoer en lint.
 
Kamille was noch kleen, en meer niet dan een kint,
 
Als 't met zijn tangre hant een' schicht naer 't wit kon draeien,Ga naar voetnoot903
 
De lange slinger wist rondom het hooft te zwaeien,
905[regelnummer]
En fix een witte zwaen, of een Strymonsche kraen
 
Ter neêr te worpen. zy stont veele vrouwen aen,
 
Die gansch Tyrreene door, doch ydel, met gebeden
 
Verlangden haere zoons ten huwlijck te besteden
 
Aen deze dochter. zy, geduurigh zonder vleck,Ga naar voetnoot909
910[regelnummer]
Genoeght zich met Diane alleen, uit eenen treckGa naar voetnoot910
 
Tot maeghdezuiverheit, en jaghtspriet, pijl, en boogen.
 
Wel wenschte ick datze, die, uit lust tot oorelogen,
 
De Troischen daegen dorst, te moedigh, en te prat,Ga naar voetnoot913
 
Zich niet in dit gevaer des krijghs gesteecken had:
915[regelnummer]
Zy waer nu wydens waert, en eene van mijn reien.Ga naar voetnoot915
 
Welaen dan, mijne Nymf, nu 't nootlot ons wil scheien,
 
En haer dus bitter perst, stijgh neder uit de lucht
 
Naer 't Laurentijnsche lant, daer, onder krijghsgerucht,
 
Zich elck, ter quader uur, vast toerust in zijne orden,Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
Tot eenen fellen slag, om hantgemeen te worden.
 
Neem dit geweer, en treck een' pijl, gespitst op wraeck,Ga naar voetnoot921
 
Uit dezen koker, schiet hier mede, dat het kraeck',Ga naar voetnoot922
 
Wie haer gewijde leên durf wonden, of doorstooten,
 
't Zy Troische, of Italjaen, zie kleenen aen, noch grooten:
925[regelnummer]
Dan zal ick uit een' mist en holle wolck het lijckGa naar voetnoot925
 
Der ongeluckige in het vaderlijcke rijck,
 
Noch ongeplondert, in haer eigen graf bestellen.
 
De Nymf, zoo dra Diaen nu ophoudt van vertellen,
 
Bekleet haer lichaem met een wolcke en zwarte lucht,
930[regelnummer]
En daelt al ruisschende beneden met der vlught.
 
Het Frygiaensche heir, en d'oversten te zamen
 
Van al 't Hetrurisch volck, en al de ruiters quamen,
 
Gedeelt in benden, naer de muuren midlertijt.
 
Het krijgspaert briescht van weelde op 't vlacke, waer het rijdt,Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
En laet zich nauwelijx betoomen, onder 't mennen,
 
Met heene en weder uit te weiden en te rennen:Ga naar voetnoot936
 
Het keert zich rechts en slinx. alle ackers staen nu spits
 
Van ysre speeren, wijt en zijt, in hunnen krits.Ga naar voetnoot938
[pagina 152]
[p. 152]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

651 flickert van gewapenden te paerde. Messapus daerentegen, enGa naar margenoot+ 652 de snelle Latijnen, en Koras met zijnen broeder, en de vleugel 653 der Maeght Kamille verschijnen tegens hen te velde, drillen van 654 verre met hunne spietsen, zwaeien met hunne schichten; en aen- 655 treckende ruiters, en briesschende paerden worden hoe langerGa naar voetnoot655-57 656 hoe heeter. Binnen scheuts gekomen, houdenze stant, berstenGa naar margenoot+ 657 haestigh uit met een veltgeschrey, hitsen hun dolle rossen aen, 658 en schieten gelijckerhant van alle kanten, gelijck of het schichten 659 hagelde, zoo dat 'er de lucht van beschaduwt wort. Terstont 660 rennen Tyrrhenus en de gestrenge Akonteus met hunne speerenGa naar voetnoot660 661 elkandere fel op het lijf, en maecken d'eerste inbreuck, met eenenGa naar voetnoot661 662 geweldigen slagh; en de paerden knacken borst tegens borst inGa naar voetnoot662-63 663 stucken. Akonteus uitgeschockt, tuimelt een stuck weeghs hene, 664 gelijck een blixem of looden pijl uit een Blijde geschoten, enGa naar voetnoot664 665 spreit zijn leven in de lucht. Terstont is het heir verbijstert, enGa naar voetnoot665 666 de Latijnen zich omkeerende, worpen hun rondassen op den rugh,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot666 667 en wenden de rossen naer de vesten toe. De Trojanen achter 668 hen her, en Vorst Asylas valt op de benden in. Nu genaeckenzeGa naar voetnoot668 669 de poorten, en de Latijnen steken weder een keel op, en wendenGa naar voetnoot669-70 670 kort met hunne paerden: hier op vlieden de Trojanen eensloefs 671 met vollen ren te rugge: gelijck de vloet en de diepe zee t'elckensGa naar voetnoot671-72 672 oploopende, nu tegens het lant aenzwalpt, de baren over de 673 rotsen wentelt, dat het schuimt, en de golven over haer hooghsteGa naar voetnoot673-74 674 paelen en de zandige duinen vloeien; nu het zeewater weder

[pagina 153]
[p. 153]
 
De kampen flickren van gewapende opgezeten.Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
Messaep daertegens, en zoo veel Latijnen zweeten,Ga naar voetnoot940
 
En Koras met zijn' broêr, en krijghsheldin Kamil
 
Met haeren vleugel, komt opdondren, om 't geschil
 
Te slechten in het velt, daer zy hun spietsen draeien
 
En drillen, en van verr' met hunne schichten zwaeien.Ga naar voetnoot943-44
945[regelnummer]
't Aendravende gewelt der ruitren uitgestort,Ga naar voetnoot945
 
En 't brieschende oorloghspaert, dat brieschend heeter wort,Ga naar voetnoot946
 
Gekomen binnen scheuts, blijft stille staen. nu bersten
 
Zy met een veltgeschrey heel schichtigh uit. zy perstenGa naar voetnoot948
 
Hun dolle hengsten aen, en schoten algelijckGa naar voetnoot949
950[regelnummer]
Met speeren van alom, zoo speermilt en zoo rijck,Ga naar voetnoot950
 
Of 't schichten hagelde, en beschaduwden de lichten
 
Des hemels en de lucht met uitgeschote schichten.
 
De strenge Akonteus en Tyrrenus komen stijf
 
Elckandre met de speer wel fors en fel op 't lijf,
955[regelnummer]
En breecken d'eerste in 't heir, met krachtigh in te rucken,Ga naar voetnoot955
 
En knacken paert op paert en borst op borst in stucken.
 
Akonteus uitgeschockt vlieght ginder onderwijl,
 
Gelijck een blixem, of een zwaere loode pijl,
 
Uit eenigh slingherschut op muur of wal geschoten,Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
En heeft zijn leven in de lucht voort uitgegoten.
 
Nu staet het gansche heir verbystert, ieder vlugh,Ga naar voetnoot961
 
't Latijnsche volck gekeert, met schilden op den rugh,
 
De paerden omgewent, en, voort naer hunne veste
 
Geronnen, geven 't velt den vyanden ten beste.Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
De Troischen volgen hen, en vorst Asylas valt
 
Op hunne benden in. in zulck een ongestaltGa naar voetnoot966
 
Genaeckenze de poort. de Latynist bezweeckenGa naar voetnoot967
 
Begint van overal een keel luide op te steecken,
 
En went heel kort het snelle en afgerechte ros.
970[regelnummer]
De Troischen vliên hierop, eens gangs, en licht, en los,Ga naar voetnoot970
 
Met vollen ren te rugh: gelijck de zoute vloeden
 
Des diepen Oceaens, oploopende onder 't woeden,
 
De baren wentelen en zwalpen over strant
 
En rotsen, dat het schuimt, de golven over 't zant
975[regelnummer]
En allerhooghste peil der duinen heenevloeien,
[pagina 154]
[p. 154]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

675 haestigh afloopt, al barnende de keien omwentelt en inslorpt, enGa naar voetnoot675 676 met een vallende ebbe het strant ontzijght. De Tuskanen drevenGa naar voetnoot676 677 de Rutulen tweemael naer de vesten te rugge; tweemael te ruggeGa naar margenoot+ 678 geslagen, beschuttenze al vlughtende hunnen rugh met den schilt.Ga naar voetnoot678 679 Maer ten derdemaele elckandere aentastende geraeckten de gan- 680 sche heirlegers onderlinge vast aen een, en vochten man tegens 681 man. Toen gingk eerst het kermen der stervenden aen. Toen 682 gingk de strijt eerst dapper aen, en halfdoode paerden, gemengt 683 onder het nederhouwen der mannen, en wapens en lichamen, 684 wentelen diep in het bloet. Dewijl Orsilochus gruwde tegensGa naar voetnoot684 685 Remulus zelf aen te gaen, zoo schoot hy zijn ros met een spiets, 686 dat het yzer onder het oor steken bleef. Het ros steigerde van 687 dien slagh, en baloorigh van die wonde, stack beenen en borstGa naar voetnoot687 688 in de lucht, dat hy uitgeschockt ter aerde tuimelde. Katillus smeetGa naar voetnoot688 689 Iölas neder, en Hermyn, die groflijvigh, en groothartigh in deGa naar voetnoot689 690 wapenen was, en met zijn blont hair, blootshoofts, en met zijn 691 bloote borst aenquam, zonder voor wonden te schricken; zoo 692 durf hy zich bloot voor het spits geven. De speer gingk hemGa naar voetnoot692 693 door zijn breedt schouderblat, datze trilde, en des mans weedomGa naar voetnoot693-94 694 verdubbelde: het zwarte bloet sprong 'er overal uit. De vechters 695 baren lijcken met het stalen punt, en schroomen geene wonden,Ga naar voetnoot695 696 om eerlijck te sterven. Maer d'Amazoon Kamille, met den pijl-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot696 697 koker op de schouders, en de borst bloot, schrap om te vechten,Ga naar voetnoot697 698 juicht vast midden onder het nederhouwen, en spreit nu met hareGa naar margenoot+Ga naar voetnoot698-99 699 hant een dichte hagelbuy van taeie schichten: nu grijptze onver- 700 moeit een stercke heirbijl in de vuist. De gouden boogh en 't

[pagina 155]
[p. 155]
 
Dan weder in der yl zich naer de diepte spoeien,
 
De zee in 't barnen vast de kaien slorpt, en klinckt,Ga naar voetnoot977
 
En met een vallende eb het ryzend strant ontzinckt.Ga naar voetnoot978
 
De moedige Tuskaen drijft tweewerf de Rutuilen,
980[regelnummer]
Dat zy van vreeze voor de vesten hem ontschuilen:Ga naar voetnoot980
 
Hy tweemael aengerant, aen 't wijcken, snel en vlugh,Ga naar voetnoot981
 
Beschutte met den schilt, van achter zijnen rugh.
 
Als zy ten derdemaele elckandre in 't velt aenrannen,
 
Geraecken heir aen heir, zoo veele dappre mannen
985[regelnummer]
Met al hun maght aen een, en vechten hant voor hant,Ga naar voetnoot985
 
Als leeuwen, om den roof, en houden rustigh stant.Ga naar voetnoot986
 
't Gekerm der stervenden begon zich te verheffen.
 
Toen gingk de strijt eerst aen, op 't onderlinge treffen,
 
Dat paerden, hallef doot, en, ondereen verwart,Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
In zulck een nederlaegh van mannen, hier benart,Ga naar voetnoot990
 
En lijcken, en geweer in bloet en plassen dreven.Ga naar voetnoot991
 
Orsilochus bevreest recht toe in 't spits te streven,
 
En tegens Remulus te kampen, schoot heel bitsGa naar voetnoot993
 
Het ros met zijne spiets van verre, dat het spitsGa naar voetnoot994
995[regelnummer]
Bleef steecken onder 't oor. de hengst, hierop aen 't steigeren,
 
Om dezen fellen slagh, begint zijn' plicht te weigeren,
 
En worpt baloorigh van die wonde met der vlughtGa naar voetnoot997
 
Zijn borst en alle vier de voeten in de lucht,Ga naar voetnoot998
 
Waer door hy uitgeschockt ter aerde komt te rollen.Ga naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Katillus smeet Iöol ter neder met een' vollen
 
En vreesselijcken slagh, en na Iöol Hermijn,
 
Die, trots in 't harrenas, en grof van leên, met zijn
 
Gekrulde en blonde lock, bloots hoofts, den boezem open,
 
Dus, zonder schrick voor wonde, op 't spits hier aen durf lopen.Ga naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
De speer ging regelrecht door 't breede schouderbladt,
 
En trilde een poos, dat hem, van dubbel weedom mat,Ga naar voetnoot1006
 
Het zwarte en warme bloet alom komt uitgesprongen.
 
De vechters baren doôn, van yver aengedrongen,Ga naar voetnoot1008
 
Ontzien geen wonde, uit lust tot eene schoone doot.Ga naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
Maer d'Amazoon Kamil, met haeren boezem bloot,Ga naar voetnoot1010
 
Den koker aen den hals, en schrap om vroom te kampen,Ga naar voetnoot1011
 
Juicht onder al de doôn, in 't midden van de rampen,
 
En spreit met haere hant een dichte hagelvlaegh
 
Van taie schichten. nu grijptze onvermoeit en graêghGa naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
Een stercke heirbijl in de vuist, en streeft niet zachter.Ga naar voetnoot1015
[pagina 156]
[p. 156]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

701 geweer van Diane rammelt op haren rugh. Wanneerze gejaeghtGa naar voetnoot701Ga naar voetnoot701-702 702 zijnde den rugh biet, dan schietse oock met omgekeerden boogh 703 de flitsen achter uit. Haer uitgeleze gezellinnen zwermen rontomGa naar voetnoot703 704 haer, de maeght Larine, en Tulle, en Tarpeie, die de staele bijl 705 voert; alle Italiaensche dochters, van de goddelijcke Kamille zelfGa naar margenoot+ 706 uitgekoren tot haren stoet, en bedienaerinnen in oorloge en ge-Ga naar voetnoot706 707 rusten vrede. Hoedanigh d'Amazonen, wanneerze over den Thra-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot707 708 cischen Thermodoön loopen, en met hare beschilderde wapenenGa naar voetnoot708 709 oorlogen; of rontom Hippolyte vechten; of wanneer de strijtbareGa naar voetnoot709-10 710 Penthesilea met haren wagen wederkeert, en de vrouwelijckeGa naar voetnoot710-11 711 troepen op het luitruchtigh geschrey met hare halvemaenronde 712 schilden braveeren. O straffe Maeght, wien velt ghy eerst, wienGa naar voetnoot712 713 lest met uwen schicht ter neder? Of hoe vele mannen smijt ghy 714 doot ter aerde? Eerst klincktze Klytius zoon, Eumeen, recht van 715 vore, een lange denne stang door de borst. Hy valt, braecktGa naar voetnoot715 716 beken bloets, bijt het bloedigh gras, en wentelt al stervende zich 717 in zijn bloet. Daer na leit zy 'er Liris en Pegasus boven op; terwijlGa naar voetnoot717 718 d'een van zijn doorsteken paert tuimelende, den teugel grijpt; 719 terwijl d'ander zich oprechtende, den gesneuvelden zijn maghte-Ga naar voetnoot719-20 720 looze hant toereickt; en zy storten schichtigh te gelijck neder. 721 Zy leit 'er Amaster, Hippotas zoon, noch by, en van verre inval-Ga naar voetnoot721-22 722 lende, volght met hare speer Tereus, en Harpalykus, en Demo- 723 foön, en Chromis; en zoo menigen schicht de maeght worpt, zooGa naar voetnoot723 724 menige Frygiaen moet 'er sneuvelen. De jager Orfitus rijdt metGa naar voetnoot724-25

[pagina 157]
[p. 157]
 
De goude boogh, 't geweer van 't jaegen, rammelt achterGa naar voetnoot1016
 
Op haeren rugh. wanneerze in 't velt wort voorgejaeght,
 
De doot den rug biet, schietze, al even onversaeght,
 
De flitsen achteruit, met omgekeerden booge.
1020[regelnummer]
Haer eedle jaghtsleep houdt de krijgsmeestres in 't ooge,
 
En zwermt rondom haer lijf, Laryn, de wackre maeght,Ga naar voetnoot1021
 
Tarpeie, die de bijl van stael en yzer draeght,
 
En Tulle, al dochters in Italië geboren,
 
En van de hemelsche Kamille alleen gekorenGa naar voetnoot1024
1025[regelnummer]
Tot haeren sleep en stoet, en dienaerinnen mê,
 
Die haer ten dienste staen, in ooreloge en vrê:
 
Gelijck d'Amazones, wanneerze nu by hoopenGa naar voetnoot1027
 
Den stroom Thermodoön in Thracie overloopen,Ga naar voetnoot1027-28
 
En met bemaelt geweer zich wapenen ten strijt;
1030[regelnummer]
Of, vechtende om de kroon, omringen Hippolijt;Ga naar voetnoot1030
 
Of als de strijtbre maeght Penthesilee alreede,
 
Wanneerze te karros, naer d'Amazoonsche zede,
 
Nu t'huis keert, onder 't heir der vrouwen, dat zoo breet
 
De halve maen des schilts laet flickren op den kreet
1035[regelnummer]
En vrolijck veltgeschrey, en schittren heene en weder.Ga naar voetnoot1035
 
O straffe en strenge maeght, wien schiet gy eerst ter neder,
 
Wien lest, met uwen schicht? of hoe veel mannen velt
 
Gy doot ter aerde neêr? eerst klincktze met gewelt,
 
Den zoon van Klytius, Eumeen een stang van dennenGa naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
Van voore in zijne borst. hy valt, vergeet te rennen,Ga naar voetnoot1040
 
Braeckt heele beecken bloets, en bijt het bloedigh gras,
 
En wentelt stervende zich in dien rooden plas
 
Van bloet, dat hem ontloopt. zy, d'eer van haeren stander,Ga naar voetnoot1043
 
Leght Liris en Pegaes noch neder boven d'ander;
1045[regelnummer]
Terwijl dees tuimlende van 't paert den teugel vat,Ga naar voetnoot1045
 
En d'ander rijzende den neêrgevallen watGa naar voetnoot1046
 
Wil stutten met zijn hant, nu maghteloos en teder:Ga naar voetnoot1047
 
En schichtigh storten zy gelijcker hant ter neder.
 
Zy ploft, Hippotas zoon, Amaster noch hier by,
1050[regelnummer]
En, vliegende van verre in 't hondert, volleght zyGa naar voetnoot1050
 
Noch Tereus, Chromis, en Harpalikus gestrenge,Ga naar voetnoot1051
 
En zoeckt Demofoön, met d'eene op d'andere stenge.Ga naar voetnoot1052
 
Zoo veele schichten als de maeght schiet met haer hant,
 
Zoo menigh Frygiaen moet sneuvelen in 't zant.
1055[regelnummer]
De jaeger Ornitus rijdt, met uitheemsche draghten
[pagina 158]
[p. 158]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

725 uitheemsche wapenen van verre op een Apulisch paert, is op 726 zijn krijgsmans met een kalfsvel om 't lijf gedost, en voert op hetGa naar voetnoot726 727 hooft eenen wijtopgesperden wolfsmuil, die vreesselijck zijne 728 tanden laet zien: hy rept zich midden onder de scharen, met een 729 ruwe kolf in de vuist, en steeckt met hals en hooft boven anderenGa naar voetnoot729 730 uit. Zy dezen uitpickende [want toen de troep gekeert was, kosteGa naar voetnoot730 731 dit geen moeite] doorschiet hem, en bijt hem dit toe: o Tyrrhener, 732 docht u dat ghy het wilt in de bosschen voorjoeght? De dagh isGa naar voetnoot732 733 gekomen, die uwe trotse woorden met vrouwewapenen zal weder-Ga naar voetnoot733 734 leggen: evenwel leght ghy hier mede by de schimmen geen kleineGa naar voetnoot734 735 eere in, dat Kamille u met haren schicht ter aerde veldt. StracksGa naar voetnoot735 736 hier na treft zy Orsilochus, en Buten, de groflijvighste Teukren:Ga naar voetnoot736 737 doch Buten priemdeze recht van vore, met het punt, tusschenGa naar voetnoot737 738 helm en pantser, daer de neck des Ridders bloot was, en deGa naar voetnoot738-39 739 rondas aen den slincken arm hing. Zy drijft Orsilochus om en 740 wederom in eenen grooten ringk, en korter omzwaeiende, be- 741 drieght hem, en volght den volger. Daer na houwtze van bovenGa naar voetnoot741 742 den smeeckenden en deerlijck biddenden man met de zware bijl 743 tweemael door helm en beckeneel, dat de warme harssens in zijnGa naar voetnoot743 744 aenzicht sprongen. Aunus, die op den Appenijn woont, zijn zoon,Ga naar voetnoot744 745 een krijghsman, niet de minste onder de Ligurianen, zoo langGa naar voetnoot745-46 746 het nootlot hun bedriegery door de vingers zagh, geraeckte onderGa naar voetnoot746-47 747 haer handen, en stont verschrickt, zoo dra hy onder haer oogen 748 quam: en merckende, dat men nu met loopen den strijt niet ont-

[pagina 159]
[p. 159]
 
Van wapenen, noch verr', waerop alle oogen wachten,Ga naar voetnoot1055-56
 
Op zijn Apulisch paert, gelijck een oorloghspost,Ga naar voetnoot1057
 
En krijghsman, met een kalf heel taey om 't lijf gedost,Ga naar voetnoot1058
 
En voert een' wollefsmuil, vervaerlijck wijt in 't gaepen,
1060[regelnummer]
Op 't hooft voor eenen helm; een' wolfsmuil, die rechtschapenGa naar voetnoot1060
 
De tanden elck laet zien. hy rept zich, als een wolf,
 
In 't midden van het heir, met eene ruwe kolf
 
In zijne harde vuist, en steeckt in d'ommestanderenGa naar voetnoot1063
 
Met hals en hooft om hoogh heel hoogh uit boven anderen.
1065[regelnummer]
Zy pickt dien vechter uit, [want als de troep zich keert,Ga naar voetnoot1065
 
Kost dit geen moeite, nu haer niemant schut noch deert,]Ga naar voetnoot1066
 
Doorschiet dees, dat het kraeckt, en bijt hem dit in d'ooren:Ga naar voetnoot1067
 
Tyrreener, docht u dat gy 't wilt noch op gingt spooren,
 
En in de bosschen joeght. de dagh en uur is hier,Ga naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
Die uwe stoffery met vrouwewapens fier
 
Zal wederleggen: noch zult gy in Plutoos dalen,Ga naar voetnoot1071
 
Hierin geen' kleinen prijs inleggen, en behaelen,
 
Dat u Kamille met haer' schicht ter aerde smijt.
 
Zy treft Orsilochus, en Butes in dien strijt,
1075[regelnummer]
De grootste en zwaerste beide in 't gansche heir der Frygen:
 
Doch Butes priemde zy van voore, in 't heftigh krijgen,
 
Daer helm en pansser scheit, de hals des ridders blootGa naar voetnoot1077
 
Gezien wort, zijn rondas den slincken arm voor schoot
 
En steeck beschut. zy drijft Orsilochus, in 't draeien,Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
In eenen ronden ring: en, korter om in 't zwaeien,
 
Bedrieght hem dus, en volght dien vyant korter in.Ga naar voetnoot1079-81
 
Ten leste hieuze dien de wackere heldinGa naar voetnoot1082
 
Nu deerlijck smeeckte en badt, de heirbijl, scherp van snede,
 
En zwaer, door beckeneel en helm, dat, daer ter stede,
1085[regelnummer]
Het warme brein en bloet hem in zijn aenzicht sprongk.
 
De zoon van Aunus, die den Apenijn bouwt, jongkGa naar voetnoot1086
 
En flux te wapen, niet de minste in Liguryen,Ga naar voetnoot1087
 
Zoo lang het nootlot zijn bedrogh verdroegh in 't stryen,
 
En door de vingers zagh, geraeckt in haer gewelt,
1090[regelnummer]
En staet verbaest, zoo dra hy haer gemoet op 't velt.
 
Nu ziende dezen slagh geensins t'ontvliên met loopen,Ga naar voetnoot1091
[pagina 160]
[p. 160]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

749 gaen, nochte de Koningin, die op hem toereedt, afzetten kon,Ga naar voetnoot749 750 zoo gingk hy toe om met kloeckheit en schalckheit haer te be-Ga naar voetnoot750 751 driegen, en hief aldus aen: staet dit zoo braef, dat zulck eenGa naar voetnoot751 752 heldin zich op een sterck paert verlaet? Staeck dat rennen, en 753 stijgh af om tegens my voor 's hands te voet te vechten: nu zultGa naar voetnoot753 754 ghy vernemen wien dat wintbreken tot roem gedyen zal. ZooGa naar voetnoot754 755 sprack hy: maer zy van vinnige spijt tot razens toe ontsteken, gafGa naar voetnoot755 756 haer paert de gezellinne over, en zette zich te voet tegens hem 757 onversaeghdelijck schrap, met gelijck geweer, den blooten degen, 758 en noch onbeschilderde rondas. Maer de jongeling meenende datGa naar voetnoot758 759 hy het door bedrogh gewonnen heeft, went den teugel, noopt 760 het snelle paert met sporen, en vlught en vlieght hene zonderGa naar voetnoot760 761 omzien. Lichtvaerdige hoovaerdige Liguriaen, te vergeefs stoftGa naar voetnoot761 762 ghy: te vergeefs zoeckt ghy door uw lantstreken t'ontglippen:Ga naar voetnoot762 763 het bedrogh zal u niet behouden by Aunus, den bedrieger, bren- 764 gen. Zoo spreeckt de Maeght, en rent vierigh met haer vluggeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot764-65 765 zolen het ros voorby, grijpt het van vore by den toom, treet toe, 766 en wreeckt zich aen haer vyants bloet: zoo gemackelijck, als een 767 havick, een vervloekte vogel, uit een hooge steenrotse, bovenGa naar voetnoot767 768 in de lucht, met zijne pennen, een duif vervolght, achterhaelt, 769 en oppackt, en met zijn kromme klaeuwen ontweit, dat bloet enGa naar voetnoot769 770 uitgepluckte pluimen uit de lucht komen neervallen.

771 Maer de vader en oirsprongk der menschen en Goden omGa naar margenoot+ 772 hoogh in top van den Olymp gezeten, ziet alle deze dingen vast 773 aen, en hitst Tarchon, den Tyrrhener, op, om wacker aen den manGa naar voetnoot773-74

[pagina 161]
[p. 161]
 
Noch deze koningin, die naer hem reedt in 't open
 
En vlacke vechtperk, op te houden, quam hy voortGa naar voetnoot1093
 
Met looze treken schalck en listigh haer aen boort,Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Om zoo het mooghlijck waer de dappre te bedriegen,
 
En hief erghlistigh aen: wat dunckt u, staet dit vliegen
 
Te paert zoo braef, dat een heldin, een stijl van staet,
 
Zich op een sterreck paert en moedigh dier verlaet?
 
Ay, staeck dit rennen: stijgh vry af, als helden pleghten,Ga naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
Om rustigh tegens my voor 's hants te voet te vechten.Ga naar voetnoot1100
 
Nu zultge weeten wien, uit zulck een groot getal,Ga naar voetnoot1101
 
Die stoffery tot prijs en eer gedyen zal.
 
Zoo sprack hy: zy, van spijt tot razens toe ontsteecken,
 
Gaf 't paert haer lijfknaepin, steegh af om zich te wreeckenGa naar voetnoot1104
1105[regelnummer]
Te voet, heel fors, en schrap met eenerley geweer,
 
Den blooten degen, en rondas, met wapeneer
 
Noch tekenen bemaelt. de jonglingk, die door trekenGa naar voetnoot1105-1107
 
Nu waent dat hy haer dus de kans heeft afgekeecken,Ga naar voetnoot1108
 
Went flux den teugel, noopt het paert met spooren voort,
1110[regelnummer]
Vlught zonder omzien heen. zy zeght, hier door gestoort:Ga naar voetnoot1110
 
Liguriaen, die schalck en licht zijt, en hoovaerdigh,Ga naar voetnoot1111
 
Gy stoft al t'ydel, pooght al t'ydel en onaerdighGa naar voetnoot1112
 
Door uwe treken ons t'ontglippen. het bedrogh
 
Zal u by Aunus den bedrieger veiligh noch
1115[regelnummer]
Behouden brengen: en zy rent met vlugge voetenGa naar voetnoot1114-15
 
Het paert gezwint voorby, en grijpt het in 't gemoetenGa naar voetnoot1116
 
Van voore by den toom, treet toe met euvlen moedt,
 
En wreeckt rechtvaerdighlijck zich aen haer vyants bloet,
 
Zoo mackelijck gelijck een havick, snel van vlogel,Ga naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
Een roofzieck dier, en een van elck gevloeckte vogel,
 
Uit eene steile rots, daer boven in de lucht,
 
Met zijne penne een duif vervolght in haere vlught,
 
En achterhaelt, en grijpt, en oppackt, weet de flaeuweGa naar voetnoot1123
 
t'Ontweiden met zijn kromme en al te scherp een klaeuwe,
1125[regelnummer]
Dat d'uitgepluckte pluim, terwijlze steent en zucht,
 
En laeuwe druppels bloets neêrstorten uit de lucht.
 
Maer ondertusschen ziet de vader van de Goden
 
En menschen, daer hy zit in top, om zijn geboden
 
Te stercken, op den bergh al deze dingen aen,Ga naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
Hitst Tarchon van Tyrreene, om aen den man te gaen,
[pagina 162]
[p. 162]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

774 te gaen, en noopt zijne gramschap met scherpe sporen: weshalve 775 Tarchon te paerde, onder het nederhouwen, en de deizendeGa naar voetnoot775 776 benden rijdt, hitst de vleugels met vele woorden aen, noemt elckGa naar voetnoot776 777 by zijnen naem, en moedight de verjaeghden om den strijt teGa naar margenoot+Ga naar voetnoot777 778 hervatten. O nimmer rechtschape, o altijt suffende Tyrrheners,Ga naar voetnoot778 779 wat vrees, wat suffery gaet u over? Breeckt een wijf deze slag-Ga naar voetnoot779 780 hordens, en jaeghtze deze heirspitsen op de vlught? Waer toe 781 dragen wy het zwaert? Waer toe voeren wy dit geweer in de 782 vuist? doch ghy zijt niet traegh om Venus in haer nachtgevechtGa naar voetnoot782-83 783 by te komen; of wanneer de kromhoren u ontbiet ten reie van 784 Bacchus, om op bancketten en volle bekers aen den disch te 785 passen. Hier toe streckt uwe liefde, uw yver; terwijl de gezegendeGa naar voetnoot785 786 Offervinder u d'offerfeesten aendient, de vette offerhande u in de 787 hooge wouden noodight. Dit zeggende, ruckt hy zelf met zijn 788 ros midden onder de drommen, zonder op zijn leven te passen,Ga naar voetnoot788 789 en vaert onstelt tegens Venulus in; en zijnen vyant van den paerdeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot789 790 ruckende, schort en schudt en druckt hem met zijnen rechtenGa naar voetnoot790 791 arm tegens zijn heup, en gaet 'er zoo me deur. Daer verheft zich 792 een hemelhoogh geschrey, en alle Latijnen wenden hun oogen 793 derwaert. De vierige Tarchon vlieght over het vlacke velt, en 794 sleept man en wapens met zich: toen brack hy het scherp van zijneGa naar voetnoot794-95 795 speer af, en zocht waer Venulus ongewapent en bloot was, om 796 hem den dootsteeck te geven: d'ander hier tegens worstelende, 797 keert zijn vyants hant van den strot af, om gewelt met gewelt te

[pagina 163]
[p. 163]
 
Door hemelsche aendrift op, en noopt zijn wraeck met sporen:Ga naar voetnoot1131
 
Dies Tarchon snel te paerde, op 't blazen van den horen,
 
In 't nederhouwen en het deinzen van de maght
 
Der benden rijdt, en stuift, haer vleugels nu met krachtGa naar voetnoot1133-34
1135[regelnummer]
Van woorden aenhitst, noemt met naemen die op 't spatten
 
Gereedt staen, moedight dus den aenval te hervattenGa naar voetnoot1135-36
 
Die deerlijck zijn verjaeght: Tyrreeners, al te slap,Ga naar voetnoot1137
 
Rechtschape suffende en verbaesde ridderschap,Ga naar voetnoot1138
 
Wat suffery is 't, die u aenkomt? wat wil 't worden?Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Hoe dus? breeckt nu een wijf uw heirspits en slaghorden?
 
Waer toe den degen dan op zy gegort dus stout?
 
Waertoe het krijghsgeweer uw rechte hant betrout?Ga naar voetnoot1142
 
Maer nimmer zijtge traegh om Venus by te koomen,
 
In duister nachtgevecht, noch weet u in te toomen,
1145[regelnummer]
Als Bacchus horen u ten reie noot, zoo frisch,Ga naar voetnoot1145
 
Om op zijn wijnbancket en vollen kroes en disch
 
Te passen. hier toe streckt alleen uw lust, en yver;
 
Als d'offervinder, die elck zegent, luide en stijverGa naar voetnoot1148
 
U roept op 't offerfeest, en d'offermaeltijt u
1150[regelnummer]
In hooge wouden noodt, van geene blyschap schuw.Ga naar voetnoot1150
 
Zoo spreeckt hy, en ruckt zelf, vol viers te paert geklommen,
 
Met eenen vollen ren, in 't midden van de drommen,
 
Ziet doot noch leven aen, en met een' forssen zinGa naar voetnoot1153
 
Vaert tegens Venulus ontstelt en toornigh in.
1155[regelnummer]
Hy ruckt dien vyant van zijn paert, verhit en warrem,Ga naar voetnoot1155
 
En schort, en schud, en druckt hem met den rechten arrem
 
Met kracht op zijne heup, en gaet'er flux mê door.Ga naar voetnoot1157
 
Een hemelhoogh geschrey, van achter en van voor,
 
Verheft zich onder 't heir, en alle dees Latijnen
1160[regelnummer]
Zien derwaert. Tarchon vlieght, vol vier en gloet, met zijnen
 
Gevatten roof, langs 't velt, sleept man en wapen mê.
 
Toen brack hy 't bladt af van zijn speer, gezint hem ree,Ga naar voetnoot1162
 
Daer 't lichaem bloot was en ontwapent, onder 't beven
 
En siddren, eens voor al den wissen steeck te geven.Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
Maer d'ander worstelt vast hier tegens, fel en straf,Ga naar voetnoot1165
 
En keert des vyants hant van zijnen strot noch af,
 
Om met gewelt en kracht gewelt en kracht te stuiten.
[pagina 164]
[p. 164]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

798 stuiten: en gelijck de rosse arent zijn krauwels en klaeuwen inGa naar margenoot+ 799 de huit van eenen draeck slaet, hem oppackt, en omhoogh voe-Ga naar voetnoot799 800 rende, zich in de lucht met zijne vleugelen ophoudt, en te gelijck 801 met zijnen krommen beck tegens de gewonde slang aenpickt, die 802 vast wringt en worstelt, zich in vele krullen omkrult, en kop en 803 schubben vreesselijck en steil opstekende, vast sist en schuifelt:Ga naar voetnoot803 804 eveneens voert Tarchon al huppelende den Tyburtijner, zijnenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot804 805 roof, buiten den drang der bende. De Meonische Tyrrheners, hetGa naar voetnoot805 806 voorbeelt en de geluckige uitkomst van hunnen veltoverste na-Ga naar voetnoot806 807 volgende, loopen hier op toe. Daer na volght Aruns, die by nootlotGa naar voetnoot807-808 808 veegh was, de snelle Kamille met zijnen schicht, en let eerst ergh-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot808-809 809 listigh, waer hy best zijn geluck aen haer magh verzoecken. Overal 810 waer de dolle maeght midden onder den troep zwierde, daer quam 811 Aruns, een jongelingk, voor den dagh, en heimelijck bespiendeGa naar voetnoot811 812 waerze henegingk, waerze zeeghaftigh wederkeerde, en den voet 813 buiten des vyants troepen zette, wendde gezwint en ter sluick den 814 teugel derwaert. Hy vlieght van alle kanten rontom den heelenGa naar voetnoot814-15 815 kringk, dan herwaert, dan derwaert, zonder ophouden, en past met 816 zijne spiets te raecken. Chloreus, eertijts een uitmuntende Priester,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot816-17 817 en Cybele toegeheilight, flickerde by geval van verre, met zijn 818 Frygiaensche wapenen, en bereet een schuimbeckende paert, 819 gewapent met schubben van koper en gout, pluimsgewijze ge-Ga naar voetnoot819-20 820 wrocht. Dees waerzegger, uitnemende braef in uitheemsch yzer- 821 roest en purper gekleet, schoot Gortijnsche pijlen, van LycischGa naar voetnoot821-22

[pagina 165]
[p. 165]
 
De rosverfde adelaer, om eenen draeck te buiten,Ga naar voetnoot1168
 
Slaet klaeu en krauwel in de huit van 't bits serpent,
1170[regelnummer]
En packt het op, en voert het op naer 's hemels tent.
 
Hy weet zich in de lucht te weegen op zijn schachten,Ga naar voetnoot1171
 
En met den krommen beck in 't picken zich te wachten
 
Voor 't wreet gewonde dier, dat worstelt, draeit, en wringt,
 
Zich in veel krullen krult, en hooft en schubben dringt
1175[regelnummer]
En opsteeckt in de lucht met schuifelen en sissen:
 
Alleens voert Tarchon, niet gezint zijn' roof te missen,Ga naar voetnoot1176
 
Den Tiburtyner snel al juichende uit den drangGa naar voetnoot1177
 
Der bende. op zulck een baeck en blijden oorloghsgangGa naar voetnoot1178
 
Van zijnen veltheer, valt al 't Lydisch volck aen 't kerven.Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Hierna volght Aruns, die by nootlot nu moet sterven,
 
De rennende Kamil, met zijnen scherpen schicht,
 
En let eerst listigh waer hy allerbest en licht
 
De kans haer af kan zien. waer deze maeght, gedrevenGa naar voetnoot1183
 
Van dolheit, midden in de troepen aen quam streven,Ga naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
Quam daetlijck Aruns, jongk van jaeren, voor den dagh,
 
Bespiede in 't heimelijck waer hy haer vechten zagh,
 
Nu heenegaen, en dan met zege wederkeeren,
 
Zich geven uit den drang van 's vyants troep en speeren.Ga naar voetnoot1188
 
Hy went gezwint ter sluick den teugel derrewaert.
1190[regelnummer]
Hy vlieght van overal rondom haer met zijn paert,
 
Dan hier, dan gins, en past met zijne speer te raecken.
 
De krijghsman Chloreus, die, als priester, plagh te blaecken,Ga naar voetnoot1192
 
Den dienst van Cybele met eere toegewijt,
 
Gaf by geval een' glans van verre in dezen strijt,
1195[regelnummer]
Met Frygiaensch geweer, bereet een paert, dat moedigh,
 
Vast schuimbeckte, en gedeckt voor aenstoot, fel en bloedigh,Ga naar voetnoot1196
 
Met schubben van fijn gout en koper, pluimsgewijs
 
Gewrocht, gewapent was. dees, niet misdeelt van prijs
 
In 't wichlen, overbraef in uitheemsche yzervervenGa naar voetnoot1198-99
1200[regelnummer]
En purper braef gekleet, schoot, onder dit bederven,Ga naar voetnoot1200
 
Gortijnsche pijlen, en met hardt kornoeljenhoutGa naar voetnoot1201
[pagina 166]
[p. 166]

822 kornoeljen hout. De gulde boogh rammelt op zijnen rugh; hy 823 heeft eenen gulden helm op, en eenen oranjen lijfrock aen; en deGa naar voetnoot823 824 linne slippen, die van borduurssel kraken, zijn met een goudenGa naar voetnoot824 825 snoer opgestrickt; het onderkleet is met de naelde gestickt, enGa naar voetnoot825 826 hy draeght Oostersche laerzen aen de beenen. De maeghdelijckeGa naar voetnoot826 827 jagerin, volgens den aert der vrouwen, begeerigh naer buit, enGa naar margenoot+Ga naar voetnoot827 828 verblint van roofgierigheit, volghde reuckeloos dezen eenigen,Ga naar voetnoot828 829 onder al het gewoel des strijts, en door al de bende; het zy om 830 de Trojaensche wapens in de kercken op te hangen, of om zichGa naar voetnoot830 831 met de plonderaedje van het gouden gewaet te vercieren: wanneerGa naar margenoot+Ga naar voetnoot831 832 Aruns zijnen slagh waernemende, naer heur, die vast sammelde,Ga naar voetnoot832 833 heimelijck met eenen schicht schiet, en aldus de Goden aenroept:Ga naar voetnoot833 834 o opperste der Goden, schutsheer over den heiligen Soraktis;Ga naar voetnoot834-38 835 Apollo, dien wy inzonderheit eeren, en om wiens wil wy de vlam 836 des pijnboomen houtstapels ontsteken, en als offeraers, op onze 837 godtvrughtigheit steunende, midden door het vier over gloeiende 838 kolen loopen: almaghtige vader, gun ons, dat wy dit schandael 839 met ons geweer vernietigen. Ick eisch zegeteken, nochte buit,Ga naar voetnoot839-40 840 nochte eenigen roof der verslage maeght: laet mijn andere dadenGa naar voetnoot840-41 841 my ten roem gedyen; indien slechts deze heilooze pest dootlijck 842 van my getroffen, sneuvele, zoo zal ick, zonder hier roem van 843 te dragen, in mijn vaderlijcke stadt wederkeeren. Febus hoorde 844 dit gebedt, en stont hem een deel zijner bede toe, en liet eenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot844-45 845 deel in den wint henevliegen. Hy willighde den bidder in, de 846 verbaesde Kamille terstont in den slagh neder te vellen: dat hetGa naar voetnoot846

[pagina 167]
[p. 167]
 
Van Lycien in 't heir. de gulde boogh hangt stout
 
En rammelt op den rugh. een helm, met gout betrocken,
 
Beschut zijn hooft, en haer, en opgekrulde locken.
1205[regelnummer]
d'Oranje lijfrock deckt zijn lenden, en de slip
 
Van linnen stijf gestickt, is boven by den tipGa naar voetnoot1206
 
Met gout om hoogh geknoopt. het onderkrijghskleet praelde
 
Met fijn borduurssel, rijck doorschildert met de naelde,
 
En d'oosterlantsche draght hangt neder op de scheen.
1210[regelnummer]
De jaghtmaeght, naer den aert der vrouwen in 't gemeen,
 
Begeerigh naer dien buit, verblint van lust tot rooven,
 
Volght reuckloos hem alleen, en waer de benden stovenGa naar voetnoot1212
 
En woelden in den slagh: het zy om tot haere eer
 
Te praelen in de kerck met dit Trojaensch geweer,
1215[regelnummer]
Om hoogh aen Godts pylaer; of om, tot elx verwonderen,Ga naar voetnoot1213-15
 
Te proncken met dit gout, dat zy gedacht te plonderen;Ga naar voetnoot1216
 
Als Aruns zijnen slagh vast waernam, en naer dees,
 
Die sammelt, heimelijck een' schicht schiet, en uit vreesGa naar voetnoot1218
 
Aldus de Goden bidt: ô opperste der Goden,
1220[regelnummer]
O schutsheer van Sorackt, gewijt naer uw geboden,Ga naar voetnoot1220
 
Apollo, die by ons godtvruchtigh wort ge-eert,
 
Om wien wy 't pijnhout, dat uw' offerlof vermeert,
 
Ontsteecken, en gelijck godtvruchtige offeraeren,Ga naar voetnoot1223
 
Gegront op onzen plicht, door vier en vlammen vaeren,Ga naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
En rennen door den gloet der gloênde koolen heen;
 
Almaghtige, vergun dat wy door u alleen,
 
Met ons geweer dees smet, en dit schandael verjaegen.
 
Ick eisch geen zegeprael, noch roof noch buit te draegenGa naar voetnoot1228
 
Van dees verslage maeght: laet andre daeden my
1230[regelnummer]
Ten prijs gedyen, zoo ick slechts dees razerny,
 
Dees doodelijcke pest magh treffen datze sneve.
 
Dus wensch ick, zonder dat een mensch my d'eere geve,
 
Naer huis te keeren, in mijn vaderlijcke stê.
 
Apollo hoort dit, stemt ten deele zijne bê
1235[regelnummer]
Hem toe, en laet een deel den lichten wint ten wille.
 
Hy gunt den bidder dees verbysterde KamilleGa naar voetnoot1236
 
Te vellen in den slagh: maer in zijn vaders staet
[pagina 168]
[p. 168]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

847 beroemde vaderlant hem weder zou zien t'huis komen, bewillighdeGa naar voetnoot847 848 hy niet, en sloegh het in den wint: weshalve alle Volscen hunGa naar voetnoot848 849 gezicht en oogen naer de Koningin toewendden, zoo dra de speer 850 ter hant uitgeschoten, door de lucht snorde. Zy zelf was niet 851 verdocht op den pijl, die uit de lucht quam snorren, tot dat dieGa naar margenoot+ 852 toedragende, onder den uitpuilenden tepel heel diep steken bleef,Ga naar voetnoot852 853 en het maeghdelijcke bloet dronck. Haer gezellinnen schieten 854 haestigh toe, en onderstutten haer vallende vrouw. Aruns al zijnGa naar voetnoot854 855 best aen 't loopen; en t'effens verblijt en beangst, durf zich nuGa naar margenoot+Ga naar voetnoot855 856 niet langer op zijne speer betrouwen, nochte de schichten der 857 maeght verwachten: en gelijck een wolf, die den herder of eenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot857 858 groot kalf verbeten heeft, van zijn stout stuck bewust, eer deGa naar voetnoot858 859 huislieden hem met hun geweer involgen, zich terstont, bezijdeGa naar voetnoot859 860 's weeghs, op de hooge bergen verschuilt, en zijnen bevenden 861 staert lickende, dien van angst tusschen de beenen inhaelt, enGa naar voetnoot861 862 boschwaert in vlught: eveneens gingk Aruns verbaesdelijck uitGa naar voetnoot862 863 hun oogen strijcken, en blijde dat hy ontkomen was, verstackGa naar voetnoot863 864 zich midden onder de gewapenden. Zy treckt al stervende denGa naar margenoot+Ga naar voetnoot864 865 schicht met de hant uit, doch het stalen punt steeckt tusschen 866 het been in, en wont haer diep in de ribben. Zy zijght van al hetGa naar voetnoot866-67 867 bloeden neder, wordt koudt, het gezicht breeckt, en haer aen- 868 schijn, stracks noch zoo blozende, verliest zijn kleur. Toen sprackze, 869 op haer verscheiden leggende, Akka, een van hare megenootenGa naar margenoot+ 870 aen, die, boven alle anderen, Kamille alleen getrouw was, en wistGa naar voetnoot870 871 wat haer op het hart lagh; en zy zeide: Akka zuster, dus lang 872 kost ick noch: nu verzwackt my een dootlijcke wonde, en hetGa naar voetnoot872 873 wort zwart en doncker voor mijn oogen. Ras hene, en draeghGa naar voetnoot873 874 Turnus dit mijn uiterste bevel over: dat hy zich in den slagh 875 begeve, en de Trojanen buiten de stadt keere: en nu vaerwel.

[pagina 169]
[p. 169]
 
Te keeren uit den strijt, ontzeght hy hem, en slaet
 
Dat bidden in den wint: waerop der Volscen oogen,
1240[regelnummer]
[Zoo dra de fixe speer ter hant is uitgevlogen,
 
En door de lucht snort naer hun dappre koningin,]
 
Gekeert staen: en zy zelf is minst in haeren zinGa naar voetnoot1239-42
 
Op deze speer verdocht, die fel de lucht quam breecken,
 
Tot datze toedroegh, en ten leste diep bleef steecken,
1245[regelnummer]
Beneên den tepel, daer die uitpuilt op de borst.
 
Zoo wert het staele punt van't maeghdebloet bemorst.
 
De stoet schiet toe, en stut mevrou in 't nedervallen,Ga naar voetnoot1247
 
En Aruns al zijn best aen 't loopen voor haer allen,
 
En teffens bly en bang, durf zich niet langer meer
1250[regelnummer]
Betrouwen op zijn spits, noch 't maeghdelijck geweer
 
Verwachten: en gelijck de wolf, die zelf den herder,Ga naar voetnoot1251
 
Of jongen stier verbeet, bewust van moort, zich verder
 
Verpackt, eer 't lantvolck hem vervolght met kloet en boogh,Ga naar voetnoot1253
 
Zich flux bezijden 's weeghs, op steil geberghte om hoogh
1255[regelnummer]
Verschuilt, en lickt den staert, uit angst voor 's vyants wrocken,Ga naar voetnoot1255
 
Al bevende onder 't lijf van achter ingetrocken,
 
Terwijl hy boschwaert vlught: alleens ging Aruns ras
 
Verbaest uit haer gezicht, en, vrolijck dat hy 't wasGa naar voetnoot1258
 
Ontslopen, onder 't heir zich heimelijck versteecken.
1260[regelnummer]
Zy treckt al stervende den pijl uit, heel bezweecken:Ga naar voetnoot1260
 
Doch 't punt van stael, dat in het lichaem drong en liep,
 
En tusschen 't been in, wont de ribben al te diep.
 
Zy zijght van 't bloeden neêr, wort koudt, 't gezicht gebroken,
 
En 't aenschijn, strax noch blijde en bloozende opgeloocken,Ga naar voetnoot1264
1265[regelnummer]
Verliest zijn kleur. zy sprack, daerze op haer sterven lagh,
 
Dus Akka toe, die haer getroust naer d'oogen zagh,
 
En boven d'andren droegh den sleutel van haer harte:Ga naar voetnoot1266-67
 
Och, Akka zuster, dus lang kon ick, zonder smerte:
 
Nu mat de dootquetsuur mijn krachten, en mijn' plicht.Ga naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Al wat ick zie wort zwart en droef voor mijn gezicht.Ga naar voetnoot1270
 
Ras heen: zegh Turnus, voor het leste dat ick leve,
 
Dat hy terstont terstont zich in den slagh begeve,
 
De Troischen van de stadt en 't hof keer'. nu vaer wel.Ga naar voetnoot1273
[pagina 170]
[p. 170]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

876 Zy liet te gelijck met deze woorden den toom glijden, en zeegh 877 maghteloos ter aerde. Toen allengs kout en slap over al haer 878 lichaem, en uit den oorloogh scheidende, en verscheidende, laetGa naar voetnoot878 879 hals en hooft achterover in den neck hangen, en haer geest vaert 880 met eenen snick gestoort ter zielen. Toen ging 'er een onmatighGa naar margenoot+Ga naar voetnoot880 881 geschrey naer de goude starren op: de veltslagh gingk om 't ver- 882 lies van Kamille noch scherper aen. Al de maght der Teukren, enGa naar margenoot+Ga naar voetnoot882 883 de Tyrrheensche Oversten, en de vleugels van den ArkadischenGa naar voetnoot883 884 Evander rennen te gelijck dick en dicht op elckanderen in.Ga naar voetnoot884

885 Maer Opis, kamenier van Diane, zat al een poos boven op hetGa naar margenoot+Ga naar voetnoot885 886 hoogh geberghte, en keeck vast onversaeght den veltslagh aen; 887 en toenze van verre Kamille, midden onder het veltgeschrey der 888 verwoede maeghden, met een droevige doot gestraft zagh, ver- 889 zuchteze, en sprack uit het binnenste van haer hart aldus: och 890 dochter, ghy, die u onderwont de Trojanen ten oorloogh uit teGa naar voetnoot890 891 daegen, most het al te wreet, al te wreet boeten; en het baete u 892 niet, dat ghy Diane tusschen de heggen der wildernisse met uw 893 eenzaem leven eerde, of onze pijlkokers op den rugh droeght: 894 evenwel zal uwe Koningin u, nu in het uiterste van uw overlijden,Ga naar voetnoot894 895 niet onge-eert laten, en dees doot zal niet onvermaert onder de 896 volcken, nochte uwe naemhaftigheit ongewroken blijven: wantGa naar voetnoot896 897 die u den doot dede, zal het met den hals naer zijn verdienste 898 boeten. Onder eenen hoogen bergh stont het graf van Dercennus,Ga naar voetnoot898 899 Koningk der overoude Laurentijnsche stede, en met aerde opge-Ga naar voetnoot899 900 hoopt, wort van eicke lommer bedeckt: Hier zette zich d'over-Ga naar margenoot+ 901 schoone Godin eerst in der yl neder, en bespiedde Aruns van 902 den hoogen heuvel. Zoo ras zy hem in de wapenen blincken enGa naar voetnoot902 903 lichtvaerdigh stoffen zagh, sprackze: waerom loopt ghy hene enGa naar voetnoot903-904

[pagina 171]
[p. 171]
 
Met deze rede ontgle de breidel. zy zeegh snel
1275[regelnummer]
En maghteloos ter neêr: toen meer en meer al slapper
 
En koudt door al haer lijf, en uit den krijgh dus dapper
 
Gescheiden, en nu doodt, in 't uiterste, zy knapGa naar voetnoot1277
 
Haer' hals en hooft op 't lest liet hangen los en slap.
 
De geest voer, zuchtende en gestoort, om laegh ter zielen.
1280[regelnummer]
Een maeteloos geschrey verhief zich, onder 't krielen
 
Der benden, in de lucht. op 't sterven van Kamil
 
Ging 't vechten feller aen met doodelijck geschil.Ga naar voetnoot1282
 
De maght der Frygen en Tyrrenische oorloghsbenden
 
Van den Arkadischen Evander stieten, renden
1285[regelnummer]
Al teffens dicht en dick nu tot elckandere in.
 
Maer Opis, kamenier der droeve Jaghtgodin,
 
Zat al een poos op 't hoogh geberghte, en keeck van boven
 
Den slagh aen onvertsaeght, en hoe de benden stoven.
 
Als deze, in 't midden van 't geschrey en krijghsgeklagh
1290[regelnummer]
Der droeve maeghden, nu van verr' Kamille zagh
 
Gestraft, en sneuvelen met zulck een bittre smerte,
 
Verzuchte zy, en sprack uit een medoogend harte:
 
O strijtbre maeght, gy die te stout u onderwont
 
Te daegen den Trojaen ten oorloge op dien gront,
1295[regelnummer]
Most dit met uwen hals te hardt te wreet bezuuren,
 
En 't baete u niet, dat gy dus eenzaem 's levens uuren
 
In hegge en wildernis verslijt, en eeuwigh maeght,
 
Diane dient en eert, of onze kokers draeght,
 
En pijlen op den rugh: uw koningin en vrouweGa naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
Zal evenwel geensins, in 't uiterste en den rouwe
 
Van uw verscheiden, u verlaeten onge-eert
 
By 't volck, daer zulck een doot geen' naem en faem ontbeert,
 
En uw naemhaftigheit blijft nimmer ongewroken:Ga naar voetnoot1303
 
Want die u dootlijck wonde, al schijnt hy noch gedoken,Ga naar voetnoot1304
1305[regelnummer]
Zal 't boeten met den hals. beneden en omtrent
 
Een' hoogen steenbergh lagh de koning van Laurent,
 
Zijn overoude stadt, Dercennus, buiten kommer,Ga naar voetnoot1307
 
Bestulpt met aerde, in 't graf, bedekt met eicke lommer.
 
De schoone jaghtmaeght zet zich hier in aller yl,
1310[regelnummer]
Bespiedende Aruns van dien heuvel eene wijl.
 
Zy sprack, zoo dra zy hem in 't harnas triomfeeren,
 
En reuckloos stoffen zagh, en ydelijck braveeren:
 
Waer looptge van my wech? koom herwaert, herwaert aen.
[pagina 172]
[p. 172]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

904 weder: zet uwen tret herwaert aen: kom herwaert, vege mensch, 905 om Kamilles halve loon naer uw werck t'ontfangen. Zult ghyGa naar voetnoot905Ga naar voetnoot905-906 906 oock van Dianaes geweer sterven? Zoo sprack de Thracische 907 Nymf, en trock gestoort eenen vluggen pijl uit den gulden pijl-Ga naar voetnoot907 908 koker, en spande den boogh wel stijf, tot dat de horens aenGa naar voetnoot908-909 909 elckandere bogen, en te gelijck de slincke het stalen punt, en de 910 rechte hant met de pees den tepel raeckte. Aruns hoorde zooGa naar margenoot+ 911 dra niet den pijl door de lucht snorren en suisen, of het yzer bleef 912 in zijn lijf steecken. Hy geeft zijnen geest en den lesten snick, 913 en wort van zijn mackers vergeten, die hem, op het velt en onbe-Ga naar voetnoot913 914 kent in het stof, laten leggen. Opis vaert met hare vederen naerGa naar margenoot+Ga naar voetnoot914 915 den hemelschen Olymp.

916 Zoo ras Mevrouw gemist wort, geeft zich de lichte vleugel vanGa naar margenoot+Ga naar voetnoot916 917 Kamille allereerst op de vlught: de verbaesde Rutulen vlughten: 918 de gestrenge Atinas vlught: de verstroide oversten en verlateGa naar voetnoot918-19 919 rotten bergen zich, en wenden hunne paerden naer de vesten 920 toe: en niemant is maghtigh de Teukren, die hen op de hielen 921 zitten, en vast toehouwen, en moorden, met geweer te stuiten, 922 of tegens hen stant te houden: maer zy komen weder met afge-Ga naar voetnoot922-23 923 schote bogen, die over hun slappe lendens hangen: de vlughtige 924 hoef van den viervoetigen snelriem trappelt over het morwe velt,Ga naar voetnoot924 925 dat het davert. De donckere nevel van 't omgewroete stof drijft 926 naer de muren toe, en de vrouwen voor haer borsten slaende, 927 heffen van de tinnen een vrouwelijck geschrey aen, dat het aenGa naar voetnoot927 928 den hemel en de starren klinckt. De troep des vyants is over-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot928-29 929 hoop achter hen her, die de voorsten op de vlught, door d'opge- 930 zette poorten inbrekende, d'ellendige doot niet ontvlughten, maer

[pagina 173]
[p. 173]
 
Koom herwaert, veege mensch, om loon naer werck t'ontfaên,
1315[regelnummer]
Voor 't schieten van Kamil. gy moet dien prijs niet derven.
 
Zult gy oock door het spits der jaghtgodinne sterven?
 
Zoo spreeckt de Thracer Nymf, en treckt, gestoort en bits,Ga naar voetnoot1317
 
Uit haeren koker, die van gout blonck, eenen flits,Ga naar voetnoot1318
 
Wel vlug en scherp, en spant den boogh, naer heur vermogen,
1320[regelnummer]
Tot dat de horens dicht aen een te zamen boogen,
 
De slincke hant het punt van stael, de rechte hant
 
Den tepel met de pees geraeckt, terwijlze spant.
 
Zoo ras hoorde Aruns niet den pijl den hemel breecken,
 
En snorren door de lucht, of 't ysre punt bleef steecken
1325[regelnummer]
In 't lichaem. hy geeft voort den allerlesten snick,
 
En zijnen geest, en wort in eenen oogenblickGa naar voetnoot1326
 
Vergeeten van zijn maets, die hem het graf ontzeggen,
 
En onbekent in 't stof op d'aerde laeten leggen.
 
Nymf Opis met haer vlerck kiest 's hemels vrye lucht.
1330[regelnummer]
De lichte vleugel van Kamille neemt de vlught,
 
Zoo dra mevrou vergeet den ruitertroep te mennen,Ga naar voetnoot1331
 
Verlaet de Rutuliers, aen 't vlughten, en aen 't rennen,Ga naar voetnoot1332
 
De dappre Atinas voort aen 't vlughten, niemant staet.Ga naar voetnoot1333
 
Alle oversten verstroit, de troep, van toeverlaet
1335[regelnummer]
Versteecken, berghen zich, en wenden alle eendraghtigh
 
Hun paerden naer de stadt, en niemant is hier maghtigh
 
Den Trojer, die hun op de hielen zit, en moort
 
En toehouwt, met geweer te stuiten in dien oort,
 
Of hem te wederstaen: maer elck komt aengevlogen,
1340[regelnummer]
Verbystert, en verbaest, met afgeschote boogen,
 
Die op den slappen rugh noch wappren, zonder moedt.Ga naar voetnoot1341
 
De vlugge hoeven van den snelriem, snel te voet,
 
Zoo veel viervoetigen, 't gerit der oorloghsdraveren
 
Vertrapplen 't murwe velt, dat d'ackerlanden daveren.Ga naar voetnoot1343-44
1345[regelnummer]
De donckre nevel van het omgewroete stof
 
Drijft naer de muuren toe, Latinus stadt en hof.
 
De vrouwen slaen de borst met vuisten, heffen binnenGa naar voetnoot1347
 
Een jammerlijck geschrey gehuil aen van de tinnen,
 
Zoo luide dat de lucht gewaeght van veel geschals.
1350[regelnummer]
De troep der vyanden zit over hooft en halsGa naar voetnoot1350
 
Hun achter na, die, d'eerste in 't vliên, den strijt ontweecken,
 
Ter opgezette poort verlegen innebreecken,Ga naar voetnoot1352
 
En daer de jammeren des doots noch niet ontvliên,
[pagina 174]
[p. 174]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

931 in de poorte zelf, binnen de vaderlijcke vesten, en hun eige hui- 932 zen, doorsteken worden, en den geest geven. Zommigen sluiten 933 de poorten, en durvenze voor hunne mackeren niet open houden, 934 nochte hen (hoe deerlijck zy oock kermen) binnen de vesten 935 inlaten. Het gaet 'er deerlijck op een vermoorden der genen, dieGa naar margenoot+Ga naar voetnoot935-37 936 met hun geweer de poort beschermen, en in het spits van 't ge- 937 weer rennen. Die voor d'oogen en het aenschijn hunner schreiende 938 ouderen door den hooghdringenden noot uitgesloten blijven, tui-Ga naar voetnoot938 939 melen ten deel in de diepe graften; rammeien ten deele blindeling 940 en met vollen ren de poorten, en harde posten, en boomen. ZelfsGa naar voetnoot940 941 de vrouwen volgen, in 't benaeutste van den strijt, door liefde 942 des vaderlants aengeport, haestigh Kamilles dapperheit na, ge-Ga naar voetnoot942 943 lijckze haer noch flus zagen vechten; en verweeren zich metGa naar voetnoot943 944 schichten, eicke stangen, en hardt gebrande spietsen, en durvenGa naar voetnoot944 945 d'eerste voor de behoudenisse der stede het leven opzetten.

946 Ondertusschen komt Turnus in het bosch een zeer harde tijdingGa naar margenoot+ 947 ter ooren, en Akka bootschapt den jongelingk de geweldige be-Ga naar voetnoot947-48 948 roerte; dat de slaghordens der Volscen neêrgeleit, Kamille gesneu- 949 velt zy, de verbolge vyanden maghtigh aendringen, alles aen-Ga naar voetnoot949-50 950 randen, en de vesten alreede schrick aengejaeght wort. Hy scheit 951 al razende (want het wreede nootlot van Jupijn broght dit mede)Ga naar voetnoot951 952 van de bezette heuvels, en treckt uit het wilde bosch. Naulix was 953 hy uit het gezicht dezer plaetse getrocken, en op het velt geko-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot953 954 men, wanneer vader Eneas ten ontsloten bossche ingetrocken,Ga naar voetnoot954 955 den heuvel beklom, en buiten het beschaduwde bosch geraeckte.

[pagina 175]
[p. 175]
 
Maer in de poorte zelf, en, zonder weêr te biên,
1355[regelnummer]
In hunner vadren stadt en huizen, zonder orden,Ga naar voetnoot1355
 
Den geest opgeven, en van 't zwaert doorstooten worden.
 
Een deel aen 't sluiten van de poorten, en belaên
 
Ontziet nu datze voor zijn mackren openstaen,Ga naar voetnoot1357-58
 
Noch durf, hoe deerlijck zy oock kermen, watze vergen,Ga naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
Hen, in de vesten en hun stadt, het leven bergen.
 
Het gaet'er deerlijck op een moorden, daer elck kermt,
 
En omkomt, die met zijn geweer de poort beschermt,
 
En die verbaest in 't spits van buiten aenkomt rennen;Ga naar voetnoot1362-63
 
Die, voor hunne ouderen, en d'oogen, die hen kennen,
1365[regelnummer]
En schreien, blijven, door het dringen van den noot
 
Gesloten voor de poorte, ontgaen geensins de doot.Ga naar voetnoot1364-66
 
Zy tuimelen ten deele in diepe watergrachten:
 
Ten deel' rammeien zy, met blinde en domme krachten,
 
En vollen ren, de poort, en harden post, en boom.
1370[regelnummer]
De vrouwen volgen zelfs in dezen strijt, van schroom
 
Benaeut, genoopt van lust het vaderlant ten beste,Ga naar voetnoot1370-71
 
Kamilles vroomheit na; gelijckze voor de veste,Ga naar voetnoot1372
 
In 't felste van den slagh, haer flus noch vechten zien.Ga naar voetnoot1373
 
Elck zoeckt met eicke stange en schichten weer te biên,
1375[regelnummer]
En hardt gebrande spietse, in stê van zwaert en snede.Ga naar voetnoot1375
 
Elck offert zich om 't eerst voor 't heil van hof en stede.Ga naar voetnoot1376
 
Terwijl kreeg Turnus in het bosch dees droeve lucht,Ga naar voetnoot1377
 
En Akka bootschapt hem de vreesselijcke vlught,
 
Hoe schier der Volscen troep en hun slaghordens bleven,Ga naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
Kamille om hals geraeckt, de Troischen binnenstreven,
 
Geweldigh dringen, elck aenranden, 't hof vertsaeght,
 
Den muuren reede een schrick en koorts wort aengejaeght.
 
Hy scheit al razende van zijne legerstede,Ga naar voetnoot1383
 
[Want Jovis nootlot en zijn strengheit broght dit mede,]Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Verlaet de heuvels, en zijn laegen, snel en los,Ga naar voetnoot1385
 
En komt, zoo ras hy kan, getrocken uit het bosch.
 
Hy was noch naulijx uit het oogh van 't bosch gevlogen,
 
En quam op 't vlacke, of vorst Eneas aengetogen
 
Beklom den heuvel, en geraeckte, fors en stout,
1390[regelnummer]
In d'ope lucht, en uit het schaduwachtigh woudt.
 
Zy rucken schichtigh bey, met alle hunne standeren,
 
Naer stadt, geraecken niet veel schreden van elckanderen.
 
Zoo ras Eneas zagh van verr' het stof in 't velt
 
Oproocken naer de lucht, en 't Laurentijnsch geweltGa naar voetnoot1394
1395[regelnummer]
Vernam, en Turnus hem aen zijne wapens kende,
 
Het voetgetrappel en het brieschen van de bende
 
En paerden hoorde, waer de strijt voort aengegaen,
 
De slagh gewaeght, ten waer de zon den Oceaen
 
Van Spanje zocht, en voort zijne afgematte rossen
1400[regelnummer]
En hun roosverwigh juck te wedt dreef, achter bossenGa naar voetnoot1399-1400
 
En duin, en voerde met den ondergaenden dagh
 
Den avont aen, waerop de nacht te volgen plagh;Ga naar voetnoot1402
 
Dies zich de legers voor de stadt in stilte gaven,
 
En elck zich voor de poort ging stercken, en begraven.
[pagina 176]
[p. 176]

956 Aldus treckenze schichtigh alle beide, en met alle hunne troepenGa naar voetnoot956 957 naer de muren toe, en zijn weinige schreden van elckandere: en 958 zoo dra Eneas van verre het stof op het velt zagh oproocken, en 959 de Laurentijnsche benden vernam, en Turnus Eneas, zijnen vyant, 960 in de wapenen kende, en het getrappel der voeten en het pruissenGa naar voetnoot960 961 der paerden hoorde; zoo zoudenze stracks den strijt aengegaenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot961 962 en slagh gewaeght hebben, 't en ware de roosverwige FebusGa naar voetnoot962 963 alree zijn vermoeide rossen in de Spaensche zee te wedt dreef, 964 en met het vallen van den avont den nacht weder aenvoerde:Ga naar voetnoot964 965 waerom zy elck hun leger voor de stadt nederslaen, en zich voorGa naar voetnoot965-66 966 de vesten begraven.

[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 4 den Trojaen is in de druk van 1659 veranderd in: de Trojanen. - 40-43 Ondertusschen... ontroert is in de gewijzigde druk van 1646 veranderd in: Ondertusschen quam de dageraet, uit den Oceaen, in het Oosten oprijzen: en de zeeghaftige Eneas (hoewel de zorgen hem joegen, om.... ontroerde) betaelde enz. Lat.: Oceanum interea surgens Aurora reliquit: Aeneas, quamquam et sociis dare tempus humandis praecipitant curae turbataque funere mens est, vota .... solvebat.
voetnootr. 2
met een heerlijcke lijckstaetsie: met een luisterrijke begrafenisstoet (met begrafenispraal en -pracht).
voetnoot4
den Trojaen: Aeneas; (maar zie de Tekstkritiek).
voetnoot5
eerlijck: op eervolle wijze.
voetnoot6
gezantschap: zending.
voetnoot7
ontzeit: geweigerd; troost: steun; versteken, oudere vorm voor verstoken.
voetnoot9
vredepunten: vredesvoorwaarden; waer over: bij welk voorstel (en bij de bespreking van dit voorstel....).
voetnoot10
doorstrijcken: over de hekel halen (er van langs geven).
voetnoot12-13
door.... belemmert: door streken, waar de opmars door bossen en bergen wordt bemoeilikt; naer.... leit: naar het hoogste deel van de stad; oort, in oudere taal gewoonlik manl.
voetnoot15
bespieder: verkenner.
voetnoot19-20
in de lage: in hinderlaag; tegens een: handgemeen; daer: terwijl (tijdens welk gevecht).
voetnoot22
reuckeloos: onvoorzichtig.
voetnoot23
Camilla wordt een heilige Maeght genoemd, omdat zij opgevoed is als dienares van de kuise godin Diana (vgl. r. 582-vlg. en r. 631-32: zy met Diane alleen te vrede, houdt zich eeuwigh onbevleckt, door eenen treck tot pijlen en maeghdelijcke kuischeit).
voetnoot24-25
Opis; zie r. 583 en 884-vlg.; paeien: de toorn stillen van, verzoenen; de gequetste (beledigde) Godin: Diana.
voetnoot26
Akka; zie r. 868.
voetnoot27
overdraegen: berichten.
voetnoot28
dat langs: langs die (zelfde) weg.
voetnoot29
leger: kamp.
voetnoot31
's vyants roof: de op de vijand (Mezentius) behaalde buit.
voetnoot35
wrijten: twisten; vgl. Halma i.v.
voetnoot37
gelijck een middelaer: als bemiddelaar (vgl. Ndl. Wdb. i.v. gelijk); slijten: beslechten.
margenoot+
[Randschrift:] Zoo ras het licht, 's anderen daeghs, aenbreeckt, quijt Eneas zich van zijne, beloften, recht van Mezentius wapens een zegeteken op,
voetnootr. 40
de dageraet: Aurora, de godin van het morgenrood (vgl. Aen. IX, r. 496), die uit de Oceaan omhoogstijgt (Aurora.... Oceanum reliquit).
voetnoot41-42
hoewel.... jagen, lett. vert. van: quamquam.... praecipitant curae; hoewel zijn gemoed hem dringt....; zich beledigen tot: zich bezig houden met, zijn tijd (en zorgen) besteden aan; Pallas lijck; Vergilius zegt: (turbataque) funere (mens est); Aeneas' gemoed is ontdaan door de aanblik van zoveel gevallenen (in de eerste plaats door de dode Pallas).
voetnoot43
zijne beloften betaelen: zich kwijten van zijn geloften.
voetnoot44
een hooge eicke; vgl. Aen. X, 473.
voetnootvs. 1
terwijl: ondertussen.
voetnoot5
‘de zorgh jaeght en heet hem’ zich zelven (te) quijten.
voetnoot8
kerckbelofte en gaven: de plechtig beloofde offergaven.
voetnoot9
stijl: tronk.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 60 uit den wal rucken: druk van 1659: uit den wal te rucken.
voetnoot45
geknot van: ontdaan van; trock.... aen (induit): hing (aan de boom).
voetnoot46
den uitgeschudden roof (exuvias): de geplunderde oorlogsbuit (wapenrusting).
voetnoot47
verzagh (aptat)....: plaatste den helm er op (en zette er bij de gebroken lansen, ‘het gebroken geweer’).
voetnoot50-51
beuckelaer: schild; aen den slincken arm: aan een stomp van een afgeknotte tak links, vermoedelik. De boom wordt dus uitgedost als een krijgsman, als Mezentius (vgl. r. 45: trock.... aen).
voetnoot52
juichende (ovantes): triomferende.
margenoot+
[Randschrift:] moedight zijne Oversten, In het Randschrift bij r. 53: moedighen: bemoedigen.
voetnoot55-56
Dit.... Konings; misschien bedoelt Vergilius: deze buit, op de hovaardige koning behaald, ziedaar de eerstelingen van de oogst die de krijg ons zal opleveren; dit hier (een nagebootste gestalte en niets meer) is Mezentius, door mij verslagen; de buit.... des Konings: de buit op de Koning behaald.
voetnoot57
naer den Koningk; nl. Latinus, koning van Laurentum; de Latijnsche muren (muros Latinos): de muren van Laurentum, de hoofdstad der Latijnen.
voetnoot58-59
rekent.... gewonnen, ter vert. van spe praesumite bellum, door Vergilius bedoeld als een variërende herhaling van de voorafgaande woorden: spits uw gedachten al van te voren op de kamp, die u te wachten staat. Vondel volgt de opvatting van de commentator Servius: reken van te voren reeds op succes (maar zò sluit de nazin niet aan); ter goeder ure: op het voor ons gunstige tijdstip.
margenoot+
[Randschrift:] belastze zich ten strijt te bereiden, de dooden te begraven,
voetnoot60
de standaerden uit den wal (te) rucken, nl. als teken voor de opmars.
voetnoot61
aenvoeren: ten strijde voeren; ongewaerschuwt: onvoorbereid; sammelen, syn. van suffen: dralen, talmen.
voetnoot62-63
achterdocht: bezorgdheid, aarzeling; de mackers en onbegrave lichamen (socios inhumataque corpora): de onbegraven lijken onzer makkers; bevelen: toevertrouwen; Acheron: een der rivieren van de onderwereld, hier: de onderwereld.
voetnoot64
des overleden; vgl. met deze genitief de vorm des overledens, vs. 42 (zie Van Helten, § 106 c en § 98, Opm.).
voetnoot65-66
braef: voortreffelik; met de leste gaven (muneribus supremis): met de laatste eerbewijzen; bedruckt: bedroefd, in rouw gedompeld.
voetnoot15
grootmoedigh: als dappere held.
voetnoot17
verminckt; zie gebroken in de prozatekst, r. 48.
voetnoot19
reet: barst.
voetnoot20-21
vermeeten en trots: als stoutmoedig en fier overwinnaar.
voetnoot24
zich iets onderwinden: zich verstouten tot iets.
voetnoot25
rustigh: dapper, kloekmoedig.
voetnoot26
dit is uw vaste borgh: beschouw dit als een vaste waarborg voor onze definitieve overwinning.
voetnoot27-28
zie de aant. bij de proza-vert., r. 55-56 (de eerste vruchten van de oorlog, door de overwinning op de wrede koning); fors: onstuimig; 't bespringen: de aanval.
voetnoot32
op het spits loopen: de vijand aanvallen.
voetnoot34-35
(‘wanneer de Goôn gebiên’) u.... te roeren: op het gewenste ogenblik marsvaardig te zijn of op te breken.
voetnoot39
naer hun waerde: (nog niet begraven) met de eer die men aan (de lijken van) die dapperen verschuldigd is.
voetnoot40
met staetsiën: met plechtige praal; de oude druk heeft staetsie; leest men dat drielettergrepig, dan is de maat in orde. Ik heb er echter de voorkeur aangegeven staetsie te vervangen door staetsien; vgl. vs. 87.
voetnoot42
eer en dienst: eredienst (voor de overledene).
voetnoot43
gestorven: gestorvenen (vgl. Van Helten, § 98 Opm. en Add.).
voetnoot45
voor 't allereerst: in de eerste plaats.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 82 o erbarmelijck kint is in de druk van 1659 veranderd in: o erbarmelijcke knaep.
margenoot+
[Randschrift:] en Pallas lijck naer Evanders stadt te geleiden. Hier na gaet hy naer het lijck toe, daer het van Acetes bewaert,
voetnoot67
niet.... vromicheit; ondanks zijn betoonde moed, bedoelt Verg.
voetnoot68
ontijdigh: vgl. Aen. VI, r. 467.
voetnoot69
het huis: het verblijf dat men voor Aen. in het legerkamp aan de Tibermond had ingericht.
voetnoot70
bewaert: bewaakt.
voetnoot71
Parrhasisch: Arcadies (vgl. Aen. VIII, r. 366); schiltknaep, ter vert. van armiger.
voetnoot72-73
voesterling (alumnus): leerling; bygezet: toegevoegd, meegegeven; niet met zoo geluckigh een voorspoock, ter vert. van non felicibus aeque auspiciis: niet onder een (voor Pallas) even gelukkig gesternte; voesterling, naar twee zijden verbonden: datief-object bij bygezet en als acc.-object bij volgen te denken (volgen regeerde oudtijds de datief van de persoon).
margenoot+
[Randschrift:] van dienaren en vrouwen betreurt wort.
voetnoot74-75
de Trojaensche schaer (turba Troiana): een menigte Trojanen; Frygiaensch: Trojaans; met hangenden haire, ten teken van rouw; gelijck de manier is: volgens overoud gebruik, heeft bij Vergilius alleen betrekking op met hangenden haire; in overeenstemming met het gebruik hebben de weeklagende vrouwen haar vlechten ontsnoerd.
voetnoot76
de hooge poorte, van zijn vorstelik verblijf.
voetnoot77
kermen: weeklagen; hof: paleis.
voetnoot79-80
van het kruitkussen: door een kussen, gevuld met bladeren, of veldkruiden (vgl. vs. 68); Vergilius: ipse caput nivei fultum Pallantis et ora ut vidit; 't Ausonische punt: de lanspunt van Turnus.
margenoot+
[Randschrift:] Hy beklaeght het,
voetnoot81
met schreienden oogen; vgl. o.a. Aen. X, vs. 168.
voetnoot82
erbarmelijck: beklagenswaardig; toeloegh: toelachte (de Fortuin scheen Aeneas gunstig gezind, toen hij steun vond bij Evander en de Etruriërs).
voetnoot83
ons Rijck: het door ons Trojanen te stichten rijk (mij, als koning in Italië).
voetnoot85
van u (de te): met betrekking tot u.
voetnoot86
my behoort zowel bij omhelzende als bij aenzont; vgl. de opm. bij voesterling, r. 72; de constructie staat onder invloed van 't Latijn; tegens een maghtigh heir aenzont is een onjuiste vert.; Vergilius bedoelt: om een groot rijk te stichten (vgl. r. 83).
voetnoot87
fors (acer): strijdbaar; hardt (durus): gehard, krachtig.
voetnoot88
paeien: gunstig stemmen.
voetnoot89
ingenomen (captus): vervuld; nu: op dit ogenblik.
voetnoot48
vroom: dapper of braaf.
voetnoot50
wijck: plaats.
voetnoot55
voor dit deerlijck sneven: voor Pallas' droevige dood op het slagveld.
voetnoot60
in orden correspondeert hier met: gelijck de manier is uit de proza-vertaling, en zal dus moeten betekenen: zò als bij dergelike droeve plechtigheden het gebruik was; in overeenstemming met de gewoonte.
voetnoot63
algelijck: allen (te gelijk); smijten: slaan.
voetnoot68
kruidigh: gevuld met veldkruiden; bestaande uit veldkr.
voetnoot75
naer den stijl der vroomen: op de wijze der dapperen; als een dappere held.
voetnoot77-78
als uw hooft, en zorge: als uw zorgzame leidsman; dees gestalte; vgl. de proza-vert.: dit van u.
voetnoot80
... stont te duchten: moest vrezen.
voetnoot81
aert: slag; de zin: dat ons kling enz. hangt af van een niet uitgedrukt waarschuwende; vgl. de proza-vert.
voetnoot92
gehouden in: verschuldigd aan (in het Latijn: nil iam caelestibus ullis debentem; Pallas is aan de hemelse goden niets meer verschuldigd; thans, nu hij dood is, dient men offers aan de goden der onderwereld te brengen); met een ydele staetsi; vruchteloos zijn de eerbewijzen, aan de dode gebracht, omdat ze hem niet weer in het leven kunnen roepen.
voetnoot95-98
Maer o Evander enz. is een onjuiste vert., door Vondel uit een commentaar overgenomen. Vergilius bedoelt: maar o Evander, gij zult niet uw zoon bedekt zien met schandelike wonden, en gij zult als vader niet u zelf een ellendige dood toewensen, omdat uw zoon (door zijn lafheid) behouden bleef; met schandelike wonden, ter vert. van vulneribus pudendis: wonden in de rug dus; eerlijck: eervol.
margenoot+
[Randschrift:] en beveelt daer na het lichaem op te heffen, en eerlijck den vader te brengen.
voetnoot99
hooft en troost is de vert. van praesidium: steun en toeverlaat (vgl. Ndl. Wdb. i.v. hoofd, IV, A, 3).
voetnoot101
eerlijck: met volle ere.
voetnoot103-104
niet onledigh, de letterl. vert. van haud segnes (anderen haasten zich om...); horden en een zachte dootbaer (een hendiadys): een zachte (verende) doodsbaar van horden (gevlochten uit twijgen van de aardbezieboom en de eik, zegt Vergilius; de aardbezieboom, Lat. arbutus, door Vondel gewoonlik vertaald als haeghappelboom: hagedoorn).
margenoot+
[Randschrift:] Men leit het op de bare, en de doode gelijckt een bloem van haren steel gesneden.
voetnoot106
de dootbulster: het rustbed, de brancard van de dode (daarover spannen ze een soort baldakijn, uit loof gevlochten).
voetnoot107
op het stroo; Vergilius zegt: op een gespreide laag van in het wild groeiende planten; maybloem ter vert. van hyacinthus (een blauwe irissoort); vgl. Deel VI, blz. 118, aant. r. 65.
voetnoot108
wiens, bij een zaaknaam vr. e. als antecedent (vgl. Van Helten, § 126).
voetnoot109
denk achter onbezweken zijnde; die, lijd. voorw. bij pluckte, is als onderwerp te denken bij verquickt of gelaeft wort (vgl. Van Helten, § 206); of mag men, in verband met de zinsconstructie in vs. 113-14 aannemen, dat Vondel luister enz. als grammaties onderwerp heeft gevoeld bij verquickt.... wort?
margenoot+
[Randschrift:] Men bekleet het lijck rijckelijck,
voetnoot110
broght.... voor den dagh extulit); versta: liet (te voorschijn) halen.
voetnoot111-12
heel zinnelijck op dat werck (laeta laborum): behagen scheppend in die arbeid.
voetnoot113
zoo rijckelijck gewrocht; Dido had een zo rijkelik gebruik gemaakt van gouddraad, dat de bloemen ‘stijf van goud’ geborduurd stonden in de purperen stof; vgl. Aen. IV, r. 316-17.
voetnoot114-15
als zijn jongste eere: als laatste eerbewijs; dat verbranden zou, nl. op de brandstapel.
voetnoot91-92
hetzelfde rijm vs. 135-36; schijn: toestand; vgl. voor de volgende verzen de proza-vert. met aant.
voetnoot98
hoe... gefaelt: welk een tegenslag; hoe ongelukkig is dit voor u afgelopen.
voetnoot103
onderschooren: ondersteunen (zie verder de proza-vert.).
voetnoot105
evenwel: desondanks.
voetnoot106
ten hooghste: in de sterkste mate, ten zeerste; 't rougespan: de rouwende, treurende schaar.
voetnoot109
vgl. de proza-vert. met aant.
voetnoot111-12
de bijv. bijzin die..... ontruckt loopt niet af; er ontbreekt een persoonsvorm (is); willen (vs. 112) is een modaal hulpwerkw. zonder veel kracht; vergelijk: het wil mij voorkomen, dat ....
voetnoot117
kiesch, syn. van zinnelijck, hier: keurig, smaakvol.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 129 groote is in de druk van 1659 uitgelaten (guttisque humectat grandibus ora).
voetnoot115-16
en bewont het hair, dat verbranden zou, met eenen sluier: Vergilius bedoelt: het andere gewaad (kleed) windt hij als hoofddoek (sluier) om zijn haren; prijzen (praemia): krijgsbuit.
margenoot+
[Randschrift:] vereert het met oorlooghsroof, en geleit het met staetsi,
voetnoot117
op een lange ry (longo ordine); de krijgsbuit wordt dus in de rouwstoet meegedragen, vooraan, zoals dat later bij een triomfantelike intocht van een overwinnend veldheer te Rome geschiedde; de gehele voorstelling (zie ook het vervolg) is ontleend aan de Romeinse triomftocht.
voetnoot119
hun, nl. diè gevangenen.
voetnoot120
Versta: die hij, als zoenoffer voor Pallas, naar het rijk der schimmen wilde zenden.
voetnoot122
zelfs: zelf; de geknotte stammen (truncos), dus tropeeën als de in r. 44-51 beschrevene.
voetnoot123
tittel: naam.
voetnoot124
Acetes, van smart gebroken, wordt geleid en gesteund.
voetnoot127
wagens: strijdkarren van Rutuliërs.
voetnoot128
behangsel: halssieraad van paarden (vgl. Aen. V, r. 354).
voetnoot129
al schreiende; zo wenen bij Homerus de paarden van Achilles (Ilias XVII, 426).
voetnoot130
scheeren: kinnebak, kaken; vgl. Ndl. Wdb. i.v. schaar II, 3, g; Antw. Idioticon van Cornelissen en Vervliet i.v. schèèr.
voetnoot132
de bedruckte keurbende (phalanx moesta); versta: een droevige stoet (bestaande uit Troj. en Tyrrh. legerhoofden en de Arcadiërs; Vondel heeft hier gelezen duces; een andere lezing is omnes).
voetnoot133
met slepende geweer, ter vert. van armis versis: met de speerpunten omlaag gericht (ten teken van rouw).
voetnoot134
een stuck vooruit trat: een eind weegs in processie was voortgeschreden.
margenoot+
[Randschrift:] en Eneas neemt zijn afscheit.
voetnoot135
hartelijck: uit het diepst van zijn gemoed; diep; noch: als laatste afscheidswoord; over: voor; bij en ter ere van (vgl. vs. 152 op).
voetnoot139
leger: legerkamp.
voetnoot140
Latinus stadt: Laurentum.
voetnoot126
voor.... heen: voor het lijk uit.
voetnoot127
pand, hier: bewijsstuk van de overwinning, buit.
voetnoot128
vleugelen: boeien, vastbinden.
voetnoot130
tot zuivring van: als zoenoffer voor.
voetnoot131
dit lijckvier: de brandstapel, die opgericht zou worden voor dit lijk (Pallas).
voetnoot137
straet: weg.
voetnoot140
die bezwaerde: die diep bedroefden.
voetnoot143
onbehangen; zie de proza-vert. met aant.
voetnoot145
treên ten toon met: dragen (in de stoet) voor allen zichtbaar.
voetnoot147
Frygen (lees Frijgen): Trojanen.
voetnoot148
heet op 't krijgen: strijdlustig van aard.
voetnoot153
bloênd (bloedend): bloedig.
voetnoot160
blonde vredeplanten is een omschrijving van tacken van olijf; vgl. Aen. VIII, vs. 181.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 149 verjaeght is in de druk van 1659 vervangen door: schuwt.
margenoot+
[Randschrift:] Latinus Gezanten verzoecken hun dooden te begraven,
voetnoot141
hy: Aeneas.
voetnoot143
want men....: ‘immers’, zeiden zij, ‘men vecht toch niet tegen’....
voetnoot146
stont: dong; goedertieren: welwillend, barmhartig.
margenoot+
[Randschrift:] dat Eneas inwillight,
voetnoot148
heeft.... ingewickelt: implicuit.
voetnoot149
verjaeght; de Lat. tekst heeft fugiatis (dat gij ons, uw vrienden, ontvlucht, dat gij onze vriendschap afwijst; vergelijk de Tekstkritiek en vs. 174).
margenoot+
[Randschrift:] die oock vrede aenbiet,
margenoot+
[Randschrift:] en zich des krijghs ontschuldight. In het Randschrift bij r. 154: en.... ontschuldight: en zich vrijpleit van schuld aan de oorlog.
voetnoot154-55
De Koningk.... wapens; deze uitingen zijn niet billik ten opzichte van koning Latinus, die een geheel passieve rol heeft gespeeld; billijcker (aequius); het zou meer in overeenstemming met recht en rede zijn geweest, als Turnus....; Aeneas verkeert in de mening, dat T. zich door de vlucht aan de strijd heeft onttrokken.
voetnoot158
hy: diegene van ons beiden.
voetnoot161
zich omkeerende; zich naar elkaar toewendende, bedoelt Vergilius.
margenoot+
[Randschrift:] Drances, Turnus party, bedanckt den Koningk, 162 party: tegenstander.
voetnoot163
altijt haette en lasterde: steeds met zijn haat en beschuldigingen vervolgde.
voetnoot164
reden: recht en billikheid.
voetnoot167-68
hunne zoonen die: de zonen van hen, die (vgl. Van Helten, § 205).
voetnoot169
de zelve: dezelfde.
voetnoot172
snooder (= misdadig, schandelik); voor de uitgang er, formeel een partitieve genitief uitgang, zie Van Helten, § 261a.
voetnoot173
vergeefs beducht: bevangen door ijdele, ongemotiveerde vrees.
voetnoot176
die leven: aan hen die leven (Van Helten § 221).
voetnoot177
wijck: streek, gebied.
voetnoot180
.... zijn hoven: zijn paleis (aen (= voor) ons Tr. geslacht is hier waarschijnlik bij te denken).
voetnoot184
opzetten: op het spel zetten, in de waagschaal stellen, wagen.
voetnoot188-89
Vondels vert. is onjuist; zie de proza-vert. met aant.; oude (leeftijd), syn. van leven.
voetnoot196
vermeeten: overmoedig.
voetnoot197
geduurigh: steeds (die vervuld was van een onblusbare haat ....); verlasteren: schande (kwaad) spreken van.
voetnoot198-99
de bedoeling is: door uw wapenfeiten (op Italiaanse bodem) ervaren wij dat gij nog groter held zijt dan de faam van u vertelde.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 170 op zijn eige hant verdragen; druk van 1659: elders een bruit zoeken. - 171-72 de Tr. steenen.... torssen; druk van 1659: steenen ten bouw van het nieuwe Troje aen te brengen.
margenoot+
[Randschrift:] en belooft hem te begunstigen. In het Randschrift bij r. 169: hem te begunstigen: zijn belangen voor te staan.
voetnoot170
verdragen: een verdrag, verdragen (bondgenootschappen) sluiten, vgl. Aen. X, r. 53; Lat.: quaerat sibi foedera Turnus (zie de Tekstkritiek; V.'s gewijzigde opvatting zal weer uit een commentaar stammen); het zal ons lusten... (iuvabit): wij zullen met vreugde (.... optrekken).
voetnoot171-72
vesten: vestingmuren: de Tr. steenen.... torssen is een woordelike vert. (saxaque subvectare umeris Troiana); de latere wijziging (zie Tekstkritiek) geeft de zin weer.
margenoot+
[Randschrift:] Men sluit bestant, en houwt hout voor de lijckvieren.
voetnoot173
bestemmen: zijn instemming betuigen met.
voetnoot174
bemiddelt; vgl. vs. 213; Vergilius zegt: pace sequestra: dank zij de bemiddeling (onder bescherming van) de wapenstilstand.
voetnoot175
onbeledight (impune): straffeloos, vrij, vreedzaam.
voetnoot176
esch: fraxinus.
voetnoot177
gedurigh: onophoudelik; beitel: wig.
voetnoot178-79
esscheboomen, ter vert. van ornos: wilde bergessen; voeren: vervoeren, wegvoeren; dat het kraeckt: in grote hoeveelheden (een versterkingsformule, waartoe de Lat. tekst hier aanleiding geeft: plaustris gementibus: dat de wagens onder de last kraken); vgl. verder voor deze regels r. 228-vlg. en 247-vlg.
margenoot+
[Randschrift:] De tijding van Pallas komt in Arkadie,
voetnoot181
uitbrommen: uitbazuinen.
voetnoot183
streven: ijlen.
voetnoot183-85
volgens oud-romeins gebruik werden de doden 's nachts begraven; 's nachts werd ook het lijk van een elders gestorvene door zijn familie ingehaald.
voetnoot184-85
al het velt.... tortsen is een minder juiste vert. Verg. bedoelt: de door fakkels verlichte weg steekt scherp af tegen de in duisternis gehulde velden, gaat er als een lichtende lijn doorheen.
voetnoot186-87
die.... opsteken is een onjuiste vert. Vergilius zegt: En zodra de vrouwen deze (verenigde) schaar zien naderen, heffen zij een luid gejammer aan.
margenoot+
[Randschrift:] en Evander valt, op de dootbaer, aen 't kermen.
voetnoot189
daer Pallas leit; nadat die (doodsbaar) is neergezet, zegt Vergilius.
voetnoot205
de tijts gelegenheit: de (tijds-) omstandigheden.
voetnoot207
zich vereenen: een echtvereniging, echtverbintenis aangaan (vgl. de Tekstkritiek).
voetnoot210
tiras (tras): metselspecie.
voetnoot218-19
met boschgerucht, en beitelen; een voor ons taalgevoel hinderlike verbinding en samentrekking; vertaal: de stilte der bossen wordt verbroken door ....
voetnoot222
flus (modo): nog kort geleden.
voetnoot225-26
struick en lijcktorts, op te vatten als hendiadys: harsige takken, die als lijkfakkel dienst doen.
voetnoot228-29
de schare der Trojanen ontmoet hen, die (uit de stad) genaderd zijn en voegt zich bedroefd bij die weeklagende menigte; zie verder de proza-vert. met aant.
voetnoot234
in 't midden van de troepen: zich door de (weeklagende) menigte dringend.
voetnoot191
naulix (vix): met moeite.
voetnoot192
maer dat ghy u omzichtiger in den gevaerlijcken krijgh zoudt dragen; het is beter hier een nieuwe zin te beginnen: hadt gij u toch met wat meer voorzichtigheid aan de wrede Mars toevertrouwd (cautius ut saevo velles te credere Marti).
voetnoot193-95
Vergilius zegt: haud ignarus eram, quantum nova gloria in armis et praedulce decus primo certamine posset. Vondel heeft nova verkeerd opgevat: nova gloria is jonge eerzucht, ontwakende dorst naar eer; praedulce decus: het zoete verlangen naar roem; decus en gloria zijn hier synoniem; in 't harnas (in armis): in de strijd; (in) den eersten optoght (primo certamine): wanneer men voor 't eerst ten strijde trekt.
voetnoot195-96
ellendigh: rampzalig, jammerlik; harde lessen des naburigen oorlooghs: welk een harde leerschool (is) die oorlog vlak aan onze grenzen (voor u geweest); beloften, ter vert. van vota: geloften aan de goden benevens de daaraan verbonden wens; van: door.
voetnoot198-99
en niet.... overgebleven: en hebt dit verdriet niet meer behoeven te beleven.
voetnoot200-202
De Rutulen.... overvallen; Vondels vert., die het Lat. voorbeeld op de voet volgt, is niet geheel duidelik; Vergilius bedoelt: had ik maar de vanen der Trojaanse bondgenoten gevolgd, dan zou ik onder de pijlen, werpspiesen der Rutuliërs gevallen zijn (Troum socia arma secutum obruerent Rutuli telis!); dan zou ik mijn leven gegeven hebben en ik.... zijn thuis gebracht.
voetnoot205
gastgenootschap: gastvriendschap (vgl. vs. 258); hospitium; hant aen hant: bij handslag.
voetnoot208
over... Latium: terwijl (doordat) hij de Trojanen in Latium voerde.
voetnoot209
de Volscen; in deze volksnaam vat Evander de verbonden volken samen, die onder Turnus' leiding staan; de Volscen waren in later tijd de hardnekkigste vijanden van Rome.
voetnoot213-14
Zy.... op is onjuist. Vergilius zegt: Zij (nl. de in de vorige zin genoemden) brengen trotse tropheeën mee van degenen die gij gedood hebt (vgl. r. 122-vlg.).
voetnoot214
oude: leeftijd.
voetnoot238
zie de proza-vert.
voetnoot243
aenzoeten: zoeter, aangenamer en daardoor verleideliker worden; de Lat. tekst heeft decus praedulce: de boven al zoete (bedwelmende) zucht naar roem en eer.
voetnoot251
hier tegens: hiertegenover, integendeel; most mijn tijden overleven (vivendo vici mea fata); het lot laat in de regel de vader voor de zoon sterven; Evander heeft zijn zoon en dus de door de natuur gestelde levenstijd overleefd (ik heb mijzelf moeten overleven, alleen om mijn zoons dood te zien en alleen nog achter te blijven).
voetnoot254
de schrijfwijze geweir is ongewoon; het rijmwoord heir is hier van invloed geweest; vgl. vs. 315-16 ossen: bossen.
voetnoot267
geheughnis: gedachtenis.
voetnoot271
toekeuren: toekennen.
voetnoot272
bij storven is die (object bij velde in vs. 271) als subject te denken; vereeren u: strekken u tot eer; strekken tot bewijs van uw dapperheid.
voetnoot274
weêrgade; vgl. Aen. X, r. 756; weêrgade wordt hier verklaard door de volgende woorden.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 235 't Geschrey; druk van 1659: Het geschrey.
voetnoot215
jaren en krachten: de bij de jaren horende krachten.
voetnoot216
staeck: trophee (in de vorm van een omhangen boomtronk).
voetnoot218
gedencken: niet vergeten, zorg dragen.
voetnoot220
vromicheit: dapperheid; gehouden (bij vromicheit): die verplicht is.
voetnoot221
wraeck: wraakzucht, zucht naar vergelding; paeien: bevredigen, verzoenen.
voetnoot221-22
dit.... verdiensten; Vergilius bedoelt: dit ontbreekt er nog maar aan om de kroon te zetten op zijn verdiensten en zijn geluk (in de krijg) volkomen te doen zijn.
voetnoot223
de lust van dit leven: het genot van te (blijven) leven (zoek ik niet en daarop kan ik billikerwijze geen aanspraak maken).
voetnoot224
dit: Turnus' dood.
voetnoot226-27
moeite en zwaricheden: (de dagelikse) arbeid en zorgen.
margenoot+
[Randschrift:] De Trojanen stellen lijckhoutstapels voor hun dooden toe,
voetnoot233
aengesteecken; oudere vorm voor aangestoken.
voetnoot234
bedruckt (moestus): droevig; besprengen: besprenkelen, bevochtigen.
voetnoot235
't geschrey: de kreten.
margenoot+
[Randschrift:] verbrandenze,
voetnoot237
brave lemmers: prachtige zwaarden.
voetnoot239
barnende raden, ter vert. van ferventis rotas; ferventis (brandend) is hier een epitheton ornans; raden van strijdkarren worden verhit (gloeien) door de snelle vaart op het slagveld; heilooze schichten ter vert. van non felicia tela; deze werpspiesen hebben hun bezitters niet voor de dood kunnen vrijwaren (maar zie Vondels opvatting, vs. 312-13); de te voren genoemde lijkoffers bestaan uit oorlogsbuit; nu worden op het lijkvuur nog geworpen de eigen wapenen van Aeneas' gesneuvelde krijgsmakkers, die ook met hen verbrand worden.
voetnoot282-83
geschept... dapperheên: geput uit alle (de vele) dappere wapenfeiten van Aeneas; verbonden: verplicht.
voetnoot286-89
de interpunctie is hier waarschijnlijk bedorven; daardoor klopt de tekst niet met de proza-vert. Ik heb de punt achter verwacht (vs. 286) vervangen door een komma, en de komma achter fortuin (vs. 287) door een punt.
voetnoot291-93
vgl. de proza-vert.
voetnoot306
om dezen heer; versta: om hun gesneuvelde makkers.
voetnoot307
naer: droevig.
voetnoot310
na hunne neêrlaegh: nadat ze geveld zijn (vgl. de proza-vert.).
voetnoot312-13
in 't vernielen des snooden vyants: die dienen (dienden) om de snode vijand te doden; nu.... eer: nu een eervol lijkoffer.
voetnoot314
Versta: en nog voor kort de oorlogswapenen gedragen door de overledenen (gesneuvelden).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 246 brenge; druk van 1659: brengt. - 255-56 In de druk van 1659 is voor beenders: heete ingevoegd en warme voor aerde is weggelaten.
margenoot+
[Randschrift:] en offeren voor de zielen.
voetnoot242
vee (pecudes): kleinvee, schapen; gerooft is de vert. van raptas, hier misschien: in aller ijl gehaald.
voetnoot245-46
de bedaeuwde nacht (nox umida); vgl. de vert. in verzen, vs. 322 en Aen. II, vs. 11; de nacht, die de dauw meebrengt, doet neerdalen; den hemel omdraeiende; de nacht schijnt de hemel te doen omwentelen: het door de zon verlichte deel van het hemelgewelf wordt naar beneden gedraaid, het andere met sterren bezaaide deel komt naar boven wentelen. Vondel vond deze voorstelling-volgens-de-schijn bij Vergilius: (donec) nox umida invertit caelum stellis ardentibus aptum.
margenoot+
[Randschrift:] De Latijnen verbranden en begraven oock hunne dooden,
voetnoot248-49
ontelbaer lijckhout: ontelbare brandstapels; vele dooden; nl. op het slagveld; ackers, hier op te vatten als hofsteden (in de buurt).
voetnoot250
de stadt: Laurentum; al d'overigen...; de te voren genoemden zijn de lijken van aanzienlike krijgslieden, die naar hun eigen dorp of stad (Laurentum) worden gezonden; de minderen worden op het slagveld zelf verbrand.
voetnoot252
zonder pracht: zonder plechtig eerbetoon; woest is weer een onjuiste vert. van vastus: uitgestrekt.
voetnoot253-54
de koude schaduwe: de kille duisternis van de nacht; op de derde dagh na de lijkverbranding werden, volgens Romeins gebruik, de as en overblijfselen der verbranden verzameld.
voetnoot256
warme aerde; de aarde was nog warm van de lijkverbranding.
margenoot+
[Randschrift:] dat rouw en onrust in Latinus hof veroorzaeckt.
voetnoot257
gedruis, ter vert. van fragor: misbaar; het onbestemde tumult van een weeklagende, tot woede en wanhoop gebrachte menigte.
voetnoot258
hof: paleis.
voetnoot259
schoondochter, ter vert. van nurus, hier jonge vrouw.
voetnoot261
Turnus huwelijck (Turni hymenaeos): het voorgenomen huwelik van Turnus (en Lavinia); enckel: met beslistheid (dit éne verlangen dat....).
voetnoot262
steken naer: dingen naar, zijn begeerte uitstrekken naar.
voetnoot263
het krackeel: de strijd tussen hem en Turnus; bits (saevus): vinnig, verbitterd.
voetnoot264
verzwaeren (ingravare): erger maken, aanwakkeren (vgl. Aen. VII, vs. 828); dit: deze klachten, vijandige gevoelens tegen Turnus.
voetnoot325
onzalig: ongelukkig.
voetnoot326
deze: de (bovengenoemde) mannen van Aen. en Tarchon.
voetnoot330
de stad... en hun poort: de stad waar ze thuis behoorden.
voetnoot335-36
vgl. de proza-vert.; het daglicht, de zon, rijst uit de Oceaan omhoog (klimt te water uit).
voetnoot343
d'ouderlooze wees, hier en in de proza-vert. de weergave van pueri parentibus orbi: kinderen beroofd van hun vader; beschreit: is verleden deelwoord van beschreien; in alle hoecken: overal; versta: waar overal moeders, zusters en schoondochters in grote droefheid zaten en ouderloze wezen met beschreide wangen om enz. (Latijn: Hic matres miseraeque nurus, hic cara sororum Pectora maerentum, puerique parentibus orbi).
voetnoot345
algelijck: allen.
voetnoot347
rechten met den zwaerde: bevechten (rechten: berechten, bewerkstelligen).
voetnoot349
streng: fel; dees stof; vgl. stof tot klagen hebben.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 267-68 want.... hem; in de gewijzigde dr. van 1646 is dit geworden tot: want de koningin beschut hem, onder de schaduwe van haere grootachtbaerheit (et magnum reginae nomen obumbrat). - 273 zy; druk van 1659: is. - 276 de komma achter dragen is in de gewijzigde druk van 1646 vervangen door een punt.
voetnoot265
uitge-eischt: opgeëist (door Aeneas).
voetnoot266
stercken....: zetten hun mening kracht bij; Vondels opvatting van Vergilius' woorden is hier waarschijnlik niet geheel juist.
voetnoot267
die Turnus begunstigen: die voor Turnus pleiten; de grootachtbaerheit der Koninginne: de grote achting en eerbied die men de koningin toedraagt (vgl. Aen. VII, r. 611-12); Amate was steeds op de hand van Turnus geweest.
voetnoot268
beschaduwen (obumbrare): beschermen (vgl. Deel VI, blz. 44, r. 76).
voetnoot269
houden.... op: strekken hem tot steun, doen hem in eer en aanzien blijven.
margenoot+
[Randschrift:] De Gezanten brengen tijdinge, dat 'er niet uitgerecht is, en hun geraden met den Trojanen te verdragen: In het Randschrift bij r. 270: dat.... is: dat er niets is bereikt.
voetnoot270
in den brant dezer beroerte: in deze hevige opwinding; de gezanten, nl. de gezanten der Latijnen, die onder Venulus naar Arpi, Diomedes' residentie, zijn gezonden; zie Aen. VIII, r. 37.
voetnoot272-73
zoo treflijck eene bezendinge: een zo aanzienlik gezantschap; uitgerecht: bereikt.
voetnoot275-76
verdragen: een vredesverdrag sluiten; bezwijcken: moed en vertrouwen verliezen; rouwe: droefheid.
voetnoot278-79
openbaerlijck: kennelik; door een goddelijcke maght: door beschikking der Goden; ingevoert: in het land gebracht (wordt); en met lantbederf gestuit wort is een minder juiste vert., die teruggaat op een commentaar van Piërius. Vergilius bedoelt: als de door het lot aangewezene (fatalem); fatalem Aenean manifesto numine ferri admonet ira deum tumulique ante ora recentes.
margenoot+
[Randschrift:] Weshalve Latinus den Raet vergadert,
voetnoot281
grimmelen: krioelen.
voetnoot283
eerste.... voeren; in de vergadering bevinden zich nog andere vorsten.
margenoot+
[Randschrift:] eischt hier der Gezanten ververrichtinge te hooren,
voetnoot284
zwaermoedigh: bekommerd.
voetnoot285
d'Etolische stadt; Arpi; zie de aant. bij r. 270 en Aen. X, r. 264-65.
margenoot+
[Randschrift:] en Venulus voert het woort.
voetnoot287
Toen gavenze alle gehoor (tum facta silentia linguis): toen zwegen (en luisterden) allen; Venulus; zie de aant. bij r. 270; zijnen gebode gehoorzaem: gehoorzamend aan 's konings bevel.
voetnoot289
leger: legerkamp, vestingstad; der Argiven: der mannen uit Argos (der Grieken); Diomedes was koning van Argos geweest.
voetnoot352
voorstel: zienswijze.
voetnoot356
den aengestreden: de (heftig) aangevallen jongeling.
voetnoot361-62
vgl. de proza-vert.
voetnoot364
hen: Diomedes en zijn volk (of is hen drukfout voor hem?).
voetnoot366
Troische: de Trojaan, de Trojanen (vgl. voor de weglating van 't lidwoord vs. 214 en 310 en Van Helten, § 213-14).
voetnoot370
openbaer: duidelik blijkend.
voetnoot380-81
van vore af, op een rye, tot achter toe: van het begin tot het einde (in geregelde volgorde).
voetnoot290
zijne hant, waer door: zijn hand, die hand, waardoor.
voetnoot291
den Gargaen: voorgebergte in Apulië (Monte Gargano).
voetnoot292
Iäpygie: (deel van) Apulië; vgl. vs. 390; Argyripe: Griekse naam voor de stad Arpi; Arpi zou een verbastering zijn van Argos Hippion; naer zijne lantslieden genoemt is niet duidelik; patriae cognomine gentis: genoemd naar zijn vaderland, hier: Argos (Diomedes, een Aetoliër, was door zijn huwelik koning van Argos geworden).
voetnoot293
binnen staen; hier: binnen gaan staan, binnen komen.
voetnoot297
zachtzinnigh; Lat. ore placido: op kalme, vriendelike (genadige) toon; vgl. vs. 397.
voetnoot298-99
uit Saturnus Rijck; een toespeling op de gouden eeuw die Italië onder Saturnus' regering beleefde (zie Aen. VIII, r. 341-vlg.); uwen gerusten staet: uw rustig, vreedzaam leven.
voetnoot301
schon (schond): ontwijdde; door dit woord drukt Diomedes als zijn mening uit, dat de Trojanen onder de bijzondere bescherming der Godheid hebben gestaan; ick sla over: ik rep niet van.
voetnoot304
dier (duur): zwaar.
voetnoot305
zelf: zelfs.
voetnoot306
vgl. Aen. I, r. 77-vlg.; onweêr: storm.
voetnoot307
Euboea: eiland in de Aegaeïese zee, op de kust van Boeötië; de wraeckgierige Kafareus (ultor Caphereus); Caphereus (Caphareus) is een voorgebergte van Euboea, door de zeelieden gevreesd wegens de veelvuldige stormen op die kust; hier leed ook de Griekse vloot, van Troje terugkerend, schipbreuk.
voetnoot309
Proteus pylaren; Homerus verhaalt, hoe Menelaüs op zijn omzwervingen na Trojes val bij Egypte op het eiland van Proteus kwam (= Pharos?); zoals de zuilen van Hercules het verre Westen aanduiden, gelden de zuilen van Proteus (de Egyptiese kust) voor Diomedes als het verre Oosten; voor Proteus zie Lantgedichten IV, r. 375-vlg.
voetnoot310-11
de Reuzen (Cyclopen) van Etna; vgl. Aen. III, r. 636-vlg.; Neoptolemus Rijck (in Epirus); vgl. Aen. III, r. 349-vlg. Neoptolemus is Pyrrhus.
voetnoot311
Idomeneus moest zijn vaderland Creta verlaten, omdat er door zijn schuld een pestziekte uitgebroken was; vgl. Aen. III, r. 171 en 460.
voetnoot312
de Lokren waren de krijgsmakkers van Aiax, Oïleus' zoon; zij schijnen zich na Aiax' dood op de Afrikaanse kust te hebben gevestigd (vgl. ook Aen. III, r. 459); De Mycener: Agamemnon, vorst van Mycene, de opperbevelhebber der Grieken.
voetnoot313-14
zoo ras.... zette: de eerste dag van zijn thuiskomst; Clytaemnestra, Agamemnons gemalin, was door Aegisthus tot echtbreuk verleid; volgens Homerus doodde Aegisthus Agamemnon aan een feestmaal, ter ere van zijn terugkomst gegeven (Vergilius volgt een van de varianten dezer sage).
voetnoot388
wiens bij het vr. antecedent hant (Van Helten, § 126).
voetnoot392
afgezonden' (afgezondenen, vgl. vs. 43 en 314): afgevaardigden, afgezanten.
voetnoot393
daer... staen; vgl. de proza-vert.
voetnoot403
schoffeeren: met schendige hand te gronde richten (vgl. de proza-vert.).
voetnoot404
belegen: belegerd.
voetnoot407
onze erven: onze woonsteden, ons vaderland.
voetnoot410
om 't leet der uitgeroide stadt moet betekenen: om het leed, voortgesproten uit de verdelging der stad; om het leed dat de verdelgers van Troje moesten bezuren.
voetnoot411
wrocken: op wraak zinnen.
voetnoot414
raeu van smaeck: die ons bitter (zuur) opbrak.
voetnoot416-17
liet... zijne stappen staen: heeft ... zijn voetsporen achtergelaten; schalck en erg: schelmachtig en sluw.
voetnoot418
zaet: afkomst, geslacht.
voetnoot420
omgesmeeten: omvergeworpen (de onttroning van I.).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 330 ons scherp geweer; druk van 1659: blanck geweer (stetimus tela aspera contra). - 331 hem; druk van 1659: het.
voetnoot315
een overspeelder enz.; Vondels onjuiste vert. stamt weer uit een commentaar. Vergilius zegt: een overspeler werd de nieuwe tegenstander van hem, die Azië had overwonnen.
voetnoot317-18
benijden (invidere): misgunnen; mijn gewenschte echtgenoot (coniugium optatum): mijn gemalin waarnaar ik zo zeer heb verlangd; toen D. terugkeerde van de Troj. oorlog, bleek hem dat zijn echtgenote hem had bedrogen; Kalydon: Calydona, hoofdstad van Aetolië, Diomedes' stamland; nu.... noch: zelfs nu nog (nu ik eindelik rust gevonden heb); afgrijsselijke wonderspoocken: gruwelike wondertekens, wonderen; op de eilandjes vòòr de kust van Apulië, tegenover de mons Garganus, de insulae Diomedeae, kwamen een soort van vogels voor, die naar het volksgeloof de door Venus gemetamorphoseerde makkers van Diomedes waren (vgl. Ovidius, Met. XIV, 494-vlg.); Vergilius volgt hier niet de meest verbreide vorm der sage, nl. dat deze gedaante-verwisseling eerst na Diomedes' dood zou hebben plaats gegrepen.
voetnoot323
zwaericheit: ramp.
voetnoot324
de hemelsche lichaemen: de lichamen der Goden (zie verder Aen. X, r. 66-68 met aant.).
voetnoot330-31
Vergilius bedoelt: wij hebben gewapend met werpspiesen tegenover elkaar gestaan en in handgemeen (man tegen man) gestreden; de beide strijdwijzen worden daarna in omgekeerde stelling herhaald.
voetnoot331
die hem beproefde; beter is: die het beproefde (zie de Tekstkritiek): die het ervaren heb.
voetnoot332-33
hoe trots.... toeschiet: met welk een fiere moed hij toeschiet met zijn schild; Vergilius bedoelt, hoe geweldig hij (in een zwaardgevecht van man tegen man) met opgeheven schild toevliegt; met welck een dwarlinge (quo turbine): met welk een wervelende kracht; het lant van Ida: de Trojaanse bodem.
voetnoot334-35
van zelf (ultro): niet als verdediger, maar als aanvaller; offensief; Inachus steden: de Griekse steden; Inachus: stichter van Argos (vgl. Aen. VII, r. 320 en 409); iemand opkomen: iemand op het lijf vallen; Griecken: Griekenland; versta: het lot zou zich gewend hebben en de Grieken zouden nu in droefheid treuren.
voetnoot336-37
(hielden.... dragende) slepende (Vondel vertaalt hier vrij).
voetnoot424
gemael: gemalin; vgl. vs. 429; smette (bijstelling bij gemael): schandvlek.
voetnoot425
't hofbed: het koninklike bed.
voetnoot430
hoe.... vliên: hoe angstvallig wij ramp en ongeval trachten te vermijden.
voetnoot437
weêrgalmt, met de klemtoon op weêr.
voetnoot440
en.... schoffeerde: en met onheilige hand haar een wonde toebracht.
voetnoot446
bestelt: bezorgt, brengt (deze geschenken ... aan Aeneas).
voetnoot447
gespitst (vgl. gekant): als vijand tegenover vijand.
voetnoot448
onverzocht: onervaren (my... geenen onverzochten: mij, die niet zonder ervaring ben; mij die hem in de strijd heb leren kennen).
voetnoot449
stijf: krachtig.
voetnoot452
opslaen: op de vlucht drijven, verslaan (zie verder de proza-vert.).
voetnoot339
de godtvruchtighste: vgl. o.a. Aen. I, r. 45; laetze....; versta: laat de Trojanen met u, Latijnen....; op wat wyze het best geschieden kan; Lat. qua datur: onder welke voorwaarden dan ook.
voetnoot343
gevoelen: denken.
margenoot+
[Randschrift:] Dit antwoort gaf een mompeling in den Raet, gelijck een gestopte stroom ruischt.
voetnoot345
morren is hier niet geheel synoniem van mompelen; in het morren komt een gevoel van verslagenheid tot uiting (vgl. r. 348); allerleis (genitief): van alles.
voetnoot346
van: door; toegestopt: verstopt.
voetnoot348
d'ontroerde zinnen: de opgewonden gemoederen.
margenoot+
[Randschrift:] Latinus ontraet den oorloogh,
voetnoot352
dat men (= wij of ik) te voren over (het wel en wee van) de staat had beraadslaagd.
voetnoot354-55
eenen ontijdigen krijgh (bellum importunum): een oorlog die het ons niet past te voeren, waarvan geen gunstige uitslag is te hopen; een onheilvolle oorlog; van het geslacht der Goden; Latinus denkt hier wel in de eerste plaats aan Aeneas, de zoon van Venus.
voetnoot357
overwonnen wezende: zelfs als ze overwonnen zijn (men denke aan de inneming en verwoesting van Troje).
voetnoot359
elck.... toe: ieder bouwe alleen op eigen krachten; wij zijn op ons zelf aangewezen.
voetnoot458
in de kerck: in de tempel; in de verering der Goden; Vondel vat pius hier weer te eng op; vgl. de proza-vert.
voetnoot459
zich bevreden: zich verzoenen.
voetnoot462
vatten: (aanhoren en) verstaan.
voetnoot463
stoel: troon.
voetnoot467
eveneens: evenzo.
voetnoot468
die hun killen overrompelen: die in bruisende vaart in (en over) hun beddingen stromen.
voetnoot470
gestopt: tegenhouden in hun vaart; benedenwaert: lager, stroomafwaarts.
voetnoot477
staet.... staet; Vondel houdt van dergelike woordspelingen; zie o.a. Aen. IX, vs. 569, 136 enz.; staet maken van: zijn berekening maken van; hier: de belangen van de staat overwegen (vgl. Ndl. Wdb. XV, kol. 259 i.v. staat).
voetnoot479
Het grammaties subject bij verdaghvaerde is gy; het is natuurlik Latinus die ‘verdagvaardt’; vgl. hier de invloed van de proza-vert.; men = ik met u; belegen: belegerd.
voetnoot481
voor het meerv. mans zie Van Helten, § 74.
voetnoot483
matten: mat zetten, overwinnen.
voetnoot484
ontzeggen: strijd aanzeggen.
voetnoot486
brusk: fel.
voetnoot492
mercklijck: zò dat alle twijfel uitgesloten wordt; duidelik.
voetnoot496
vgl. alles op één kaart zetten.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 370 ruige; druk van 1659: schraele (Aurunci Rutulique serunt et vomere duros exercent colles atque horum asperrima pascunt). - 385 rijckstekens; druk van 1659: rijckscieraden.
voetnoot365
hangen aen: in dienst stellen van (wij hebben de ganse macht waarover de staat beschikte, in de strijd geworpen).
voetnoot365-66
wat gevoelen by my in bedencken genomen wort: welk plan ik overweeg.
voetnoot367-69
Vergilius zegt: ik bezit een oud domein, dichtbij de Tosk. stroom (de Tiber), dat zich ver naar 't Westen uitstrekt, helemaal tot voorbij de grenzen der Sicaniërs (Sicilianen); Latinus bedoelt een strook langs de kust (die in Noordwestelike richting loopt) van Laurentum af tot de Tibermond (waar oudtijds Sicani, de latere Sicilianen woonden; vgl. Aen. VII, r. 825); een oude sage deelt ook mede dat de Trojanen het gebied tussen Laurentum en hun kamp van Latinus ontvingen.
voetnoot369
Auruncen; deze woonden bij de Volturnus; de hier genoemde landlieden zullen pachters van Latinus zijn geweest.
voetnoot370
hard; zie de vert. in verzen.
voetnoot373
als rijcksgenooten (socios): als bondgenoten binnen ons rijk; Latinus schijnt te denken aan een dubbel koningschap (op billijcke voorwaarden is de vert. van (dicamus) leges aequas foederis: laten we een verbond met hen sluiten op voet van gelijkheid).
voetnoot375
palen: grenzen, gebieden.
voetnoot376
kunnenze.... scheiden; versta: en vergunt het noodlot hun.... te scheiden.
voetnoot377
twintigh schepen; met even veel schepen was Aeneas uit Azië vertrokken (vgl. Aen. I, r. 415).
voetnoot378
mannen: bemannen.
voetnoot379
zy vorderen slechts...: laten ze maar vragen....; vaertuigh, hier niet de soortnaam vaartuig = schip, maar schepenmateriaal (vaarmateriaal); men mag vertalen: zo vele en zodanige schepen; vgl. voor de vorming: vistuig en dgl. woorden.
margenoot+
[Randschrift:] en stemt tot pais. In het Randschrift bij r. 380: en.... pais: en spreekt ten gunste van de vrede; en bepleit vrede.
voetnoot380-81
gelt.... scheepstimmerwerven; Vergilius zegt: aera, manus, navalia: brons (koper), werk volk en scheepsbenodigdheden.
voetnoot382
treflijck: aanzienlik.
voetnoot383-84
ons inzicht aendienende: onze bedoelingen voordragende, uiteenzettende; verdragen: een vredesverdrag sluiten.
voetnoot385
wagenstoel, ter vert. van sella; de sella (curulis): de stoel waarop de hogere magistraatspersonen, in functie zijnde, gezeten waren, een van de insignia der hoge magistratuur; zij werd door de Romeinen wel aan uitheemse vorsten ten geschenke gegeven; curulis hangt samen met currus; vandaar dat Vondel vertaalt: wagenstoel; Koningsrock, trabea, ook een der insigniën (rijckstekens), vgl. Aen. VII, r. 216.
voetnoot386
in 't gemeen: Vergilius bedoelt: over het welzijn van de staat (in medium); verlegen: benard.
margenoot+
[Randschrift:] Drances staet op,
voetnoot387
de zelve Drances.... (Drances idem): Drances met nog even, nog dezelfde vijandige gevoelens (tegen Turnus) bezield; zie r. 263; gestoort: vertoornd.
voetnoot498
hoe.... leght: hoe ik er over denk.
voetnoot504
duin: had vroeger een ruimer betekenis (heuvel) dan thans.
voetnoot511
endtlijck: eenmaal, eens en vooral.
voetnoot513
al: alle.
voetnoot514
zich betrouwen: zich in staat achten.
voetnoot516
t'zamenspannen: zich verenigen (zij mogen gezamenlik zoveel en zodanig ....).
voetnoot522
onze inzicht; Vondel gebruikt inzicht vr. en o.; in het werck stellen: (onze bedoelingen, plannen) naar voren brengen.
voetnoot523
ons vereenen: ons, nl. Latijnen èn Trojanen tot bondgenoten maken.
voetnoot524
elpenbeenen; de en misschien onder invloed van het stoff. bijv. nw.? (vgl. ook het zelfst. nw. ivoren naast ivoor).
voetnoot527
zoo veel.... genegen: gij allen die ons rijk liefde toedraagt.
voetnoot528
hanthaven: de hand reiken, te hulp komen.
voetnoot530
doorgaens: aldoor, onafgebroken.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 388 achter zich is in de gewijzigde druk van 1646 ingevoegd: met slimme treken (Tum Drances idem infensus, quem gloria Turni obliqua invidia stimulisque agitabat amaris). - 391 van wat vader; druk van 1659: uit wat stam van vaders zijde. - 396 mompelen... 's monts; druk van 1659: durven niet uit de borst spreken. - 406 zwager; druk van 1659: schoonzoon. - 409 zelf smeken; druk van 1659: den noot des lants vertoonen (Lat.: ipsum obtestemur veniamque oremus ab ipso).
voetnoot388
nijdigheit: jaloezie; eere: roem, krijgsroem.
voetnoot389
koel: slap (frigida bello dextera).
voetnoot390
geen onnut raetsman geacht (consiliis habitus non futtilis auctor); zijn woord had gezag in de raadszaal; maghtigh... te stoken: een meester in het verwekken van oproer; een geweldige stokebrand.
voetnoot391
onzeker van wat vader; zie de Tekstkritiek; Vergilius zegt: maar van vaders kant was zijn afkomst onzeker (incertum de patre ferebat), d.i.: zijn geslacht van vaders kant was van twijfelachtig gehalte.
margenoot+
[Randschrift:] onderstut 's Konings voorstel,
voetnoot392
verzwaeren; vgl. r. 264.
voetnoot393
opgenomen: opgevat.
voetnoot394
zy: de verzamelde raadslieden; dus duideliker: alle hier aanwezigen (weten genoegzaam....).
voetnoot396
zie de Tekstkritiek; hy; nl. Turnus.
voetnoot397
opgeblazenheit: flatus.
voetnoot398
averechtze gangen, ter vert. van mores sinistros: onzalige karaktereigenschappen (wijze van optreden).
voetnoot399-400
zoo vele lichten van Oversten, lett. vert. van tot lumina ducum: het puik, de bloem der aanvoerders; (zien) sneuvelen; Lat. videmus cecidisse.
voetnoot401-402
op.... betrouwende (fidens fugae): zijn vertrouwen stellende in de vlucht (in een tijdige vlucht); het Tr. leger terght (tentat Troia castra): het Trojaanse legerkamp aanvalt, poogt aan te vallen; den hemel.... braveert; Vergilius bedoelt: en met zijn (ijdel) wapengekletter de hemel tracht bang te maken (en maar wat in de lucht schermt? caelum territat armis).
voetnoot406
aen dien braven zwager; beter: aan een uitmuntende schoonzoon (zwager, hier: schoonzoon; vgl. Kiliaen: swagher, vetus Holl. gener, en zie de Tekstkritiek).
margenoot+
[Randschrift:] en schimpt op Turnus.
voetnoot408
Turnus; Vergilius doet Drances steeds nog de naam van Turnus verzwijgen.
voetnoot409
ingenomen: vervuld.
voetnoot410-11
hy.... quijt is een minder juiste vert.; Vergilius zegt: hij schenke koning en vaderland het hun toekomend recht (nl. om vrede te verzoeken en te sluiten); cedat, ius proprium regi patriaeque remittat; Vondel interpungeert anders; hooft (caput): bron, oorsprong.
voetnoot531
een helsche vloeckverwante: een verwante van de Furiën der onderwereld? vgl. Lucifer, vs. 1357; of gewoon: een trawant der hel.
voetnoot532
treek: streek, list.
voetnoot534
noit gelaeckt: die (met eerbied en) instemming werd aangehoord.
voetnoot535
op moeders stam en zegen: op eervolle afstamming van moeders zijde.
voetnoot538
droegh: toedroeg.
voetnoot544-46
ontginnen: beginnen; hier: entameren, te berde brengen; hy.... door wiens drift (heftigheid, drijven).
voetnoot547
zijdegangen: slinkse wegen; onverlegen: zonder schroom.
voetnoot558
vyandy; vgl. vormen als dwingelandij, tirannij (tirannie).
voetnoot560
stercken: bevestigen; als een oprechte: op loyale wijze.
voetnoot562
gewont: getroffen.
voetnoot563
zelfs: zelf.
voetnoot564
vertoonen: bloot leggen.
voetnoot565
voor dees tijt: ditmaal, nu; met zijn eigen recht bedoelt V. het recht van Turnus, dat tevens een verplichting (schult, vs. 566) voor de staat is, nl. om de koningsdochter Lavinia te huwen; zie verder de proza-vert. met aant.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 422 quansuis; druk van 1659: trouwen.
voetnoot413
merckelijck (apertus): openlik, tastbaar (evident).
voetnoot414-16
't eenige en onschenbare pant des vreeds; Vergilius: pacis solum inviolabile pignus: de enige heilige waarborg van de vrede (nl. de toestemming in het - door het noodlot bepaalde - huwelik van Aeneas en Lavinia); zich laten voorstaen: zich verbeelden; die.... u benijde: die uw hater, uw vijand ben (invisum quem tu tibi fingis); des.... bekreune; et esse nil moror, zegt Vergilius: en mocht ik dat zijn, dan kan mij dat niet schelen; des: waarover.
voetnoot418-19
voorgejaeght: op de vlucht gedreven, verslagen; ga vry hene: trek u uit de strijd terug; neerlaegh: slachting.
voetnoot420
of.... begaen: of zijt gij belust op eer en roem.
voetnoot421
de bruitschat van 't hof is een minder juiste vert. van regia dotalis: de koninklike waardigheid als bruidsschat; de heersersmacht die U door Uw huwelik met Lavinia ten deel zal vallen.
voetnoot422
rustigh (fidens): onbevreesd; voor de vuist: in een gevecht van man tegen man; quansuis, weer ter vert. van scilicet: zeker (vgl. de Tekstkritiek); versta: natuurlik, wij, een nietswaardige troep...., wij moeten dood op het slagveld ter neer liggen, opdat Turnus....; wij zijn goed genoeg....
voetnoot428
oploopend: opvliegend, heftig; hy zuchte (dat gemitum); versta: hij brieste van woede.
margenoot+
[Randschrift:] Turnus berst tegens Drances uit,
voetnoot431
de Vaders (de vroede vaderen): de senatoren; versta: als de raad wordt samengeroepen, verschijnt gij het eerst.
voetnoot432
het hof: het paleis, de raadszaal in het paleis (curia); stoffeeren: vullen.
voetnoot433
stofachtig: brallend; daer: waar, terwijl, zolang (dum).
voetnoot434
uitkeeren: buiten houden.
voetnoot436
overhaelen: over de hekel halen; kwaadspreken van.
voetnoot437
wanneer; Vondel heeft quando hier verkeerd opgevat; quando is hier causaal voegwoord (daar ge immers.... hebt geveld enz.).
voetnoot568
bederf: ellende, ondergang.
voetnoot574
zie de proza-vert. met aant.
voetnoot575
ontfarmen (ontfermen) met genitief-object; in 576 heeft het werkw. (reflexief) een bepaling met om bij zich; in de prozatekst een bep. met over.
voetnoot576
staet, hier staatzucht: begeerte naar eer en aanzien, overdreven ambitiën.
voetnoot579
door smarte, ongeveer: over bloed en lijken (vs. 578).
voetnoot583
trouwen: voorwaar.
voetnoot584
onwaerdigh 't lijckbeklagh: niet eens waard om na onze dood beklaagd te worden (en nog minder waard te worden begraven).
voetnoot585
den haet ten buit: een prooi (slachtoffers) der Trojaanse verbittering; het pronomen die is hier geen relatief; het neemt het (ver van zijn gezegde staande) subject wy weer op.
voetnoot587
een mag men met klem lezen.
voetnoot588
van vaders bloet en deught: van het dappere bloed uwer vaderen; op 't spoor der vroomen: het voetspoor, het voorbeeld van moedige mannen volgend; als een held.
voetnoot595
geen hof alleen....: het paleis niet slechts....
voetnoot596
die geen stoffery ontbeeren: vol gebral en snorkerij.
voetnoot598
stormgeschal: het geschal der trompetten, die de stormaan val blazen.
voetnoot602
degelijck: op deugdelike wijze, flink.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 445 zagh is in de druk van 1659 veranderd in: zal zien (zie de aant.; qui crescere Thybrim tumidum sanguine Iliaco videbit). - 449-50 naer den Tarter zondt (sub Tartara misi) is in 1659 vervangen door: naer den afgront stierde. - 457 Of; druk van 1659: Oock.
voetnoot439
proeven: de proef nemen van, proberen.
voetnoot442-43
sammelen: dralen; en uw hielen laten zien; Vergilius zegt: en steekt uw moed (als altijd weer) in die voeten, die zo snel kunnen vluchten; voorjaegen: op de vlucht jagen.
voetnoot444
schandelijck is de vert. van foedissime, dat hier geen adverbium, maar een vocatief is: (dat ik)o verachtelike schurk (op de vlucht ben gedreven); gezwollen is hier prolepties gebruikt.
voetnoot445
zagh wassen; Vergilius zegt: (wie, als hij eenmaal).... zal hebben zien wassen.
voetnoot446-47
met zijnen stam (cum stirpe): met zijn (na-) geslacht; Turnus heeft Evanders zoon Pallas gedood; d'Arkaders.... berooven heeft de betekenis van: de Arkadiërs geveld (zag).
voetnoot447
vgl. Aen. IX, r. 705-vlg. (... hebben mij niet als een lafhartige vluchteling leren kennen).
voetnoot449
besloten (bepaling bij ick); vgl. Aen. IX, r. 759.
margenoot+
[Randschrift:] verzacht de haetelijckheit des krijgs,
voetnoot451
den Dardaen: Aeneas; en uws gelijcken is de vert. van et tuis rebus (en uw belangen): wiens belangen de uwe zijn.
voetnoot452
verbazen en in roer zetten: angst en onrust brengen over.
voetnoot453
een tweewerf overwonnen volck; nl. éénmaal door Hercules (vgl. Aen. II, r. 674-vlg.) en de tweede maal door de Grieken (maar zie ook Aen. IX, r. 631).
voetnoot454
in de volgende regels trekt Turnus op ironiese wijze overdreven conclusies uit Diomedes' weigerachtig antwoord.
voetnoot455
de Myrmidonsche Oversten (de Myrmidoniërs waren een volksstam in Thessalië; bij Homerus is Achilles hun aanvoerder), hier in 't algemeen voor de Griekse aanvoerders.
voetnoot456
Larisse: Larissa, stad in Thessalië (vgl. Aen. II, r. 235); Aufidus: rivier in Apulië, nu Ofanto genoemd, die door Diomedes' rijk stroomde; (naer in r. 457 moet zijn van; vgl. vs. 634-35); het hele beeld is een veel gebruikte rhetoriese figuur om iets onmogeliks aan te duiden.
voetnoot457
of wanneer, lett. vert. van vel cum; de vert. is hier (457-59) niet juist. Vergilius zegt: of (wat moet men zeggen) wanneer die schelm.... te twisten en inderdaad door zijn voorgewende vrees de aanklacht nog verscherpt.
margenoot+
[Randschrift:] ontdeckt Drances treken, In het Randschrift bij r. 458: ontdeckt.... treken: stelt Drances' sluwheid in het licht.
voetnoot605
met zegenrijcken roof: met roemrijke buit; met roemvolle tropheeën.
voetnoot610
geduurigh: voortdurend, aldoor.
voetnoot613
voorvliên: (vgl. voorjaegen): wegvluchten.
voetnoot615
zal zien; vgl. de proza-vert., r. 445 en de Tekstkritiek; vgl. ook vs. 616.
voetnoot616-17
hof: huis, geslacht; onder 't bloeien van zijnen ouden stam: die oude stam, waaraan als jonge telg Pallas bloeide.
voetnoot619-20
daerze stonden ten schrick (waar ze, de angst ten prooi, stonden): die sidderden, toen ze mij zagen.
voetnoot622
voor 's hants: in een gevecht van man tegen man (vgl. Aen. X, vs. 659); 't leger: het (Trojaanse) legerkamp.
voetnoot624
verhef 't uitheemsch vermogen: spreek met ophef over de macht der (Trojaanse) vreemdelingen (vgl. vs. 629 in top voeren; daartegenover: laegh zetten); schilder hun macht als geweldig.
voetnoot626
op dit verbaesde spoor: langs deze weg van, door dit middel van angstaanjaging.
voetnoot637
der tegenwoordigen: der hier aanwezigen; glimp: valse schijn.
voetnoot638-39
als of... zetten: als of ik 't zeer hoog zou willen opnemen, als hij zich tegen mij durft kanten.
voetnoot640
boosheit: boosaardigheid; meer: slechts te meer, te openliker; ontmomt: ontmaskerd; door dit blancketten: door dit schijnvernis (van angst).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 463 voorslagen; druk van 1659: raetslagen. - 482-84 geen kleine eere zal hen volgen is in de druk van 1659 uitgelaten; achter worden is toegevoegd: zullen geen kleine eer bevechten.
voetnoot460
niet eens: in 't geheel niet.
voetnoot461
vry: gerust.
voetnoot463
uwe voorslagen, ter vert. van tua consulta (Vondel heeft in zijn tekst gelezen: nunc ad te, et tua, magne pater, consulta revertor; beter is: tua magna consulta: uw belangrijke plannen, voorstellen.
voetnoot464-65
met eens den rugh te bieden: door éénmaal te vluchten; in den gront leggen: tegen de grond liggen, reddeloos verloren zijn (vgl. Ndl. Wdb. V, i.v. grond, kol. 930-vlg.).
voetnoot468
vorige: vroegere.
voetnoot469-70
om.... beleven (ne quid tale videret): om een dergelike schande niet te beleven (om ook maar voor het geringste van het ons ten deel vallend leed bespaard te blijven); eens (semel): eens voor al; het gras bijten (humum ore mordere); vgl. Aen. X, r. 539.
voetnoot471
middelen: macht, hulpbronnen.
voetnoot472-73
volck: versta: Italiaanse volken; Italiaans, en niet van Griekse landaard, zoals Diomedes; en staet.... genoegh: en hebben aan de andere kant de Tr. hun roem (overwinning) duur (genoeg) gekocht.
voetnoot474
storm (tempestas): de oorlogsstorm.
voetnoot475
bezwijcken: het opgeven, de moed laten zakken.
voetnoot476
in den intre des oorlooghs: in limine primo.
voetnoot477
ongestadigheit: grilligheid.
voetnoot478
de wisselbare tijt: de tijd die alles kan doen verkeren (Vondel zal hebben gelezen: multa dies variusque labor mutabilis aevi rettulit in melius; een andere lezing is varii).
voetnoot478-80
weifelend (alternus: die ieder zijn beurt geeft): wisselend, grillig; de vertaling is onjuist: de ....Fortuin bedroog velen in hun voorspoed en hielp ze er dan (later) weer boven op; Etolie; Lat. Aetolus: de Aetoliër, Diomedes (vgl. r. 285).
voetnoot481
Messapus, zie Aen. VII, r. 722; Tolumnius (Lat.: felix Tolumnius), een Latijnse waarzegger of ziener, treedt in Aen. XII op.
voetnoot482
Vergilius zegt: (at Measapus erit felixque Tolumnius) et quos tot populi misere duces: en (evenmin) die aanvoerders, welke ons door zo vele volken zijn gezonden.
voetnoot643
brusk: met heftig geweld.
voetnoot647
verlegen: tot ellende en wanhoop gebracht.
voetnoot648
noothulp: hulp in de nood.
voetnoot648-49
zie de proza-vert.
voetnoot650
zonder te mogen hopen dat....
voetnoot652-53
aen 's vyants eigen zeggen 't geschil verblijven: de beslissing over 't geschil aan de vijand overlaten (zie Mnl. Wdb. i.v. verbliven en bliven); zich onderwerpen aan de uitspraak van de vijand.
voetnoot654
deught: moed.
voetnoot655
eerlijck: roemrijk.
voetnoot658
reedt: gereed, bereid.
voetnoot662
in 't slaen: in de slag, in de strijd.
voetnoot663
die ons dees staetplaegh kraeide: die ons deze ramp (voor de staat) berokkende.
voetnoot665-66
schendigh: schandelik; in de poort des oorloghs; vgl. de proza-vert.
voetnoot670
voetzant; vgl. Halma: in 't voetzand raaken: in 't onderspit of verval komen, vervallen.
voetnoot673
Tolumnius gebiet: het rijk van T. (vgl. de proza-vert.).
voetnoot674
noch.... niet, dubb. ontk.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 497 uit strijcken is in de gewijzigde druk van 1646 vervangen door: mede inleggen. - 498-99 Deze regels zijn in 1659 vervangen door: Terwijl zy lieden strijdigh over twijfelachtige zaken, dit onderling verhandelden, trock Eneas enz. - 504 In de druk van 1659 is achter gemeente geschockt ingevoegd (concussaque vulgi pectora). - 505 in der yl; druk van 1659: verbaest (arma manu trepidi poscunt).
voetnoot483
(geen) kleine eere; Vondels tekst luidde: nec parva.... gloria; de moderne uitgaven hebben: nec tarda (sequetur) gloria.
voetnoot484
Kamille: Camilla; zie Aen. VII, r. 834.
voetnoot486
die in de wapenen groeien is de vertaling van (catervas) florentis aere: die schitteren in hun harnas (vgl. Aen. VII, r. 835-36).
voetnoot487
het gemeene beste (bonis communibus): het belang van allen, van de staat.
voetnoot488-89
de zege.... niet (non adeo has exosa manus Victoria fugit: de zege is niet zo zeer geweken van mijn handen uit haat, dat ik....); op zulck een groote hoop: met zulk een grote inzet (met de kans voor ogen krijgsroem en de hand van Lavinia te verwerven); ietwes: iets.
margenoot+
[Randschrift:] en getroost zich alleen tegens Eneas aen te gaen. In het Randschrift bij r. 490: zich getroosten: zich bereid verklaren.
voetnoot490
proeven: beproeven; hy: Aeneas.
voetnoot491
schoon: zelfs; versta: zelfs al was hij een held als de grote Achilles; ook Achilles droeg (evenals Aeneas) een wapenrusting door Vulcanus gesmeed.
voetnoot493
u, nl. u, Latijnen.
voetnoot495-97
Vondels vert. is niet duidelik; Vergilius zegt: laat mij het zijn en niet Drances, die het met de dood boet, indien hier de toorn der Goden in het spel is, of die, wanneer hier roem wegens dappere daden is te behalen, deze verwerft.
margenoot+
[Randschrift:] Ondertusschen genaeckt Eneas met zijn heir, en al de stadt loopt overendt, 498 overendt loopen: in rep en roer geraken.
voetnoot498-99
over twijfelachtige zaken (dubiis de rebus): zaken waarin de beslissing moeilik viel; vgl. een dubieuze kwestie. De veranderde tekst (zie Tekstkritiek) blijft dichter bij Vergilius dan Vondels oorspronkelike vert.
voetnoot500
met een geweldigh gerucht (ingenti tumultu): onder een geweldig rumoer (van de opgewonden menigte die hem vergezelt, bedoelt Vergilius).
voetnoot503
komen afzacken (descendere); misschien wil Vergilius de indruk weergeven die de stedelingen door opties bedrog krijgen; de troepen schijnen heuvelafwaarts, in dalende beweging, de stad te naderen; overigens is descendere in campum een gangbare uitdrukking voor ten strijde trekken.
voetnoot504
gemeente: burgerij, volk; dapper: heftig.
voetnoot505
vatten is onjuist; Lat. poscunt: eisen.
voetnoot676
prijs: lof; gebeuren: te beurt vallen; verstaen: besluiten; goedvinden (aan hen die zich door (in) het land der Laurentijnen en ook in Latium lieten werven om ....).
voetnoot681
voeren: aanvoeren.
voetnoot684
in 't strenge lijfgevecht: in een fel (verbitterd) tweegevecht.
voetnoot685
iemand in het licht staen: iemand in de weg staan, hinderlik voor iemand zijn (vgl. Ndl. Wdb. VIII, kol. 1909 i.v. licht); haetigh: vijandig.
voetnoot687
bezoecken: beproeven.
voetnoot688
zich verkloecken: moedig zijn leven wagen; synoniem van er met moed op aentreên.
voetnoot700
zaecken van bedencken: zaken, die ernstige overweging verdienen; zorgelike aangelegenheden.
voetnoot704
een verbaest gerucht: een gerucht dat ontsteltenis brengt; verbaest is hier indirekt gebruikt.
voetnoot708
de harten....aen 't verzwacken: hun moed begint te wankelen, te zinken.
voetnoot710
ten oorloge uitgestort: in tomeloze strijdlust (vergelijk het Latijnse effusus).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 510 heesche; druk van 1659: schelle. - 519 de rest van 't volck; druk van 1659: al het ander volck (cetera manus).
margenoot+
[Randschrift:] met zulck een gerucht, In het Randschrift bij r. 506: gerucht: rumoer.
voetnoot506-507
de jeught raest om wapens (fremit arma iuventus): de jongelingen vragen in dolle drift om wapens; de bedruckten.... mompelen; de vert. is onjuist. Vergilius zegt: de ouderen schreien bedroefd en blijven mokkend zwijgen (flent maesti mussantque patres).
margenoot+
[Randschrift:] gelijck menighten van vogelen in 't woudt, of een hoop zwanen in vlieten en meeren.
voetnoot509-10
in een hoogh woudt.... by een zitten, ter vert. van alto in luco (cum forte catervae) consedere (avium); consedere: zijn neergestreken en nu zitten; heesch; zie de Tekstkritiek; de Paduse is de zuidelike uitmonding van de Po (Padus).
voetnoot511
in de quaeckachtige meeren; Verg.: per stagna loquacia; aan de verblijfplaats (de poelen langs de uitmonding van de Po) wordt de eigenschap toegekend van de er zich ophoudende zwanen.
voetnoot512
al recht (immo): wel zeker, braaf zo (ironies); vgl. vs. 720.
voetnoot513
hun: de Trojanen? (vgl. het volgende zy); Vergilius zegt alleen: laudate pacem: verheerlik de vrede; zy rucken; Vondels Lat. tekst had ruunt; een andere lezing is ruant.
voetnoot514-15
ruckt hy voort is de vert. van corripuit sese: maakte hij zich los van hen, rees hij op.
margenoot+
[Randschrift:] Turnus scheit uit den raet, en stelt orde.
voetnoot516
voer.... aen: doe.... oprukken.
voetnoot517
met uwen broeder; vgl. Aen. VII, r. 701.
voetnoot519-20
in zijn volle geweer: in volle krijgsuitrusting.
margenoot+
[Randschrift:] Latinus schort den raet op, en beklaeght zich. 521 zich beklagen: zich beschuldigen.
voetnoot521
Vader Latinus: pater L. (vgl. r. 405).
voetnoot522
raetslagh: beraadslaging, voorstel.
voetnoot523
beroert van zinnen: met een ontdaan gemoed.
voetnoot524
dickwils: zonder ophouden; zonder iemant aen te zien (ultro): op eigen verantwoordelikheid, uit eigen beweging (zonder zich door anderen te laten beïnvloeden).
voetnoot525-26
in stadt, nl. als mederegent; anderen.... of; versta: sommigen ... anderen...
voetnoot527-28
joffers en jongers (matronae puerique): (voorname getrouwde) vrouwen en knapen (staan in bonte mengeling op de muren).
voetnoot713
door al Latinus stadt: door al de stad (de gehele stad) van L. (vgl. Stoett, Mnl. Synt. § 162); eerst stil: te voren rustig (vredig).
voetnoot714
geschrey: geschreeuw; ongelijck geschil: twist(-gesprekken), veroorzaakt door strijdige meningen.
voetnoot715
by geval (forte): soms.
voetnoot718
dat.... schiet: dat met de P. in verbinding staat.
voetnoot720
wien dit dient: wie deze opgewonden, oorlogzuchtige stemming dienstig is.
voetnoot728
rustigh: moedig.
voetnoot730
ty': trekke, van tijen (tijgen, vgl. aantijgen), dat door vermenging met een oud tiën, Duits ziehen, de betekenis van trekken had aangenomen.
voetnoot732
oppressen: opcommanderen.
voetnoot733
last: bevel.
voetnoot735
laet: verlaat; raeden: verzamelde raadsheren.
voetnoot736
met 's rijx bewint beladen (bij raeden): belast met (vergaderend over) staatszaken.
voetnoot737
handel: bezigheid, werk.
voetnoot738
zich zelven, die....: zich zelf als iemand die; zich zelf (om-) dat hij.
voetnoot739
zijn party: zijn tegenstanders.
voetnoot742
graven: loopgraven maken.
voetnoot743
afgehouwe (toegepunte) staecken (sudes): palissaden.
voetnoot744
met stijve kaecken: brutaal, boudweg (met stijve kaecken is hier geheel tot cliché geworden).
voetnoot745-46
zie de proza-vert. met aant.; oorlogh is hier wel voor de maat onzijdig genomen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 530 den tempel; druk van 1659: de kerck (ook in regel 534). - 539 alree had hy; gewijzigde druk van 1646: had alreede; ruigh; druk van 1659: ruw. - 540 In de druk van 1659 is voor aengeschoten: en goude laerzen ingevoegd; en de schenen in gout gesloten is uitgelaten. - 543 in zijn gemoedt; druk van 1659: vol moedt en hoop (zie de aant.). - 550 In de druk van 1659 is zelf uitgelaten.
voetnoot529-31
wort... gevoert (subvehitur): laat zich rijden; den tempel en het hooge slot (hendiadys): de hoge tempel.
voetnoot534
volgen, ter vert. van succedunt: stijgen de tempeltrappen op.
voetnoot535
in het hooge koor is de vert. van alto de limine: aan de (hoge) ingang; Tritonie: Minerva (Pallas Athene); zij zou geboren zijn bij het meer Triton, nabij Tripolis in Afrika.
voetnoot535-36
oorlooghsvooghdes (praeses belli): vorstin van de krijg.
voetnoot537
straetschender, ter vert. van praedo: rover; vgl. voor deze betiteling van Aeneas Aen. VII, r. 399 en X, r. 830; straetschender heeft hier weinig of geen zin.
margenoot+
[Randschrift:] Turnus wapent zich,
voetnoot538
rustich: onvervaard.
voetnoot540
de schenen.... gesloten: gouden scheenbedekkingen (scheenplaten) aangedaan.
margenoot+
[Randschrift:] en komt, vol moedts, van het slot afloopen, gelijck een paert uit den stal het velt invlieght, of te wedt gaet. Kamille bejegent hem in de poorte, In het Randschrift bij r. 541: vol moedts: met onstuimige strijdlust.
voetnoot542
het hooge slot: de burcht.
voetnoot543
randde.... aen (spe iam praecipit hostem: in zijn gedachte ziet hij zijn vijand al overwonnen).
voetnoot549
bejegenen: te gemoet rijden.
voetnoot550
de Koningin: Camilla; zelf; zie de Tekstkr.
margenoot+
[Randschrift:] en bidt om den vyant het hooft te mogen bieden:
voetnoot553
vromicheit: dapperheid.
voetnoot554
ook voor beloof dient men alleen te denken.
voetnoot747
de jongste noot; Lat.: labor ultimus: het hachelike gevaar (roept de stad en allen die haar trouw zijn, op).
voetnoot748
sleep: stoet.
voetnoot749
gesticht: bouwwerk, tempel.
voetnoot753
haer.... oogen: haar glanzende ogen.
voetnoot756
by trappen op te treden: waarheen men langs trappen omhoog stijgt.
voetnoot758
zin: gemoed.
voetnoot759
naer zijne waerde: gelijk hij verdient.
voetnoot763
aenstooten: aanrennen.
voetnoot767
na'et recken: zijn hals rekkende.
voetnoot768
halfter: halster.
voetnoot772
als het plagh: gelijk het placht; nu onbeladen: nu niet belemmerd door het (paarde-)tuig.
voetnoot779
als: evenals; die.... aengeheven: die aldus begon te spreken.
voetnoot784
bespieden: verkennen.
voetnoot556
den eersten torn (prima pericula belli): de eerste (aanvals-)stoot; uitstaen: verduren, trotseren (opvangen).
margenoot+
[Randschrift:] Turnus bedancktze,
voetnoot558
stijf: strak.
voetnoot560-61
gemeenerhant: gezamenlik; voortvarend; Lat. improbus: vermetel, driest; zoo: gelijk.
voetnoot562
bespieden: verkennen.
voetnoot563
deze vooruitgezonden ruiterij moet de aandacht afleiden van de hoofdcolonne, maskeert de eigenlike aanval van Aeneas.
voetnoot564
over den hoogen en woesten bergh; Lat. ardua montis per deserta iugo superans (een andere lezing is properans); versta: hij zelf de bergpas overtrekkend langs stille (heimelike) wegen rukt op tegen de stad.
voetnoot565-66
op het padt.... loopt; convexo in tramite silvae: in een holle bosweg; den tweesprongk, ter vert. van bivias fauces: de toegangswegen aan beide zijden (daarvan).
voetnoot567-68
daer is niet juist; met alle uwe benden by een is een onjuiste vert. van conlatis signis: in een handgemeen, in open kamp (tegenover de hinderlaag die Turnus de vijand zal leggen); dus: neem gij in een open strijd de vijand te pakken (maak u meester van hem); voor gewis nemen, zie Ndl. Wdb. i.v. gewis (IV, 2108; Lat. excipere) en vgl. ook Mnl. Wdb. i.v. seker; Messapus; zie Aen. VII, r. 722.
voetnoot569
de troep des Tib. Oversten (Tiburti manus); voor Tiburtus en de Tiburtijnen zie Aen. VII, r. 702-703; Vergilius bedoelt dus: de troepen van Tiburtus (aangevoerd door Catillus en Coras; zie r. 517). Misschien bevat de tekst een drukfout en moet men lezen: der Tiburtijnsche Oversten (= Catillus en Coras); vgl. vs. 807.
margenoot+
[Randschrift:] geeft de heldin het beleit om den vyant te stuiten, en hy zelf bezet een dal. In het Randschrift bij r. 570: het beleit: het opperbevel.
voetnoot570
het beleit.... staen: gij zult het (opper-) bevel op u nemen; vermanen: opwekken, aansporen.
voetnoot571
d'oversten, zijne mackers (duces socios): de met hem verbonden aanvoerders.
voetnoot572-73
op.... omwegh, ter vert. van anfractu curvo: in een (bochtige) kromming; bequaem: geschikt.
voetnoot575-76
ruighte: kreupelhout, struikgewas; een smal padt wordt nader omschreven door een enge wegh; booze toegangen (aditus maligni): toegangen, geschikt voor een hinderlaag; boos: arglistig.
voetnoot577
daer men uitziet: waar men ruim uitzicht heeft; vgl. vs. 820; een onbekende vlackte (planities ignota): een vlakte, waar niemand komt.
voetnoot792
ô licht der helden: o gij, die uitblinkt onder de helden (o schitterende heldin).
voetnoot795
afloopen: al plunderend doorkruisen; schrap geraecken: zich strijdvaardig opstellen, vechtklaar worden.
voetnoot797
naer zijn voortvaerenheit: in overeenstemming met zijn voortvarende aard; spiên (spieden), meerv. van spiede (zie Kiliaen): verkenner.
voetnoot798
bediên (bedieden, beduiden): melden.
voetnoot804
daer is onjuist; zie de prozatekst met aant.; houden: post vatten; scherp te letten: nauwlettend wacht te houden.
voetnoot808
dat heen te stooten: die kant uit te trekken (vgl. vs. 764).
voetnoot810-11
vermaent... aen; contaminatie uit: maent... aen en vermaent; met... rede: met dergelike krijgshaftige taal.
voetnoot812
spoede; overgang naar de verleden tijd.
voetnoot813
onwegh: ongebaand pad, woeste streek; maar vgl. de de proza-vert.
voetnoot814
van overal: van alle zijden.
voetnoot815
bedeckt: verscholen, van uit een hinderlaag.
voetnoot817
ganger: voetganger.
voetnoot818
in schaduw: door donker loof.
voetnoot819
vry van hinder: (een) ongehinderd (uitzicht).
voetnoot820
van hier en ginder is een variatie van alom.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 580 bekende is in de druk van 1652 vervangen door: onbekende (huc iuvenis nota fertur regione viarum). - 581 in.... bosch; druk van 1659: in het gevaerlijcke bosch. - 585 allerliefst (cara mihi ante alias); gewijzigde druk van 1646: zoo bijster lief.
voetnoot578
om te schuilen; versta: om zich verdekt op te stellen.
voetnoot579
aentornen (occurrere pugnae): overvallen; van den bergh: van de berghoogte af (op de hoogte blijvend); en: en wel.
voetnoot580
door bekende wegen: langs wegen, die hij kent (vgl. vs. 827, en ook de Tekstkritiek).
voetnoot581
neemt de plaets in (arripuitque locum): bezet die plaats, die stelling; in de ruighte van het bosch, ter vert. van (insedit) silvis iniquis: in het gevaarlike bos (gevaarlik voor ieder die argeloos zijn weg daarlangs zou kiezen); zie de Tekstkritiek.
margenoot+
[Randschrift:] Ondertusschen bericht Diane Opis, hoe Kamille ten oorloogh treckt, verhaelt haer de historie der zelve,
voetnoot582-83
uit haer hooge woonstede, nl. op de Olympus (Lat. in sedibus superis); Opis is een van de bosnimfen die tot het gevolg (‘gezelschap’) van Diana behoren.
voetnoot585
ter quader ure, de vert. van nequidquam: de wapenen zullen haar niet baten (vgl. r. 586); met ons geweer; dus met pijl en boog.
voetnoot587
korts: eerst voor kort; haestigh: plotseling.
voetnoot588
Metabus: Koning der Volscen; door nijdigheit (ob invidiam): door de haat van zijn volk; en een trotser maght; Vergilius bedoelt: wegens de haat, opgewekt door zijn dwingelandij, zijn laatdunkend optreden (pulsus ob invidiam regno viresque superbus).
voetnoot589
Privernus, (lees Privernum): een stad der Volscen.
voetnoot590
midden.... henevlughtende, lett. vert.: fugiens media inter proelia belli.
voetnoot592
Eigenlik is Casmilla de oudere vorm van Camilla; als soortnaam duiden camilli en camillae vrijgeboren knapen en meisjes aan, in 't bijzonder als ze bij godsdienstige handelingen behulpzaam zijn.
voetnoot594-95
vlogen.... rontom: zwermden om hem heen.
voetnoot596
midden in zijne vlught...., lett. vert. van medio fugae (summis Amasenus abundans spumabat rupis): terwijl hij zich inspande om te ontvluchten (kwam hij voor de Amasenus te staan, gezwollen van schuimende golven tot aan zijn boorden).
voetnoot598
bereit: zich gereed makende, op het punt (parans innare); vgl. vs. 856.
voetnoot600
alles; nl. alle redmiddelen.
voetnoot824
eer... vermyde: voor hij kans ziet de voor hem noodlottige overval te vermijden.
voetnoot825
een' (eenen): iemand; opkomen: onverhoeds aanvallen.
voetnoot828
hem wel gelegen: gunstig voor hem.
voetnoot829
naer: somber, angstwekkend.
voetnoot831
kreits: hemelsfeer, hemelgewelf; hemelse woonplaats.
voetnoot832
weemoedigh: diep bedroefd; zy... opgeloocken: zij was in de bloei van haar jeugd (eerst: pas, nauweliks).
voetnoot834
kleen van moedt: droef te moede.
voetnoot835
uit haer natuure: door haar wezen.
voetnoot838
treck: genegenheid, liefde; boven al: vòòr alle anderen.
voetnoot840
toen...schroomen: toen M. de wraak van het door hem onderdrukte volk moest vrezen.
voetnoot844
en vloot met zuure stappen: en vluchtte in angst en nood.
voetnoot845
hiet: heette, noemde.
voetnoot846
stil: heimelik.
voetnoot850
meer en meer: steeds dichter en feller.
voetnoot852
aen allen enden: langs zijn gehele uitgestrektheid.
voetnoot859
bekommert en beladen (bezorgd), bepalingen bij hem.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 611 ontfang haer; druk van 1659: neem haer aen (accipe, testor, diva tuam).
voetnoot601
naulix.... ter vlught, ter vert. van subito vix: plotseling (de vijanden lieten hem geen tijd tot nadere overweging) en niet van ganser harte, met tegenzin (daar het een uiterst, een wanhopig middel was).
voetnoot603
quastigh: knoestig.
voetnoot604-605
gedrooght; nl. in 't vuur, om er een scherpe en harde punt aan te geven; korck en basten (hendiadys): (gewikkeld in) de bast van de kurkeik; Vondel vat evenwel bast op als taaie boomvezel; vgl. vs. 864-65.
voetnoot609
eerst.... gehecht; tua prima tela tenens: voor de eerste maal uw schicht omklemd houdend.
voetnoot610
u aenschreiende (supplex): u al schreiend om bescherming smekend.
voetnoot612
gevaerlijck: onzeker of ze behouden zal blijven; met twijfelachtige uitslag.
voetnoot613
overzwencken: met een zwaai overwerpen.
voetnoot615
dat het water ruischte; nl. als gevolg van de geweldige luchtverplaatsing, door de worp veroorzaakt.
voetnoot618-19
hy.... vesten; Vergilius bedoelt: geen burger (particulier) verleende hem onderdak, geen stad of staat, geen gemeenschap gaf hem bescherming.
voetnoot620
bedaren: tot rust en onderworpenheid komen.
voetnoot621
heg: kreupelhout, struikgewas.
voetnoot622
in afgrijsselijcke holen; Vergilius bedoelt misschien: in de ruige bossen (inter horrentia lustra); eene wilde merrie; Vergilius zegt: een merrie van de kudde (mammis equae armentalis); de afgrijsselijcke holen (der wilde dieren) hebben V. wild doen schrijven.
voetnoot861
vgl. de proza-vert. met aant.; vont: denkbeeld, plan; ontroert: heftig bewogen.
voetnoot864
hardt gewrocht; zie de prozavert. met aant., r. 604.
voetnoot867
gestaen: gestaan zijnde, staande (vgl. gezeten); in het draeien: in het drillen van de speer, met de drillende speer; vgl. vs. 903.
voetnoot870
wien; vgl. Van Helten, § 127; Stoett, Synt., § 50.
voetnoot876
dat zij u .... zal toebehoren, gewijd zal zijn.
voetnoot880
onzalig: ongelukkig; ontvlughten: wegvliegen van; de felle rover is Metabus, die een geweldenaar voor zijn onderdanen was geweest.
voetnoot883
waterwiel: wieling, draaikolk.
voetnoot886
altaer is datief-object.
voetnoot889
wuft: zwerfziek wispelturig aen de hant gaen: zich volgzaam betonen; gedwee en onderworpen zijn.
voetnoot892
ruighte: struikgewas, kreupelhout; scherp: doornig.
voetnoot893
naer: angstwekkend.
voetnoot899
een' tyger, schoon van vlecken: een fraai gevlekte tijgerhuid; vgl. vs. 1058.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 650-51 Deze zin is in 1659 veranderd in: d'ackers staen ysselijck van yzere speeren, en de spietsen flickeren over het velt (vgl. de aant. bij de tekst).
voetnoot627
sluier, ter vertaling van palla: afhangende mantel; vergelijk Aen. VIII, r. 735-36 en Ndl. Wdb. i.v. sluier; noch: nog maar.
voetnoot628
kost: kon.
voetnoot629
een Strimonische kraen; vgl. Aen. X, r. 309; Lantged. I, r. 121.
voetnoot633-35
ick wenschte wel....; Vergilius: ik wou dat zij niet door een dergelike lust tot oorlogvoeren was aangegrepen, zij die getracht heeft de Trojanen uit te dagen.
voetnoot636
perst: benart, bedreigt.
voetnoot637
palen: gewesten.
margenoot+
[Randschrift:] en belast te schieten al wie haer quetse.
voetnoot639
dit geweer, nl. boog en pijlkoker; eenen wraeckgierigen pijl, lett. vert. van sagittam ultricem.
voetnoot640
gewijt; nl. aan Diana.
voetnoot641-42
zonder iemant aen te zien (vgl. zonder aanzien des persoons): om het even wie het zij; uit een holle wolcke; Lat. nube cava: (Camilla's lijk) gehuld in een wolk; ongeplondert: niet beroofd van haar wapenrusting.
voetnoot644-45
Vergilius zegt: en daalde ruisend naar beneden door de ijle lucht (Vondel heeft levis verkeerd verbonden: at illa levis caeli delapsa per auras insonuit....).
margenoot+
[Randschrift:] Trojanen en Hetruscen genaecken middelerwijl Latinus stadt;
voetnoot647-48
de muren, nl. van Laurentum; weeldig (insultans), hier: steigerend van dartele overmoed.
voetnoot649
en keeren.... rechts: en rukken de koppen nu links, dan rechts.
voetnoot650-51
tum late ferreus hastis horret ager; vgl. Aen. VII, r. 559-60; het veldt.... te paerde is een onjuiste vert. van campi armis sublimibus ardent: de velden flikkeren van de omhooggeheven wapenen (der ruiterij); vgl. de Tekstkritiek; daerentegen: daar tegenover, aan de andere zijde; vgl. r. 568-69.
voetnoot903
tanger: tenger; zijn slaat terug op kint.
voetnoot909
geduurigh zonder vleck: volhardend in een kuis leven.
voetnoot910
zich genoeghen: zich vergenoegen, zich tevreden stellen.
voetnoot913
daegen: uitdagen; prat: trots; vgl. Aen. VIII, vs. 994.
voetnoot915
wydens waert: waardig om mij toegewijd te zijn (en opgenomen te worden onder mijn gevolg).
voetnoot919
orden: slagorde.
voetnoot921
gespitst op wraeck; vgl. de prozavert.
voetnoot922
dat het kraeck'; versterkingsformule; vgl. Antw. Id.: hij vloekte, loog dat 'et kraakte.
voetnoot925
zie de prozavert. met aant.
voetnoot934
't vlacke, zelfst. gebruikt adj., het vlakke veld.
voetnoot936
terwijl het onstuimig en vurig nu deze, dan die richting uitdraaft.
voetnoot938
in hunnen krits: in kringvormige of regelmatige opstelling; vgl. Aen. VII, vs. 760.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 670 Voor paerden is in de gewijzigde druk van 1646: afgerechte ingevoegd (mollia colla reflectunt). - 674 paelen is in dezelfde druk vervangen door: peil (extremamque sinu perfundit harenam).
margenoot+
[Randschrift:] Messapus en Koras en Kamille randen hen aen met de ruiterye,
voetnoot655-57
worden hoe langer hoe heeter is een onjuiste vert. van ardescit (adventusque virum fremitusque ardescit equorum) het wapengekletter der aanrukkende troepen, en 't gebries (en getrappel) der paarden klonk hoe langer hoe luider; binnen scheuts: op speerworpafstand; bersten haestigh uit: stuiven plotseling naar voren; veltgeschrey: krijgsgeschreeuw; dol: (uit zich zelf reeds, toch al) blakend van strijdlust.
margenoot+
[Randschrift:] en het sneeuwt 'er schichten. Tyrrhenus en Akonteus rennen tegens elckandere. Akonteus wort uit den zadel gelicht, gelijck een blixem of loot uit een Blijde:
voetnoot660
gestreng: onstuimig.
voetnoot661
en maecken d'eerste inbreuck (primique ruinam dant): en stormen als eersten op elkaar in (inbreuck: bres).
voetnoot662-63
in stucken knacken: verbrijzelen; uitgeschockt (excussus): uit de zadel geworpen.
voetnoot664
gelijck een.... looden pijl.... geschoten, ter vert. van in morem ponderis acti tormento; Vondel geeft tormentum, belegeringsmachine, waarmee zware stenen enz. tegen de muren der belegerde stad werden geslingerd, weer door blijde; looden pijl is de vert. van pondus: zwaar projectiel in 't algemeen.
voetnoot665
spreit.... lucht, lett. vert. van vitam dispergit in auras; spreiden: uitblazen.
margenoot+
[Randschrift:] de Latijnen wenden naer de vesten toe, de Trojanen hen na, die vlieden weder te rugge: en gelijck de zee by beurte vloeit en ebt, In het Randschrift bij r. 656: wenden: zich wenden; vloeien (tegenover ebben): rijzen, vloed worden.
voetnoot666
de vluchtelingen werpen hun schilden op de rug, om zich van achteren te dekken.
voetnoot668
Asylas; zie Aen. X, r. 215; valt.... in is onjuist; voert de Trojaanse scharen aan (princeps turmas inducit Asilas).
voetnoot669-70
wenden.... paerden: doen hun paarden plotseling omzwaaien, zwenken; eensloefs: eensklaps.
voetnoot671-72
Vergilius zegt: zoals wanneer de geweldige watermassa der zee, met heenen weergaande golfbeweging oplopende.
voetnoot673-74
over haer hooghste paelen (zie de Tekstkr.); de bedoeling is: over 't verst gelegen deel van 't strand (extremam harenam; van zandige duinen spreekt Verg. niet); nu: dan weer.
voetnoot939
kamp: veld; opgezeten: opgezetenen, ruiters (vgl. Van Helten, § 98 Opm. Add.).
voetnoot940
zweeten moet hier betekenen: in volle actie zijn, vurig ten strijde trekken.
voetnoot943-44
daer: terwijl; draeien en drillen; vgl. vs. 867.
voetnoot945
uitgestort: met onstuimige vaart zich voorwaarts bewegend; losgelaten.
voetnoot946
heet: vurig, strijdlustig.
voetnoot948
schichtigh: plotseling, onverwacht.
voetnoot949
algelijck: allen te zamen.
voetnoot950
zoo speermilt (vgl. rijck): zo overvloedig, dicht met speren werpend.
voetnoot955
zie r. 661 met aant.
voetnoot959
slingherschut: werptuig dat projectielen voortslingert.
voetnoot961
vlugh: gereed, geneigd om te vluchten.
voetnoot964
geven... ten beste: laten de vijand meester van het slagveld.
voetnoot966
ongestalt: ontredderde, gedemoraliseerde staat.
voetnoot967
bezweecken: ontmoedigd (vs. 968 is op te vatten als: met een kreet schudden ze de moedeloosheid af).
voetnoot970
eens gangs: plotseling.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 697 de borst; druk van 1659: d'eene borst. - 698 spreit; druk van 1659: worpt (et nunc lenta manu spargens hastilia densat).
voetnoot675
inslorpt (resorbens): wegzuigt.
voetnoot676
met een vallende ebbe: met terugvallend water; de Tuskanen: de Etruriërs (Aeneas' bondgenoten).
margenoot+
[Randschrift:] zoo jagen en vlughten de heiren tweewerf.
voetnoot678
ze: de ‘Tuskanen’.
voetnoot684
Orsilochus: een Trojaan; gruwen: bevreesd zijn.
voetnoot687
baloorigh: wild en onwillig; vgl. vs. 996.
voetnoot688
uitgeschockt, vergelijk r. 663; Katillus; zie Aen. VII, r. 701.
voetnoot689
nedersmijten: vellen; groflijvigh: zwaargebouwd; groothartigh: dapper.
voetnoot692
de speer; nl. door Catillus geworpen.
voetnoot693-94
des mans weedom verdubbelde is een onjuiste vert. van (hasta) duplicat virum dolore: (de speer) deed de man ineenkrimpen (zich krommen) van pijn; het zwarte bloet.... uit; versta: het zwarte bloed gulpte naar alle kanten uit.
voetnoot695
baren lijcken (dant funera): brengen dood en verderf.
margenoot+
[Randschrift:] Kamille
voetnoot696
eerlijck: eervol.
voetnoot697
de borst; zie de Tekstkritiek.
margenoot+
[Randschrift:] schiet met pijlen, en houwt met de bijl toe;
voetnoot698-99
nu.... nu: nu eens.... dan weer; spreiden: naar alle kanten uitschieten; taei: buigzaam.
voetnoot977
klinckt: tegen elkaar doet botsen.
voetnoot978
het ryzend strant: het strand dat nu weer boven het water uitkomt.
voetnoot980
iemand ontschuilen: iemand ontwijken; voor de vestingmuren trachten zij dekking te vinden tegen de aanstormende Etruriërs en Trojanen.
voetnoot981
hy is ‘de moedige Tuskaen’.
voetnoot985
hant voor hant: man tegen man.
voetnoot986
roof: buit; rustigh: moedig.
voetnoot989
dat: zodat.
voetnoot990
nederlaegh: slachting; vgl. nederhouwen in de prozavert.; hier benart (in 't nauw gebracht, met de dood bedreigd) behoort als bijv. bep. bij mannen.
voetnoot991
construeer: zodat paarden... en lijken... en ‘geweer’ in bloed en plassen dreven.
voetnoot993
bits: vinnig.
voetnoot994
het ros, nl. van R.; het spits: de punt.
voetnoot997
met der vlught: in zijn vlucht.
voetnoot998
alle vier; begrijpeliker is: beide voorpoten.
voetnoot999
hy, Remulus.
voetnoot1004
dus: op die wijze.
voetnoot1006
van dubbel weedom mat (uitgeput, machteloos); vgl. de prozavert. met aant.
voetnoot1008
van yver aengedrongen: aangevuurd door strijdlust, blakend van strijdlust.
voetnoot1009
doot, bij V.m. en vr.
voetnoot1010
met haeren boezem bloot; versta: met haar ene borst (de linker) ontbloot.
voetnoot1011
vroom: dapper.
voetnoot1014
nu: dan (weer); graêgh: vurig.
voetnoot1015
en streeft niet zachter: en valt met onverflauwde strijdlust aan.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 715 Voor borst is in de druk van 1659: bloote ingevoegd (pectus apertum).
voetnoot701
't geweer van Diane is een nadere verklaring van de gouden boogh; rammelt....; vgl. Aen. IV, r. 194.
voetnoot701-702
versta: zelfs wanneer ze, teruggedreven, moet vluchten....
voetnoot703
flits: pijl.
margenoot+
[Randschrift:] bestuwt van haren stoet; In het Randschrift bij r. 705: bestuwt..., stoet: omringd door haar gevolg (lijfwacht).
voetnoot706
stoet: gevolg (en tot haar dienaressen, gezellinnen).
margenoot+
[Randschrift:] gelijck d'Amazonen, in Thracie, over ys loopen, en rontom Hippolyte vechten, of Penthesilea t'huis brengen.
voetnoot707
gerust: rustig; hoedanigh: op dezelfde wijze als; Vergilius zegt: zoals de Thraciese Amazonen (de A. in Thr.) over de (bevroren) Thermodon haar paarden laten trappelen; de Thermodon is een rivier in Pontus (landschap in Klein-Azië aan de Zwarte Zee); Thracië, hier een vrij onbepaalde geografiese aanduiding.
voetnoot708
beschilderde wapenen; vgl. Aen. VIII, r. 619.
voetnoot709-10
Hippolyte en Penthesilea, beide koninginnen der Amazonen.
voetnoot710-11
vgl. Aen. I, r. 524-25; wederkeert, als overwinnares.
voetnoot712
braveeren (exsultare): zich trots en uitgelaten gedragen; straf: streng, fel, geducht.
voetnoot715
een lange denne stang (Lat. longa transverberat abiete): een speer van dennenhout.
voetnoot717
Vergilius bedoelt waarschijnlik: toen velde ze L. en deed P. boven op hem vallen (of: en P. bovendien).
voetnoot719-20
zich oprechtende; Vergilius zegt: hem naderende; den gesneuvelden: de gevallene; maghteloos, ter vert. van inermis: ongewapend; schichtigh: aanstonds, plotseling.
voetnoot721-22
invallende (incumbens): onstuimig voorwaarts dringende; volghen, hier: inhalen, achterhalen, treffen (van verre, r. 721, dient hiermee te worden verbonden).
voetnoot723
worpt: werpt.
voetnoot724-25
Orfitus; de vert. in verzen heeft terecht Ornitus; met uitheemsche wapenen (armis ignotis): in ongewone wapenrusting.
voetnoot1016
't geweer van 't jaegen: het wapen dat op de jacht wordt gebruikt.
voetnoot1021
rondom haer lijf; vgl. lijfwacht.
voetnoot1024
hemelsch: goddelik; aan Diana gewijd; alleen correspondeert met zelf in de prozavert.
voetnoot1027
Amazones, hier met de klem op ma.
voetnoot1027-28
zie de prozavert. met aant.
voetnoot1030
vechtende om de kroon: strijdend voor haar koningin.
voetnoot1035
voor schittren is laet te denken en bij dit gezegde is dat (vs. 1033) subject.
voetnoot1039
dennen: dennenhout.
voetnoot1040
vergeet te rennnen: vgl. vs. 1331.
voetnoot1043
stander (standaard): banier, ruitervaan; hier: ruiterafdeling.
voetnoot1045
dees: Liris.
voetnoot1046
den neêrgevallen: de nedergevallene; vgl. vs. 939 opgezeten voor opgezetenen.
voetnoot1047
teder: zwak.
voetnoot1050
in 't hondert: in 't (vijandelike) strijdgewoel.
voetnoot1051
gestrenge, als bijv. bep. te denken bij Harpalikus? de onstuimige, vurige H.
voetnoot1052
met d'eene op d'andere stenge: met herhaalde speerworpen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 732-34 de dagh... leggen is in 1659 gewijzigd tot: de dagh is gekomen, die met vrouwewapenen u den stouten mont zal snoeren (advenit qui vestra dies muliebribus armis verba redarguerit); in de dr. van 1659 is achter schimmen ingevoegd: uwer vaderen (patrum manibus). - 738 neck; gewijzigde dr. van 1646: hals (colla). - 744 Aunus.... zijn zoon; gewijzigde dr. van 1646: Aunus zoon. - 746 hun is in dezelfde dr. vervangen door zijn.
voetnoot726
de vert. is niet geheel juist (cui pellis latos umeros erepta iuvenco pugnatori operit): hem hing de huid van een vechtstier over de machtige schouders.
voetnoot729
een ruwe kolf, ter vert. van sparus agrestis: een jachtspriet met weerhaak.
voetnoot730
uitpickende; Vergilius bedoelt: de pas afsnijdende; de troep: zijn troep (hunc illa exceptum, neque enim labor agmine verso traicit).
voetnoot732
voorjaghen: vervolgen (de vraag zinspeelt op Ornytus' krijgsuitrusting).
voetnoot733
uwe trotse woorden ter vert. van: vestra verba; O. zal honend en geringschattend over zijn vijanden gesproken hebben; ook zijn kleding schijnt er op te wijzen, dat hij de vijand niet meer telt dan het wild in de bossen; zie de Tekstkritiek.
voetnoot734
hier mede (met klem): met dìt feit, dat....
voetnoot735
stracks: onmiddellik.
voetnoot736
Orsilochus; zie r. 684; Buten (accusatiefvorm): Butes; vgl. Aen. IX, r. 681; groflijvigh: zie r. 689.
voetnoot737
recht van vore; Vondel heeft gelezen adversum; een betere lezing is aversum: terwijl hij zich afwendde.
voetnoot738-39
en de rondas.... hing; versta: en vlak bij het punt, waar het lichte schild van de linkerarm afhing; Zy drijft O. enz. is niet juist vertaald: O. ontwijkend en in een wijde kring rondrennend, verschalkt zij hem door naar binnen te zwenken en haar vervolger op haar beurt te vervolgen.
voetnoot741
van boven: zich hoog in de zadel oprichtende.
voetnoot743
beckeneel: hersenpan.
voetnoot744
zie de Tekstkritiek; Lat. Apenninicolae bellator filius Auni: een krijger, zoon van Aunus, die op de Apennijnen woont.
voetnoot745-46
de Liguriërs (woonachtig in de buurt van Genua) golden allen voor bedriegelik; hun in r. 746 is onjuist (zie de Tekstkritiek). Aunus was een echte Liguriër, was, zo lang het noodlot het (hem) toestond, een held in 't bedrog.
voetnoot746-47
geraeckte.... handen: kwam onder haar bereik; stuitte op haar.
voetnoot1055-56
met.... wapenen: ongewone wapenen dragend; wachten: met bevreemding zien naar.
voetnoot1057
een oorloghspost; post hier op te vatten als stijl, stut, steunpilaar (vgl. in de Roskam: een styl des raeds, en zie vs. 1097); of moet men post hier opvatten als koerier? dan schildert het woord de snelheid, waarmee O, zich beweegt.
voetnoot1058
kalf: kalfsvel (vgl. r. 726 met aant.); zo in vs. 899 tyger: tijgervel.
voetnoot1060
rechtschapen, een versterkingswoord: op vervaarlike wijze.
voetnoot1063
in: te midden van.
voetnoot1065
zich keert: zich op de vlucht begeeft.
voetnoot1066
nu.... deert: nu niemand haar afhoudt of letsel toebrengt.
voetnoot1067
dat het kraeckt; vgl. vs. 922.
voetnoot1069
is hier: is gekomen.
voetnoot1071
in Plutoos dalen: in de onderwereld.
voetnoot1077
scheiden, hier intrans.; waar de scheiding is tussen helm en pantser; ridder: ruiter.
voetnoot1079
in 't draeien: haar paard in een cirkel omwendende.
voetnoot1079-81
vgl. de prozavert. met aant.
voetnoot1082
dien; het relatief-pronomen heeft hier de naamval overgenomen van het niet-uitgedrukte antecedent (attractie); hieuw ze hem, die (haar) de wackere heldin ... smeeckte enz.
voetnoot1086
die den Apenijn bouwt (bebouwt), vert. van Appenninicola.
voetnoot1087
lees: Ligurijen (vgl. Frijgen in vs.1075).
voetnoot1091
in 't geheel geen kans ziende om ....
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 756 haer paert de...; druk van 1659: het paert haer. - 759 gewonnen heeft; druk van 1659: ontslopen is (at iuvenis vicisse dolo ratus). - 762 uw lantstreken; dr. van 1659: uwe vaderlijcke treken (zie de aant.).
voetnoot749
afzetten kon; iemand afzetten, zich iemand van het lijf houden (avertere); iemand tegenhouden, stuiten.
voetnoot750
kloeckheit en schalckheit: slimheid en list.
voetnoot751
braef: fraai, ridderlik, edel (heldhaftig).
voetnoot753
voor 's hands: in handgemeen; nu; versta: dan.... weldra.
voetnoot754
wien.... zal; Vondels Lat. tekst luidde: ventosa ferat cui gloria laudem; een betere lezing is fraudem. De bedoeling is: zodra gij afstijgt zult gij bemerken, dat al dat ijdele pralen u niets baat.
voetnoot755
ontsteken: ontstoken.
voetnoot758
(met) noch onbeschilderde rondas is de vert. van parma pura: met een klein, rond schild zonder onderscheidingsteken; met een onversierd schild (vgl. Aen. IX, r. 583); Vondels vert. gaat terug op een commentaar, die zegt: alleen zij, die reeds in de strijd waren geweest, mochten hun rondassen beschilderen.
voetnoot760
het snelle paert; het zijne natuurlik.
voetnoot761
lichtvaerdig (vanus): onbetrouwbaar.
voetnoot762
uw lantstreken (zie de Tekstkritiek), ter vert. van artes patrias: de sluwheden van uw ras (vgl. r. 745-46); lantstreken = lants-treken (vgl. vs. 1113).
margenoot+
[Randschrift:] Zy helpt Aunus zoon voort, zoo gemackelijck gelijck de havick een duif. In het Randschrift bij r. 764: voorthelpen: van kant helpen (uit de weg ruimen).
voetnoot764-65
vgl. Aen. VII, r. 838.
voetnoot767
een vervloekte vogel is een onjuiste vert. van sacer ales; de havik is sacer: heilig, als vogel die voortekenen brengt.
voetnoot769
ontweiden (eviscerare): van het ingewand beroven, openscheuren.
margenoot+
[Randschrift:] Iupiter ziet al dien handel aen, en weckt Tarchon op, 771 handel: krijgshandel; (krijgs-) bedrijven.
voetnoot773-74
aen den man gaen: aanvallen.
voetnoot1093
ophouden: tegenhouden, stuiten; voort: aanstonds.
voetnoot1094
treek: slinkse streek.
voetnoot1099
pleghten (plachten), met de betekenis: plegen.
voetnoot1100
rustigh: moedig, onbevreesd.
voetnoot1101
uit zulck een groot getal is een (weinig passende) toevoeging van Vondel; vgl. r. 754 met aant.
voetnoot1104
lijfknaepin, vrouwelike vorm bij lijfknaep (zie Kiliaen i.v.): trouwe dienares.
voetnoot1105-1107
zie de prozavert. r. 757-58 met aant., waardoor wapeneer wordt verklaard.
voetnoot1108
iemand de kans afkijken: zich ten opzichte van iemand in het voordeel, in een voordelige positie weten te plaatsen.
voetnoot1110
gestoort: vertoornd.
voetnoot1111
licht: onbetrouwbaar.
voetnoot1112
onaerdigh: op ongeoorloofde, onbetamelike wijze.
voetnoot1114-15
veiligh noch behouden; vgl. de prozavert.
voetnoot1116
in 't gemoeten: na het te hebben ingehaald.
voetnoot1119
vlogel, meermalen in rijm bij Vondel, naast vleugel.
voetnoot1123
de flaeuwe: het zwakke, weerloze dier.
voetnoot1129
stercken: handhaven, de hand houden aan.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 776-77 hitst.... strijt; in de gewijzigde druk van 1646 is dit geworden: de vleugels.... aenhitst, elck... noemt, en de verjaeghden moedight... - 781 dragen wy; druk van 1659: draegt gy (ook voert gy; quo ferrum quidve haec gerimus tela inrita dextris). - 789 onstelt; gewijzigde druk van 1646: ontstelt.
voetnoot775
onder het nederhouwen: in de bloedige slachting; deizend (deinzend): wijkend.
voetnoot776
met vele woorden; Lat. variis vocibus: met verwijten en met smeekbeden.
margenoot+
[Randschrift:] die zijne troepen moedt aenspreeckt,
voetnoot777
moedighen: aanvuren.
voetnoot778
o nimmer rechtschape (Tyrrheners) is de vert. van o nunquam dolituri: o voor smart onvatbare; Vondels vert. gaat terug op een commentaar (zie Geerts, Vondel als classicus bij de Humanisten in de leer, blz. 200); suffend (iners): futloos, slaphartig.
voetnoot779
gaet u over: bevangt u.
voetnoot782-83
om Venus in haer nachtgevecht by te komen (at non in Venerem segnes nocturnaque bella): om de nachtelike strijd van Venus te voeren; om zinnelike uitspattingen te bedrijven; de kromhoren (de curva tibia tegenover de tuba recta van de oorlog): de Phrygiese schalmei, waaraan zich een krom mondstuk van hoorn bevond.
voetnoot785
passen op: zich wijden aan (Vondel heeft hier gelezen: expectare dapes et plenae pocula mensae; een andere, betere lezing is: expectate); liefde (amor): verlangen; yver: begeerte; terwijl enz. is een onduidelike vert. Vergilius zegt: in afwachting dat de offerschouwer gunstige tekens meldt (haruspex secundus, door Vondel vertaald als: de gezegende Offervinder) en daarmee het begin van het offermaal aankondigt.
voetnoot788
passen op: geven om.
margenoot+
[Randschrift:] en Venulus van den paerde ruckt,
voetnoot789
onstelt, ter vert. van turbidus: onstuimig; buiten zich zelf van woede; Venulus, zie r. 287.
voetnoot790
schorten: optillen, opnemen.
voetnoot794-95
man en wapens: de gewapende man; van zijne speer: van Venulus' speer (tum summa ipsius ab hasta defingit ferrum); ongewapent: onbeschermd.
voetnoot1131
door hemelsche aendrift: door zijn goddelike aansporing.
voetnoot1133-34
zie de prozavert.
voetnoot1135-36
die...staen: die op 't punt staan te wijken; vgl. Aen. V, vs. 795 en onze uitdr.: de spat zetten.
voetnoot1137
die... verjaeght is lijdende voorwerpszin (moedigt hen, die .... op de vlucht zijn gedreven aan om...).
voetnoot1138
rechtschape is een bijw. van versterking bij suffende en verbaesde: gij in waarheid (door en door) slaphartige en uit het veld geslagen ridders.
voetnoot1139
wat wil 't worden: wat zal hier gebeuren; hoe zal dit gaan.
voetnoot1142
betrout: toevertrouwd.
voetnoot1145
zoo frisch: met zo opwekkende klanken.
voetnoot1148
die elck zegent is onjuist; vgl. r. 786 met aant.; stijver: met (steeds sterker) aandrang.
voetnoot1150
van... schuw: (u) niet afkerig van feestvreugde; rijm: u: schu.
voetnoot1153
met een' forssen zin: in onstuimige bewogenheid.
voetnoot1155
verhit en warrem hebben betrekking op hy (in woede ontbrand).
voetnoot1157
op zijne heup; Lat. gremium ante suum: voor zich (op zijn schoot), tegen zijn borst; Vondel stelt zich voor, dat Tarchon Venulus, na hem van zijn paard te hebben gerukt, zijdelings tegen zich aandrukt.
voetnoot1162
gezint: van zins; ree: zonder dralen; of zonder enige weifeling.
voetnoot1164
zie de prozavert.
voetnoot1165
vast: al maar; fel en straf: heftig en krachtig.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 804-805 al huppelende is in de druk van 1659 uitgelaten en vervangen door lustigh (ingevoegd achter roof); ovans, zie de aant. - 807 by nootlot is in 1659 uitgelaten (Aruns debitus fatis). - 811 bespiende; gewijzigde druk van 1646: bespiedende. - 820-21 yzerroest; druk van 1659: yzerverwe.
margenoot+
[Randschrift:] gelijck d'arent eenen draeck oppackt.
voetnoot799
draeck, Lat. serpens: slang.
voetnoot803
schuifelen: sijfelen, sissen.
margenoot+
[Randschrift:] De Tyrrheners volgen Tarchons voorbeelt.
voetnoot804
al huppelende is de vert. van ovans: juichend, vol vreugde (zie de Tekstkritiek en vgl. vs. 1177); den Tyburtijner (vgl. r. 569) is de vert. van Tiburtum, hier een gen. plur.: Tarchon voert juichend, triomfantelik zijn buit weg uit de gelederen der Tiburtijnen (haud aliter praedam Tiburtum ex agmine Tarchon portat ovans).
voetnoot805
de Meonische Tyrrheners: de Etruriërs; vgl. Aen. VIII, r. 524-vlg.
voetnoot806
de geluckige uitkomst: het succes.
voetnoot807-808
die.... was: voorbeschikt om te sterven; vgl. r. 640; volght; Lat. circuit: sluipt om (C.) heen.
margenoot+
[Randschrift:] Aruns leit op Kamille toe. In het Randschrift bij r. 808: toeleggen op: een aanval beramen op; het voorzien hebben op.
voetnoot808-809
en onderzoekt eerst op listige wijze, hoe hij de beste trefkans zal krijgen.
voetnoot811
het is meer in overeenstemming met Vergilius' tekst, wanneer men een jongelingk verplaatst en als subject (de jongelingk) op wendde (r. 813) laat volgen.
voetnoot814-15
Hy.... derwaert; Vergilius bedoelt: in een kring om haar heen zwervende probeert hij nu eens langs deze, dan langs die weg haar te naderen; passen: trachten.
margenoot+
[Randschrift:] Chloreus, Cybeles Priester, bromt zoo rijckelijck te paerde, 816 brommen: pralen, vertoon maken.
voetnoot816-17
eertijts; toen hij nog in Troje was; uitmuntend (insignis) is verkeerd verbonden; Chloreus ‘flickerde’, blonk, zo dat hij (reeds van verre) opviel.
voetnoot819-20
het paard draagt een (geschubd) pantser, waarvan de schubben over elkaar liggen als de veren van een vogel; vandaar pluimsgewijze (in plumam); uitnemende braef (clarus): zeer kostelik; in uitheemsch yzerroest, ter vert. van ferrugine peregrina: in uitheems (Spaans) purper; Verg. gebruikt een hendiadys (ipse, peregrina ferrugine clarus et ostro), door Vondel woordelik overgenomen; vgl. Aen. IX, r. 616.
voetnoot821-22
van Lycisch kornoeljen hout is een minder juiste vert. (cornu Lycio): uit een Lyciese boog; Gortijnsch (Cretensies) en Lycisch zijn hier epitheta ornantia; vgl. Aen. VII, r. 848 en vooral Xde Herderskout, r. 59.
voetnoot1168
buiten: buit maken, zich meester maken van.
voetnoot1171
zich weegen: zich in evenwicht houden; zweven.
voetnoot1176
alleens: op dezelfde wijze.
voetnoot1177
juichend geeft ovans uit de Lat. tekst weer.
voetnoot1178
op dit gelukkige wapenfeit van hun aanvoerder, dat hun tot voorbeeld strekt, tot navolgen prikkelt.
voetnoot1179
't Lydisch volck: de Etruriërs, die uit Lydië stammen, de mannen van Tarchon; vgl. Aen. X, r. 196.
voetnoot1183
vgl. vs. 1108.
voetnoot1184
dolheit: vechtwoede, oorlogsrazernij.
voetnoot1188
zich geven: zich begeven.
voetnoot1192
blaecken: schitteren, uitblinken.
voetnoot1196
gedeckt voor aenstoot: beschut tegen aanvallen; ter beschutting tegen een aanval; fel en bloedigh behoren als bep. bij aenstoot.
voetnoot1198-99
niet... wichlen: geroemd om zijn gave van voorspellen.
voetnoot1200
onder dit bederven: in deze slachting (bederven: dood en verderf verwekken).
voetnoot1201
zie de prozavert. met aant.
voetnoot823
eenen oranjen lijfrock; Lat. chlamydem croceam.
voetnoot824
de linne slippen: de linnen plooien; kraken: knisteren, ritselen.
voetnoot825
opgestrickt; om de strijder niet te hinderen in zijn bewegingen.
voetnoot826
hy.... beenen is de vert. van barbara tegmina crurum: hij draagt een broek om de benen (vgl. vs. 1209); deze dracht, bij de Trojanen bekend, gold oudtijds voor de Romeinen als typies ‘barbaars’, uitheems: zij zagen Oosterse (zie Vondels vert.) volken, Galliërs enz. een dergelik kledingstuk dragen.
margenoot+
[Randschrift:] dat Kamille op dien roof vlamt; In het Randschrift bij r. 827: roof: buit.
voetnoot827
naer buit; beter, naar zulk een buit.
voetnoot828
reuckeloos: roekeloos; dezen eenigen: hem alleen.
voetnoot830
in de kercken; aan de ingang van de tempel, als wijgeschenk; vgl. Aen. III, r. 341.
margenoot+
[Randschrift:] terwijl neemt Aruns zijnen slagh waer, roept Apollo aen,
voetnoot831
met de plonderaedje van het gouden gewaet: met het gouden gewaad als buit; wanneer: toen.
voetnoot832
die vast sammelde (die niet actief was en zich dus bloot gaf) staat niet in de Lat. tekst; Vondel voegde dit waarschijnlik in ter verduideliking van tempore capto (gebruik makend van een gunstig ogenblik; zie de eerste helft van r. 832).
voetnoot833
heimelijck (ex insidiis): uit zijn hinderlaag.
voetnoot834-38
op de Soracte (een berg in Etrurië, niet ver van Rome, met een beroemde tempel voor Apollo) werd in de oudste tijden Soranus vereerd, later geïdentificeerd met Apollo; zijn priesters liepen bij plechtigheden, om hem gunstig te stemmen, met blote voeten over gloeiende kolen; pijnboomen is hier stoff. bijv. nm. (pineus); dit schandael (hoc dedecus), Camilla? vgl. r. 841: deze heilooze pest (haec dira pestis) en Aen. VIII, r. 721 met aant.; Vergilius bedoelt: (moge ik) deze schande voor onze dapperheid (uitwissen); vgl. vs. 1227: dees smet; Aruns smeekt dat hij een eind mag maken aan de schande, dat een vrouw hen bevreesd maakt. In verband daarmee is nostris armis beter weer te geven door: voor onze wapenen, dan door met ons geweer, zoals Vondel doet.
voetnoot839-40
persoonlike eerzucht is Aruns in dit geval vreemd.
voetnoot840-41
laet... gedyen: mij moge tot krijgseer strekken wat ik verder (later) volbreng.
margenoot+
[Randschrift:] die hem zijn bede ten deele toestaet.
voetnoot844-45
laten... henevliegen (Lat.: partem volucris dispersit in auras): niet verhoren; vgl. Aen. IX, r. 350 en onze uitdr.: in de wind slaan.
voetnoot846
verbaest is de vert. van turbata: verdwaasd; (Camilla) verblind door haar zucht naar buit.
voetnoot1206
stijf gestickt correspondeert met de woorden: die van borduurssel kraken (r. 824).
voetnoot1212
en waer: overal waar....
voetnoot1213-15
zie voor de betekenis r. 830 met aant.; tot elx verwonderen: tot bewondering van ieder (of om later te pronken met dit goud en ieders bewondering op te wekken).
voetnoot1216
gedencken: voornemens zijn.
voetnoot1218
uit vrees: uit vrees van mis te schieten.
voetnoot1220
gewijt naer uw geboden (bij Sorackt): op uw gebod heilig verklaard (gewijd)?
voetnoot1223
gelijck: als.
voetnoot1224
gegront op onzen plicht (vgl. r. 836-37: op onze godtvrughtigheit steunende; freti pietate): ons verlatende op ons heilig ambt; in vol vertrouwen op onze heilige ambtsbediening.
voetnoot1228
draegen: wegdragen, meevoeren.
voetnoot1236
verbysterd; vgl. de prozavert. met aant.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 857-58 een groot kalf; druk van 1659: eenen jongen stier (iuvencus). - 861 inhaelt; gewijzigde druk van 1646: intreckt.
voetnoot847
het beroemde vaderlant, ter vertaling van alta patria; waarschijnlik bedoelt Vergilius: zijn hooggelegen vaderland (het bergland van de Soracte; zie r. 834).
voetnoot848
weshalve....: en zo wendden dan....
margenoot+
[Randschrift:] De schutter treftze onder den tepel,
voetnoot852
toedragende (perlata): zijn doel bereikende; onder den uitpuilenden tepel; Lat. sub papillam exsertam: onder de ontblote borst (vgl. r. 697).
voetnoot854
vrouw: meesteres.
margenoot+
[Randschrift:] en vlught van angst,
voetnoot855
t'effens: tegelijkertijd.
margenoot+
[Randschrift:] gelijck de wolf, een kalf verbeten hebbende, deur gaet. In het Randschrift bij r. 857: deur gaen: er van door gaan.
voetnoot857
verwachten: afwachten.
voetnoot858
een groot kalf; zie de Tekstkritiek.
voetnoot859
huislieden: boeren; geweer: wapenen (pijlen); involgen: vervolgen, nazetten.
voetnoot861
lickende is de vert. van (caudam) remulcens: Vergilius bedoelt omkrullende.
voetnoot862
verbaesdelijck: heftig ontdaan (over 't door hem bedreven feit).
voetnoot863
blijde dat hy ontkomen was is de vert. van contentus fuga: enkel bedacht op vluchten.
margenoot+
[Randschrift:] Kamille treckt den pijl uit de borst,
voetnoot864
treckt; versta: poogt te trekken.
voetnoot866-67
van al het bloeden: door bloedverlies.
margenoot+
[Randschrift:] neemt afscheit van Akka,
voetnoot870
die.... was, lett. vert. van fida ante alias quae sola Camillae: die haar allertrouwste vriendin was (en in al haar vreugde en leed deelde).
voetnoot872
kost ick noch: (tot zolang, tot nu) dienden wij mijn krachten.
voetnoot873
ras hene: haast u.
voetnoot1239-42
En daarna wenden alle ogen der Volscen, zodra...., zich (naar hun koningin); waarschijnlik zal men de woorden: naer hun dappre koningin zowel moeten verbinden met snort als met gekeert staen; zin: gemoed, geest.
voetnoot1247
de stoet: haar gevolg.
voetnoot1251
zelf staat hier wel in navolging van 't Lat. ille (lupus), dat bij Verg. dient om het onderwerp sterker te doen uitkomen.
voetnoot1253
zich verpacken: zich wegpakken; kloet: vaarboom, dikke stok.
voetnoot1255
wrocken: woede-uitbarsting; vgl. Aen. IX, vs. 754.
voetnoot1258
vgl. de vert. in proza, r. 862-63.
voetnoot1260
bezweecken: van kracht beroofd, machteloos geworden.
voetnoot1264
strax: zo even; opluiken: opbloeien, stralen van jeugd en gezondheid.
voetnoot1266-67
zie de prozavert.
voetnoot1269
matten: uitputten; plicht (nu beneemt de dodelike wonde mij de kracht om mijn taak te vervullen).
voetnoot1270
droef: duister.
voetnoot1273
hof: paleis.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 878-80 laet en vaert zijn in de gewijzigde druk van 1646 veranderd in: liet en voer; met eenen snick gestoort in: gestoort en zuchtende (vitaque cum gemitu fugit indignata sub umbras). - 882 scherper; druk van 1659: feller. - 890 dochter; druk van 1659: maeght (virgo). - 903-904 hene en weder; druk van 1659: van my wech? (cur, inquit, diversus abis).
voetnoot878
uit den oorloogh scheidende is de vertaling van arma relinquens; een betere lezing is: arma relinquunt: haar wapenen ontglijden haar.
margenoot+
[Randschrift:] en sterft.
voetnoot880
gestoort (indignata): vol gramschap; beter is: bedroefd.
margenoot+
[Randschrift:] De veltslagh wort feller.
voetnoot882
scherp: verbitterd.
voetnoot883
vleugels (alae): escadrons.
voetnoot884
op elckanderen is onjuist: al de genoemden zijn bondgenoten, die in dichte gelederen op hun vijanden instormen.
margenoot+
[Randschrift:] Opis dit aenziende,
voetnoot885
kamenier van Diane, ter vert. van Triviae custos; custos zal hier betekenen: zij die (in opdracht van Diana) moet zorgen dat de dood van Camilla niet ongewroken blijft; vgl. r. 635-40.
voetnoot890
dochter; zie de Tekstkritiek; zich onderwinden: zich verstouten, het wagen.
voetnoot894
in het uiterste van uw overlijden; in morte extrema.
voetnoot896
nochte.... blijven; Vergilius bedoelt: en er zal niet van u gezegd worden, dat gij ongewroken zijt gestorven.
voetnoot898
onder.... (sub alto monte): aan de voet van.
voetnoot899
Koningk.... stede; eertijds koning van L., zegt Vergilius.
margenoot+
[Randschrift:] zet zich op Dercennus graf,
voetnoot902
Zoo ras.... blincken (zagh) is de vert. van: ut vidit fulgentem armis; een andere lezing is: laetantem animis, dat dan nader wordt omschreven door vana tumentem (zwellend van ijdele hoogmoed), door Vondel vertaald als: .... lichtvaerdigh stoffen zagh.
voetnoot903-904
hene en weder; zie de Tekstkritiek; veeg: ten dode gedoemd.
voetnoot1277
knap: haastig, plotseling.
voetnoot1282
geschil: vijandige gezindheid; wederzijdse verbittering.
voetnoot1299
vrouwe: meesteres.
voetnoot1303
nimmer: in geen geval.
voetnoot1304
gedoken: veilig weggescholen.
voetnoot1307
zijn overoude stadt is een bijstelling bij Laurent; Dercennus bij koning (van L.); buiten kommer: ontslagen van de aardse zorgen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 920 hen; dr. van 1659: hun.
voetnoot905
Kamilles halve: ter wille, ter zake van Camilla; wegens de moord op C. (ut capias digna praemia Camillae).
voetnoot905-906
zult.... sterven: zult gij dan nog zo waar door Diana's pijl sterven? Opis' vraag is een uiting van hoon (die eer verdient gij niet).
voetnoot907
gestoort: vertoornd.
voetnoot908-909
tot dat de horens.... bogen: totdat de beide uiteinden elkaar ontmoetten; het stalen punt: de stalen pijlspits (de linkerhand houdt dus de pijlpunt tegen het midden van de boog, de rechter trekt de pees tot aan de borst terug).
margenoot+
[Randschrift:] doorschiet Aruns,
voetnoot913
A. sterft dus roemloos, zonder dat een van zijn makkers verder naar hem omkijkt.
margenoot+
[Randschrift:] en vaert ten hemel.
voetnoot914
met hare vederen: op haar vleugels.
margenoot+
[Randschrift:] Terstont vluchten Latijnen, Rutulers, en Volscen, stewaert aen.
voetnoot916
Mevrouw (domina): de commandante; de lichte vleugel (ala levis): de lichtgewapende ruiterschaar.
voetnoot918-19
de verlate rotten, ter vert. van manipli desolati: de (door hun aanvoerders) verlaten compagnieën, troepen; naer de vesten: naar de muren van Laurentum.
voetnoot922-23
zy: de vluchtende Rutulen (de vluchtende Latijnse en Tiburtijnse escadrons); afgeschote bogen, ter vert. van laxos (referunt) arcus: ongespannen bogen; lendens; schouders zegt Vergilius (umeris languentibus); vlughtig: vluchtend (of snel).
voetnoot924
de viervoetige snelriem (quadrupes): het snelle paard (vgl. Aen. VII, r. 309); morw (murw): zacht (poederig geworden door de hoeven der paarden; vgl. de volgende regel).
voetnoot927
een vrouwelijck geschrey (femineum clamorem): een geweeklaag naar den aard der vrouwen.
margenoot+
[Randschrift:] De Trojanen vervolgenze tot in de poorten,
voetnoot928-29
overhoop is de vertaling van agmine mixto; de vijand zit hen in een verwarde drom op de hielen; met een ordeloze jacht en drang; vgl. vs. 1350; hen: diegenen; de voorsten: als voorsten.
voetnoot1317
gestoort en bits: met vinnige, felle toorn.
voetnoot1318
flits: pijl.
voetnoot1326
in eenen oogenblick: op hetzelfde ogenblik; aanstonds (ogenblik, oorspr. ml., in overeenstemming met blik).
voetnoot1331
zodra zij de ruiterschaar niet langer aanvoerde.
voetnoot1332
(de lichte vleugel...) scheidt zich van de Rutuliërs (laat de R. in de steek), die zelf ook ijlings wegrennen.
voetnoot1333
staet: houdt stand.
voetnoot1341
wappren: slingeren.
voetnoot1343-44
het rijm draveren: daveren te lezen als draav'ren: daav'ren.
voetnoot1347
binnen: binnen de vestingmuren.
voetnoot1350
over hooft en hals (vgl. hals over kop): in vliegende vaart.
voetnoot1352
verlegen: in radeloze vrees.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 955 beschaduwde; gewijzigde druk van 1646: schaduwachtigh (silvaque evadit opaca).
margenoot+
[Randschrift:] en de neerlaegh is groot en bloedigh. In het Randschrift bij r. 935: neerlaegh: slachting, bloedbad.
voetnoot935-37
het gaet... rennen; Vergilius bedoelt: er ontstaat een gruwelike slachting, doordat de ene groep met haar wapenen de toegang tracht te versperren en de andere groep (die, welke op de hielen gezeten door de vijand, nog binnen de poorten tracht te komen) zich in die wapenen werpt; vgl. vs. 1361-63.
voetnoot938
door den hooghdringenden noot (urgente ruina) is verkeerd verbonden en vertaald; Vergilius zegt: die.... buiten gesloten blijven, tuimelen (voor de ogen.... hunner ouders) ten dele, opgedrongen door de vluchtenden, die achter hen aan komen, in de diepe grachten (Westerbaen vertaalt aldus: een deel in het gesight der oudren, die vast staen en schreyen, werden in de steyle gracht gedwongen te storten over hol en bol van die haer drongen van achtren aen).
voetnoot940
boomen: slagbomen.
voetnoot942
haestigh: met vurige ijver.
voetnoot943
flus: zo even.
voetnoot944
durven; Vondel las in zijn Lat. tekst: primaeque mori pro moenibus audent. Een betere lezing is ardent: en zij blaken van verlangen om als eersten voor het behoud der stad (of vòòraan op de vestingmuren) te sterven (het leven te wagen).
margenoot+
[Randschrift:] Turnus krijgt tijding, hoe Kamille en de Volscen gebleven zijn, en de stadt in last, 946 blijven: sneuvelen; in last (is).
voetnoot947-48
de geweldige beroerte: de wanhopige ontreddering.
voetnoot949-50
alles aenranden, ter vert. van omnia corripuisse: zich van het hele terrein (tot aan de muren der stad) hebben meester gemaakt (en reeds angst en ontzetting binnen de muren van Laurentum brachten).
voetnoot951
al razende: ziedend van toorn.
margenoot+
[Randschrift:] dies haest hy derwaert, en Eneas volght hem.
voetnoot953
uit het gezicht..., lett. vertaling van e conspectu.
voetnoot954
ontsloten (apertus); Aeneas vindt nu een vrije doortocht door het bos.
voetnoot1355
zonder orden: op hun wanordelike vlucht.
voetnoot1357-58
Sommigen sluiten de poorten en durven die in hun angst niet voor hun makkers open te laten (zijn slaat terug op een deel).
voetnoot1359
watze vergen: hoe ze smeken.
voetnoot1362-63
die... en die: zowel zij die..., als degenen die (zie verder r. 935-37 met aant.).
voetnoot1364-66
construeer: (zij) die.... buiten de poort gesloten blijven, ontgaan....; door het dringen van den noot: omdat de noodtoestand tot deze maatregel dwong; door nooddwang.
voetnoot1370-71
van schroom benaeut: onder de dreiging van het gevaar; gedrongen door liefde tot (ten beste van) het vaderland.
voetnoot1372
vroomheit: dapperheid.
voetnoot1373
haer.... zien; versta: haar zo even nog hebben zien vechten.
voetnoot1375
snede: houwwapen.
voetnoot1376
om 't eerst: in wedijver; vgl. de prozavert.; hof: paleis.
voetnoot1377
lucht: tijding (vgl. ergens lucht van krijgen).
voetnoot1379
schier: haastig, schielik.
voetnoot1383
van zijne legerstede: van de plaats waar hij gelegerd was.
voetnoot1384
Jovis, genitief van Jupiter.
voetnoot1385
de heuvels en zijn laegen: de heuvels, waar hij in hinderlaag lag; los: zonder zich te bedenken, terstond.
voetnoot1394
't gewelt: de strijdmacht.
voetnoot1399-1400
bossen (voor bosschen) in overeenstemming met rossen; rijm voor het oog.
voetnoot1402
plagh, met de betekenis pleegt (vgl. vs. 1099).
voetnoot956
schichtigh: ijlings.
voetnoot960
kende: herkende; der voeten: van het voetvolk: het pruissen (flatus): het snuiven, briesen.
margenoot+
[Randschrift:] Nu zoudenze elckandere te keer gaen, maer de nacht scheitze. In het Randschrift bij r. 961: te keer gaen: te lijf gaan, aanvallen.
voetnoot961
stracks: aanstonds.
voetnoot962
Febus: Phoebus Apollo, de zonnegod, die 's avonds met de zonnewagen in de Westelike Oceaan (gurgite Hibero; ‘in de Spaansche zee’ vertaalt Vondel) daalt en daar zijn paarden drenkt.
voetnoot964
aenvoeren: omhoog brengen, te voorschijn brengen.
voetnoot965-66
nederslaen: doen kamperen; zich begraven: zich verschansen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius