Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en OvidiusToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.00 MB)

XML (3.83 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verhalen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

(1934)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 513]
[p. 513]

P. Ovidius Nazoos Herscheppinge.
Het vierde boek.aant.



illustratie

Inhout.

1 Alcitoë en haere zusters volharden stijfzinnigh in het lasteren van het wijnfeest, enGa naar voetnootr. 1 2 zulx dat ze op den vierdagh by den spinrok elkanderen verscheide geschiedenissen ver-Ga naar voetnoot2 3 haelden; ten deele van Apollo, die in Eurinomes schijn vermomt, Leukotoë bekroop,Ga naar voetnoot3 4 waerom Klitie uit naeryver in een zonnebloem veranderde: ten deele ook van Herma- 5 frodijt, en de bronmaeght Salmacis, tot een zelve lichaem aen een gegroeit. Hierna 6 werden de gezusters in vledermuizen, en haere webben in wijnstok en ranken hervormt.Ga naar voetnoot6 7 Toen Agave zich hierin verheughde, vervielze in groote droefheit: dewijl Ino en AtamasGa naar voetnoot7
[pagina 514]
[p. 514]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten
8 van dolheit in zee sprongen, en watergodtheên wierden. De Tebaensche vrouwen, henGa naar voetnoot8 9 als dooden beschreiende, verkeeren in steenen en vogels. Kadmus ook door deze elende 10 bewogen, verlaet Tebe, en reist met zijne gemaelinne in Illirikum, daerze beide in slangen 11 veranderen. Bacchus brengt Indiën onder zijne gehoorzaemheit. Akrizius niet geloovendeGa naar voetnoot11 12 dat Bacchus een godt, en Perseus Jupiters zoon was, by Danaë gewonnen, quam tot 13 berou. Perseus vloogh door de lucht, en quam by Atlas, en veranderde hem in eenen 14 bergh. Hy zagh Andromeda aen de steenrots geketent, en verlosteze van het zeegedrocht,
 
Noch waent Alcitoë, Mineias telgh, zy hoorenGa naar voetnootvs. 1
 
De feest des wyngodts niet te sterken, en verdoemtGa naar voetnoot2
 
Dat Bacchus d'afkomst van den dondraer wort genoemt,Ga naar voetnoot3
 
Al t'onwaerachtigh, 't welk haer zusters ook bezegelen.
5[regelnummer]
De priesters heeten elk godtvruchtigh zich te regelen,Ga naar voetnoot5
 
Het feest te vieren, al de dienstboôn zich van werkGa naar voetnoot6
 
Onthouden, elke vrou in bont het wynfeestperkGa naar voetnoot7
 
Stoffeeren, 't losse haer in 't wilt te laeten waeien,
 
Het hooft bekranssen, en de wyngertspeer te zwaeien,
10[regelnummer]
En slingren heene en weêr. zy spelden dat men voortGa naar voetnoot7-10
 
d' Aenstaende plaegen van de godtheit, lang gestoort,
 
Kon schutten met deze eer. de moeders en gevrydeGa naar voetnoot10-12
 
Schoondochters zetten korf en hantwerk aen een zyde,Ga naar voetnoot13
 
Bewierooken den godt, en roepen overluit:
15[regelnummer]
O Bacchus, Bromius, Lieüs, rechte spruitGa naar margenoot+Ga naar voetnoot15
 
Van 't vier, herboren kint, en eenige geborenGa naar voetnoot16
 
Van een paer moedren, zoon van Niza, noit geschoren,Ga naar voetnoot17
 
En zekere afkomst van Tione, d'eer van 't lant,Ga naar voetnoot18
 
Die wyn in kuipen perst, en blyden wyngert plant,Ga naar voetnoot19
[pagina 515]
[p. 515]
20[regelnummer]
Nachtlooper, huilebalgh, Iächus, Evan, storter
 
Van kroezen, en wat naem, het zy dan lang of korter,Ga naar voetnoot20-21
 
Uwe eer wort toegekeurt, waer 't volk, u onderdaen,Ga naar voetnoot22
 
Van verre toejuicht: en nu zingenze: koom aen.Ga naar voetnoot23
 
Gy blyft al even jong, onsterflyk, schoon van wezen.
25[regelnummer]
O jongske, gy zult eens ten hemel hooggeprezenGa naar voetnoot25
 
Opvaeren. telkens gy uw horens nederleght,Ga naar voetnoot26
 
Gelyktge een jonge maeght. gy eischte alom uw recht,
 
En overtrokt den gront der Indiaensche mooren,
 
Daer Ganges 't oost omringt. gy strafte in uwen toren,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Aenbiddelyke godt, dien godeloozen aertGa naar voetnoot30
 
Van Penteus, en Likurg, wiens byl geen' wyngert spaert.Ga naar voetnoot31
 
Gy schupte den Tuskaen, die overboort most springen.Ga naar voetnoot32
 
Gy breidelt met den toom twee panters, niet te dwingen,Ga naar voetnoot33
 
Voor uwen wagen, van paepinnen aengebeên,
35[regelnummer]
En dartle satren, en het dronken hooft Sileen,Ga naar voetnoot35
 
Den ouden suffer, die van struikelende beenenGa naar voetnoot36
 
En krommen stok gestut, al suizebollend heenen,
 
Den schuinen ezelsrug beryt, en knikt en schokt.Ga naar voetnoot38
 
Men hoorde een lantgeschrey, waer gy langs heenetrokt,
40[regelnummer]
Geraes van wyven, galm van beuke pyp, en bommen,Ga naar voetnoot40
 
En holle cimbelen, klaroen, en keteltrommen.Ga naar voetnoot41
 
Tebaenen roepen om uw gunst, en uw gena,Ga naar voetnoot42
 
En eeren uw geboôn, behalve, tot haer scha,
 
Het bloet van Mineus, en haer sleep, te los van zinnen,
[pagina 516]
[p. 516]
45[regelnummer]
Die t'onty binnen 's huis, met weven, breiden, spinnen,Ga naar voetnoot45
 
Minerves hantwerk stout hanteeren, onbereitGa naar voetnoot46
 
Ter feest, en houden haer gezin in arrebeit.Ga naar voetnoot47
 
Een wollespinster uit den hoop sprak heel vermeeten:
 
Terwyl alle anderen, hier ledigh, zich vergeeten,
50[regelnummer]
En vieren 't nieuwe feest, laet ons, die onderdaenGa naar voetnoot50
 
Ten dienst van Pallas, een veel wyzer godtheit, staen,
 
Den last des arbeits door vertellingen verlichten,
 
En met een nut verhael by beurte elkandren stichten,Ga naar voetnoot53
 
Tot leerzaem tytverdryf. dit voorstel stemmen al
55[regelnummer]
De zusters. elk begeert datze eerst beginnen zal.
 
Zy, ryk van deze stof, begon zich te bezinnen,
 
En twyfelde ofze woude op dezen voet beginnen
 
Van Dirce, lang befaemt te Babel, aen d'Eufraet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot58
 
Die, zoo 't gemeene volk in Palestyne praet,
60[regelnummer]
Met schubben wert bekleet, en in een' visch verkeerde,
 
In wiens gedaente men haer offer boodt en eerde.
 
Dan dochtze of zy de telgh van vrou SemiramisGa naar margenoot+Ga naar voetnoot62
 
Gedenken zou, die in een duif verandert is,
 
En haere jaeren sleet op tinne en hoogen toren:
65[regelnummer]
Of liefst hoe Naïs zang de jonkheit kon bekooren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot65
 
En door der kruiden kracht in stomme visschen snel
 
Veranderen van vorm, tot dat de plaegh haer fel
 
Ten lange leste trof: of hoe de lieden zagen
 
Den witten moerbayboom, zoo vruchtbaer in het draegen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot69-vlg.
70[regelnummer]
Besmet van jeughdigh bloet, een zwarte moerbayvrucht
 
Voortbrengen. deze stof, verbreit door lantgerucht,Ga naar voetnoot71
 
En vreemt en ongemeen, behaeght haer boven allen,
 
Zy ving dan, spinnende haer wol, dus aen te kallen.Ga naar voetnoot73
 
De schoone Piramus, en Tisbe, een eer in 't oost,Ga naar margenoot+
75[regelnummer]
Gebuurden huis aen huis, elkandere ten troost,Ga naar voetnoot75
[pagina 517]
[p. 517]
 
Daer eer Semiramis, gelyk de faem ontvoude,
 
Het groote Babilon met hooge toornen boude,
 
En muuren van tiras. de buurschap onderlingGa naar voetnoot77-78
 
Holpze eerst aen kennis, eer de liefde hen beving.
80[regelnummer]
De trek nam daeglyx toe, om met der tyt te paeren:Ga naar voetnoot80
 
Maer d'ouders hinderden die niet te hindren waren.Ga naar voetnoot81
 
Van wederzyde groeit de liefde wakker aen.
 
Zy vryden, zonder dat hen iemant kon verstaen,Ga naar voetnoot83
 
Door tekens en gewenk: doch hoeze 't vier meer dekken,
85[regelnummer]
Te sterker komt de vonk het minnevier verwekken.
 
Toen eerst de scheimuur der twee huizen rees om hoogh,
 
Bleef eene dunne spleet, gemerkt van niemants oogh,Ga naar voetnoot87
 
In 't muurwerk: maer hoe zou de min de spleet niet merken?
 
Gy minnaers merkt dit eerst, en wist, om 't hart te sterken,
90[regelnummer]
Hier door te spreeken, en in 't heimlyk na als voor
 
Elkandre minzaem iet te luisteren in 't oor,Ga naar voetnoot91
 
Ook veiligh. Piramus en Tisbe, van weêrzyen
 
Elkanders aêm en lucht inhaelende, onder 't vryen
 
En blaeken, zeiden dik: o muur, wat nydigheit,
95[regelnummer]
Wat afgunst plaeght u, dat gy twee gelieven scheit?
 
Wat waer 't een kleenicheit liet gyze beide paeren!Ga naar voetnoot96
 
Of waer dees gunst te groot dat wy by wyl vergaêren,Ga naar voetnoot97
 
En ellekandre slechts eens kussen, mont aen mont!Ga naar voetnoot98
 
Ook zynwe niet zoo plomp, of weeten uit den grontGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Van 't harte u eeuwigh dank dat wy te zaemen spraeken.
 
Dan kustenze in gesprek vergeefs, en zonder raeken,
 
En wenschten 's avonts spade elkandre een' goeden nacht.
 
Vroegh morgens staenze weêr getrou op hunne wacht,
 
Zoo dra de dageraet, opryzende uit de kimmen,
105[regelnummer]
't Gestarnte allengs verdreef, en schaduwen, en schimmen,
 
De zon den witten ryp en dau uit kruiden zoogh.
 
Zy klaegen momplende eerst, met traenen in het oogh,
 
Hun smart, en hartewee, zoo lang tot datze sluitenGa naar voetnoot108
[pagina 518]
[p. 518]
 
't Gezin heel stil by nacht t'ontglippen, en naer buitenGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Te sluipen op de straet, ja buiten wal en poort,
 
En datze, om niet te wyt te dwaelen van het oort,Ga naar voetnoot111
 
By hen bescheiden, stip te zaemen koomen zouden,Ga naar voetnoot112
 
En in de schaduw van een' boom, gelyk vertrouden,
 
Elkandre vinden by het heerlyk koningsgrafGa naar voetnoot114
115[regelnummer]
Van Ninus, die het oost beheerschte met zyn' staf.Ga naar voetnoot115
 
Hier stont een moerbayboom, gelaên met witte bessen,
 
By eene koele bron, gereet den dorst te lessen.
 
Dit stemdenze. de zon scheen traegh in 't ondergaen.Ga naar voetnoot118
 
Ten leste daeltze in zee. de nacht komt op de baen,
120[regelnummer]
En Tisbe, het gezin bedriegende, geraekteGa naar voetnoot120
 
By nacht ter deure uit, dat noch slot noch grendel kraekte.
 
Zy quam gesluiert aen het graf, en zette vroomGa naar voetnoot122
 
Zich in de schaduwe van dien gemelden boom:Ga naar voetnoot123
 
Want liefde sterkte 't hart: en juist komt uit de bossen
125[regelnummer]
Een dorstige leeuwin, verzaet van bloedige ossen,
 
Beschuimt om haeren muil, van rookend bloet begruist,Ga naar voetnoot126
 
Om in dees bron den dorst te lesschen, daerze ruischt.
 
De Babilonsche Tisbe, in maeneschyn haer ziende,
 
Zocht angstigh een spelonk, die tot lyfberging diende:
130[regelnummer]
Doch onder 't vlugten viel de sluier haer van 't hooft.
 
De brullende leeuwin, die 't velt van vee berooft,
 
Wou, na het lessen van den dorst, weêr boschwaert peuren,Ga naar voetnoot132
 
En vont den sluier, Tisbe ontvallen. zy aen 't sleuren,
 
Besmet en verft het kleet met haer bebloet gebit.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
De vryer Piramus quam spader, om zyn wit
 
Te treffen, uit de stadt, en zagh de leeuweklaeuwenGa naar voetnoot135-36
 
In bloedigh zant gedrukt, geraekt uit schrik aen 't flaeuwen,Ga naar voetnoot137
 
Besterft om 't hooft, en vint den sluier, warm van bloet.Ga naar voetnoot138
 
Och, steent hy, eene nacht moort gruwzaem en verwoetGa naar voetnoot139
[pagina 519]
[p. 519]
140[regelnummer]
Van twee gelieven een, die langst verdient te leven!Ga naar voetnoot140
 
Och arme! dit's myn schult. om my quaemt gy te sneven,
 
Om my, die veel te spa hier aenquam. ik beval
 
Dat gy by duister u liet vinden in dit dalGa naar voetnoot143
 
Van jammer en gevaer. och leeuwen, komtme aenranden.
145[regelnummer]
Spelonkbewooners, scheurt met wreeden klaeuwe en tanden
 
Dit lichaem, en verslint myn godtloos ingewant.
 
Maer suffers wenschen om de doot, van schrik vermant.Ga naar voetnoot147
 
Hy raept den sluier, en genaekt den boom, wiens lommer
 
Haer dekken zou, die hem geduldigh wachte in kommer.
150[regelnummer]
Hy kust den sluier, wringt dien, troostloos zonder moedt,Ga naar voetnoot150
 
In zyne traenen uit, en zeght: ontfang myn bloet.Ga naar voetnoot151
 
Hy stoot het blanke zwaert in zyne borst weemoedigh,Ga naar voetnoot152
 
En rukt het stervende ter wonde uit, root en bloedigh
 
Noch rookende, en stort voort in 't zant op zynen rug.Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Het bloet vlieght op, gelyk het dunne water vlug
 
Uit eene loode pyp, geborsten en gereeten,
 
Om hoogh met een geruisch en berst wort opgesmeeten.
 
De witte bay, van bloet besprengkelt, ziet nu root.Ga naar voetnoot158
 
De struik zuight bloet: de bay zuight purper uit dees doot.
160[regelnummer]
Maer d'andre, naeuwelyx van schrik bedaert, keert weder,
 
Om niet haer' vryer, hier alree geploft ter neder,
 
Ter leur te zetten, en ziet wakker om in 't ront,Ga naar voetnoot162
 
Verlangende en belust hem, met haer' eigen mont,
 
Te melden wat gevaer zy tydigh noch ontvlugte.
165[regelnummer]
Zy ziet de zelve plaets, den zelven boom, en duchteGa naar voetnoot165
 
Of dit de zelve plaets en boom was, om de verf
 
Der moerbay, nu verkeert. terwylze menighwerfGa naar voetnoot167
 
Hier twyfelt, zietze, met de beenen vast op d'aerde,Ga naar voetnoot168
 
Van 't warme bloet bespat, hem spartlen. dit vervaerde
170[regelnummer]
Haer hart zoo byster, dat zy flux te rugge trat
 
Gedootverft, bleeker dan een beukeboomebladt.Ga naar voetnoot171
[pagina 520]
[p. 520]
 
Z'ontstelt zich, als de zee van 't windeken gestreeken,
 
En na een poos haer lief, van zyn geweer doorsteeken,Ga naar voetnoot173
 
Met kennis ziende, slaet weemoedigh voor haer borst,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Misbaert, en trekt het haer aen flarden, vuil bemorst.Ga naar voetnoot175
 
Zy valt op 's vryers lyk, weemoedigh, ongebonden,Ga naar voetnoot176
 
Mengt traenen met zyn bloet, giet traenen in de wonden,
 
En kust hem kermende voor zynen bleeken mont,
 
Begint te weenen: och myn Piraem, dus gewont!
180[regelnummer]
Wat onheil heeftme van uw minne en troost versteeken?
 
Och antwoort my: gy hoort uw allerliefste spreeken.
 
't Is Tisbe die u roept. och hoorme toch. ay til
 
Uw aenzicht op, daer gy ter neêr leght stom en stil.
 
Hy hoorde Tisbes naem, schoon d'oogen zyn geloken,
185[regelnummer]
Slaet d'oogen noch eens op. 't gezicht is schier gebroken.
 
Hy zietze eens deerlyk aen, maer luiktze wederom.Ga naar voetnoot186
 
Toen zy den sluier zagh en kende dootsch en stom,Ga naar voetnoot187
 
En ook d'ivoore schee, nu ledigh van het slaghzwaert,
 
Sprakze: och onzalige, die hier, van my gedaghvaert,
190[regelnummer]
Uit min te mywaert leght gesneuvelt door uw hant,
 
Myn hant is kloek genoeg om 't hart in dezen stantGa naar voetnoot191
 
Te priemen. min vermagh my krachten by te zetten,
 
Om eenen blooten dolk [wie zoume dit beletten?]
 
In 't hart te stooten. ik, een oorzaek van uw doot,
195[regelnummer]
Wil 't lyk nastappen, en, gelyk een lykgenoot,Ga naar voetnoot195-vlg.
 
Dit lyk geleiden. gy, wel deerlyk om beschreien,
 
Die door de doot alleen van my vermoght te scheien,
 
Zult in de doot geensins van my gescheiden zyn:
 
En gy, onze ouders, in het bangste van uw pyn,
200[regelnummer]
Laet evenwel u door ons bede toch beweegen,
 
Op datge hen, die van een' zelven pyl doorregen,Ga naar voetnoot201
 
Bestendigh in hun min, op eenen oogenblik,Ga naar voetnoot202
[pagina 521]
[p. 521]
 
Zich paerden, niet benyt te rusten, vry van schrik,
 
In een en 't zelve graf. gy boom, die met uw takken
205[regelnummer]
Dit eene lyk bedekt, strax twee, bewaer de vlakken
 
En 't bloet, de merken van ons al t'onrype doot.
 
Geef altyt bessen, bruin geverft en purperroot,Ga naar voetnoot207
 
Om onzen droeven rou naer 't leven uit te drukken,
 
Door dees gedachtenis van beide onze ongelukken.
210[regelnummer]
Zoo spreektze, en duwt het spits in haere blanke borst,
 
En stort in 't lemmer, van zyn warrem bloet bemorst.
 
Hun wensch en bede kon de goden zelfs bewegen,
 
Beweeghde ook d'ouders: want de moerbay, uitgedegenGa naar voetnoot213
 
Tot rypheit, valt noch zwart, en d'asch van beide rustGa naar voetnoot214
215[regelnummer]
In eene zelve kruik, die alle elenden sust.Ga naar voetnoot215
 
Hiermede staekteze 't verhael, en voor elx ooren
 
Begint Leukoot aldus, terwyl de zusters hooren,Ga naar voetnoot217
 
Te spreeken: min ontvonkt met heeten minnebrantGa naar voetnoot218
 
De zon, wiens hemelsch vier de lucht en zee en lant,
220[regelnummer]
En wat op d'aerde is voedt en koestert met haer straelen.
 
Nu laet ons 't vryen van de ryke zon verhaelen.
 
Dees godt was d'eerste, zoo de faem te melden plagh,
 
Die Mars en Venus op het bedt boeleeren zagh.Ga naar margenoot+
 
Dees godt is d'eerste, die uit hemelsche gebouwen
225[regelnummer]
Der menschen wandel kan ontdekken en aenschouwen.Ga naar voetnoot225
 
Hy zagh dees euveldaet met droevige oogen aen,
 
En toonde Junoos zoon, den wapensmit Vulkaen,
 
Gemael van Venus, die bedekte sluikeryen,Ga naar voetnoot228
 
En 't heimlyk sluikbedt, niet van Junoos zoon te lyen.
230[regelnummer]
Uit groote onsteltenisse ontschoten zyne hantGa naar voetnoot230-v.
 
De tang en hamer, en de herssens het verstant.
 
Hy smeet en vylt terstont een net van yzerdraeden,
 
Zoo dun, dat niemants oogh dit zien kan, en verraeden.
[pagina 522]
[p. 522]
 
Het fynste dundoek, en het dunste spinneragh,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Dat aen de balken hangt, is grof, by zulk een slagh
 
Van webbe: want geen hant noch vinger kan het voelen,Ga naar voetnoot236-v.
 
En 't is onhandelbaer. dit smeet hy, eer de boelenGa naar voetnoot237-v.
 
Te bedde leggen in het bedde, zacht en warm.
 
Zy werden beide, heet van wellust, arm in arm,
240[regelnummer]
In 't net gevangen, voor dees dartele boelinne
 
Met groote kunst gesmeet. de man van die godinne,
 
Een godt van Lemnos, sluit, eer 't iemant wort gewaer,Ga naar voetnoot242
 
d'Ivoore deuren op, laet al de goôn dit paerGa naar voetnoot243
 
Die schendigh, borst aen borst, aen een gekoppelt lagen,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Hier binnen zien. o schande! een onder al die 't zagen,Ga naar voetnoot245
 
Wenschte ook om 't zoet genot te steeken in dees schant.
 
Toen loegh al 't godendom om 't koelen van dien brant.
 
De hemel wist noch lang van deze klucht te spreeken.
 
Maer Venus wrokkende zocht zulk een' smaet te wreeken,
250[regelnummer]
En strafte Febus, den aenbrenger, los van zin,Ga naar voetnoot250
 
Die 't sluikbed had beschaemt, met een gelyke min.
 
Zoon van Hiperion, wat baet u 't heerlyk blaeken,Ga naar voetnoot252
 
Uw schoonheit, en uw glans, en 't blozen van uw kaeken?
 
Gy, die al 't aertryk brant met uwe heldre toorts,
255[regelnummer]
Leght nu en brant van minne in uwe nieuwe koorts.Ga naar voetnoot255
 
Gy, die het al behoort t' aenschouwen met uwe oogen,
 
Hangt aen Leukotoë geduurigh opgetogen.Ga naar voetnoot257
 
Gy, die uw hemelsch licht de werrelt schuldigh zyt,
 
Vergaept u aen een maeght alleen, terwylge vryt.
260[regelnummer]
Nu rystge vroeger uit den oosten, en daelt laeterGa naar voetnoot260
 
Ten westen, en verlengt, eer uw gespan te water
 
Beneên de westkim zinkt, den kouden winterdagh.
[pagina 523]
[p. 523]
 
By wylen wortge flaeu. gebrek van oordeel achGa naar voetnoot263
 
Slaet u in d' oogen, en verschrikt alom de menschen,
265[regelnummer]
Die, lang in duisternisse, om uw schoon aenschyn wenschen.
 
Gy wort niet bleek, vermits de maen veel laeger staetGa naar voetnoot266
 
Aen 't aertryk, en belet dat gy het aenzicht slaet
 
Ter aerde, maer verbleekt gedootverft van de liefde.Ga naar voetnoot267-68
 
Gy mint deze eene alleen, die u in 't harte griefde.
270[regelnummer]
Klimeen, noch Rodes legt u nu niet in den zin,Ga naar voetnoot270
 
Noch Persa, moeder der Eësche toverin,Ga naar voetnoot271
 
Noch Klitie, die, schoon zy meer wert afgeslagen,Ga naar voetnoot272
 
Met u boeleeren woude, en u alleen behaegen,
 
Te diep in 't hart gewont. Leukotoë leerde u
275[regelnummer]
De vrysters voor als na vergeeten, koel en schuw.
 
Zy wert uit Eurinoom geboren, en gerekentGa naar voetnoot276
 
De bloem van Persenlant, in wierookgeur uitsteekent.Ga naar voetnoot277
 
Dees dochter groeide allengs in schoonheit, ryk van lof,
 
En zulx dat zy hier door de moeder overtrof,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Gelyk haer moeder verre alle andren ging te boven.
 
De vader Orchamus beheerschte steên en hovenGa naar voetnoot281
 
Van 't Achemeensche ryk, en zat ten troon gewytGa naar voetnoot282
 
Met lof, de zevenste na koning Belus tyt.Ga naar voetnoot283
 
In Hesperye weit het avontpaert zyn straelen,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Gevoedert met ambroos, om na het onderdaelenGa naar voetnoot285
[pagina 524]
[p. 524]
 
En daeglyx zweeten 't lyf, vermoeit van arrebeit,Ga naar voetnoot286
 
Te sterken tegens last, den dieren opgeleit.
 
Terwyl de rossen daer verpeistrende zich voedenGa naar voetnoot288
 
Met hemelsch voêr, begint de naere nacht te spoeden,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
En Febus treet, in schyn der moeder, heet van minGa naar voetnoot290-v.
 
En brandende, Eurinooms gewelfde kamer in.
 
Hy ziet Leukotoë, by 't licht der lampe, binnen
 
Met zes paer deernen kloek de fyne webben spinnen,
 
En nu alleens, gelyk de moeder doorgaens heen,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
De dochter kussende, sprak: dienstboôn, laetme alleen.
 
Vertrekt, de moeder hoeft haer kint alleen te spreeken,Ga naar voetnoot296
 
En moetze heimlyk iet ontdekken. hierop weeken
 
De dienstboôn, en de godt bleef onbeluistert byGa naar voetnoot298
 
Het maeghdeken, en sprak: hier zynwe alleen en vry.
300[regelnummer]
Ik ben het eenigh oogh der weerelt, hoogh gezeten
 
Om 't al t'aenschouwen, en het ronde jaer te meeten.
 
De sterfelyken zien door my al wat'er is.
 
Vertroume toe, 'k heb zin in uwe beeltenis.Ga naar voetnoot303
 
Zy schrikte, en van dien schrik quam haer de spil t'ontvallen
305[regelnummer]
En spinrok. zelf de schrik betaemt haer boven allen.Ga naar voetnoot305
 
Hy vryt niet lang, of trekt zyn klaerheit weder aenGa naar voetnoot306
 
En eigen aenschyn. schoon zy langsaem in 't beraên,Ga naar voetnoot307
 
Om d'ongewente van dees klaerheit staet verslegen;
 
Noch kan de glans des godts haer trekken en beweegen.Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Zy lydt terstont gewelt, en kermt en kryt niet luit.
 
Maer Klitie benyt afgunstigh dat dees spruit
 
Dien waerden prys geniet, nu Febus, ingenomenGa naar voetnoot312-v.
 
Van haere min, zyn vier niet maghtigh is te toomen.
 
De zuster Klitie verbittert, brengt terstontGa naar voetnoot314
315[regelnummer]
Dit overspel in 't licht, en melt het mont aen mont
 
Den vader, die gestreng van aert, dit niet kan kaeuwen,
 
Hoewelze smeekende de handen naer den blaeuwenGa naar voetnoot317-v.
 
Alzienden hemel heft, en tuight hoe zy verkracht
[pagina 525]
[p. 525]
 
Dees schennis lyden most. de vader, niet verzacht
320[regelnummer]
Door kermen, delftze diep in d'aerde uit aller oogen,
 
En dekteze met zant. Apol uit mededoogenGa naar voetnoot321
 
Bestraelde d'aerde met zyn straelen, datze spleet,
 
En baende een padt, waerlangs zy, die t'onschuldigh leet,Ga naar voetnoot323
 
't Gedolven hooft om hoogh kon steeken door de kloven:
325[regelnummer]
Maer gy, o maeght, kont om de zwaerte geensins bovenGa naar voetnoot325
 
Geraeken, en most stil berusten in dit graf.
 
De voerman van 't gespan des lichts verdroot dees straf,Ga naar voetnoot327
 
En sedert Faëton de werrelt quam aensteeken,Ga naar voetnoot328
 
Zagh noit bedroefder stuk. hy proefde uit 's hemels streekenGa naar voetnoot329
330[regelnummer]
Door 't steeken van zyn' strael het lichaem, kout en kil,Ga naar voetnoot330
 
En 't bloet natuurlyk weêr t'ontvonken, maer de wilGa naar voetnoot331
 
Van 't strenge nootlot dit naer zyn vermogen keerde.
 
Hierom besprengde hy het lichaem der onteerde
 
En haere grafste met den geur van nektarsop,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
En sprak al klaegende: gy zult nochtans, in topGa naar voetnoot335-v.
 
Verheerelykt, rechtop ten hoogen hemel zweven.
 
Hy sprengde nektar om 't gebeente een' geur te geven,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot337-v.
 
En overgoot het graf met goddelyken geur.
 
De wierookspruit, geplant in klaigront, komt weêr veur,Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
En berst van onder door den bult der grafste heenen:
 
Maer schoon de liefde en min van Klitie onverdweenenGa naar voetnoot341
 
Haer byblyft, en genoegh ontschuldight, sedert zyGa naar voetnoot342
 
Leukotoë verriet by haeren vader: gy,
 
O Febus, moghtze noit na zulk een boosheit lyen,
345[regelnummer]
En toomde uw lusten in. zy, die hem onder 't vryen
[pagina 526]
[p. 526]
 
Te krachtigh had bezint, ontschuilde na dien tyt
 
Der veltgodinnen rey, bleef jammeren, vol stryt,
 
By daegh en ook by nacht, blootshoofts, in koude en hitten,
 
Met ongekemde vlecht op d'aerde nederzitten,
350[regelnummer]
In kille en ope lucht, en leefde, zonder drank
 
Of spys te nuttigen, wel zeven etmael langk
 
By traenen, en gekerm, en dau geduurigh, zonderGa naar voetnoot352
 
Eens op te staen, en zagh den schoonen godt van onder
 
Naer 't aenzicht, keerende haere oogen, nimmer moe
355[regelnummer]
Van spiegelen, verlieft naer Febus oogen toe.
 
Haer voeten, zeght men, dat in d'aerde hechten bleven.
 
De blaeuwe verf verkeert ten deele na haer leven,Ga naar voetnoot357
 
In zeker bloetloos kruit, en blyft noch root geverft,Ga naar voetnoot358
 
En een viool gelyk, bedektze, daerze sterft,Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Den rooden roozemont: en schoon de taeie wortel
 
De beenen vast houde, en hier tegens woele en sportel',Ga naar voetnoot361
 
Noch draeit dees zonnebloem geduurigh het gezicht
 
De zon toe, en volhardt in haeren minneplicht.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot363
 
Zy endight: maer dit schynt een wonder in elx ooren.
365[regelnummer]
Een deel gelooft geensins 't geen zy vertellen hooren,
 
Als gansch onmogelyk: een deel dryft dat de goôn
 
Het al vermogen, maer godt Bacchus zulk een' toonGa naar voetnoot366-67
 
Van maght niet haelen kon. toen maenden d'andre kaerenGa naar voetnoot368
 
De kloeke Alcitoë, die, snel in voort te vaeren,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Het gladde schietspoel schiet door 't opgezette werk.
 
Dees zeide, toen elk zweegh: ik neem geen acht noch merkGa naar voetnoot371
 
Op herder Dafnis min langs Ida, dien de boeleGa naar margenoot+Ga naar voetnoot372
 
Zyn veltgodin, op dat zy haeren moedt eens koele,
 
Veranderde in een rots. zoo wraekbegeerigh zyn
375[regelnummer]
Gelieven onderling: noch 'k melde in welk een' schyn
 
Men Sciton eertyts zagh van man in vrou verkeeren,Ga naar margenoot+
[pagina 527]
[p. 527]
 
Door eene nieuwe wet, van vrou natuur te leeren:Ga naar voetnoot375-77
 
Noch 'k hael niet weder op, o trouwe Celmes u,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot378
 
Die trou waert aen Jupyn, een teder kint, en nuGa naar voetnoot379
380[regelnummer]
Verkeerde in diamant: noch 'k wil ook van Kureten,Ga naar voetnoot380
 
Geteelt uit regen, u iet zeltzaems laeten weeten:Ga naar voetnoot381
 
Ook laet ik Krokus en zyn schoone Smilax staen,Ga naar margenoot+
 
Nu kleene bloemen. 'k wil uw snel gehoor verzaênGa naar voetnoot383
 
Met eenigh nieu verhael. nu hoort eens met uwe ooren
385[regelnummer]
Hoe 't byquam dat Salmaes berucht was, zoo wy hooren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot385
 
En waerom 't water van die bronne 's menschen leên
 
En zenuwen verslapt. de kracht der bron, niet kleen,
 
Is overal bekent, doch d'oirzaek blyft verborgen.
 
De brongodinnen voên, met voesterlyke zorgen,
390[regelnummer]
In een spelonk van Ide, een kint van godt Merkuur
 
En Venus. ieder kon [een gaef van vrou natuur]
 
Zyne ouders aen het kroost des kints volkomen kennen,Ga naar voetnoot392
 
En 't hiet naer deze bey. het liet zich hier niet wennen,Ga naar voetnoot393
 
Na vyftien jaeren, en verliet Jupyns spelonk,Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
En zyne voester Ide uit lust, om vroegh en jongkGa naar voetnoot395
 
Uitheemsche landen, volk, en onbekende stroomen
 
Te gaen bezoeken, en geen zwaericheên te schroomen.
 
De jongen reisde naer de Liciaensche steên,
 
En Karie, wiens grens met Licie is gemeen.Ga naar voetnoot398-99
400[regelnummer]
Hier vont hy 't staende meer, zoo helder in elx oogen,Ga naar voetnoot400
 
Dat elk den gront kon zien. de gront is niet betogen
 
Met meidoorne, en rietboort, en riet, en lies, en bies.Ga naar voetnoot402
 
De vloet is zuiver, en de waterkant bewiesGa naar voetnoot403
 
Met zoôn van weeligh gras, en altyt groene kruiden.
405[regelnummer]
Hier woont de bronmaeght, die in stilte, en schuw van luiden,Ga naar voetnoot405
[pagina 528]
[p. 528]
 
De vogelvangst, noch jaght, noch hantboogh oit hanteert,
 
En met geen bronmaeght noch Diane zelf verkeert.Ga naar voetnoot407
 
De veltgodinnen, haer gezusters, zeght men, stoorenGa naar voetnoot408
 
By wylen dus haer rust: Salmaes, ay steek den horen:
410[regelnummer]
Aenvaert den zwynspriet: hang den koker aen den hals,Ga naar voetnoot410
 
En meng uw ledigheit, in bosschen vol geschals,
 
Met arbeit van de jaght: doch koker, spriet, noch horen,
 
Noch arbeit van de jaght haer allerminst bekooren.Ga naar voetnoot413
 
Zy baed haer schoone leên in bronkristal: dan nam
415[regelnummer]
De zuivre brongodin een' gladden beuken kam,Ga naar voetnoot415
 
En kemde op haere borst de natbedaeude vlechten,
 
En liet zich van de bron, haer' spiegel, onderrechten:
 
Daer zietze in kristalyn wat voeghlyk staet of niet:
 
Dan trektze een kleet aen, daer de strael van 't oogh door ziet,
420[regelnummer]
En gaet op zachte blaên, of 't zachte kruitbed leggen.
 
Zy plukte menighmael de bloemen op de heggen,
 
Of groene weide, en juist met plukken bezigh, toenGa naar voetnoot422
 
Zy hier Hermafrodyt, den jongen, zagh in 't groen,Ga naar voetnoot423
 
Zoo wenschtze om 't geenze ziet, doch komt niet nader treden;Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Of toit zich eerst, beziet van boven tot beneden
 
Het cierlyk kleet, en zet haer aenschyn in een ploy,
 
Zoo voeghlyk, datze niet dan overschoon en moyGa naar voetnoot427
 
Bemerkt in haer gelaet. toen hiefze eerst aen te spreeken:
 
O jongske, waerdigh dat men u een godtheit reken:
430[regelnummer]
Of zytge een godt, men moght u aenzien voor de min:
 
Of zytge een sterflyk mensch, zoo zynze in mynen zinGa naar voetnoot430-31
 
Gelukkigh, uit wier bloet en stam gy zyt geboren,
 
En uwe moeder is geluk en heil beschoren:Ga naar voetnoot433
 
En hebtge een zuster, z' is gelukkigh boven elk,
435[regelnummer]
Met een de voester, uit wiens borsten gy de melkGa naar voetnoot435
 
Met uwe lippen zoogt: maer zaliger dan t'zaemen
[pagina 529]
[p. 529]
 
Alle andren is de bruit, die met u zal verzaemen,Ga naar voetnoot437
 
Gewaerdight uwe hant te trouwen voor 't altaer:Ga naar voetnoot438
 
En hebtge een lieve bruit, ik bidde u neem dit waer.Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Myn wellust wort, ter sluik gelieven aengenaemer,Ga naar voetnoot440
 
U aengeboden. treênwe in eene zelve kamer,
 
Ontbeertge een bruit, zoo neem my voor uw eigen aen.Ga naar voetnoot442
 
Hiermede zweeghze. hy blyft stom en schaemroot staen,
 
En kent geen liefde: maer dit schaemroot wou hem passen.
445[regelnummer]
Men ziet by herrefsttyt, hoe d'appel, ryp gewassen,
 
Zoo root van zynen tak om laegh hangt: hoe ivoor,Ga naar voetnoot445-46
 
Met root bestreeken, bloost: of als men het gehoor
 
Met koperklank verdooft, daer steden, niet te stillen,
 
De maen zien zwymen, en vergeefs verquikken willen.Ga naar voetnoot447-49
450[regelnummer]
De bronmaeght houdt vast aen, dat hy ten minste haer,Ga naar voetnoot450
 
Gelyk zyn zuster, kusse, en toenze alreede zwaer
 
Om dien ivooren hals bleef met haere armen hangen,
 
Begon hy dus: hou op, hou op, of'k ga myn gangen,Ga naar voetnoot453
 
En laet u hier alleen. toen wert Salmaes vervaert,
455[regelnummer]
En sprak: myn vrient, ik laet dees bron, by my bewaert,Ga naar voetnoot455
 
U over: en zy veinst aen eene zy te wyken,
 
En ommeziende gaetze in ruighte leggen kyken,Ga naar voetnoot457
 
Op haer geboge knien. het jongske, hier alleen
 
En onbekeeken, ging vast heene en weder treênGa naar voetnoot459
460[regelnummer]
In 't gras, stak eerst den toon aen d'enkels in het water,Ga naar voetnoot460
 
En strax op 't bad belust, dat laeu is, en 't geklaterGa naar voetnoot461
 
Der aengenaeme bron, trok 't zachte kleet van 't lyf.
 
Daer stont Salmaes voor dit albasten beelt stokstyf,
 
En gloeide, ontsteeken van begeerte om zulk een' naektenGa naar voetnoot464
465[regelnummer]
En schoonen jongeling, en beide d'oogen blaekten:
 
Gelyk de klaere zon in spiegelkristalyn
 
Te rugge stuit. toen kon de bronmaeght in dien schynGa naar voetnoot467
 
Zich naulyx maetigen, noch haere lusten toomen.
[pagina 530]
[p. 530]
 
Zy wil hem kussen en omhelzen, ingenomen
470[regelnummer]
Van minnerazerny. de zinnelooze kon
 
Niet sammelen. hy plompt in 't water van de bronGa naar voetnoot471
 
En lobberende klapt met holle en platte palmenGa naar voetnoot472
 
Der handen op zyn borst uit weelde, en onder 't galmen
 
Van bosch en bronne zwaeit hy d'armen heene en weêr.
475[regelnummer]
En 't schoone lichaem schynt, door 't bronglas, dun en teêr,
 
Als een ivooren beelt, of witte lelibladen
 
In helder kristalyn. de maeght smyt haer gewaedenGa naar voetnoot477
 
Van 't lyf, en roept luits keels: de jonge knaep is myn,Ga naar voetnoot478
 
En springt in 't midden van het vochtigh kristalyn.
480[regelnummer]
Zy vat den worstelaer, en kust hem onder 't woelen
 
En worstelen, en pooght zyn blanke borst te voelen,
 
Te tasten met gewelt, en tegens zynen zin.
 
Hy wringt zich vast rondom, in 't endt bewoeltze uit minGa naar voetnoot483
 
Den vryer, die noch pooght haere armen los t'ontglyen.
485[regelnummer]
Zy strengelt zich rondom den knaep aen alle zyen,
 
Als d'opgegreepe slang zich om den adelaer,
 
Der voglen keizer, krult, terwylze, met gevaerGa naar voetnoot487
 
Om hoogh gevoert, den staert om zynen hals en klaeuwen
 
En vleugels staet, om hem te matten, en benaeuwen:Ga naar voetnoot489
490[regelnummer]
Of als het klimmend veil den groenen olmboom vat:
 
Of als de veelvoetvisch zyn' vyant in het natGa naar voetnoot491
 
Gegreepen houdt, en steekt met alle zyne vinnenGa naar voetnoot492
 
En krachten van zich: en Hermafrodyt, van minnen
 
Afkeerigh, zwicht geensins, en hindert, kout van bloet,
495[regelnummer]
De bronmaeght datze haer gewenschte lusten boet.
 
Noch hielze'r sterk op aen, en hangende aen zyn leden
 
Riep: koelaert, quyt u vry: gy zult, gy zultme hedenGa naar voetnoot497
 
Geensins ontworstelen. o goden, laet niet toeGa naar voetnoot498
 
Dat hy van my, noch ik van hem, het worstlen moe,
500[regelnummer]
Oit afgescheiden blyf. de hemelgoôn verhoorenGa naar voetnoot500
 
Haer bede en wensch: want bey de lichaemen, geborenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot501
 
Om zich te menglen in een lichaem, groeien aen
[pagina 531]
[p. 531]
 
Elkandre, en alle bey de tronien vergaenGa naar voetnoot503
 
In eene tronie, als wy zien hoe door gewenteGa naar voetnoot504
505[regelnummer]
Op eenen zelven stam, een jonge scheut en ente
 
Wordt ingezet, en met den stam ryst in de lucht.
 
Zoo was dit jonge paer, toen zy door minnezucht,Ga naar voetnoot507
 
Elkandre omhelzende, heel dicht te gader drongen,
 
Niet langer twee, maer een verdubbelt mensch, gedwongenGa naar voetnoot509
510[regelnummer]
Tot een, en teffens vrou en man, scheen geen van twee,
 
En waren 't alle bey. Hermafrodyt alreeGa naar voetnoot510-11
 
Zich ziende in dezen schyn te water, daer hy onder
 
Voor man ging, nu half man, en 't lichaem (het was wonder)Ga naar voetnoot513
 
Verzwakt en slapper dan te voren, hief terstont,
515[regelnummer]
De handen met de stem, die nu uit zynen mont
 
Geen mannelyk geluit kon slaen, naer 's hemels boogen,
 
En sprak: o vader, en o moeder, slaet uwe oogen
 
Toch neder, en beschenk uw' zoon, nu man en vrou,Ga naar voetnoot517-18
 
Met deze hantvest dat wat manshooft in den douGa naar voetnoot519
520[regelnummer]
En 't water van dees bron zich dompele en zal sprengen,Ga naar voetnoot520
 
Het weder hallef man en week door uw gehengenGa naar voetnoot521
 
Hier uitga. d'ouders, door 't gebedt des zoons vereert,Ga naar voetnoot522
 
Verleenen dat dees bron de kunne dubbeleert.
 
De klos van 't lang verhael was hiermede afgeronnen,Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
En Mineus dochter spon haer werk, noch onvolsponnen,Ga naar voetnoot525
 
Onteerende den godt, en Bacchus hoogen dagh,Ga naar voetnoot526
 
Wanneer men onverhoet, eer 't een van allen zagh,
 
Vernam een luit geschal van rammelend gedommel,Ga naar voetnoot528
 
Kromhoren, koperklank, klaeroen, en bom en trommel,Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Dat haer in d'ooren klonk. zy roken mir, saffraen:
[pagina 532]
[p. 532]
 
En, 't geen onmooghlyk scheen, het webbe en webbedraênGa naar voetnoot531
 
Bestaen te groenen, en gelyk het veil te kleven,Ga naar voetnoot532
 
Ten deel een wyngertrank te schynen in het weven,
 
De draeden wyngert, en de scheering wyngertblaênGa naar voetnoot534
535[regelnummer]
Te worden, en de druif trok gloeiend purper aen.Ga naar voetnoot535
 
De dagh dook onder, en de westzon ging haer gangen.
 
Men kon niet zeggen, toen de schaduw neêr quam hangen
 
Op 't hooft des aertryx, of het dagh of avont scheen.Ga naar voetnoot538
 
Het was nu schemerlicht, en donker onder een.Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Het hooge dak begon te davren met de wanden.
 
De vette nachtlamp scheen te sparkelen in 't branden,Ga naar voetnoot541
 
Al 't huis in lichten brant te staen. men hoort gedruisch
 
En valsch geluit van wreede ondieren in het huis.Ga naar voetnoot543
 
Terwyl de zusters zich in 't smookend dak verstaekenGa naar margenoot+
545[regelnummer]
Voor 't vier by duister, eer het onheil moght genaeken,Ga naar voetnoot545
 
Begroeit een teder vlies haere ingekrompe leên,Ga naar voetnoot546
 
En d'armen zien bezet met pluimen. duisterheênGa naar voetnoot547
 
Beletten dat men niet met kennis na kan spooren
 
Op welk een wyze zy den eersten vorm verloren.
550[regelnummer]
De vlerken weigren 't lyf te voeren hemelhoogh:
 
Noch hangenze op de pen, die luister geeft in 't oogh.Ga naar voetnoot550-51
 
Zy poogende, als voorheen, te spreeken, waerze liepen,
 
Slaen eenigh fyn geluit naer 's lichaems maet, en piepen,Ga naar voetnoot553
 
Bedroeft beklaegende haer deerlyk ongeval.
555[regelnummer]
Nu woonenze in geen bosch, maer rietendak en stal,Ga naar voetnoot555
 
En schuw van hemelsch licht, versteeken zich in huizen
 
By nacht, als nachtgebroet, geheeten vledermuizen.Ga naar voetnoot557
 
Door zulke wonderdaên groeit Bacchus groot gezagh
 
Te Tebe, en zyne moey, vrou Ino, maekt gewaghGa naar voetnoot559
560[regelnummer]
Van dezen nieuwen godt, geviert van stede in stede.
[pagina 533]
[p. 533]
 
Zy, d'eenige van haer gezustren, blyft te vrede
 
In zulk een zwaericheit, behalve dat de smert
 
Der zusteren haer grieft. maer Juno zagh hoe 't hart
 
Van Ino trots wert, mits zy Atamas bezinde,Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Een' waerden bedgenoot, en trotste op haer beminde
 
En brave kinders, en den godt, haer voesterkint.Ga naar voetnoot566
 
Zy kon dit geenerwys, door nydigheit verblint,
 
Verduwen, en begon by zich aldus te mompelen:
 
Kon lest een bastert die Tirreensche zeemans dompelen,Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
Verdrinken, en in zee verandren in dolfyns,
 
Het ingewant des zoons, vermomt als met een gryns,
 
Door d'eige moeder fel op 't velt aen flarden trekken,Ga naar voetnoot571-72
 
En Mineus dochters wreet met vederen bedekken;Ga naar voetnoot573
 
En zal de koningin der goden zonder wraek
575[regelnummer]
Haer leet beschreien? is 't genoegh in onze zaek?Ga naar voetnoot575
 
Is dit al onze maght? hy leeraert door zyn voorbeelt
 
Wat onze grootheit voeght: en billyk dat men oordeelt,
 
En leert uit 's vyants styl wat recht eischt en gezagh.Ga naar voetnoot577-78
 
Het bleek aen Penteus moort wat razerny vermagh.
580[regelnummer]
Waerom wort Ino niet door wraek in rou gewikkelt,
 
En naer het voorbeelt van haer zustren aengeprikkelt?Ga naar voetnoot581
 
Een dootsche nedergaende en naere en donkre baen,Ga naar margenoot+.
 
Beschaduwt van den yp, en giftige ypeblaên,Ga naar voetnoot583
 
Loopt naer den afgront, en de traege jammerpoelenGa naar voetnoot584
585[regelnummer]
Verwekken dampen. alle eerst overleênen woelen,
 
En 't versch gedompelt en begraven zielendomGa naar voetnoot585-86
 
Komt derwaert zakken, langs dees heirbaen, naer en stom.
 
De bleeke en dootsche schrik, en winter, kil bevroren,
[pagina 534]
[p. 534]
 
Beslaen een lange streek dien omwegh, scherp van doren.Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
De nieu aenkomende gestorve geesten staen
 
En twyfelen waer langs zy veilighst heenegaenGa naar voetnoot590-91
 
Naer Plutoos hof en stadt, die ruim is in 't bevangen,Ga naar voetnoot592
 
En duizent poorten telt, om d'overleên t'ontfangen
 
Met ope deuren: en al eveneens gelyk
595[regelnummer]
De stroomen van alom in zee, zoo waterryk,
 
Afbruizen, even zoo vervloeien alle zielen
 
Ten afgront, zonder dat die wyken t'enge vielenGa naar voetnoot597
 
Voor 't volk, en d'afgront oit al d'aenwas en 't getal
 
Der schimmen wiert gewaer. hier waeren overal
600[regelnummer]
De geesten, zonder vleesch, en bloet, en aêr, en beenen.Ga naar voetnoot600
 
De zommigen gaen hier ter vierschaer' naer beneenen,Ga naar voetnoot601
 
De zommigen ten hove: een ander deel hanteertGa naar voetnoot602
 
De vrye kunsten, eer in hunnen tyt geleert:Ga naar voetnoot603
 
Een deel wort elders wreet gepynight naer elx waerde.
605[regelnummer]
Der goden koningin daelt toornigh onder d'aerdeGa naar margenoot+
 
Dus verre, en geeft haer' wrok en wraekzucht zoo veel toe,
 
Dat zy het hemelsch hof verlaete, en derwaert spoe.
 
Zy komt'er naulyx, of de helsche drempels moeten
 
Van schroomte sidderen voor haer gewyde voeten.Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
De booze helhont stak dry hoofden uit zyn hol,
 
En baste drywerf met dry keelen luit en dol.
 
Zy roept de zusters van den nacht, ter straff' gekoren,Ga naar voetnoot612
 
Dry godtheên, noit verzoent, die zitten, heet van toren,
 
Recht voor de poorten van den kerker, bang en wreetGa naar voetnoot614
615[regelnummer]
Gesloten met een slot van diamant gesmeet.Ga naar voetnoot615
 
Zy kemden 't slangenhaer, pekzwart en zonder luister.
[pagina 535]
[p. 535]
 
Zoo dra deze alle dry haer zien by schemerduister,
 
Staenze uit de rechtbank der gedaeghden overent,Ga naar voetnoot618
 
Voor zulk een majesteit. daer zietze in groote elend
620[regelnummer]
Hoe Titius den gier zyn ingewant laet vreeten,Ga naar voetnoot620
 
En negen bundren lants beslaen kan, ruim gemeeten:Ga naar voetnoot621
 
Hoe 't water Tantalus ontzakt in dezen gront,Ga naar voetnoot622
 
En appels boven 't hooft ontglippen zynen mont.
 
De steen van Sisifus rolt eeuwigh op en neder.Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Ixion wort aen 't radt gewentelt heene en weder,Ga naar voetnoot625
 
En volght en vlugt zich zelf. de moordende afkomst vanGa naar voetnoot626-vlg.
 
Den koning Danaüs, een zaet dat bruigoms kan
 
Den strot afsteeken, put geduurigh in 't geschemer
 
Vergeefs het water met den bodemloozen eemer.
630[regelnummer]
De koningin, die 't al met grimmige oogen ziet,
 
Vooral Ixion, en toen Sisif, zeght: bediet
 
Ons grondigh waerom dees in eeuwigheit moet lyen,
 
Zyn eigen broeder niet. een hooft, vol hoovaerdyen,Ga naar voetnoot633
 
Een eenige Atamas, die my, en mynen heerGa naar voetnoot634
635[regelnummer]
En bedgenoot trotseert, bekleet met prys en eer
 
Een overweeligh hof. z'ontvout in 't lang met eenen
 
Den oirsprong van haer' wrok, en reize herwaert heenen,
 
En watze wil en eischt, dit is, dat Kadmus hofGa naar voetnoot638
 
Nu instorte, Atamas, gemaelt tot gruis en stof,Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
Door Razernyen tot een schelmstuk werd gedreven.Ga naar voetnoot640
 
Zy mengt, om dezen eisch een grooter kracht te geven,
 
Geboôn, beloften, en gebeden, heet op straf,
[pagina 536]
[p. 536]
 
En perst de godtheên wat zy zoekt ernsthaftigh af.
 
Op zulk een rede schud Tisifone, vol wrokken,Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Het gryze slangenhaer, en slaet haer adderlokkenGa naar voetnoot645
 
Voor haere troni wegh, en spreektze in 't ent dus aen:Ga naar voetnoot646
 
Staek vry uw rede: hou uw' last alree voldaen.
 
Vertrek uit dit gebiet, waerin de zielen zuchten,
 
En geef u weder naer den hemel, vol genughten.
650[regelnummer]
Der goden koningin voer vrolyk naer om hoogh,
 
En tredende in haer hof, wert van den regenboogh,Ga naar voetnoot651
 
Haer kamerjoffer blyde onthaelt, en vocht bestreeken,Ga naar voetnoot652
 
Besprengt met zuivren dau. maer Tisifoon, ontsteeken
 
Van haet en gramschap, greep haer fakkel, nat van bloet,
655[regelnummer]
En sloegh een bloetroot kleet, noch druipende, verwoet
 
Om 't lyf, en gorde een slang, die krom was, om de lenden.Ga naar voetnoot656
 
Zoo staptze uit dees spelonk, geleit door d'eer der benden,Ga naar voetnoot657
 
Angstvallighheit, en Rou, en Schrik, en Razerny,Ga naar voetnoot658
 
Die 't hooft schud. ieder zeght dat Eols hof in ly,Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
De posten schudde uit schrik, daerze op den drempel trapte,
 
d'Ahorne deur verbleekte, en 't licht te rugge stapte,
 
De klaere zon bezweem. zelf Atamas verschrikt,Ga naar voetnoot662
 
Voor dees gedroghten, nu de torts in d'oogen blikt,Ga naar voetnoot663
 
En d'echtgenoote schrikt. zy willen 't hof begeven.
665[regelnummer]
Maer neen, o neen, de vloek Erinnis, aengedrevenGa naar voetnoot665
 
Van gramschap, schiet'er voor, en zet zich in de poort.
 
Zy steekt haere armen, dicht met addren, heet op moort,
 
Bevlochten, uit, en schud het hooft, dat alle slangen.
 
Die over haere borst om hooft, en schouders hangen,
670[regelnummer]
Aenhissen, schuifelen, en braeken 't rotte bloet,Ga naar voetnoot670
[pagina 537]
[p. 537]
 
En drillen met de tong, gespitst en root van gloet.Ga naar voetnoot671
 
Zy neemt twee slangen, snel uit haer perruik getogen,Ga naar voetnoot672
 
En schietze krullende, met al haer helsch vermogen,
 
Hun beide grimmigh toe, die fel langs Inoos borst,
675[regelnummer]
En 't vel van Atamas heenkruipen, vuil bemorst,
 
Waerop de gruwzaeme gedachten binnensluipen,
 
En zonder 't lichaem eens te quetsen, hen bekruipen.
 
't Verstant wort flux geraekt. ook brogtze uit 's afgronts nachtGa naar voetnoot678
 
Verscheiden moortvenyn; het schuim der hellewacht,Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
Het spogh der poelslange, en de tuimelende spooken,Ga naar voetnoot680
 
Vergeetenheit, stikblint, den Moort, om quaet te stooken,Ga naar voetnoot681
 
Verwoetheit, traenen, en volop van schelmery.Ga naar voetnoot682
 
Zy stampteze onder een, en goot rot bloet hier by,Ga naar voetnoot683
 
Geroert met woutscherley, en kookte het vermetel,Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
Gebrouwen met vuil bloet, in eenen kopren ketel,
 
Tot overloopens toe. terwylze door de pynGa naar voetnoot686
 
Vast sidderen, beroert het dolle moortvenynGa naar voetnoot687
 
Het binnenste van 't hart. de nachtkol, niet te paeien,
 
Snort menighmael de torts rondom met ommezwaeien,
690[regelnummer]
En slaet in d'ope lucht een' ring van vlam en vier.
 
Zoo keertze zegenryk verrichter zaek van hierGa naar voetnoot691
 
Naer 't lichaemloos gewest. zy legt by haere benden
 
Den slangegordel af, die 't kleet sluit om de lenden.
 
De razende Atamas aen 't schreeuwen in het hof:
695[regelnummer]
Welaen gezellen, spant uw netten, hier is stof,
 
In dees bosschaedje. strax isme een leeuwin verscheenen
 
Met een paer jongen: en hy volght met vlugge beenen
 
Verbystert zyn genoote op haeren hiel, zoo snelGa naar voetnoot698
 
Als waerze een boschgedierte, en rukt afgryslyk fel
[pagina 538]
[p. 538]
700[regelnummer]
Den lachenden Learch, die hem de tedere armen
 
Noch toesteekt, uit den schoot der moeder, flux aen 't kermen,
 
En slingrende het kint, gelyk een slinger snort,
 
Wel tweewerf om zyn hooft, of drywerf, aengeport
 
Van dolheit; klinkt het hooft en bekkeneel te pletter
705[regelnummer]
Op eene scherpe rots, bespat van bloet en etter.
 
De moeder, op dien moort aen 't hollen met een drift,
 
Het zy van droefheit, of door smettende vergift,
 
Zet eene keel op, loopt met ongebonde haeren,
 
Geslingert om het hooft, en onder dit misbaeren
710[regelnummer]
[Nu hoort het moeders hart naer schreien noch gekerm]
 
Draeght kleenen Melicert op haeren naekten arm,
 
Gilt vreeslyk, Euohe, godt Bacchus. Juno lachteGa naar voetnoot712
 
Nu zy hoort noemen dien zy t'onderdrukken trachte,Ga naar voetnoot713
 
En sprak: dit voordeel trektge uit uwen voesterling.Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Een rots hangt op de zee, van onder door den spring
 
Der baren uitgehoolt, en 't ruischende geklater.Ga naar voetnoot715-16
 
Haer hol gewelf beschut het overschaduwt water
 
Voor dichten regen, die het strant treft en de ree.
 
De klipt valt boven hardt, en biedt de bare zeeGa naar voetnoot719
720[regelnummer]
Het voorhooft. Ino [want de razernye zette
 
Haer kracht by] steeg'er op, en sprong, eer 't een belette,Ga naar voetnoot721
 
Niet eens beteutert, met de vrucht af in de ruimt'Ga naar voetnoot722
 
Der baren, dat het plompt, en 't zoute water schuimt.
 
Maer Citerea ziet met medelydende oogenGa naar voetnoot724
725[regelnummer]
Deze onverdiende straf der nichte aen vol medoogen,Ga naar voetnoot725
 
En smeekt den oom aldus: o waterheer Neptuin,Ga naar voetnoot726
 
Wien eene tweede maght te lot viel, om den tuin
 
Der wateren te hoên, ik bidde om groote zaeken.Ga naar voetnoot727-28
[pagina 539]
[p. 539]
 
Indienwe, die weleer uit zeeschuim 't hooft opstaeken,Ga naar voetnoot729
730[regelnummer]
En midden in de zee geboren zyn, gena
 
Verdienden; komt myn naem den biddenden te sta,Ga naar voetnoot731
 
En noemt de Griek my naer het zeeschuim, help de mynen,Ga naar voetnoot732
 
Diege in 't Ioonsche meer ziet hobbelen en quynen.Ga naar voetnoot733
 
Ontfang haer in 't getal der godtheên van de zee.Ga naar voetnoot734
735[regelnummer]
Neptuin bewillight haer met knikken deze be,
 
Beneemt de moeder en de vrucht het sterflyk wezen,
 
En geeftze een' naem, en glans, en maght, met recht te vreezen,Ga naar voetnoot737
 
Verkeerende gedaente en naem om Venus zucht.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot738
 
Zy heet Leukotoë, Palemon haere vrucht.Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
De droeve joffers van Sidonie bewogen,Ga naar voetnoot740
 
Het voetspoor van mevrou, zoo snel als zy vermogen,Ga naar voetnoot741
 
Nastrevende, zien op de rots den voetstap staen,Ga naar voetnoot742
 
En twyflen langer niet hoe 't met haer is gegaen,
 
Beklaegen Kadmus huis met kermen en misbaeren,
745[regelnummer]
Verscheuren het gewaet, en trekken vlecht en haeren,Ga naar voetnoot745
 
Al schreiende uit het hooft, mits 's hemels koninginGa naar voetnoot746
 
Uit nyt, zoo zeggen zy, te straf met dees boelin
 
Dus omsprong. dies Jupyns genoote, om dit versmaedenGa naar voetnoot748
 
En lastren, zeide: 'k wil u ook, die t'onberadenGa naar voetnoot749
750[regelnummer]
Ons lastert, stellen tot een' spiegel van myn' haet
 
En grootste wreetheit. op dit dreigen volght de daet:Ga naar voetnoot751
 
Want Inoos allertrouste en vroomste sprak weemoedigh:Ga naar voetnoot752
 
Ik wil de koningin, al t'ongelukkigh, spoedighGa naar voetnoot753
 
In 't water volgen, en zy wil terstont van lastGa naar voetnoot754
755[regelnummer]
Aftuimelen, maer hangt aen eene steenrots vast,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot755
 
En rept noch roert zich niet. een andere uit ontfermen
 
Wil voor de borst slaen, en gevoelt terstont haere armen
[pagina 540]
[p. 540]
 
Verstyven. d'andre wil nu d'armen naer de zeeGa naar voetnoot758
 
Uitstrekken, doch blyft staen, verstyft van hartewee.Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Een andre rukt het haer ten hoofde uit, maer de vinger
 
Verstyft in 't haer, en elk byzonder houdt een' slinger
 
Een' zwier en hantgebaer, en zagh bedrukt van smert,
 
Gelykze zagh toen zy van vorm verandert wert.Ga naar voetnoot761-63
 
Een deel wort eene vlugt van vogelen, gedreven
765[regelnummer]
Op hunne pen aen zee, die rondom Tebe zweven.Ga naar voetnoot765
 
Dus lang wist Kadmus niet van 's dochters ongeval,Ga naar voetnoot766
 
Noch van zyn neefke, bey gerekent in 't getalGa naar voetnoot767
 
Der zeegoôn. hy gemat van rouwe en ongelukken,Ga naar voetnoot768
 
Door eene lange ry van rampen, die hem drukken,
770[regelnummer]
En door voorspooken, lang en menighwerf gezien,Ga naar voetnoot770
 
Bewogen, liet zyn' staet, gelyk geperst te vliên,Ga naar voetnoot771
 
By nootlot van de plaetse, en geensins by zyn eigen.Ga naar voetnoot772
 
Hy zworf in ballingschap, vermydende het dreigen
 
Der ongevallen met zyn trouwe Hermioon,
775[regelnummer]
Lant in Illirikum, het sukklen lang gewoon.Ga naar voetnoot775
 
Hier beide stokout, en gebroken van elende,
 
Het voorgaende ongeval, en zwaericheên in 't ende
 
Ophaelende onderling, sprak Kadmus: zou de nytGa naar voetnoot776-78
 
Van 't wreede bronserpent, misschien een' godt gewyt,Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
Dat ik, in ballingschap, van Sidon wechgedreven,
 
Met myne speer doorstak, en hechte, daer 't bleef kleven;Ga naar voetnoot781
 
Zou 't zaeien van 't gebit des holdraeks, vol venyn,
 
In weelige akkerklay, ook eenige oorzaek zynGa naar voetnoot783
 
Van alle dit verdriet; toen ik van Sidons paelenGa naar voetnoot784
785[regelnummer]
Beotie eerst bezocht, vermoeit van ommedwaelen?Ga naar voetnoot785
[pagina 541]
[p. 541]
 
Doch blyven alle goôn gestoort tot dezen dagh,
 
Zy staen dan toe dat ik van vorm verandren magh
 
In een gevlakte slang: en naulyx dit gesproken,Ga naar voetnoot788
 
Verkeert hy in een slange, en voelt het lyf belokenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot789
790[regelnummer]
Met gladde schubben, en de harde huit gedekt
 
Met blaeuwe spikklen, en zyn borst vooruit gestrekt,Ga naar voetnoot791
 
Beginnen alle bey de beenen te verdunnen,
 
En scherp en langworpt aen elkandere te runnen.Ga naar voetnoot793
 
Toen schooten d'armen hem nog over, mat en moe.Ga naar voetnoot794
795[regelnummer]
Dees reikte hy uit min zyn lieve weêrga toe,
 
En sprakze minzaem aen; terwyl met rou bevangen,
 
De traenen bigglen langs veranderende wangen:Ga naar voetnoot797
 
Koom herwaert, trougenoot: koom herwaert, droeve vrou.
 
Omhelsme noch, zoo lang, in 't jongst' van dezen rou,Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
My nog iets overschiet. vat myne hant, zoo langeGa naar voetnoot800
 
Ik noch de handen roere, en in een gladde slange
 
Niet gansch herschapen ben. hy wou nog spreeken, maer
 
De tong in twee gesplitst, viel d'uitspraek hem te zwaer,Ga naar voetnoot803
 
En smolt al spreekende. hy schuifelde by vlaegen,Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Wanneer de mont zyn leet en onheil uit wou klaegen:
 
Dees stem liet hem natuur behouden. d'echtgenoot
 
Sloegh voor haer bloote borst, en riep in dezen noot:
 
Rampzaelge Kadmus, blyf. wilt gy van ons vertrekken?
 
Hoe is 't myn Kadmus? och schud uit dees slangeplekken.
810[regelnummer]
Waer zyn uw voeten? waer uw schouders, handen, verf,
 
En aengezicht? waerom hervormen, eer ik sterf,
 
De goden my, terwyl ik spreeke, ook niet in slangenGa naar voetnoot812
 
Van zulk een' aert? hy likt, terwylze spreekt, haer wangen,
 
En kruipt noch minzaem in zyn liefstes zachten schoot,
815[regelnummer]
Als haer noch kennende, en vertroostze in dezen noot,
 
Omhelsdeze naer zyn gewoont', gelyk voorheenen,
 
En vatteze om den hals. het hofgezin verscheenen,Ga naar voetnoot817-vlg.
[pagina 542]
[p. 542]
 
Verschrikt hierom. 't gekamt paer slangen streelt niet valsch
 
Uit vrientschap elk zyn ga met tonge en zachten hals.
820[regelnummer]
Zy in der yl gepaert, gaen vreedzaem heene, en blaeken
 
Van minne in 't naeste bosch, waerinze zich verstaeken.
 
Zy quetsen niemant, noch zyn voor geen' mensch vervaert,
 
Altyt gedenkende aen hunn' vorm en eersten aert.
 
Noch troostenze evenwel elkandre met vermaenenGa naar voetnoot824
825[regelnummer]
In dees verandring, nu heer der IndiaenenGa naar voetnoot825
 
Hun neef, godt Bacchus, in het oost wort aengebeên,
 
Dat hy veroverde, dien ook d'Achaische steênGa naar voetnoot827
 
Met kerken eeren, veil, en groene wyngertlover.Ga naar voetnoot828
 
Nu schoot'er een alleen in dees verandringe over,
830[regelnummer]
Een telgh, gesproten uit dien overouden stam,
 
Akrisius, de zoon van Abas, die noch gramGa naar voetnoot831
 
De poort van Argos voor godt Bacchus hiel gesloten,
 
En dezen nieuwen godt, met zyne bontgenooten,
 
Beoorloghde, aengezien hy geenerwys gelooft
835[regelnummer]
Dat dees een godtheit is, noch Perseus, Argos hooft,Ga naar voetnoot835
 
Een zoon van Jupiter, uit Danaë geboren,
 
Toen hy, in schyn van gout, afregende in den toren.
 
Noch roude 't hem eerlang [zoo sterk is waerheit] datGa naar margenoot+Ga naar voetnoot838
 
Hy Bacchus hoonde, en al te stout gelochent hadt
840[regelnummer]
Van wien helt Perseus sproot. een van dees twee verheven
[pagina 543]
[p. 543]
 
Is nu de hemel tot een ryxtroon in gegeven;Ga naar voetnoot840-41
 
En d'ander, keerende met zegenryken buit,Ga naar voetnoot842
 
Bezweeft de dunne lucht, en breit de vleugels uit,
 
En hangende op zyn pen, daer Libiaensche zanden
845[regelnummer]
Opwellen, liet het bloet neêrdruppen, langs de stranden,Ga naar voetnoot845
 
Van 't yslyk slangenhooft der gaepende Meduis,Ga naar voetnoot846
 
Waeruit een vruchtbaer zaet, en allerley gespuis
 
Van slangen sproot: dus moet elkeen dees zantzee schuwen,
 
Om booze slangen, die venyn ten bek uitspuwen.
850[regelnummer]
Van hier snort Perseus door de lucht van volk tot volk,Ga naar margenoot+
 
Dan hier dan elders heen, gelyk een waterwolk.
 
Hy ziet de menschen uit de lucht om laegh verkeeren.
 
Hy ziet den Ysbeer en den Kreeft, met scherpe scheeren,Ga naar voetnoot853
 
Wel drywerf in 't gestarnt'. dan dryft hy oost, dan west,
855[regelnummer]
En voor den nacht beducht, genaekende op het lest,Ga naar voetnoot855
 
Wou vliegende geensins zich 't schemerlicht vertrouwen,Ga naar voetnoot856
 
Dies streek hy in het west, daer Atlas zyn landouwen
 
Regeert, en zoekt hier rust, zoolang tot d'avontstar
 
De morgenstar, en voort de morgenstar de kar
860[regelnummer]
Der zonne opwekken koom'. de grootste mensch van allen,
 
Iäpets sterke zoon, heerscht hier naer zyn gevallen,
 
Geheeten Atlas. zee en aertryk dient en eert
 
Den koning, daer de zon, als zy ten weste keert,
 
In 't water wort onthaelt, gewelkomt in de baren,Ga naar voetnoot864
865[regelnummer]
Wanneerze, rennens moe, ter herberge in koom' vaeren.Ga naar voetnoot865
 
Hy weit hier duizenden van schaepen, en met een
 
Ontelbaer horenvee, bezit het lant alleen
 
En 't gansche lantgewest, en bout vergulde hoven,Ga naar voetnoot868
 
Ook boomgaerden, die hem het gouden ooft beloven.
[pagina 544]
[p. 544]
870[regelnummer]
De vlugge Perseus zey: heer koning maektge staetGa naar voetnoot870
 
Op uwen hoogen stam; ik ik ben uit het zaet
 
Gesprooten van Jupyn. indien u wondren lusten,
 
Vraegh naer ons daeden. 'k zoek hier eenen nacht te rusten.
 
Nu dacht de koning aen het nootlot dus gespelt
875[regelnummer]
Door Temis mont, gelyk d'aeloude faem vermelt:Ga naar voetnoot875
 
O koning Atlas, 'k zie van verre een' dagh genaeken
 
Dat alle uw hoven, die van goutgeele appels blaeken,
 
En schittren, root van gout, den zoon des dondergodtsGa naar voetnoot878
 
Gedyen tot een' roof en plondringe, en hy trots
880[regelnummer]
Zeeghaftigh met dien buit en ryxschat heen ga stryken.
 
De koning, na dien tyt beducht voor zyne ryken,
 
Omheint den boomgaert met ringmuuren, hoogh en vast,Ga naar voetnoot882
 
En heeft een' grooten draek de scherpe wacht belast,
 
Ook alle uitheemschen streng uit zyn gebiet gebannen.
885[regelnummer]
Nu zeght hy Perseus aen: vertrek, o ingespannen
 
En stouten roover, flux van hier uit myne steên,Ga naar voetnoot885-86Ga naar voetnoot886
 
Met zulk een' valschen roem van uwe dapperheên.Ga naar voetnoot887
 
Jupyn, der goden godt, bestaet u geenerwyze.Ga naar voetnoot888
 
By graeuwen blyft het niet: maer dreight, zoo hy niet ryze,Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
Met opgeheve vuist dien onbeleefden gast,
 
Die smeekt, en draelende, op geen dreigementen past,
 
Zyn deught roemt, schoon hy is een veel onsterker vechter:Ga naar voetnoot890-92
 
Want wie was sterker dan de koning Atlas. echterGa naar voetnoot893
 
Sprak Perseus: aengezien gy ons uw gunst onthout,
895[regelnummer]
Aenvaert dit schoon geschenk, en omgekeert biet stoutGa naar voetnoot895
[pagina 545]
[p. 545]
 
Met zyne slinke hant hem 't gaepend hooft, vol slangen,
 
Meduzaes morssigh hooft, met addrenhaer behangen,
 
Herscheppende Atlas in een' steenbergh, steil en schuin,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot897-98
 
Den baert en haer in bosch, het hooft in eene kruin
900[regelnummer]
Van steen, de schouders en de handen van gelykenGa naar voetnoot900
 
In bult, en heuvelen, van waer men ver kan kyken.
 
Daer staet hy hoogh en vast, en ongemeeten grootGa naar voetnoot902
 
In 't oogh van overal, en stut voor vallens noot,
 
[O goden, 't was uw wil] met zyne kruin 't gewemelGa naar voetnoot904
905[regelnummer]
Van 't heir der starren, en den starrelichten hemel.
 
Eool, de wintgodt, hiel de winden in het slotGa naar voetnoot906
 
Des kerkers vast geboeit. de morgenstar, 't gebodt
 
Van vrou natuur gewoon te volgen op haer plekken,
 
Om 't menschelyk geslacht ten arbeit op te wekken,
910[regelnummer]
Bescheen den hemel, als helt Perseus reisgezint
 
De vlugge hielvlerk aen de hielen gespt, en bint
 
De sabel op de zy, om weder luchtigh boven
 
Met snelle hielingen de dunne lucht te kloven,Ga naar voetnoot913
 
En laetende overal ontelbaer volk en steên,Ga naar voetnoot914
915[regelnummer]
Zagh Etiopers, en gansch Moorenlant, met eenGa naar voetnoot915
 
Het ryk van Cefeus, daer Jupyn, het hooft der goden,
 
Geheeten Ammon, al te streng in zyn geboden,Ga naar voetnoot917
 
d'Onnoosle Andromeda door zyn orakel dwongGa naar margenoot+Ga naar voetnoot918
 
Te boeten het misbruik van moeders trotse tong.Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
Zoo dra helt Perseus hier de dochter, root bekreeten,
 
Zagh aen een steenrots vast geklonken met een keten,
[pagina 546]
[p. 546]
 
Geleekze in zyn gezicht een kunstigh marmerbeelt,
 
Had niet een luchtje met de blonde vlecht gespeelt,
 
En zagh hy d'oogen niet van jammeren gezwollen,
925[regelnummer]
En laeuwe traenen langs de kaeken nederrollen.
 
Hy wort onkundigh van het minnevier ontvonkt,
 
En staet een poos verstomt, daer 't oogh de maeght belonkt,Ga naar voetnoot922-27Ga naar voetnoot927
 
Dies hem de min bykans het vliegen leert vergeeten.Ga naar voetnoot928
 
Hy sprak: o jongkvrou, wie geen hantboey past noch keten,Ga naar voetnoot929
930[regelnummer]
Neen zeker, neen voorwaer, maer eer een minnebant,
 
Die twee gelieven houdt verbonden, hant aen hant.
 
Ay melt ons uwen naem en lant. wat houdt u heden
 
Gebonden? zy zwyght stil in 't eerste, en geeft geen reden,
 
En 't geen een dochter voeght, ontziet uit schaemte een' manGa naar voetnoot934
935[regelnummer]
Te spreeken: en dewyl zy hant noch vinger kanGa naar voetnoot935
 
Verroeren, wouze zich met zedigh schaemroot dekken:
 
Noch dektze d'oogen met de traenen, die vast lekken
 
En bigglen langs de wang, en om hem geenen schynGa naar voetnoot937-38Ga naar voetnoot938-vlg.
 
Te geven datze ontziet, in dootsgevaer en pyn,
940[regelnummer]
Haer schult te melden aen den ridder, die verslagenGa naar voetnoot940
 
Ernsthaftigh aenhiel, meltze in 't ende op zyne vraegen
 
Haer' naem, en vaderlant, en hoe de moeder vroeghGa naar voetnoot942
 
Elk trotste, en zulk een' roem op haere schoonheit droegh.
 
Maer eer zy endight komt de gansche zee opruisschen.
945[regelnummer]
Het zeegedroght begint te snorken en te bruisschen,Ga naar voetnoot945
 
Met eene afstortinge van baren herwaert aen,Ga naar voetnoot946
 
En schiet een' waterbergh van golven, daerze staen,Ga naar voetnoot947
 
Op 's jongkvrous bloote borst. de maeght, bykans bezweeken,Ga naar voetnoot948-vlg.;
 
Begint luits keels uit schrik een strantklok op te steeken.Ga naar voetnoot949
[pagina 547]
[p. 547]
950[regelnummer]
Haere ouders staen bedrukt en eveneens onstelt,Ga naar voetnoot950
 
En droevigh by hun pant, en huwbre, en zy, wien 't gelt,Ga naar voetnoot951
 
Met reên ter doot bedroeft. zy zetten met vermaenenGa naar voetnoot952
 
Haer geene hulp by, maer misbaer en maght van traenen,
 
Naer tyts gelegenheit, en hangen afgeklaeghtGa naar voetnoot954
955[regelnummer]
Bestorven om den hals der vast gebonde maeght.
 
Toen sprak de vreemdeling: gy hebt noch tyt te schreien,
 
Maer om te helpen dient men hier niet lang te beien.
 
Indien ik Perseus, zoon van Jupiter, den godt
 
Der goôn, en Danaë, die in het torenslot
960[regelnummer]
Hem in haer' schoot ontfing, gelyk een' gouden regen:Ga naar voetnoot959-60
 
Indien ik Perseus [een verwinner, ryk van zegen,Ga naar voetnoot961
 
Van 't grimmigh slangenhooft, en een die met zyn veêr
 
En vleuglen door de lucht durf rennen heene en weêr]Ga naar voetnoot962-63
 
Dees schoone maeght verzocht, gy zoudtme boven allen
965[regelnummer]
Voor schoonzoon kennen, met uw' wil en welgevallen?Ga naar voetnoot965
 
Ik zal, met hulp der goôn, myn vroomheit in der daetGa naar voetnoot966
 
Betoonen, en beding, die hier geketent staet
 
t'Aenvaerden tot myn bruit. z'aenvaerden 't op dees rede,Ga naar voetnoot967-68Ga naar voetnoot968
 
[Het was hun ook geraên] en sterken het met eede,Ga naar voetnoot969
970[regelnummer]
Beloven hem de kroon des ryx ten bruitschat me.
 
Maer als een zeegalay komt bruisschen door de zee,Ga naar voetnoot971-vlg.
 
En snel geroeit wort van bezweete jongelingen,
 
Zoo komt dit zeegedroght het rotzigh strant bespringen
 
Door 't barrenende schuim, en was zoo dicht aen strant
975[regelnummer]
Gelyk een Baleaer een kogel met zyn hantGa naar voetnoot975
[pagina 548]
[p. 548]
 
Kan slingren door de lucht, de helt vlieght op van d'aerde,Ga naar voetnoot976
 
En steigert in de lucht, met uitgetogen zwaerde.
 
Zoo dra dit zeegedroght 's mans schim op 't water ziet,
 
Het strax met open balgh naer 's ridders schimme schiet:Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
En recht gelyk wanneer een arent op zyn pennen,
 
In ledigh akkerlant een veltslang komt te kennen,
 
Met blaeuwe schubben, in den heldren zonnegloet,
 
Haer oppakt, zettende den krommen klaeu verwoet
 
In dien geschubden nek, om haeren bek te vatten:Ga naar voetnoot981-84
985[regelnummer]
Aldus koomt Perseus uit de lucht van boven spatten,Ga naar voetnoot985
 
Op dien gebulten rug van 't zeegedroght, in 't groen
 
Der zoute zee, daer 't bruischt, en schiet het den harpoenGa naar voetnoot987
 
In zyne rechte schoft, zoo vreeslyk dat het kraekte.
 
Het dier, ter doot gewont, en bloedende, geraekte
990[regelnummer]
Aen 't steigren in de lucht: dan duikt het diep in zee:
 
Dan tuimelt het: gelyk een everzwyn, van weeGa naar voetnoot991
 
Schuimbekkende, is omringt van dolle hazewinden.
 
De helt ontwykt den balgh, genegen tot verslinden,Ga naar voetnoot993
 
Met zyne snelle penne, en treft het dier, daer 't bloot
995[regelnummer]
Met dikke schulpen niet gedekt is tegens noot,Ga naar voetnoot994-95
 
Nu op de ribben, door de zachte en weeke lenden;Ga naar voetnoot996
 
Nu daer de staert, heel dun, in eenen visch gaet enden,
 
Met zyne kromme kling. het braekt door kieu en snuit
 
Een roode zee vol bloet en zoute pekel uit.
1000[regelnummer]
De vleugels worden nat en zwaer van zoute baren,Ga naar voetnoot1000
 
En Perseus kan zich in het zeeschuim niet bewaerenGa naar voetnoot1001
[pagina 549]
[p. 549]
 
En op de hielpen naeu betrouwen over 't vlak.Ga naar voetnoot1002
 
Hy ziet een steenrots, die haer kruin naer boven stak
 
By kalmte, en als het stormt bedekt leght van de vloeden.
1005[regelnummer]
Hier quam hy staen, om zich voor 't wreet gedroght te hoeden,
 
En staende aen 't uiterste der klip de slinke hant,
 
Dreef hem de sabel dwers door 't lyf in 't ingewant,
 
Tot dry en vierwerf toe. het hantgeklap, 't geschater
 
En luit geschrey des volx klinkt, over strant en water,
1010[regelnummer]
Ten hemel. Kassioop en Cefeus d'ouders staen
 
En huppelen van vreught. zy groeten onbelaênGa naar voetnoot1010-11
 
Den schoonzoon, kennen hem voor hunnen ryxbevryer.
 
De bruit, van ketenen geslaekt, treet voor den stryer,
 
Gelyk een prys en loon van 's bruigoms dappren aert.
1015[regelnummer]
Hy spoelt zyn strytbre hant, zeeghaftigh en bedaert,
 
In 't water af, bestroit het strant met watermeienGa naar voetnoot1016
 
En loof, om 't slangryk hooft, van zynen romp gescheien,
 
Geensins te quetsen op de zeekust, daer hy 't leght.
 
De watertelgh verkeert in rotssteen, hard en hecht,
1020[regelnummer]
Als 't zoute pit van 't hout, en d'afgeplukte telgenGa naar voetnoot1020
 
Beginnen al de kracht van 't slangryk hooft te zwelgen:
 
En dees steenachtighheit bleef sedert in den teen.Ga naar voetnoot1022
 
De watermaeght beproeft dees groote wonderheênGa naar voetnoot1023
 
Aen veele takken, en bevint zoo door ervaeren
1025[regelnummer]
Met blyschap deze kracht in telge en waterblaêren.Ga naar voetnoot1025
 
Het zaet hiervan in zee geworpen teelt korael,
 
En houdt dien zelven aert, zoo dra de tak niet fael
 
Te ryzen, wortze styf. de tak, in zee gedolvenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1028
 
Blyft teen, wort steenkorael geheven uit de golven.
1030[regelnummer]
Hy heilight dankbaer aen een drytal van de Goôn
 
Dry strantaltaeren, groen van versch gesnede zoôn,
 
Het slinke aen godt Merkuur, en aen heldin MinerveGa naar voetnoot1032
 
Het rechte, 't middenste aen Jupyn, op Cefeus werve.
[pagina 550]
[p. 550]
 
Hy eerde Pallas met een vaerze. godt MerkuurGa naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Ontfangt een kalf, en godt Jupyn, ter goeder uur',
 
Een' uitgelezen stier. toen ging hy heenestryken
 
Met zynen bruitschat, oir der Moorenlantsche ryken,Ga naar voetnoot1037
 
En troude Andromeda. de min en bruiloftsgodtGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1038
 
Bestellen 't bruiloftslicht. men stookt door hun gebodtGa naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
Welriekend vier, bespant gewelf en bruiloftszaelen
 
Met kranssen, daer geluit van lieren en cimbaelen
 
Gehoort wort, fluit en zang, merktekens van geneught.
 
Zoo dra de valdeur kraekt, en opengaet met vreught,Ga naar voetnoot1043
 
Verschynt het schitteren van gout en goude straelen.
1045[regelnummer]
De koning Cefeus en zyne amptenaeren praelen,
 
En treden ten bankette in heerelyken schyn.Ga naar voetnoot1045-46
 
Als kostelyke spys genut is, en de wyn
 
Het vrolyk hart verquikt, vraeght Perseus naer de zeden
 
En aert des lants; waerop Lincides hem met redenGa naar voetnoot1048-49
1050[regelnummer]
Berecht van 's lants gewoont'. toen zeide hy in 't endt:
 
Manhafte Perseus, ay ontvou, 't is u bekent,
 
Door welk een listigheit, en dappren oorloghszegenGa naar voetnoot1052
 
Gy 't slangenhooft van dees Meduze hebt gekregen.
 
Hierop hief Perseus aen: daer Atlas opwaert vaertGa naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Leght eene plaets, rondom van steil geberght' bewaert,
 
En d'ingang wort bewoont van dry gezustren t'zaemen,
 
Een trits van telgen, die uit Forcis stamboom quamen,Ga naar voetnoot1057
 
Zy zien te gader uit een eenigh enkel oogh.
 
Toen d'eene zuster dit aen d'andre leende, booghGa naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
Ik neêr, en greep het oogh behendigh op, en raekte
 
Hierme bezyden 's weeghs door kreupelbosch, daer 't kraekte,
[pagina 551]
[p. 551]
 
Door ongebaende rots en ruighten aen het huis,Ga naar voetnoot1062
 
En op den drempel van de schuilende Meduis.Ga naar voetnoot1063
 
Ik zagh doorgaens langs 't velt, door entloos ommezwieren,Ga naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
Gedaenten zonder ent, van menschen en van dieren,
 
Door 't aenzien van Meduze in harden steen verkeert.
 
Ik zagh in myn rondas van koper gebruineert,Ga naar voetnoot1067
 
Met myne slinke hant by 't hantsnoer aengegreepen,
 
Den weêrschyn van haer tronje; en toen 't gezicht beneepenGa naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
En al die slangezwarm in slaep gevallen lagh,
 
Zoo klonk ik haer het hooft van 't lichaem met een' slagh,Ga naar voetnoot1071
 
En nam dit met Pegaes, gesproten uit den bloedeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1072
 
Van 't bleek Meduzenhooft, met my tot myne hoede.
 
Hierby verhaelt de helt oprecht zyn' langen toght
1075[regelnummer]
En omreis, vol gevaers: wat landen, noit bezocht,Ga naar voetnoot1075
 
Zyne oogen uit de lucht bezichtighden in 't zweven,
 
En wat gestarrenten zyn pen doorsnorde in 't streven.Ga naar voetnoot1077
 
Hy staekte zyn verhael, eer 't iemant lastigh vall'.Ga naar voetnoot1078
 
Een amptheer vraeghde hem, waerom een van 't getal
1080[regelnummer]
Der zustren slangen draeght geknoopt in haere vlechten,
 
En Perseus zeide: vrient, ik wil u klaer berechten,
 
Dewylge vraeght naer iet naemhaftighs, van den grontGa naar voetnoot1081-82
 
Waerop dit rust en steunt. Meduze, schoon en blont
 
Van haer, was hierom wyt befaemt by alle menschen,
1085[regelnummer]
Benyt en aengezocht van menighten, die wenschen
 
Om zulk een schoone maeght, en meest om 't schoone haer,Ga naar voetnoot1086
 
't Welk uitstak boven al. dit hoorde ik, en 't is waer,Ga naar voetnoot1087
 
Uit hunnen mont, die haer met eigene oogen zagen.Ga naar voetnoot1088
 
Men zeght hoe godt Neptuin, uit zynen waterwagen,Ga naar voetnoot1089-vlg.
[pagina 552]
[p. 552]
1090[regelnummer]
Haer in Minerves kerk schoffeerde voor 't altaer.
 
De dochter van Jupyn keert d'oogen af van haer,
 
Bedekt het kuisch gezicht van deze geschoffeerde,Ga naar voetnoot1092
 
En om te wreeken 't leet der schandelyk onteerde,Ga naar voetnoot1093
 
Verkeert Meduzes haer in adderen, en voert,Ga naar margenoot+
1095[regelnummer]
Ten schrik der vyanden, en wat zich rept en roert,Ga naar voetnoot1095
 
Dit adderryke hooft in haeren schilt ten toone.

voetnootr. 1
lasteren: honen.
voetnoot2
vierdagh: feestdag.
voetnoot3
ten deele van Apollo; daaraan gaat vooraf: partim de moris denigratis: ‘ten dele over de moerbeien, die zwart werden’.
voetnoot6
webben: weefsels.
voetnoot7
vervielze in groote droefheit: overkwam haar een grote smart.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 9 oude uitg.: wijngaertspeer.
voetnoot8
dolheit: waanzin.
voetnoot11
Bacchus...., tot 't einde, komt niet overeen met het Latijn van Canterus.
voetnootvs. 1
Alcitoë, dochter van Minyas, een mythies koning van Orchomenos, in Boeotië waar ook Thebe lag; de vorm Mineias bij V. berust op het patronymies vr. adjektief Mineias (aldus, niet Minyeias, in V.'s grondtekst). H. wijst op 't onjuiste zowel van Mineias als van Mineus (vs. 44, vs. 525), alsook op 't navolgen daarvan door Poot.
voetnoot2
de feest; vroeger veelal een de-woord, zoals in Zd. Ned. nog; sterken: instemmen met.
voetnoot3
dondraer: Jupiter; afkomst; vgl. voor de toepassing op een persoon Bk. I, vs. 930.
voetnoot5
priesters; Ov. de priester; heeten: gebieden.
voetnoot6
dienstboôn, nl. vrouwelike (famulas).
voetnoot7
bont, voor Lat. pellis, d.i. een vel (vooral hertevel), dat bij Bacchus-feesten werd omgeworpen.
voetnoot7-10
Opvallend, en door Van L. gelaakt, is het nu eens gebruiken, dan weer weglaten van te voor de infinitieven in deze vss.; een uiteenzetting, hoe de tekst in het hs. geleidelik ontstond, kan hier geen plaats vinden; aangemerkt zij, dat V. begonnen is met een dat-zin: hieten dat een ieder zich zou regelen; dat hij zich rekenschap gaf, en hem hier geen ‘slordigheid’ (Van L.) kan verweten worden, blijkt hieruit, dat hij eerst t'Onthouden schreef; in zijn eindredaktie maakt V. gebruik van de syntaktiese vrijheid, om bij ww. van ‘gebieden’ te al of niet te plaatsen, waaromtrent zie voor het Mnl. Stoett3 blz. 202-vlg. en de daar (ook voor later) aangehaalde litt., w.o. Van Helten, V.T. II, blz. 55; slingren (vs. 10) moet beoordeeld worden als Bk. III, vs. 955.
voetnoot10-12
zy spelden (voorzeiden).... deze eer; Ov.: dat de toorn der (nl. in geval van weigering) gekwetste godheid vreselik zou zijn’.
voetnoot13
schoondochters; vgl. Bk. III, vs. 13.
margenoot+
[Randschrift:] Bacchus naemen en titels.
voetnoot15
Door dit aanroepen met verschillende namen werd de macht en luister der godheid tot uitdrukking gebracht; de naam Bromius, zoals misschien ook Bacchus, heeft betrekking op het feestgejoel; Liëus, Lyaeus, ‘die (van zorgen) bevrijdt’.
voetnoot16
van 't vier, nl. onder bliksemvuur ontvangene, vgl. Bk. III, vs. 397-vlg.; herboren enz., t.a.p.
voetnoot17
zoon van Niza, Nyseus, wegens zijn wonen, als kind, op de berg Nysa; vgl. Bk. III, vs. 405; noit geschoren, bij 't volgende, ‘weelderig gelokt’.
voetnoot18
Tione, Thyone, een naam waaronder Semele vereerd werd; bij een w.w. dat ‘stormen, bruisen’ betekent; Thyias = Bacchante.
voetnoot19
die.... perst, vert. van de naam Lenaeus.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 39 oude uitg.: heene trokt.
voetnoot20-21
Nachtlooper, Nyctelius, wegens de nachtelike feestvieringen; huilebalgh, Eleleus, naar de roep eleleu; Iächus, Iacchus, eigl. geschreeuw; Evan, evenzo een gepersonifiëerde roep; Eu(h)an; vgl. vs. 712; storter van kroezen, voor Liber (met libare, ‘plengen’ verbonden).
voetnoot22
toegekeurt, vgl. Bk. XIV, vs. 807; onderdaen, bnw.; vgl. vs. 50.
voetnoot23
van verre: in verre omtrek? (per Graias gentes: bij de Griekse volken); eerder: op eerbiedige afstand; en nu.... aen, niet bij Ov.; een nutteloze onderbreking van het lied.
voetnoot25
gy zult eens enz.; Ov.: ‘gij wordt in de hoge hemel als de schoonste beschouwd’; V. vatte conspiceris in de zin van ‘aanschouwen’ en als een praes. pro futuro; hooggeprezen bij hemel (alto).
voetnoot26
horens; met horens van 'n stier, zinnebeeld van wellust, werd B. eerst later vereerd, door vermenging met een andere godheid; ‘zo vaak gij u zonder horens vertoont’.
voetnoot29
omringt (naar de lezing cingitur): met 'n bocht omstroomt; 1e lez. omkroont.
voetnoot30
aenbiddelyke, voorheen in ruimer toepassing dan tans: ‘vererenswaardige’; H. verving het door: O veel eerwaerdige; aert: (mensen)slag; vgl. Lucif. vs. 1168; blijkens 't Lat. slaat 't woord op Pentheus èn Lyc.
voetnoot31
Penteus, zie Bk. III, vs. 681-vlg.; Likurg, Lycurgus, koning der Edonen in Thracië, die volgens Ilias (VI, 130-vlg.) de voedsters van B. op de berg Nysa te lijf ging met een runderprikkel, of, naar een andere en ook hier gevolgde verklaring, met een bijl; dat hij er de wingerd mee afhakt, staat bij Reg.-Schr.
voetnoot32
den Tuskaen: de Tyrrheniërs; Bk. III, vs. 884-vlg., vs. 769.
voetnoot33
panters; Ov. ‘linxen’, vgl. Bk. III, vs. 883 (panter, losch).
voetnoot35
Sileen: Silenus, oudste der Saters, opvoeder en begeleider van Bacchus, vol wijn èn wijsheid.
voetnoot36
ouden suffer, voor senex, ‘grijsaard’.
voetnoot38
schuinen, Lat. pandus, ‘ingedrukt’.
voetnoot40
beuke pyp: beukehouten fluit; Ov. ‘palmhouten’ (Valent. bosboomen-hout) buxus; vgl. vs. 171, vs. 415; Bk. VI, vs. 183; bommen: rinkelbommen.
voetnoot41
cimbelen: klankbekkens; vgl. Dl. III, 809: 40.
voetnoot42
Tebaenen: Lat. Ismenides, ‘de Thebaanse vrouwen’; vgl. vs. 640; Bk. XIII, vs. 599. De scheiding tusschen het in vs. 15 aangevangen gezang, en het verhaal, is door V. veronachtzaamd; (de oude uitgaven bezigen geen aanhalingstekens); met ‘de Thebaanse vrouwen’ hervat Ov. het verhaal, en hij citeert nog hun roep om genade; in vs. 43 is dus uw onjuist.
voetnoot45
breiden; door V. naast breien gebruikt.
voetnoot46
spinnen en weven was het werk van Minerva (Pallas); vgl. in Bk. VI hetverhaal van Arachne.
voetnoot47
gezin: onderhorigen.
voetnoot50
nieuwe: Lat. commenta: (Farn.) ‘nieuw uitgevonden, en door dezen voor vals gehouden’; onderdaen: onderdanig; H. meent, dat 't hier en vs. 22 om 't rijm gebruikt wordt; maar 't komt bij V. ook buiten rijm voor, bv. Dl. IV blz. 176, vs. 568.
voetnoot53
stichten: nuttig bezighouden; vgl. Voorrede, r. 150.
margenoot+
[Randschrift:] Dirce in eenen visch.
voetnoot58
Van Dirce: over D.; Lat. Derceti, abl. v. Dércetis (bij de Grieken Derceto); Dirce, gelijk H (op 't voetspoor van Regius) meedeelt, ‘heeft ook lang den Latijnschen tekst ingehad’, lees: stond in een aantal hss. Zij heette ook Atergatis, en werd bij de Syriërs (vs. 59 Palestyne) vereerd (Astarte). Volgens Diodorus Siculus werd zij bij Ascalon vereerd, en had zij 't gelaat van een vrouw, het lijf van een vis; volgens Plinius bij Joppe, volgens Strabo te Bambukê (Hierapolis).
margenoot+
[Randschrift:] Semiramis dochter in een duif.
voetnoot62
Dan; in 't Lat. volgt hier de 2e helft van de afh. zin, die vs. 57 begint; de telgh van vrou S.; foutief: Semiramis-zelf (de naam niet bij Ov.), de dochter van Dercetis.
margenoot+
[Randschrift:] Naïs in eenen visch.
voetnoot65
Naïs; eigl. 'n soortnaam: 'n Naiade of stroomnimf; de fout kon eer ontstaan, doordat 't woord aan 't begin van een vers staat, dus met hoofdletter.
margenoot+
[Randschrift:] Witte moerbaien in zwarte.
voetnoot69-vlg.
zie bij vs. 158.
voetnoot71
verbreit door lantgerucht; 'n toevoeging van V., weinig gelukkig wegens hetgeen volgt.
voetnoot73
dus: aldus.
margenoot+
[Randschrift:] Piramus en Tisbes vryaedje en ongeval.
voetnoot75
troost: verkwikking.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 108 hs. zoo lang misschien als één woord bedoeld.
voetnoot77-78
tiras: tras, mortel; Ov.: ‘de hoge stad had omringd met muren van gebakken steen’.
voetnoot80
de trek om enz.
voetnoot81
die.... waren; Lat. quod non potuere vetare, in V.'s tekst bij 't voorgaande genomen, hoort bij 't volgende (‘wat zij niet konden verbieden, was dit:’).
voetnoot83
vryden; over st. en zw. vervoeging H.
voetnoot87
bleef: ontstond, en bleef vervolgens.
voetnoot91
luisteren: fluisteren; H. maakt een onderscheid van duur tussen beide woorden: luisteren: ‘iets kortelijk aan iemand zeggen’; en verkiest daarom hier, maar m.i. juist ten onrechte, fluisteren (V.: iet).
voetnoot96
kleenicheit; V. vertaalde eerst quantum met ‘groote zaek’, maar hij herzag zich.
voetnoot97
vergaêren: bijeenkomen; bedoelt V. daar een werkelik samenzijn mee, dan vordert hij meer dan Ov., die slechts van kussen spreekt.
voetnoot98
ellekandre; door H., die nochtans van elders vbb. van deze ‘uitgerekte’ vorm aanhaalt, afgekeurd; zeer opmerkelik is, dat 't geen H. wenste, door V. inderdaad oorspr. geschreven was: Dat wy elkandre; hij had zeker (als ook Van L.) bezwaar tegen 't herhaalde dat wy.
voetnoot99
H. waarschuwt tegen 't gebruik van dank wyten i.p.v. weeten. Bi. vergelijkt fra. sçavoir gré.
voetnoot108
sluiten: besluiten; vgl. Dl. III, blz. 131 vs. 91.
voetnoot109
gezin: bedienden; Lat. custodes, ‘wachters’.
voetnoot111
het oort, 1e lez. den oort; vgl. Bk. III, vs 860.
voetnoot112
bescheiden: bepaald.
voetnoot114
heerlyk koningsgraf; Ov. busta, d.i. graf, (-heuvel, -teken); V. had behoefte aan wat meer staatsie; ook vs. 115, die... staf is een toevoeging.
voetnoot115
Ninus, koning van Assyrië, gemaal v. Semiramis.
voetnoot118
stemdenze: keurden ze goed.
voetnoot120
het gezin bedriegende, Lat. fallitque suos: wegens vs. 109 is met gezin waarschijnliker ‘bedienden’ bedoeld, dan de ruimere betekenis ‘de haren’; vgl. nog vs. 47; H. acht fallere, gewl.=‘bedriegen’, maar hier, en elders, ‘ongemerkt wegsluipen’, ten onrechte met bedriegen vertaald, ofschoon men wellicht onze taal met die opvatting zou kunnen verrijken; V. neemt 't in de zin van ‘verschalken’.
voetnoot122
vroom (1e lez.: zet met schroom): flink; niet bij Ov.; vgl. Bk. III, vs. 442; IV, 752; VII, 242, 693; XIII, 529; Walch 67.
voetnoot123
gemelden: voormelden; wellicht: ‘waar zij van gesproken hadden’. Lat. dicta: ‘afgesproken’.
voetnoot126
begruist: besmeurd.
voetnoot132
peuren: gaan (Wdb. XII 1446).
voetnoot134
bebloet, ondanks 't drinken; ook bij Ov.
voetnoot135-36
wit te treffen; het ww. herinnert aan de oorspr. betekenis: ‘doel-wit’.
voetnoot137
geraekt aen 't flaeuwen: wordt door een flauwte bedreigd.
voetnoot138
besterft: verbleekt.
voetnoot139
ééne nacht; Ov. ‘één nacht zal twee minnenden doden (of: ongelukkig maken? perdet), van wie zíj enz.’
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 142 oude uitg.: aen quam. - 145 oude uitg.: na tanden een komma.
voetnoot140
langst; Ov.'s longa dignissima vita betekent veeleer: ‘een lang leven ten zeerste waardig’.
voetnoot143
dit dal; rijmshalve; Ov. ‘plaats’.
voetnoot147
suffer: lafaard; ‘het zijn lafaards, die enz.’; wie moed heeft, doodt zich zelf; van schrik vermant; een nutteloos toevoegsel. H.
voetnoot150
troostloos: moedeloos; vgl. troosten: bemoedigen.
voetnoot151
myn, m. klemt.
voetnoot152
weemoedigh: wanhopig; Stoett, Moortje, vs. 343.
voetnoot154
en stort; naar de lezing et (niet ut) iacuit.
voetnoot158
bay, bei, bezie; vgl. vs. 69; root: Ov. ‘door de besproeiing v.h. bloed worden de vruchten zwart, en de met bloed bevochtigde wortel kleurt de hangende moerbeien purper’; morus nigra; vergelijk vs. 69-vlg., en het kantschrift aldaar; er is ook een witte moerbei (morus alba); vgl. vs. 207, waar Ov. alleen spreekt van pullos; en vs. 214.
voetnoot162
ter leur zetten; zo ook Virg., 10e Herderskout, Inhoudt; -stellen, hier Bk. XIII, vs. 1037.
voetnoot165
duchte: was onzeker.
voetnoot167
verkeert: veranderd.
voetnoot168
vast: toen, onderwijl.
voetnoot171
gedootverft: lijkkleurig, doodsbleek; beukeboomebladt; omdat de beukeblaren niet bleek zijn, wilde Van L. berkeboome lezen; V. schreef eerst: dan het beukenhouten vat; 't Lat. heeft buxus, d.i. palmhout; ook vs. 40 vertaalde hij buxus met beuk; men denke daarbij aan de gewl. bruine tint der zuideliken.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 172 oude uitg.: z'Ontstelt. - 173 en nu een poos is de overeenstemmende lezing van hs. en oude uitgaven. Het Latijn luidt: sed postquam remorata suos cognovit amores (vs. 137). Van Lennep: na; zakelik terecht; maar hij vermeldde de oude lezing niet; Van Vl., Unger nu. - 180 oude uitg.: min.
voetnoot173
geweer: wapen.
voetnoot174
met kennis ziende: herkennend.
voetnoot175
aen flarden; Lat. laniata comas, d.i. met losgereten haren, of ook: zich de haren uitrukkend; wschl. maakte V. zich een vrij vage voorstelling, zoals ook Leeuwendaelers vs. 461: ruckt het zeel aen flarden; vuil bemorst, niet bij Ov.; op Van L.'s vraag: ‘waardoor zou het haar bemorst zijn geraakt?’ kan men desnoods antwoorden: door het ‘misbaeren’.
voetnoot176
weemoedigh: de herhaling (vs. 174) wordt verklaarbaar, doordat 't woord beide malen op wijziging van een oudere lezing berust. Hetzelfde kan men elders opmerken, bv. vs. 227, 229; ongebonden: uitgelaten.
voetnoot186
deerlyk: droevig.
voetnoot187
kende: herkende; bij H. een aant. over kennen en konnen.
voetnoot191
stant: staat van zaken.
voetnoot195-vlg.
H. wijst op de, inderdaad weinig gelukkige, herhaling van lyk (-lyk) in deze regels; lykgenoot: gezellin in de dood of eer: een vermenging van deze opvatt. met die van ‘lijkvolger’; let op: nastappen, geleiden; (Ov.: ‘ik zal u volgen in de dood (prosequar exstinctum) en van uw dood.... oorzaak en gezellin genoemd worden’); vgl. Dl. V, 328: 1388; Eneas X, 1372.
voetnoot201
pyl, de schicht van de dood (niet bij Ov.).
voetnoot202
op eenen oogenblick; Lat. hora novissima, ‘de laatste levensure’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 211 oude uitg.: stort 't in lemmer; Huydec. in 't. - 213 oude uitg.: na ouders een komma. - 230 oude uitg.: ontsteltenisse.
voetnoot207
bruin: donker zwart; vgl. Bk. III, vs. 274; Montanus, Tetraglotton: pullus: ‘swardt, bruin’. Lat. pullos, d.i. grauw-zwart, zwart.
voetnoot213
uitgedegen; het oude sterke deelw.; vgl. gedeegh, Bk. III, Inhout.
voetnoot214
valt: is, komt te zijn.
voetnoot215
kruik: urn.
voetnoot217
Leukoot, voor Leukothoë (1e lezing); berust, bij V. altans, niet op verwarring met de Leucothoë van vs. 257, zoals Van L. meende, maar op de door hem gevolgde tekst; elders o.a. Leuconoë; vgl. vs. 739.
voetnoot218
ontvonkt; Lat. cepit: ‘heeft (eenmaal) bevangen.
margenoot+
[Randschrift:] Overspel van Mars en Venus.
voetnoot225
der menschen wandel; past hier niet; Ov.: ‘(want) alles ziet deze god 't eerst’.
voetnoot228
sluikeryen; vgl. Bk. I, vs. 739.
voetnoot230-v.
de herssens; H. zag liever den, ‘als staande in den Derden Naamval’. Vulcanus ‘verloor zijn bezinning’, daargelaten of hij die, blijkens het onmiddellik volgende, weer spoedig terugkreeg, dan wel juist daardoor bewees, ‘dat hij zijn verstand ten eenemale kwijt was’. Van L.
voetnoot234
dundoek; Lat. stamina, ‘draden’.
voetnoot236-v.
geen hant.... onhandelbaer; bij Ov. minder kras: het plooit zich naar zelfs 'n lichte aanraking en 'n geringe beweging; onhandelbaer: niet te hantéren (van handelen: behandelen).
voetnoot237-v.
smeet: smeedt; 1e lezing: dit spant hy, daer de boelen Te bedde leggen, langs het bedde. Door de wijziging werd de herhaling van bedde hinderlik; maar zij werd ingegeven door de overweging, dat bij Ov. het net gespannen werd, toen de gelieven wèèr samenkwamen.
voetnoot242
een god van Lemnos; op 't eiland Lemnos was Vulcanus (Hephaestus) neergekomen, toen hij door Jupiter (Zeus) uit de hemel werd geslingerd; hij verbleef er bij voorkeur; Van L. had liever: de godt; echter is een te vergelijken met een oorzaek (b.v. vs. 194) e.d.
voetnoot243
op: open.
voetnoot244
H. wenste op borst, wegens 't volgende aen; maar Van L. vond dat weer onwelluidend.
voetnoot245
een; Lat. aliquis, eerder: ‘menigeen’.
voetnoot250
los van zin: onbezonnen; bij aenbrenger.
voetnoot252
Hiperion, Hyperion, 'n Titan, zoon van Uranus (de Hemel) en Gaea (de Aarde), vader van Helius (zonnegod; vereenzelvigd met Phoebus Apollo) en Eos (Aurora, de dageraad).
voetnoot255
leght en brant: (ligt te branden), staat in brand.
voetnoot257
Leukotoë; een andere dan de Leukoot van vs. 217, die het verhaal doet; zie aldaar, en vgl. vs. 739; opgetogen; met nog een herinnering aan de oude bet. ‘opgetrokken’; vgl. Dl. II, 802: 950 met sinnen opgetogen; Dl. III, 274: 236 met Mavors wagen opgetogen.
voetnoot260
nu; Lat. modo.... modo, ‘nu eens.... dan weer’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 280 oude uitg.: de moeder. - 284 oude uitg.: Hefperye (f in pl. v. de lange s).
voetnoot263
wortge flaeu: verzwakt, verduistert ge.
voetnoot266
niet.... vermits: niet hierom, omdat de maan.... zou staan.
voetnoot267-68
belet.... aerde; Lat. obstiterit, ‘u in de weg treedt’.
voetnoot270
Klimeen, Clymene, zie Bk. I, vs. 924; Rodes, Rhodos, nimf van het gelijknamige eiland, bij wie Helius zeven zonen had.
voetnoot271
Persa, Perse, een zeenimf, moeder, bij de zonnegod, van de toveres Circe, die op 't eiland Aeaea woonde, bij de W.kust van Italië; en verder van Hecate en Minos' gemalin Pasiphaë.
voetnoot272
Klitie (Clytië), 3-lettergrepig; evenals Clymene een dochter van Oceanus en Tethys; meer, nl. dan de genoemden, die nièt werden afgeslagen (?; meer staat op ratuur; eerder wschl. dus); Lat. quamvis despecta.
voetnoot276
Eurinoom, haar moeder Eurynome.
voetnoot277
in wierookgeur uitsteekent; uitmuntend door zijn welriekende specerijen.
voetnoot279
zulx: zodanig.
voetnoot281
hoven: kastelen; of in 't algemeen: (land)goederen; niet bij Ov.
voetnoot282
Achemeensche ryk: Perzië (naar Achaemenes, die gold als stamvader v.h. Perziese koningsgeslacht der Achaemeniden; gewyt, vgl. Geboortkl. vs. 942 gewijd met.... kroonen.
voetnoot283
zevenste; in het bovenschrift v.h. zevende boek veranderde V. zevenste in zevende.
voetnoot284
Hesperye, Hespéria, het Westland, bij de Romeinen Spanje; vgl. Bk. VII, vs. 447; ook Hesperus voor de avondster, en Avondvorst (b.v. Dl. II, 796: 793) voor de koning v. Spanje; avontpaert; het enkv. als meerv. te verstaan (vs. 287-v.); de paarden van de (neerdalende) zonnewagen; H. wenste zonnepaert (Ov. ‘de paarden van de zon’), omdat avontpaert kan doen denken aan paarden, die de avond aanvoeren; spreekt V. wellicht van avontpaert voor ‘zonnepaard aan 't eind v.d. tocht’, ‘omdat de avond in 't W. opkomt’, dan voert hij aan, dat de avond dit integendeel in 't O. doet; zie nader aldaar. Intussen ziet ook H., dat deze motivering uit V. niet te lezen is; de avond komt, als de zon in 't W. is, en die verbinding is voldoende ter rechtvaardiging van de benaming, die bovendien in hoge mate suggestief is; zie nog wat Bi. en Van L. tegen H. aanvoeren; weit zyn straelen, voor Ov. ‘liggen de weiden (der zonnepaarden)’ is even fraai als onlogies; 1e lezing: De zonnepaerden gaen ter weide in Hesperyen.
voetnoot285
ambroos: ambrozijn, de spijs der onsterfelike (Gri. ambrotos) goden.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 300 oude uitg. werrelt.
voetnoot286
daeglyx, Lat. diurnus, overdaags.
voetnoot288
verpeistrende: weidend, rust nemend; vgl. Dl. II, 108: 125, en H.; daarnaast ons pleisteren sinds begin 17e e. (Camphuysen).
voetnoot289
naer: somber.
voetnoot290-v.
Eurinooms kamer; Ov. ‘de kamer der geliefde’; 1e lez. treet al stil (daarna: verlieft) ter kamer, zonder schroom, Verandert in 't gestalt der moeder Eurinoom.
voetnoot294
alleens: evenzo; doorgaens heen: gelijk de moeder placht te doen.
voetnoot296
hoeft: heeft nodig; vgl. ‘wat hoeft hij hier te komen?’
voetnoot298
onbeluistert; 1e lez. zonder tuigen (sine teste).
voetnoot303
vertroume toe: heb vertrouwen in mij (Lat. mihi crede).
voetnoot305
zelf: zelfs.
voetnoot306
klaerheit: schittering.
voetnoot307
langsaem in 't beraên; niet aldus bij Ov., waar zij enkel territa (verslegen) is; en dan ook strijdig met de situatie (vs. 310).
voetnoot309
noch: toch.
voetnoot312-v.
Volgens een andere opvatting slaat haere min bij Ov. niet op de liefde tot Leucothoë, maar op Phoebus' vroegere liefde voor Clytië.
voetnoot314
de zuster; niet bij Ov., oorspr. evenmin bij V.; zij was niet een zuster van Leucothoë, maar een dochter van Oceanus (vs. 272) en als zodanig zuster van andere nimfen o.a. van Clymene; missch. bedoelde V. dat.
voetnoot317-v.
blaeuwen.... hemel; onjuist voor de zon; verkracht, nl., bij Ov., dóór de zonnegod.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 340 oude uitg.: grafsté. - 342 oude uitg.: by blyft. - 343 oude uitg.: na vader puntkomma.
voetnoot321
Apol: Phoebus.
voetnoot323
t' onschuldigh: niet in verhouding tot haar schuld; ‘die niet verdiend had aldus te lijden’.
voetnoot325
maeght; Lat. nympha; om de zwaerte; onjuist, blijkens 't voorgaande; Ov. zegt, dat zij reeds lag als een lijk, nadat ‘door de zwaarte’ haar hoofd was verpletterd; V. verbond pondere terrae met poteras tollere, i.p.v. met enectum.
voetnoot327
de voerman, i.p.v. den-, bij verdroot is volgens Van Helten (Vondels Taal, II bl. 21 noot) ‘wel als lapsus te beschouwen’; dat V. het ook als onderw. bij zagh (vs. 329) bedoelde, is niet geheel zeker, daar een dergel. konstruktie (zonder hy) ook na den voerman mogelik zou zijn; gelijk ook H. aanduidt, die dat echter 'n ‘vergeten’ van hy noemt. Als één uit vele vbb. van wat Van L. noemt ‘de fout, dat hetzelfde subst. tevens voor-, en onderwerp is’, zij vermeld Dl. II, 283: 991-v.; Walch 86.
voetnoot328
quam aensteeken; Hoogstr. aen quam steeken, gelijk ook H. (en Bild.) wensten, wegens de klemtoon; eerdere lez. quam t' ontsteeken.
voetnoot329
proeven: beproeven.
voetnoot330
steeken; n.a.v. 't rijm aensteeken -streeken -steeken een uitweiding bij H., die dergelijke rijmverbinding (het derde rijm in 't begin van het derde vers) ‘staartrijm’ noemt; ‘Vondel bedient er zich somtijds van, doch 't heeft op de eene plaats beter val, dan op de andere: ja veroorzaakt het veeltijds een deftigheid, die te gelijk krachtig en aangenaam is’; zie nog Bi.
voetnoot331
natuurlyk: overeenkomstig de natuur.
voetnoot334
den geur van nektarsop: geurige nektar, balsem.
voetnoot335-v.
Bij Ov. zegt Phoebus enkel: ‘toch zult gij ten aether opstijgen’, als offerwierook nl.
margenoot+
[Randschrift:] Leukotoë in eenen wierooktak.
voetnoot337-v.
Ov. spreekt niet van een nieuwe besprenkeling; ‘aanstonds vervloog het met hemelse nektar doortrokken lichaam, en drenkte de aarde met zijn geur’.
voetnoot339
Ov.: ‘Een wierookstruik drong door de kluiten naar boven’; weêr, nl. Leukothoë in die gedaante.
voetnoot341
liefde en min; min: zinnelike liefde; vgl. Dl. I, 782: 14.
voetnoot342
sedert enz., bij 't volgende.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 372 dien; hs. en oude uitgaven: daer; hetgeen, naar Van L. terecht opmerkte, niet met het Lat. overeenkomt; indien het al een zin oplevert, is het toch niet die van Ov. Echter zag Van L. over 't hoofd, dat V.'s tekst niet Nymphe, maar Nymphae had, hetgeen zijn vertaling op een ander punt (de boele zyn veltgodin) toelicht, ofschoon men ook daar eer zyn boele de v. zou verwachten; V. Vl. daar; Unger dien.
voetnoot352
by: van.
voetnoot357
verf: kleur; blaeuwe (niet bij Ov.) als kleur van een zeenimf; vgl. Bk. III, vs. 446.
voetnoot358
bloetloos, Lat. exsanguis, bleek, vaal; vgl. bij vs. 600; root, nl. voor een ander deel.
voetnoot359
Ov.: ‘en een bloem, veel gelijkend op een viool, kroont haar hoofd’; violaeque simillimus ora Flos tegit; V. deed als of er simillima stond, en vertaalde ora met ‘mond’. Ov.'s beschrijving schijnt 't best te passen op het alpenviooltje.
voetnoot361
hier tegens, nl. tegen het draeien (vs. 362).
margenoot+
[Randschrift:] Klitië in een zonnebloem.
voetnoot363
Kantschrift; vgl. Dl. II, 279: 908.
voetnoot366-67
dryft: houdt staande; de goôn, nl. bij Ov. werkelike goden; maar Bacchus behoorde daar, volgens deze vrouwen, niet toe; reden waarom H. wenste: dat Bacchus.
voetnoot368
kaeren: gezellinnen; vgl. Dl. I, 717:7.
voetnoot369
kloek: schrander; of: ijverig; vgl. vs. 293.
voetnoot371
Voor H. was acht neemen ‘een gemeene spreekwijs’; merk neemen wijst hij o.a. uit Spieghel aan.
margenoot+
[Randschrift:] Dafnis in steen.
voetnoot372
langs Ida; langs de hellingen van de Ida (een berg in Phrygië, of anders op Creta); zie verder boven: Tekstkr.
margenoot+
[Randschrift:] Sciton in een vrou.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 385 oude uitg.: by quam. - 388 oirzaek; V. heeft hier en soms elders verzuimd de spelling te wijzigen, gelijk hij anders regelmatig deed; oude uitg.: oor-; vgl. vs. 637.
voetnoot375-77
Sciton; deze sage is onbekend; volgens Ov. was S. beurtelings man, beurtelings vrouw; vrou natuur; de herhaling van vrou niet bij Ov.; te leeren: (aan de natuur) bekend.
margenoot+
[Randschrift:] Celmus in diamant.
voetnoot378
Celmes; kantschrift: Celmus; Regius: ‘Celmus qui et Celmes vocatur’; (ook Schr.); hij zou gezegd hebben, dat Zeus sterfelik was, en deswege veranderd zijn.
voetnoot379
een teder kint; bij Jupyn.
voetnoot380
diamant; Gri.-Lat. adamas: hier: ‘staal’; daarnaast ook: ‘diamant’; Montanus: ‘Diamant-steen’; beide betekenissen bij Vossius, Etym.; vgl. vs. 615; de opvatting als ‘diamant’ hier en vs. 615 ook bij Reg.-Schr.; Gri. adamas, oorspr. ‘onbedwingbaar’; Kureten (ook Corybanten), priesters die de jonge Zeus in opdracht zijner moeder bewaakten tegen zijn vader Kronos, die hem wilde verslinden; deze sage van hun ontstaan is verder onbekend.
voetnoot381
zeltzaem: wonderlik.
margenoot+
[Randschrift:] Krokos en Smilax in bloemen.
voetnoot383
bloemen, eigl. een krokus en een haagwinde.
margenoot+
[Randschrift:] Salmacis bron.
voetnoot385
byquam: kwam te zijn; Salmaes, Salmacis, een bron(nimf) bij Halicarnassus in Carië; berucht: slechtbefaamd (infamis).
voetnoot392
kroost: gelaatstrekken; vgl. Bk. II, vs. 18; vs. 670.
voetnoot393
't hiet.... bey (beiden), nl. Hermaphroditus, naar Hermes (Mercurius) en Aphrodite (Venus); maar dien naam, zegt Van L. (ten onrechte), zag Ov. geen kans in zijn vaerzen te brengen.
voetnoot394
Jupyns spelonk: Ov. montes patrios: ‘de bergen van zijn vaderland.’; V. denkt aan Zeus' geboorte op Creta.
voetnoot395
voester Ide, de berg waar hij was opgevoed.
voetnoot398-99
Lycië is evenals Carië een streek in het Z.W. van Klein Azië.
voetnoot400
't staende meer, beter: een meer; misschien zegt V. 't in herinnering aan vs. 386.
voetnoot402
Ov. noemt moerasriet, onvruchtbaar rietgras, scherppuntige biezen; rietboort (‘nu in de taal van 't gemeen, raboorden genoemd’ H.; de grote lisdodde (Wdb. XIII, 152).
voetnoot403
bewies: stond begroeid.
voetnoot405
de bronmaeght: de, vergel. bij vs. 400.
voetnoot407
Ovid.: ‘de enige der bronnimfen, die aan de vlugge D. onbekend is’.
voetnoot408
veltgodinnen: beter vlietgodinnen; Ovid. alleen sorores; vergelijk Boek VI, vers 449.
voetnoot410
aenvaerden: ter hand nemen.
voetnoot413
haer allerminst bekooren; H. achtte welluidender en meer logies: kan deze maeght bekooren; zeer juist, meent Bi., ‘doch men moet aanmerken, dat doch bij onze Ouden met de omgezette reden gebruikt werd’. Men moet onderscheiden tussen de syntaxis van poëzie en van proza, in die mate, dat Van Helten in de éne paragraaf, waarin hij de woordschikking bespreekt (II blz. 165-7) zich (‘natuurlijk’) in hoofdzaak tot het proza beperkt; zie overigens Overdiep, Zeventiende-Eeuwsche Syntaxis.
voetnoot415
beuken kam; Lat. Cytoriaco pectine, d.i. een kam van palmhout (waaraan de berg Cytorus, aan de kust van Paphlagonië, rijk was); blijkbaar heeft V. ook hier weer buxus als beuk verstaan; vgl. vs. 171; vs. 40; bos-houte-kam.
voetnoot422
De constructie is: toen zij, juist met pl. bezig zijnde, H. zag, wenste zij enz.
voetnoot423
jongen, zelfst. nw.; vgl. vs. 398.
voetnoot424
de kommapunt aan 't einde is vermoedelik een vergissing (Lat. nec tamen ante adiit, quam etc.).
voetnoot427
moy; ‘zelden in een deftig gedicht, en zeer zelden by V.’; Van L.; hier zelfstandig gebruikt (vgl. Wdb. IX 1093).
voetnoot430-31
of zytge.... of zytge; Lat. seu tu deus es.... sive es mortalis, zijt ge een god .... zijt ge echter een sterveling ...; de min: Cupido.
voetnoot433
uwe moeder; naar de lezing mater (niet: frater) felix.
voetnoot435
wiens; vgl. Bk. II, vs. 833.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 444 Ho.: Hy kent. - 454 oude uitg.: laet. - 464 oude uitg.: ontsteken.
voetnoot437
bruit: verloofde; Ov. ‘de bruid die gij mogelik hebt’.
voetnoot438
gewaerdight: waardig bevonden; vgl. Heerl. d.K., I, 34; uwe hant te trouwen; H.; altaer; Ov. spreekt van de huweliksfakkel.
voetnoot439
neem dit waer, nl. deze heimelike gelegenheid; zie vs. 440.
voetnoot440
aengenaemer: zoveel te-.
voetnoot442
voor uw eigen: als uw bezit; vgl. Rosk. vs. 40.
voetnoot445-46
‘Zò rood ziet men de appel hangen’. Van roodgekleurd ivoor spreekt Homerus, Ilias IV 147.
voetnoot447-49
Ov. spreekt van de donkere gloed der maan, wanneer zij verduistert, en het volk haar met lawaai te hulp komt tegen de tovermachten die haar aanranden; 1e lez. van vs. 449: Het blozen van de maen enz.
voetnoot450
vast: voortdurend (sine fine).
voetnoot453
myn gangen: mijns weegs, weg; vgl. Dl. II, 729: 1874 syne gangen strecken.
voetnoot455
by: door.
voetnoot457
ruighte: struikgewas.
voetnoot459
onbekeeken; Van L.: ‘neen: als onbekeken’; Lat. (in V.'s lezing): at ille Ut puer, et vacuus, et inobservatus in herbis; V. vond dus de voorstelling in zijn tekst; H. was ‘onbekeeken’ naer zijn gedachte; vast: voortdurend; of: onderwijl.
voetnoot460
aen: tot aan; Ov. ‘de punt van zijn voeten, en toen de zool tot aan de enkel’.
voetnoot461
strax: aanstonds daarop.
voetnoot464
om: naar; vgl. wenschen om, vs. 424.
voetnoot467
schyn: staat; vgl. bv. Bk. IX, vs. 426; Bk. IV, vs. 191, 512.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 474 oude uitg.: na weêr een komma.
voetnoot471
sammelen: toeven.
voetnoot472
Dit vers wordt om de klanknabootsing geprezen door H., die daarvoor ook aanwijst vs. 528-vlg., Bk. XV, vs. 35: Bk. I, vs. 365; lobberen: plassen.
voetnoot477
kristalyn, hier niet ‘water’, (vs. 479), maar ‘kristal’.
voetnoot478
is myn; door H. genoemd ‘van een krachtige betekenis’; door Bi. ‘triviaal’.
voetnoot483
bewoelt: omstrengelt.
voetnoot487
der voglen keizer (door gedachte-associatie met de keizerlike Romeinse adelaar? Van L.); Lat. regia ales, ‘de koninklike vogel’, nl. van de koning der goden, Jupiter; vgl. Eneas, Bk. XI, 1168-vlg.
voetnoot489
matten: uitputten.
voetnoot491
veelvoetvisch: poliep (naar 't Gri. polypous vertaald; bij Z. Heyns het veel-voetich visch: H.).
voetnoot492
vinnen: hier voor: vangarmen.
voetnoot497
koelaert; 1e lez. schellem (Lat. improbe); quyt u vry: doe wat ge wilt.
voetnoot498
ontworstelen; vgl. voor dit niet-reflex. gebruik Dl. II, 659: 477.
voetnoot500
blyf: worde (om dan te blijven); vgl. vs. 87.
margenoot+
[Randschrift:] Hermafrodyt en Salmacis aen een gegroeit.
voetnoot501
Dat zij daartoe geboren waren, zegt Ov. niet.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 509 oude uitg.: na gedwongen een komma.
voetnoot503
tronien: gezichten.
voetnoot504
door gewente (gewoonte): door het samenzijn, het aan elkaar wennen; dit loopt vooruit op 't volgende, waar eerst nog het ‘inzetten’ vermeld wordt.
voetnoot507
door minnezucht, toch alleen maar van Salmacis' zijde; niet bij Ov.
voetnoot509
twee; niet aan te vullen met mensch(en); een, 't lidwoord; Lat. nec duo sunt sed forma duplex.
voetnoot510-11
scheen en waren bij dit jonge paer (vs. 507), tenzij men waren wil opvatten als een predikaat met niet-uitgedrukt, pronominaal, onderwerp: in de eerste onderstelling is er een enkelv. en een meerv. predikaat bij resp. een ekv. en meerv. predikaatsnomen.
voetnoot513
voor man: als man.
voetnoot517-18
slaet.... beschenk, zie bij Bk. III, vs. 840; H. drukt beschenkt; ten onrechte oordeelt hij beschenk als meerv. imper. ‘recht tegen de zinnelijkheid, hierin overal van onzen Dichter in acht genomen’, en dat hier ‘de T by verzuim afgelaaten is’, blijkens slaet.
voetnoot519
hantvest: voorrecht; manshooft: man, manspersoon (hooft voor: persoon); vgl. Eneas, Bk. V, vs. 1137; Adam i. B. vs. 1527 (naast vrouwebeelt; mansbeelt in de opdracht van Jeptha, vs. 19); stiershooft, Bk. VI, vs. 159.
voetnoot520
sprengen: besprenkelen, bespatten.
voetnoot521
het; wijl met manshooft de man bedoeld is, moest 't volgens H. hy zijn; week: zonder zijn mannel. kracht; Valentijn: schielijk verweegere; gehengen: goedvinden.
voetnoot522
vereert: Lat. motus: bewogen.
voetnoot524
de klos was afgeronnen; deze in 't verband aardige beeldspraak niet bij Ov.
voetnoot525
dochter, Lat. proles, d.i. hier: dochters ('t schijnt, dat V. dit eerst ook geschreven heeft).
voetnoot526
hoogen dagh: hoogtij.
voetnoot528
gedommel; vgl. Bk. III. vs. 714.
voetnoot529
kromhoren; zie Bk. III, vs. 710; vgl. kromkornet, Dl. II, 586: 1081.
voetnoot531
webbe: weefsel.
voetnoot532
bestaen: beginnen; kleven: zich vasthechten; klimop heette ook kleve(r), klijf, vgl. Synon. Lat.-Teut: ed. Spanoghe.
voetnoot534
wyngert: wijnstokloten.
voetnoot535
purper, nl. van het purperkleurig weefsel.
voetnoot538
dagh of avont; Ov.: duisternis of licht.
voetnoot539
onder een: gemengd. Ov.: de grensscheiding tussen de avondschemering en het licht.
voetnoot541
sparkelen: vonkelen; Ov.: er schenen vette (harsrijke) fakkels te branden.
voetnoot543
vals (geluit); Ov. falsa simulacra: schijngestalten; vgl. Bk. III, vs. 882.
margenoot+
[Randschrift:] Alcitoë en haere zusters in vledermuizen.
voetnoot545
by duister; zij vluchten nl. het vuur én het licht.
voetnoot546
ingekrompe, d.i. reeds kleiner geworden.
voetnoot547
pluimen; onjuist voor Lat. pennae, hier: vleugels.
voetnoot550-51
Ov.: Geen veder hief haar omhoog, toch hielden zij zich zwevende op doorschijnende vleugels; noch: toch; pen, is hier alleen in de ruimere zin van vleugels, vlerken, te rechtvaardigen; die.... oogh: onjuist voor Lat. perlucentibus, ‘doorschijnend’.
voetnoot553
naer: overeenkomstig; maet: grootte.
voetnoot555
nu; niet alsof ze vroeger wel in bossen woonden.
voetnoot557
by nacht; H., (niet de andere uitgg.) drukt: by daegh; hij houdt, daarin door Lelyveld, Van L. gevolgd, by nacht voor een schrijffout, veroorzaakt door nachtgebroet: vleermuizen verbergen zich bij dag; nochtans is 't de vertaling van nocte (Ov.: nocte volant: ‘zij vliegen bij nacht’), dat door V. verkeerd is te pas gebracht. Ovid.: ‘zij dragen hun naam (vespertilio) naar de late avond (sero à vespere)’; dit kon V. niet weergeven, welk gemis hij wschl. door muizen-nachtgebroet bedoelde te vergoeden, hetgeen dan verder schuld kan zijn aan de misvatting by nacht.
voetnoot559
Ino, zie Bk. III, vs. 403; zuster van Semele, Autonoë, Agave, dochters van Cadmus; Bk. III, vs. 944-vlg.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 570 in zee; oude uitg.: op zee; wel wegens het volgende in dolfijns. - 578 leert; oude uitg.: merkt.
voetnoot564
mits: daar; Atamas, Athamas, koning v. Thessalië, zoon v. Aeolus.
voetnoot566
godt: Bacchus.
voetnoot569
bastert; vgl. Bk. III, vs. 328-vlg., 400-vlg.; Tirreensche zeemans, Bk. III, vs. 884-vlg.
voetnoot571-72
Pentheus, en Agave, Bk. III, vs. 929-vlg.; gryns: masker; als ware hij door vermomming onkenbaar.
voetnoot573
vederen; zie bij vs. 547-vlg.
voetnoot575
is 't genoegh enz.: 't: beschreien; ‘moet ik mij daarmee tevreden stellen?’.
voetnoot577-78
Lat. fas est et ab hoste doceri; styl: wijze van doen.
voetnoot581
het voorbeelt van haer zustren; het is bij Ov. niet naar 't voorb. van haar zusters, dat Ino moet worden aangeprikkeld (stimuletur, tot razernij gebracht), maar naar dat van 't juist vermelde geval van Pentheus; zo zal zij op háár wijze de zusters in 't ongeluk volgen.
margenoot+
[Randschrift:] De hellewegh.
voetnoot583
yp(eblaên), uitspr. ijp; niet onze iep (olm), maar de taxus, taxus baccata L., wegens zijn giftige bladeren en bessen soms venijnboom geheten; Wdb. op iebe, iep, ijf (VI 1366, 1375, 1404); vgl. Vergil. Lantged. IV 65: schuw ypen, die haer (de bijen) schaden.
voetnoot584
jammerpoelen, voor de Styx, die eigl. niet een poel is, maar een stroom, hoewel een traege; elders gebruikt V. het woord voor de onderwereld (bv. Bk. X, vs. 19); en voor de Styx jammervliet (bv. Bk. III, vs. 372).
voetnoot585-86
Pas gestorvenen, en ook zij die reeds begraven zijn; alleen de laatsten komen de Styx over; eerst: pas; overleênen (vgl. overleên, vs. 593): overledenen; H. wijst op vs. 601 beneenen; ‘ik beken dat de klank dezer woorden mij niet zeer behaagt’; elders overleden, ook in 't mv.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 593 zie beneden. - 612 den nacht; oude uitg.: de nacht.
voetnoot589
een lange streek; Lat. late, ‘in breden omtrek, wijd en zijd’; omweg, slingerweg; vergelijk boghtige omweg, Eneas XI, 813; hier Bk. I, vs. 861; omreis, vs. 1075.
voetnoot590-91
staen en: staan te.
voetnoot592
bevangen: in zich besluiten, bevatten. Over de spelling ontvangen, waardoor naar Van L.'s bewering ‘de latere uitgave’ (in strijd met het hs.) ‘V. tegen zijn bedoeling, een in 't N.D. ongeoorloofde rime riche [heeft] laten maken’, zie Vondelkron. IV, blz. 80.
voetnoot597
wyken: gebied.
voetnoot600
de geesten, zonder; 1e lez. de bloedeloozen (exsangues umbrae).
voetnoot601
ter vierschaer, de rechtplaats op 't marktplein (forum); beneenen; vgl. Hooft, Baeto, vs. 95: van beneênen; door versmelting van beneden en beneên.
voetnoot602
ten hove, nl. van Dis of Pluto, de heerser van de onderwereld.
voetnoot603
vrye kunsten; Lat. artes, dat hier = bedrijf, bezigheid; V.'s vertaling berust op de toepassing v.h. woord in het M.E.se trivium en quadrivium, samen omvattend de zeven vrije kunsten (d.i. vakken van kennis), naar het Lat. artes liberales, waaronder de Romeinen verstonden: schone, edele kunsten en wetenschappen (eigl. der vrijen); in de late M.E. wijzigde zich de leerstof. V. moet 't hier wel in ruimere opvatting verstaan hebben; vrye, in 1e lezing geschreven, werd wegens 'n wijziging elders in 't vers geschrapt, daarna hersteld.
margenoot+
[Randschrift:] Junoos hellevaert.
voetnoot609
sidderen; Lat. ingemuit: ‘kreunde, kraakte’.
voetnoot612
zusters van den nacht: de Furiën of Wraakgodinnen, Lat. nocte genitas: dochters v.d. nacht; mogelik bedoelt V.: ‘de nachtzusters’, zusters dus in haar verhouding tot elkaar.
voetnoot614
kerker, de Tartarus, strafplaats der verdoemden, diep onder de Hades.
voetnoot615
slot; Ov. gesloten met staal; in de Ilias zijn 't ijzeren of stalen poorten, en een bronzen drempel; gesmeed van diamant ook reeds Dl. III 320: 3; diamant; Lat. adamante. ‘van staal’; maar vgl. vs. 380.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 637 oude uitg.: oorsprong; vgl. vs. 388.
voetnoot618
rechtbank der gedaeghden: oord van vonnis en straf; Lat. sedes scelerata, ‘zetel, oord der verdoemden’, de Tartarus. V.'s vertaling wekt, in afwijking van Ov., de indruk of de Furiën als rechters zetelen.
voetnoot620
Titius: Tityos, een reus, zoon der Aarde, die Latona geweld had willen aandoen; hij lag uitgestrekt over negen morgen lengte: twee gieren knaagden aan zijn lever, die steeds weer aangroeide.
voetnoot621
met ruim gemeeten vult V. het vers en de straf aan.
voetnoot622
Tantalus; zijn straf is genoegzaam spreekwoordelik bekend; als zijn misdrijf geldt soms het verraden van de geheimen der goden, soms diefstal van godenspijs, soms het aan de goden tot spijs voorzetten van zijn zoon Pelops; vgl. Bk. VI, vs. 238.
voetnoot624
Sisifus: Sisyphus, zoon van Aeolus, en koning van Corinthe, roofmoordenaar; hij moest een rotsblok tegen een heuvel opwentelen, dat hem telkens weer ontglipte.
voetnoot625
Ixion, een Thessalies vorst, had Juno's kuisheid belaagd; vgl. vs. 631; hij was gebonden op 'n altijd wentelend wiel.
voetnoot626-vlg.
De dochters van Danaüs, stichter en koning van het rijk Argos, doodden, met éne uitzondering, haar neven-bruidegoms in de bruidsnacht; zij moesten met water een bodemloos vat trachten te vullen (niet: putten met 'n emmer).
voetnoot633
zyn eigen broeder niet; 1e lez.: En zyn gebroeders niet; Lat. e fratribus; V. beschouwde dus, met Reg., Schr. en Pontanus, in zijn 2e lezing fratribus als gezegd van twee broeders (Sisyphus en Athamas), niet van de gezamelike broeders, waartoe ook Salmoneus en nog anderen behoorden.
voetnoot634
een eenige Atamas: Athamas alleen; Ov.: Athamas.
voetnoot638
Kadmus hof; zie bij vs. 559.
voetnoot639
instorte en werd (vs. 640) zijn vermoedelik verl. tijd: zou instorten, zou worden; Lat. (weliswaar na 'n hoofdww. in de verl. tijd) ne staret, traherent; voor werd als conj. praet. zie bv. Palam. vs. 1988 (uitg. 1652, vs. 1980); Hoogstr. word; gemaelt: verbrijzeld; men vindt dit zwakke deelw. ook bij Marnix (zie Wdb. N.T.) en D. Heinsius, Lofzang vs. 536; H., V. Lv., Bi.; gemaelt tot gruis en stof is Wdb. IX 139 verkeerdelik bij hof genomen, i.p.v. bij Atamas; de uitdrukking, een toevoeging van Vondel, is, in 't verband, zonderling; 1e lez.: om haer geleden hoon.
voetnoot640
Razernyen; bedoeld zijn de Razernyen, de Furiën.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 669 oude uitg.: komma na hooft, die echter in het hs. is weggewist.
voetnoot644
Tisifone, moordwreekster, een der Furiën; vol wrokken, voor Lat. turbata, dat echter ook op 't haar (verwilderd) betrekking heeft.
voetnoot645
gryze; er is tegenspraak met vs. 616 pekzwart, niet echter bij Ov., die in de eerstgenoemde plaats slechts van zwarte slangen spreekt.
voetnoot646
troni: gezicht; in neutrale, niet-ongunstige betekenis.
voetnoot651
tredende; beter: alvorens in te treden (intrare parantem); den regenboogh, voor ‘Iris, de dochter van Thaumas’; zij was Juno's dienares, en ook de regenboog, maar van dit laatste spreekt Ov. niet; in het afwijkend gramm. genus zag V. blijkbaar geen bezwaar; vgl. vs. 679; zeker wel associeerde hij 't begrip ‘regen-(boogh)’ met de biezondere dienst, die Iris hier vervult, daarin versterkt door Lat. roratis aquis (dau), hier = ‘gesprenkeld water’ (ter reiniging).
voetnoot652
vocht, bijw.
voetnoot656
lenden; vgl. Bk. V, vs. 588.
voetnoot657
d'eer der benden: de voornaamsten uit de onderwereldse scharen.
voetnoot658
angstvalligheit, Lat. Pavor; angstvallig nog in de betekenis: ‘beangst’ (vgl. Bk. I, vs. 634); Rou, Droefheid, Lat. Luctus; Schrik, Lat. Terror; Razerny, Waanzin, Lat. Insania.
voetnoot659
Eol, Aeolus, vgl. vs. 564; in ly: in moeilikheid (vgl. Dl. I, 565: 1; hier Bk. XIII, vs. 1037 e.e.).
voetnoot662
zelf (zelfs) Atamas (anders niet schrikachtig van aard); Ov. alleen: Athamas.
voetnoot663
blikt: schijnt.
voetnoot665
de vloek Erinnis; Lat. alleen: Erinnys, d.i. de Furie; ook vloek = Furie; 1e lezing: Maer neen, Erinnis de rampzaelge; V. vatte, schijnt 't, Erinnis niet als eigennaam voor welke dan ook der drie Furiën, en kwam zo in strijd met vs. 653; misschien nochtans had hij eerst wel de juiste opvatting (Erinnis zonder lidw., als elders godt) en herinnerde hij zich bij 't aanbrengen zijner korrektie de samenhang niet.
voetnoot670
aenhissen: hitsende geluiden (en/of bewegingen) maken; schuifelen: sissen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 693 oude uitg.: slangen gordel.
voetnoot671
drillen met: trillend uitsteken.
voetnoot672
getogen: getrokken.
voetnoot678
't verstant, met klemtoon, in tegenstelling nl. met 't lichaam; Lat. mens est, quae etc.
voetnoot679
verscheiden: verschillende soorten van; Lat. liquidi monstra veneni: ‘vloeibare giften van ontzettende kracht’; hellewacht: Cerberus (vgl. bij vs. 651 de opmerking over het genus); 1e lez.: van Cerberus.
voetnoot680
poelslange, Echidna, Cerberus' moeder, half vrouw half slang; tuimelende spooken, voor Lat. errores vagos (Valentijn: ‘swervende dolingen’, tuimelend: onvast zich bewegen (vgl. Antidotum, vs. 26, Dl. II, blz. 809).
voetnoot681
bevatten niet 'n opsomming van die spooken, maar enige verdere verschrikkingen; stikblint; vgl. stikdoot Bk. II, vs. 421, stickziende Dl. I, 454: 186.
voetnoot682
verwoetheit: dolheid.
voetnoot683
stampteze enz.; ze hàd dat al eerder gedaan; rot bloet; hier, zoals ook in de bij Ov. niet voorkomende herhaling in vs. 685, schreef V. eerst versch (Lat. recenti).
voetnoot684
woutscherley, voor cicuta, dolle kervel of scheerling; door verwarring met 't laatste woord komt scherley ook in de betekenis daarvan voor; Montanus: cicuta: scherlink-kruydt; vgl. Virgil., Tweede Herderskout, vs. 43; met wout-bedoelde V. niet een bepaalde soort: 't woord is de uitkomst van een reeks wijzigingen in het vers (laatste vóórstadium scherreley); vermetel: zelfbewust; de vorm staat in rijm; gewoner vermeeten; Walch 66.
voetnoot686
door de pyn; niet bij Ov.; beter: van angst.
voetnoot687
vast: al die tijd; dolle: dol makende.
voetnoot691
zegenryk: zegevierend (vgl. vs. 961; Bk. VII, vs. 234); verrichter zaek, staat náást zegenryk (Lat. victrix iussique potens).
voetnoot698
verbystert: in zijn waanzin.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 704 oude uitg.: na dolheit 'n komma.
voetnoot712
Euohe; bacchiese uitroep. Gri. eu(h)oi, Lat. eu(h)oe, tweelettergr., ook Evo(h)e, Ehohe; door V. naar zijn vóórtekst drielettergr. genomen.
voetnoot713
t'onderdrukken trachte; deze volgorde, tans litterair zo geliefd, was voor Van L. nog ‘onverdraaglijk’.
voetnoot714
trektge, als stond er praestat (niet praestet).
voetnoot715-16
spring der baeren: 't springen, springvloeden, of ook eenvoudig: de golfslag; H.; Bi. acht 't bruik baar voor rivieren, maar niet voor de zee; vgl. Dl. III, 481: 1383; ruischende geklater, met spring der b. een hendiadys: de bruisende golfslag.
voetnoot719
valt hardt; Lat. riget, 't geen ‘is hard’ betekenen kan, maar ook (en hier) ‘verheft zich steil’.
voetnoot721
een: iemand.
voetnoot722
beteutert: besluiteloos, door angst geremd (nullo tardata timore); vgl. Zungchin, vs. 627; onbeteutert, Bk. XIII, vs. 680; ruimt'; Van L. wil dergelijke ‘afknotting’ aan 't eind van een regel alleen dan laten gelden, als de volgende regel met een klinker begint; in 't andere geval, beweert hij, wordt de e toch gehoord! vgl. nog Bk. III, vs. 805, en de aant. van Van L. daarbij.
voetnoot724
Citerea, Venus, naar 't eiland Cythéra, ten Z. van Laconië, dat haar was toegewijd.
voetnoot725
nichte: kleindochter; haar moeder Harmonia was een dochter van Mars en Venus.
voetnoot726
oom; als (half)broeder van Venus' vader Jupiter.
voetnoot727-28
eene tweede maght, d.i. naast Jupiter, wie de hemelheerschappij ten deel viel, ook 'n macht, de tweede nl.; de derde kwam aan Pluto; vergel. Bk. V, vs. 503-vlg.; vs. 714; II, vs. 391; VIII, vs. 831; te lot; volgens de voorstelling, dat de toevoeging bij loting plaats had; vergel. Eneas, I, 211; Ilias, XV, 187; tuin der wateren; vgl. Bk. I, vs. 383.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 729 oude uitg.: wel eer.
voetnoot729
indienwe, die; zwakke vorm van het pronomen-antecedent vroeger niet ongewoon; Bk. III, vs. 817.
voetnoot731
verdienden: zouden verdienen; komt..., de voorzin vervolgt; ‘brengt de aanroeping van mijn naam de biddenden hulp’.
voetnoot732
Gri. Aphrodite, de uit 't zeeschuim geborene; 1e lez.: Ter liefde van de zee, ontferm u om de..., hetgeen tezamen met komt.... te sta berust op de lezing van Farn., waaruit ook midden (vs. 730) stamt; vgl. Geerts 145.
voetnoot733
meer: zee; hobbelen, vgl. Bk. XI, vs. 737; quynen: de doot tegemoetgaan.
voetnoot734
ontfangen: opnemen.
voetnoot737
met recht te vreezen: vererenswaardig (verendam).
margenoot+
[Randschrift:] Ino en Melicert in zeegoden.
voetnoot738
zucht: verlangen.
voetnoot739
Zij werden bij de Romeinen vereenzelvigd met Matuta en Portumnus (Portunus). Leukotoë (zo Schr.); beter, met Farn., Heins. -thea, -theë, ‘glanzende godin’; vgl. vs. 217.
voetnoot740
Sidonie: Sidon (de vorm is naar 't Lat. bnw. Sidoniae); hier voor Thebe, wijl S. de vaderstad was van Thebe's stichter Cadmus; vgl. Bk. II, vs. 1073.
voetnoot741
mevrouw, nog in de zin van meesteres.
voetnoot742
den voetstap, Ov. ‘de laatste voetstappen’.
voetnoot745
vlecht en haeren: haarvlechten.
voetnoot746
mits: daar.
voetnoot748
versmaeden: smaden; vgl. Dl. I, 657: 8.
voetnoot749
lasteren: kwaad zeggen van; u ook; H. wenste: ook u.
voetnoot751
wreetheit: hardheid (saevitia).
voetnoot752
allertrouste en vroomste, voor praecipue pia; pius verenigt de begrippen van (plichts)trouw, liefde, vroomheid, al naar de omstandigheden waarin 't gebezigd wordt; vroom hier in de zin van: haar plicht jegens de meesteres betrachtend; Valentijn: ‘Want die onder haar de godvruchtigste wilde wesen’; weemoedigh: wanhopig.
voetnoot753
wil: zal; spoedigh: haastig; vgl. Bk VI, vs. 76.
voetnoot754
van last: uit verdriet; vgl. last en leet, Hippol. vs. 564.
margenoot+
[Randschrift:] Inoos gezellinnen in steenrotsen en vogels.
voetnoot755
hangt; eigl. kwam zij niet eens tot hangen, want zij versteende voor zij de sprong kon doen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 767 neefke uit neefken gewijzigd.
voetnoot758
d'andre, d.i. nog weer een andere; de andere, wegens Lat. illa. De pointe is bij Ov. deze, dat zij in een toevallige, werkelik uitgevoerde, beweging, versteend werd.
voetnoot759
van hartewee; eigl. niet dáárvan.
voetnoot761-63
slinger, zwier, ziet op de lijn van het bewegend lichaam vóór de verstening. Van L.'s vraag: ‘hoe kunnen zij handgebaar behouden, nadat zy de handen missen?’ beantwoordt in 't verband zichzelf. H.'s mening, dat V. ziet had behoren te schrijven in vs. 762, is ietwat logicisties; maar opmerking verdient, dat dit zagh door 'n wijziging tot stand kwam; 1e lez.: en jammerlyk gelaet, Gelykze hadde in 't snel verandren van haer staet; vgl. overigens vs. 813-vlg.
voetnoot765
Waarom zij (bij V.) rondom Thebe zweven, terwijl het geval door Ov. bij 't Ioonsche meer (vs. 733) gelokaliseerd wordt, ziet men bij Ov. die van Thebaanse vrouwen spreekt; daarbij sluit 't vervolg beter aan.
voetnoot766
's dochters; Van Helten, V.'s Taal. I blz. 61.
voetnoot767
neefke: kleinzoontje.
voetnoot768
gemat: overmand (victus).
voetnoot770
voorspooken: voortekenen.
voetnoot771
liet: verliet, liet achter; staet: stadsgebied (urbs); gelyk geperst: als gedrongen; Lat. premeret, ‘drukte’.
voetnoot772
by: door; en geensins by zyn eigen, terwijl 't toch eigenlik wel door ‘zyn eigen’ was.
voetnoot775
sukklen: zwerven.
voetnoot776-78
beide.... ophaelende.... sprak Kadmus, een half-absolute constructie (Kadmus is, naar de zin, in beide vervat).
voetnoot779
wreede: felle; bronserpent, de draak uit 't begin van Bk. III, vgl. vs. 782, en vs. 783: slang; tot de voorstelling van zodanig gekamd monster (III 40) gaf aanleiding een Egyptiese slangesoort met twee horenachtige uitsteeksels op de kop.
voetnoot781
hechte: vastpriemde.
voetnoot783
ook: wellicht; eenige oorzaek: op enigerlei wijze oorzaak.
voetnoot784
alle: al; vgl. Bk. IX, vs. 951; Dl. I, 697: 12; Van Helten, V.'s T. I, blz. 146-vlg.
voetnoot785
zy staen toe: mogen zij toestaan; 1e lez.: Zoo gunnenze.
voetnoot788
gevlakte; 1e lez.: veroude: oud(geworden); vgl. Dl. III, 215: 434; Lucifer, vs. 333: wy verouden In onzen duur.
margenoot+
[Randschrift:] Kadmus en zyn beddegenoot in slangen.
voetnoot789
beloken: omsloten, bezet.
voetnoot791
zyn borst vooruit gestrekt, absol. constr.: terwijl enz.
voetnoot793
langworpt; zo ook Dl. III, 242: 58; langworpigh, Bk. III, vs. 238; Dl. II, 704: 1355; vgl. Van Lessen: Samengest. Naamw., 145-vlg; runnen, vgl. Bk. IX, vs 317.
voetnoot794
mat en moe; toevoeging van V.
voetnoot797
veranderende; adhuc humana, ‘nog menselike’. H.
voetnoot799
jongst': laatste.
voetnoot800
iets, nl. van mijn menselike gedaante.
voetnoot803
uitspraek: het spreken.
voetnoot804
Het onderw. van smolt (vervloeide; vgl. Bk. II, vs. 11;) is uitspraek, als dat van spreekende is hy (uit hem, vs. 803) te denken; 1e lez. terwyl hy sprak.
voetnoot812
in slangen, is wonderlik; ‘In hoeveel slangen wilde Hermione veranderen?’ vraagt H.; zijn opmerking, dat V. niet slange op wangen wilde rijmen, mag juist zijn; dat hij terdege 'n meerv. bedoelde (hetgeen dan een versterkte uitdrukking van haar vertwijfeling betekende), blijkt hieruit, dat hij in slangen resoluut wijzigde tot: in vele slangen, daarna echter vele weer schrapte.
voetnoot817-vlg.
hofgezin: gevolg. H. oordeelt: ‘Het omhelzen (vs. 816) zou mogelik van slangen konnen gezeid worden; maar het vatten om den hals is, dunkt my, al te oneigen en onnatuurelijk. 't schijnt dat hy vergeeten was, dat Kadmus en Hermione nu reeds slangen waren’. Dit laatste kan niet, zoals H. doet, bevestigd worden uit vermaenen van vs. 824, zoals blijkt uit vs. 822-23. Aangaande het eerste merkt Van L. op, dat er tussen omhelzen en om den hals vatten (vallen t.a.p. is een lapsus of een drukfout) geen groot verschil is, maar voornamelik, dat Hermione toen nog geen slang was; de metamorfose heeft eerst na dit alles plaats, bij Ov. met de woorden: subito duo sunt, ‘door Vondel wel is waar vry onduidelijk vertaald met: zy in der yl gepaert’. Beiden zien over 't hoofd, dat met de slangen draken bedoeld zijn (de draek in Van L.'s uitgave; blz. 375, heeft aanmerkelike voorpoten om mee te vatten), waardoor zowel H.'s opmerking vervalt als Van L.'s terugwijzing daarvan overbodig wordt. H.'s kritiek, dat V. ‘deeze vertaling van de fabel van Kadmus zeer onachtzaam, en waarschynelijk zeer schielijk behandeld’ heeft, wordt volstrekt weerlegd door het hs., dat juist hier een der meest overgewerkte passages heeft. Overigens blijkt de onjuistheid van Van L.'s verweer, ter zake van de orde der feiten, reeds uit vs. 818 in de definitieve tekst: het is niet eerst in vs. 820 dat voor V. de metamorfose van Hermione plaats grijpt. De verklaring ligt in de Latijnse varianten. De voorlaatste redaktie luidde: het hofgezin verscheenen, Verschrikt: de slangen zien 't, en streelen hen niet valsch, Maer zacht en vriendelyk met haeren gladden hals, En in der yl gepaert enz.; hen = 't hofgezin. Dit berust op de lezing: at illos Lubrica permulcent cristati colla dracones (‘maar de gekamde draken met hun glibberige nekken strelen hen’); de definitieve tekst onderstelt at illi; volgens beide lezingen is reeds hier Hermione veranderd.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 820 oude uitg.: in den yl. - 823 oude uitg.: Altijt gedenkende aen haer' eersten vorm en aert. - 834 oude uitg.: generwijs. - 837 Kantschrift, oude uitg.: Jupiter; een verschreven voor een' of eenen; vgl. Bk. VI, vs. 920.
voetnoot824
vermaenen: van iets spreken; waartoe, naar V.'s voorstelling, deze mythiese draken op enigerlei wijze nog in staat zullen geweest zijn. Ov.: ‘Maar hun beiden was toch een grote troost bij hun verandering hun kleinzoon geweest’.
voetnoot825
heer: als heer; vgl. vs. 28.
voetnoot827
dien, bij Bacchus; Achaische: Griekse.
voetnoot828
kerken: tempels.
voetnoot831
Akrisius, koning van Argos, was 'n achterkleinzoon van Danaus, die een zoon was van Belus; de broeder van Belus, Agenor, was Cadmus' vader, en zo overgrootvader van Bacchus; vgl. Bk. III, vs. 747.
voetnoot835
Argos hooft; niet bij Ov.; Perseus was Acrisius' kleinzoon door diens dochter Danaë; de benaming Argos hooft is dus in zeer verwijderde zin te verstaan; zie bovendien vs. 844, 850; noch enz.: noch ook gelooft, dat P. een zoon is van Jupiter.
margenoot+
[Randschrift:] Jupyn in een gouden regen.
voetnoot838
noch: nochtans; hem, d.i. Acrisius.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 841 oude uitg.: den; de n is in 't hs. weggemaakt; zie onder; niet opgemerkt door Lelyv., Unger. - 854 oude uitg.: na oost geen komma. - 857 Hoogstr. landd-. - 858 oude uitg.: zoo lang. - 865 oude uitg.: koomt; hs. 1e lez. komt; daarna 'n o bovengeschreven, t weggewist en vervangen door'.
voetnoot840-41
Zie Tekstkr.; H. ‘Vondel stelt hier den Nominativus voor den Dativus, en den Dat. voor den Nom.’ enz.; vgl. Loofw. vs. 158; Bk. VII, vs. 513; XV, vs. 500; bij de wijzig., in het hs., van den in de, heeft V. verzuimd een in een' te veranderen; ingegeven, d.i. gegeven om te bezitten; vgl. Bk. II, vs. 704.
voetnoot842
d'ander: Perseus.
voetnoot845
de stranden; niet bij Ovidius.
voetnoot846
slangenhooft: haar lokken waren door Pallas in slangen veranderd; Meduis, (met tweeklank ui), Medusa, een der Gorgonen; haar aanblik veranderde ieder in steen; vgl. vs. 1017-vlg., 1054-vlg., 1095-vlg. Naar Van L.'s mededeling zou men ‘de samentrekking van uza tot uis’ in zijn jeugd ‘zeer natuurlijk, ja onvermijdelijk hebben gevonden’. Hij voegt er bij, dat ‘van ouds, hoe men de woorden ook spelde, dit op de uitspraak geen invloed had’, hetgeen hier in ieder geval geen toepassing vindt.
margenoot+
[Randschrift:] Perseus daeden.
voetnoot853
scheeren: scharen; de kreeft als aanwijzing van een zuidelike hemelstreek.
voetnoot855
genaekende op het lest, bij nacht; 1e lez.: den dagh... die onderging op 't lest.
voetnoot856
schemerlicht: de naderende nacht (nocti; 1e lez.: Wou zich in 't vliegen aen de nachtschim niet betrouwen).
voetnoot864
onthaelt: ontvangen.
voetnoot865
herberge: (nacht)verblijfplaats; koom', zie boven: Tekstkritiek; conjunctief ter uitdrukking van het ‘zo vaak als’; koomt, in de druk, geeft de feitelikheid aan.
voetnoot868
bout: bebouwt, onderhoudt; vergulde (als gouden, vs. 869), in letterl. zin; Ov. spreekt van ‘gouden blaren, die gouden takken en g. appels bedekten’, (de zgn. Hesperiden-appels); vgl. Voorrede, r. 191; vergulde 4e lez.; 1. hondert; 2. goude; 3. vergoude.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 880 oude uitg.: Zeehaftigh; andere uitg. met -g.
voetnoot870
maektge staet: verheft ge u; Ov. ‘indien de roem van een verheven geslacht indruk op u maakt’. De herhaling ik ik (eerdere lez.: ik zelf) hangt samen met V.'s misvatting.
voetnoot875
Temis; zie Bk. I, vs. 390.
voetnoot878
den zoon des dondergodts (Jupiter); beter: een zoon; 't orakel sloeg op Hercules (vgl. bij vs. 888; Bk. IX, vs. 268).
voetnoot882
ringmuuren; naar de lezing moenibus (niet montibus).
voetnoot885-86
o ingespannen en stouten roover; niet bij Ov.; ingespannen, nl. op roven, al zijn kracht daartoe zettend; vgl. ingespannen tegen, Dl. III, 311: 56 e.e.; stouten; vgl. b.v. Gysbr. vs. 1427 o Christelijcken knoop, en Van Helten II, blz. 152; invloed van Lat. ô gevolgd door 4e nv.; vgl. Wdb. X 18; Walch 55. In het hs. is de n van stouten, na eerst uitgewist te zijn, hersteld.
voetnoot886
steên (steden): gebied; vgl. onderaerdsche steden, Dl. III, 251: 1491.
voetnoot887
roem: grootspraak over.
voetnoot888
Onjuist voor: (ne) longe tibi Iupiter absit: ‘opdat niet Jupiter(s hulp) u verre zij’; Perseus' verwantschap met Jupiter ontkent Atlas dus niet.
voetnoot889
maer dreight; vgl. voor de constructie Bk. III, vs. 786-87; Van L. wenste hy dr., hetgeen V. in 1e lez. schreef, maar wijzigde wegens het aanstonds volgende hy; ryze: opstijgt.
voetnoot890-92
onbeleefden; H.; onbeschaafd, niet wetend hoe men zich moet gedragen; Van L. oordeelt, ‘dat er hier geen reden bestond om Perseus een onbeleefden gast te noemen’, en dat V. beter aarzelenden of weifelenden zou hebben geschreven, ‘en 't Lat. cunctantem uitgedrukt’. Echter hééft V. dit laatste gedaan in vs. 891; 1e lez.: hy dreight, tenzy hy ryze, Met opgeheve vuist te treffen dezen gast, Die trots blyft draelen; trots werd vervangen door moedigh, dan door smeekt (Lat. placidis), en in de vorm onbeleefden ondergebracht in het voorgaande vers, waar het nu rijkelik prolepties, of: subjektief-psychologies aandoet; smeekt: vriendelik spreekt (.... en dan weer op zijn dapperheid - deught roemt).
voetnoot893
echter: Lat. at (hier: welnu dan), dat bij Ov. behoort tot 't door P. gesprokene (‘welnu, daar mijn vriendschap u weinig waard is’); mogelik, ondanks 't ontbreken van een leesteken, is dat ook V.'s bedoeling.
voetnoot895
omgekeert: zich afwendend (om niet zelf versteend te worden).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 898 oude uitg.: na steenbergh geen komma. - 919 moeders; 1e lez. 's moeders; zeer wschl. was 't de bedoeling 's te schrappen; oude uitg.: 's moeders.
margenoot+
[Randschrift:] Atlas in eenen bergh.
voetnoot897-98
M.m. hooft.... herscheppende; absol. constructie.
voetnoot900
van gelyken; vgl. Bk. XIII, vs. 316.
voetnoot902
ongemeeten groot, nl. tot onmetelike verhoudingen uitgegroeid.
voetnoot904
gewemel; van het flikkerlicht der sterren; of beter: van het lichtgestippel der sterren waar 't oog in verdwaalt.
voetnoot906
hiel, nl. wederom; vgl. vs. 850-vlg., waar Ov. van tegenstrijdige winden had gesproken.
voetnoot913
hielingen; voor Lat. talaria, elders (Bk. II, vs. 958; IV, vs. 1002) met ‘hielpen’, en (Bk. I, 829; IV, vs. 911; VIII, vs. 874) met ‘hielvlerk’ weergegeven; hielinc is in 't Mnl. aangetroffen als een naam voor zeker schoeisel, maar dat is niet de hier vereiste betekenis; vermoedelik is het woord hier door V. nieuw gevormd, missch. onder bijgedachte aan de scheepsterm hieling, waarover zie Van L., t.p.: ‘de Dichter maakt woorden’, zegt Bi. Op de volgende plaatsen is hieling later vervangen: Bk. I, vs. 829 (hielvlerk), Bk. IV, vs. 1002 (bielpen), Bk. VIII, vs. 874 (hielvlerk), terwijl Bk. IV, vs. 911 'n oorspr. hielwiek door hielvlerk is vervangen.
voetnoot914
laetende: ter zijde latend; ontelbaer; vgl. voor dit gebruik van ontelbaer vs. 867.
voetnoot915
Ov.: ‘de stammen der Ethiopiërs en de velden (het rijk) van Cepheus’, de koning van Ethiopië; V.'s uitbreiding, en met een, veronduidelikt de samenhang; Cepheus was met Aegyptus, Danaus (vgl. vs. 627, 831) en Phineus (vergelijk Bk. V. vs. 10) een zoon van Belus.
voetnoot917
Ammon, de Libyse orakelgod, door de Grieken met Zeus gelijkgesteld.
margenoot+
[Randschrift:] Andromeda aen de steenrots.
voetnoot918
onnoosle: ontschuldige.
voetnoot919
Haar moeder Cassiope, Cepheus' gemalin, had door zich schoner te roemen dan de Nereïden (zeenimfen) dezer nijd gewekt; op hun verzoek zond Poseidon een verwoestend zeemonster, en volgens het orakel van Ammon moest ter verlossing Andromeda geofferd worden.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 931 oude uitg.: na hant puntkomma. - 932 oude uitg.: uw leden; Lat. cur vincla geras.
voetnoot922-27
Voor de constructie vgl. Bk. VI, vs. 212-vlg.
voetnoot927
staet verstomt, voor stupet, bewijst dat V. de uitdrukking niet meer analyseerde; daer: terwijl (met 'n nuance van oorzakelikheid).
voetnoot928
leert vergeeten; H. wenste doet ..., zulks te eer wijl hier eer van een ‘afleeren’ sprake is; dit leeren ontwikkelt zich bij V. tot een caus. hulpww.; vgl. Bk. V, vs. 508.
voetnoot929
hy sprak, inmiddels neergedaald (ut stetit).
voetnoot934
dochter: jonge dochter, maagd.
voetnoot935
Ov.: ‘ware zij niet vastgebonden geweest, zij hadde met de handen het zedig gelaat bedekt’.
voetnoot937-38
noch; Ov.: ‘dat vermocht ze’; die vast (‘gestaag’) .... wang, 'n niet gelukkige uitbreiding (Ov. ‘opwellende tranen’).
voetnoot938-vlg.
‘opdat zij niet zou schijnen, eigen (niet bestaande) schuld te willen verhelen’.
voetnoot940
ridder; vgl. ridder voor S. Michaël Dl. II. 780: 303; Christelycke Ridder, Dl. I, 447; ten onrechte maakte Van L. bezwaar tegen het woord h.t.p.; verslagen: van ontzetting bevangen.
voetnoot942
vroegh; niet bij Ov. en ook niet passend, daar Cassiope toch reeds haar dochter had.
voetnoot945
het zeegedroght: ofschoon nog niet genoemd, duidt V. 't aan met het ('t bekende, dat bij 't verhaal hoort).
voetnoot946
afstortinge; langs de flanken; herwaert aen, bij bruisschen.
voetnoot947
(daer)ze, nl. Andromeda en Perseus
voetnoot948-vlg.;
Ov. ‘en beslaat met zijn borst de brede golven’.
voetnoot949
een strantklok opsteken een luid gejammer aanheffen (dat het strand er van weerklinkt); vgl. Bk. VIII, vs. 619; grove klock voor ‘luidklinkende stem’ ook reeds Dl. III, 144: 540, maar nader aan de oorsprong gehouden: Wiens keel, een' grove klock, aldus begin te slaen; zie nog Gysbr. vs. 245 klock, en grove stem; Maeghden vs. 1426; opsteeken (eigl. van trompetten).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 950 oude uitg.: ontstelt. - 951-52 oude uitg.: En droevigh by hun pant, en huwbre, wien het gelt, Met reden meer bedroeft. Wat vs. 952 betreft, was dit ook de oorspr. lez. die dichter bij 't Latijn staat (sed iustius illa). Bij de druk is dan daartoe teruggekeerd, maar tevens de bouw van het overige onhelder, hoewel syntakties gladder, gemaakt. - 962 grimmigh; oude uitg.: vreeslijk. - 969 oude uitgave na eede geen komma. - 973 oude uitg. rotsigh.
voetnoot950
eveneens, evenals Andromeda; maar vgl. Geerts 145; ontstelt: uitzinnig.
voetnoot951
Zie boven: Tekstkritiek; en huwbre; H. zag liever: de huwbre; hun pant, en huwbre is enigermate als hendiadys te beoordelen; en zy.... bedroeft: terwijl zij zelf met goede reden dódelik bedroefd was (Ov.: ‘met meer recht ongelukkig mocht heten’); wien, voor 't vr.; zo Bk. III, vs. 376, e.e.; maar hiervóór vs. 929 is in 't hs. de oorspr. n van wien uitgewist.
voetnoot952
met vermaenen. (toevoeging van V.): met al wat zij zeggen; vgl. vs. 824.
voetnoot954
tyts gelegenheit; Dl. II, 683: 932 e.e.
voetnoot959-60
en Danaë: en van Danaë; torenslot; zij was in een stalen toren opgesloten; Jupiter drong tot haar door in de hiergenoemde gedaante.
voetnoot961
zegen: zege; vgl. vs. 691, vs. 842.
voetnoot962-63
veêr en vleuglen: gevederde vleugels.
voetnoot965
kennen: erkennen, aannemen. Bij Ov. niet als vraag.
voetnoot966
dus niet enkel mij beroepen op mijn afkomst.
voetnoot967-68
beding... t'aenvaerden: stel als voorwaarde .... te mogen nemen (als beloning nl.)
voetnoot968
rede: woorden.
voetnoot969
sterken: bevestigen; vgl. vs. 2.
voetnoot971-vlg.
als: gelijk. Het punt van vergelijking is: het uiteenklieven der golven; hetgeen in V.'s vert. niet uitkomt; vgl. over de vorm dezer vergelijkingen bij vs. 991.
voetnoot975
Baleaer; zie Bk. II, vs. 949-vlg.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 981 oude uitg. 't ledige. - 985 oude uitg. komt.
voetnoot976
van d'aerde; zich afstotend nl. (tellure repulsa).
voetnoot979
strax: aanstonds; balgh: muil; vgl. Bk. I, vs. 441; hier vs. 993.
voetnoot981-84
komt te kennen: bespeurt; veltslang; Ov.: draconem; de betekenis van draco is in 't Lat. even onvast als die van slang in 't Ned.; blijkens 't oppakken en velt denkt V. aan 'n slang (Lat. occupare is echter: ‘aanpakken’). Volgens de voorstelling van Ov. valt de arend de slang van achteren in de nek aan, om hem te beletten de kop om te wenden.
voetnoot985
spatten; een fraai woord voor Perseus' onverwachte en onzachte manier van neerkomen, ondanks Bi.'s gevoelen, dat 't ‘hier alleronvoeglijkst wordt gebezigd’.
voetnoot987
't: nl. 't gedrocht; harpoen; Ov.: het zwaard tot aan de hamus, d.i. hier: een doornvormig haakje aan 't lemmer; 't wapen heet vs. 998 falcatus ensis: ‘kromme kling’; vs. 912 telum uncum: ‘gekromd wapen’; Bk. V, vs. 100 hamatus ensis: ‘kromme sabel’.
voetnoot991
tuimelt het: werpt het zich om en om (versatur; Valentijn: went). Omtrent de vorm der vergelijking heeft H. een zelfde aanmerking als bij Bk. I, vs. 641 (zie aldaar) en Bk. II, vs. 932; door Van L. uitgebreid tot de voorgaande vergelijkingen (galei, Baleaer), hoewel zij voor de eerste dezer twee niet geldt.
voetnoot993
balgh; 1e lez. muil.
voetnoot994-95
bloot; H. had liever gezien: daer 't, bloot Van dikke schulpen, evenals Bk. XII, vs. 87 bloot Van wapen; tegen bloot van had Van L. bezwaar; (vgl. echter Dl. II, 180: 1609 bloot van geweyr, en Wdb. N.T. II, 2920); hij plaatste 'n komma na bloot en verklaarde bloot als ‘naakt’: daar het dier, bloot (d.i. naakt), niet met dikke schulpen tegens noot is gedekt’. Het Lat. woord, door V. met bloot (en niet.... noot) weergegeven, is echter niet nudus maar patere: ‘openliggen, trefbaar zijn’. De voorstelling van Ov., die spreekt van rug, zijden en staarteinde, is bij V. niet duidelik weer te vinden; met dikke schulpen, 1e lez. vol holle schulpen (cavis obsita conchis).
voetnoot996
lenden; vgl: Bk. V, vs. 588.
voetnoot1000
de vleugels, nl. Perseus' ‘hielpennen’; zoute baren; de herhaling van zoute is weer 't gevolg van een wijziging (1e lez.: vochtigh water).
voetnoot1001
zich bewaeren: zich handhaven.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1007 Ho.: Dreef het. - 1020 Als; oude uitg. al; de lez. van het hs. is tot dusver niet opgemerkt. - 1027 kantschrift ontbr. in de oude uitg.
voetnoot1002
1e lez. voor kan in vs. 1001: durf (ausus), waarbij dan betrouwen aansloot.
voetnoot1010-11
staen en: staan te; de vorm van vreugde-uiting niet bij Ov.
voetnoot1016
watermeien: onder water gegroeide takjes.
voetnoot1020
pit: merg; zout, voor bibula: ‘vocht tot zich trekkend’.
voetnoot1022
teen: twijg; elders vr., maar zo 't schijnt als collectief door V. mannel. genomen; (vgl. Brab. den bie = de gezamenlike bijen).
voetnoot1023
de watermaeght: de zeenimfen.
voetnoot1025
deze kracht, nl. de werking van het Medusa-hoofd.
margenoot+
[Randschrift:] Strantteenen in korael.
voetnoot1028
in zee gedolven, d.i. zolang ze nog onder water is; 1e lez.: die hout was onder.
voetnoot1032
heldin: oorlogsgodin (bellica).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1039 hs. na gebodt missch. een komma. - 1053 oude uitgave gekreegen. - 1057 hs. zynen stamboom.
voetnoot1034
vaerze: jonge koe (vacca); vergel. Boek III, vers 27.
voetnoot1037
bruitschat: Andromeda zelf nl.; Ovid. zegt, dat hij haar neemt, maar zonder de bruidschat (vs. 970); maar Farn. vermeldt een lez. in dotem: ‘ten bruidschat’; oir (1e lezing 't oir): erfgename.
margenoot+
[Randschrift:] Andromedaes en Perseus bruiloft.
voetnoot1038
min: Amor; bruilofstgodt: Hymenaeus.
voetnoot1039
bestellen: zorgen voor, bijbrengen; bruiloftslicht: de huweliksfakkels.
voetnoot1043
valdeur; vgl. Bk. II, vs. 3.
voetnoot1045-46
Cefeus en zyne amptenaeren; V. heeft, met Schrev., Cepheni, d.i. Aethiopiese, beschouwd als afgeleid van Cepheus; de verhouding is veeleer omgekeerd; amptenaeren, vgl. amptheer, vs. 1079; waardigheidsbekleders; in heerelyken schyn: luistervol in 't oog; dit hoort in 't Lat. bij bankette; Valentijn: ‘den adel van Konink Cefeus komt ter bruiloft, die heerlijk toe-geregt was’.
voetnoot1048-49
Deze plaats is, in de Lat. tekst, zeer omstreden; V. volgt de destijds gangbare lezing, met Abantiades = Perseus bij vraeght, en een volgend vers, waarin zekere Lyncides antwoordt. Lyncides echter is een andere naam voor Perseus: nazaat van Lynceus (de grootvader van Perseus overgrootvader Abas); vgl. bij Bk V, vs. 137; en V, 253, waar V. in 1e lez. foutief de zoon van Linceus met Ampix verbond.
voetnoot1052
oorloghszegen; vgl. Bk. IV, vs. 961; vgl. voor het genus Dl. I, 431:84 den zegen, naast de zege Dl. II, 689: 1060.
voetnoot1054
Atlas, de berg.
voetnoot1057
trits; voor geminas, d.i. twee; maar bij Schr. wordt nog een derde vermeld; deze twee waren de zgn. Graien, monsterlike oude wijven, met samen slechts één oog en één tand; zij bewaakten de toegang tot haar zusters de Gorgonen.
voetnoot1059
leende, in ruimere opvatting: voor tijdelik gebruik overgaf.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 1072 kantschrift ontbr. in de oude uitg.
voetnoot1062
rots en ruighten: met ruig gewas begroeide rotsen.
voetnoot1063
Meduis; Ov. Gorgoneas domos: ‘de woning der Gorgonen’, drie monsters.
voetnoot1064
doorgaens: overal (Lat. passim); entloos, terecht niet bij Ov.
voetnoot1067
koper gebruineert: gepolijst koper: of van k. bepal. bij gebr.? vgl. Bk. XII, vs. 572-73.
voetnoot1069
weêrschyn; want de rechtstreekse aanblik zou ook hem versteend hebben; gezicht: de ogen; beneepen: beklemd, overmand (door slaap).
voetnoot1071
één slagh.
margenoot+
[Randschrift:] Pegaes uit Meduzaes bloet.
voetnoot1072
Pegaes: Pegasus, het gevleugelde ros; (nog niet het gevleugelde Muzenros, dat de dichters berijden). Dat Perseus het ros mede nam, berust op verbinding met eripuisse; Ov. bedoelt, dat Perseus ook het geboren zijn van Pegasus (en bovendien nog van diens broeder, de reus Chrysaor) uit Medusa (vgl. vs. 1089-vlg.) verhaalde.
voetnoot1075
omreis: tocht overal heen; vgl. omwegh, vs. 589.
voetnoot1077
in 't streven: al voortvliegend.
voetnoot1078
lastigh vall'; i.p.v. dit vall' wordt viel gevorderd, niet in de eerste plaats, als Van L. wil, wegens de zuiverheid der taal, maar omdat, naar V.'s zeggingswijze, men eer iets heel anders zou verstaan dan wat bedoeld is; bedoeld is nl. niet: ‘uit vreze dat 't iemand te lang mocht vallen’, maar: ‘vóórdat het iemand verwachtte’(ante exspectatum); de 1e lez. was inderdaad viel; 2e: zy, beide om 't rijm gewijzigd.
voetnoot1081-82
berechten van: inlichten over; naemhaftigh: vermaard.
voetnoot1086
't Tweede om: wegens.
voetnoot1087
boven al (haar andere schoonheden).
voetnoot1088
hunnen mont: de m. van dezulken.
voetnoot1089-vlg.
Volgens Ov., Bk. VI, geschiedde het in gedaante van een vogel; door V., die een andere tekst volgde, VI, 166 niet weergegeven.
voetnoot1092
kuisch gezicht, door V. verkeerdelik van Medusa, niet van Minerva, verstaan, die zich 't gelaat bedekte met de aegis, haar beuklaer (Bk. II, vs. 977).
voetnoot1093
Nietdáárom, maar om de schennis van haar tempel te wreken.
margenoot+
[Randschrift:] Meduzaes haer in adders.
voetnoot1095
Teneinde tegenspraak tussen deze regels en Perseus' bezit van 't hoofd te ontkomen, wordt aangenomen, dat Minerva een afbeelding ervan voerde op haar schild, (of ook wel: op haar borstpantser, zoals Ov. hier zegt: pectore in adverso: ‘voor op haar borst’).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius