Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en OvidiusToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.00 MB)

XML (3.83 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verhalen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

(1934)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 553]
[p. 553]

P. Ovidius Nazoos Herscheppinge.
Het vyfste boek.aant.



illustratie

Inhout.

1 Het oproer van Fineus en zijne aenhangelingen, op de bruiloft van Perseus, in steen 2 verandert. Pallas bezoekt de hengstebron. Hier wort verhaelt van Pirenus, en hoe deGa naar voetnootr. 2 3 Pieriden, na den zangstrijt van verscheide veranderingen met de zanggodinnen, in aexters herschapen worden.
[pagina 554]
[p. 554]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

 
Terwyl helt Perseus 't hooft der Moorenlantsche kroone,Ga naar margenoot+Ga naar voetnootvs. 1
 
En Cefeus raet met dees vertellinge onderhiel,
 
Begint de bruiloftszael, op 't buldren en gekrielGa naar voetnoot3
 
Van een' hoop kryghsvolx, luit te galmen en te wanken.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Het schynt geen liefelyk geluit van bruiloftsklanken,
 
Maer eer een wapenklank, en gruwzaem kryghsgewelt.
 
De gansche bruiloftszael steekt op, en bruischt ontstelt,Ga naar voetnoot7
 
Gelyk men eene zee, strax kalm en stil en effen,Ga naar voetnoot8
 
Met bulderenden storm heur baren hoort verheffen.
10[regelnummer]
Vermeeten Fineus zelf, eerste oorzaek van 't krakkeel,Ga naar voetnoot10
 
En boos berokkenaer van 't gruwzaem feestgescheel,Ga naar voetnoot11
 
Koomt met eene essche speer al drillende ingevlogen,
 
En roept: hier ben ik zelf, die van de wraek bewogen,
 
My wreeken wil aen u, om dien geleden hoon,
15[regelnummer]
Het schaeken van myn bruit. nu kunnen, by de goôn!Ga naar voetnoot15
 
Uw vleugels, noch Jupyn, vermomt met gouden regen,Ga naar voetnoot16
 
U myne handen niet ontrukken. elk verlegenGa naar voetnoot17
 
Zagh om, en Cefeus riep hem toe, die schieten wou:Ga naar voetnoot18
 
Wat gaet u, broeder, aen? wat dolheit stoort dees trou,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Dees bruiloft met een' moort? vergeltge op 't ongezienste,
 
Ondankbaer op dees wys des bruidegoms verdienste?
 
Besteetge dees verloofde en pas verloste bruitGa naar voetnoot22
 
Met zulk een lasterstuk, en moort en schennisse uit?Ga naar voetnoot23
 
Indienge recht bevroet, geen dappre Perseus schaekteGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Dees jongkvrou, maer de wraek der zeegodinnen blaekte
 
Van gramschap: Ammon, met den horen scherp gespitst,Ga naar voetnoot25-26
 
En 't grimmigh zeegedroght, van onder opgehitst,
 
Opborlende om myn kint te zwelgen en verslinden;
 
Toen zy, ter doot gedoemt, zich aen de klip liet binden,
30[regelnummer]
Beroofdenze u alreede, of gy most wreet en snoot
 
Gedient zyn met myn' rouwe, en haere onnoosle doot.
 
Is 't niet genoegh dat gy de jongkvrou, als verslonden,
 
Zaeght onmedoogende aen de steenrots vast gebonden,Ga naar voetnoot33
 
Daer gy, haer bruidegom en oom, de dochter nietGa naar voetnoot34
[pagina 555]
[p. 555]
35[regelnummer]
Verdaedighde in dien noot op 't uiterste? en verdrietGa naar voetnoot35
 
Het u hier boven dat een ander haer beschermde,Ga naar voetnoot36
 
En weigertge den helt, die zich uit liefde ontfermde,
 
Onbillyk zynen loon? scheen u die prys te groot?
 
Dees stont te haelen, toen menze aen de strantrots sloot.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Nu staze billyk toe die my, stokout van jaeren,Ga naar voetnoot40
 
Voor kinderloosheit hoede, en laet hem minzaem paeren.
 
Vergun den bruidegom de bruit, en zyn beding,Ga naar voetnoot42
 
Rechtvaerdiglyk verdient. bedenk, o jongeling!
 
Hoe ik my tegens u geensins uit nyt verzette,
45[regelnummer]
Maer tegens het gevaer des doots, die d'onbesmette
 
Ree boven 't hooft hing. de verbolgen Fineus staetGa naar voetnoot46
 
Voor zulk een antwoort stom, ziet met een stuur gelaet
 
Zyn' broeder Cefeus, dan helt Perseus onder d'oogen.
 
Hy twyfelt wie van bey hy eerst zou treffen mogen,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
En mikkende eene poos, schiet flux met al zyn maght
 
Helt Perseus, doch vergeefs, een esschenhoute schacht
 
Wraekgierigh naer het hooft, datze in het tafelkussenGa naar voetnoot52
 
Bleef steeken: Perseus, die geduldigh ondertussen
 
Vast wachte, sprong flux op, en hadde, fors getart,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Den dollen Fineus met dien schicht geraekt in 't hart,
 
Zoo 't outer dezen schelm, op wien de schicht het munte,
 
En daer hy achter dook, niet veilighde. de punteGa naar voetnoot57
 
Treft Retus evenwel in 't voorhooft, dat hy stort,Ga naar voetnoot58
 
Het punt uit brein en been met kracht getrokken wort,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Den bruiloftsdisch met bloet besprengkelt, daer hy spartelt.Ga naar voetnoot60
 
Al 't bruiloftsvolk ontstelt, hem ziende dus gemartelt,
 
Stuift op, en schiet verwoet in dien verwaten hoop.Ga naar voetnoot61-62
 
Een deel dreef toornigh men behoorde met een' loopGa naar voetnoot63
 
Den schoonvaêr en den zoon met kracht ter neêr te vellen.Ga naar voetnoot64
[pagina 556]
[p. 556]
65[regelnummer]
Maer Cefeus daetlyk, toen zich 't feest begon t'ontstellen,Ga naar voetnoot65
 
Al heimlyk tydigh door eene achterdeur ontvloôn,Ga naar voetnoot66
 
Riep 't heiligh gastrecht, en gewyde bruiloftsgoônGa naar voetnoot67
 
Tot tuigen van 't gewelt, dat tegens zyn geboden
 
Wert aengestelt. Belloon, de schutsvrou der genooden,
70[regelnummer]
Hier tegenwoordigh, dekt den broeder met haer' schilt,Ga naar voetnoot69-70
 
En moedight hem. ook was hier Atis, woest en wilt,
 
In Ganges stroomkristal uit een godin geboren,
 
Genoemt Limnatis, zoo de faem zich recht laet hooren.Ga naar voetnoot73
 
Hy telde zestien jaer, was schoon. het feestgewaet
75[regelnummer]
Verrykt de schoonheit door optoisel en cieraet.
 
Hy droegh een' purpren rok met gout geboort, een keten
 
Van gout om zynen hals. de mirreboomen zweeten
 
Een' aengenaemen geur, om 's jonglings krollent haerGa naar voetnoot77-78
 
Te zalven. hy was fix op snelle schichten, maer
80[regelnummer]
Noch fixer met den boogh den vyant aen te rannen.
 
Helt Perseus zagh dien knaep den taeien hantboogh spannen,
 
Greep flux een branthout, daer 't noch rookte op 't outerplat,Ga naar voetnoot82
 
En klonk hem in 't gezicht 't gebit in twee, bespat
 
De zael met been en bloet, gemengt en uitgespogen.
85[regelnummer]
Toen Likabas Sirier, met toegelokene oogen,Ga naar voetnoot85
 
Den ongeveinsden vrient, genoot, en bloetverwant,Ga naar voetnoot86
 
En zyn geschonden hooft, in zulk een' droeven stant,
 
Te dootelyk gewont, zagh scheiden uit dit leven,Ga naar voetnoot87-88
 
En wentelende in bloet, den lesten dootsnik geven,
90[regelnummer]
Beschreide hy den knaep, en greep in dit rumoer
[pagina 557]
[p. 557]
 
Den opgespannen boogh van Atis, op den vloer
 
Te deerlyk uitgestrekt, en zeght: waer zyn de helden?Ga naar voetnoot92
 
Nu is 't uw beurt met my. nu zultge dit ontgelden,
 
En u niet langer in des jonglings droeve doot
95[regelnummer]
Verheugen, die u min tot lof gedyt, dan snoot
 
Tot laster en verwyt. het woort was naeu gesproken,Ga naar voetnoot96
 
Of't snorrend punt bleef, mits helt Perseus lagh gedoken,Ga naar voetnoot97
 
In zynen wyden rok vast hangen. Perseus, rasGa naar voetnoot98
 
En vaerdigh, dryft hierop den wreeden LikabasGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
De kromme sabel, met Meduzaes bloet bestreeken,
 
Manhaftigh in de borst, waerom hy, dootsch bezweeken,
 
En flaeu, en stervende, in zoo groot een nachtverdrietGa naar voetnoot102
 
Benevelt en bezwalkt, naer Atis ommeziet,Ga naar voetnoot103
 
Op wien hy jammerlyk het hooft leght, daerze vielen,
105[regelnummer]
En vaeren met dien troost, als reisgenoots, ter zielen.Ga naar voetnoot105
 
Hier sneuvlen op den vloer in bloet, dat t'zamenron,Ga naar voetnoot106
 
Sieensche Forbas, zoon en telgh van Metion,Ga naar voetnoot107
 
Amfimedon met een, uit Libiaensche zanden,
 
Beide even fors en stout om andren aen te randen.Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
d'Een kryght den degen door den strot al t'onverwacht,
 
En d'ander in de rib geduwt met volle kracht.
 
Toen Eritus, de zoon van Aktor, met zyn breede
 
En blinkende oorloghsbyl, heel bits en scherp van snede,Ga naar voetnoot113
 
Hier aenquam, ging de helt hem met geen zwaert te keer,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Maer greep een' beker, groot en zwaer, tot hantgeweer,Ga naar voetnoot115
 
Een' beker, kunstigh met kleen beeldewerk gedreven,
 
En dreef, met allebey de handen opgeheven,
 
Hem voor het voorhooft, dat hy, flaeu en zonder moedt,Ga naar voetnoot118
 
Heentuimelde op den rug, in 't uitgebraekte bloet.
120[regelnummer]
Hy velt Polidemon, Semiramis bestaende,Ga naar voetnoot120
 
Kaukaeschen Abaris, Liceet, eer 't iemant waende,
 
Sperchions eigen zoon, ook Elix, Flegias,Ga naar voetnoot122
 
En Klitus mede, en stapt op eenen hoogen tasGa naar voetnoot123
 
Van dooden. Fineus, die hier onder vyants oogen
[pagina 558]
[p. 558]
125[regelnummer]
Niet treên durf, schiet een' schicht, die by geval gevlogenGa naar voetnoot125
 
Juist Idas treft, die by geen schult den stryt ontgelt,
 
En geene zyde koos. dees zagh, ter neêr gevelt,
 
Heel nors naer Fineus om, en sprak: nu ik, gedwongen
 
Door u, ook zyde kies, gevoel van my besprongen
130[regelnummer]
Wien gy ten vyant terght. boet met uw wonde en smartGa naar voetnoot129-30
 
Myn dootwonde, en het bloet onschuldigh aengesart.
 
Zoo sprak hy, wou den schicht, getrokken uit de wonde,
 
Hem tornen naer het hooft: maer 't hart bezweek. hy kondeGa naar voetnoot133
 
Door 't storten van zyn bloet niet langer, en viel neêr.
135[regelnummer]
Hier trof Klimeen Odyt, den treffelyxten heerGa naar voetnoot135
 
Naest Cefeus in het ryk. toen most Protenor snevenGa naar voetnoot136
 
Door Hipseus. Linceüs holp flux Hipseus mede om 't leven.Ga naar voetnoot137
 
In dit krakkeel was d'oude Emation, oprechtGa naar voetnoot138
 
En recht godtvruchtigh, wien de jaeren het gevechtGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Verboden, dies hy met de tong alleen most stryden.
 
Hy vloekte 't goddeloos gevecht van wederzyden.
 
De felle Kromis maeit den ouden kouden man,Ga naar voetnoot142
 
Die siddrende 't altaer ter noot omhelzen kan,
 
Het hooft af, dat het op 't altaer ter neder storte,
145[regelnummer]
Daer vloekt de tong hem noch, die zyne dagen korte,Ga naar voetnoot145
 
Terwyl het gaepend hooft den geest geeft in den brant.
 
Nu velde Fineus twee gebroeders, op de wantGa naar voetnoot147
 
Geoefent, Broteas en Ammon, noit verwonnen,Ga naar voetnoot148
 
Zoo zwaerden door de want de neêrlaegh krygen konnen.Ga naar voetnoot148-49
150[regelnummer]
Hy velde ook Amikus, aen Ceres dienst verlooft,Ga naar voetnoot150
[pagina 559]
[p. 559]
 
Met zynen witten bant gevlochten om het hooft.Ga naar voetnoot151
 
Iäpets zoon, die niet geoefent in krakkeelen,Ga naar voetnoot152
 
Gewoon op zyne lier, een vredetuigh, te speelen,
 
Nu bezigh hier 't gehoor te streelen van dit paer,
155[regelnummer]
Stont niemant in den wegh, en tokkelde de snaer
 
Met zyne citerpen. ga heene uit deze feesten,Ga naar voetnoot156
 
Schimpt Pettalus, volent het bruitsliet by de geesten
 
Des afgronts. hierop dreef hy 't spits ter slinke zy
 
Hem door den slaep van 't hooft, zoo schrikkelyk, dat hy
160[regelnummer]
Ter aerde stervende bedrukt de snaeren streelde,
 
Met styve vingren by geval een klaeghliet speelde.Ga naar voetnoot160-61
 
Likormas, fors van aert, kon zonder wraek en rouGa naar voetnoot162
 
Niet aenzien dat men dus een' speelman martlen zou.
 
Hy rukte van den post met kracht ter rechte zydeGa naar voetnoot164
165[regelnummer]
Een' boom af, dreef Pettael, die Perseus eer benyde,Ga naar voetnoot165
 
Zoo hardt op 't bekkeneel van boven, dat het kraekt,Ga naar voetnoot166
 
En hy, gelyk een os, voor zyne star geraekt,Ga naar voetnoot167
 
Ter aerde nederploft. toen komt met sterke handen
 
Cinifsche Pelates den slinken post aenranden,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
En wrikt: maer Koritus Marmarianer hechtGa naar voetnoot170
 
De rechtehant terstont met eenen pyl, die recht
 
Zyn' gang ging, dat de hant aen eenen post bleef hangen:Ga naar voetnoot172
 
En Abas stak hem, daer hy vast stont, als gevangen,Ga naar voetnoot173
 
Den degen in de zy: waerom hy, hangende aen
175[regelnummer]
Den post met zyne hant, den geest gaf. onder 't slaen
 
Rolt Melaneus om ver, die 't heir der Perseanen
 
Met grooten yver volght. de rykste in weide en graenen,Ga naar voetnoot176-77
 
Een Nazamoner, die lantrykste DorilasGa naar voetnoot178
[pagina 560]
[p. 560]
 
Wert door zyne eechenis getroffen, dat de plasGa naar voetnoot179
180[regelnummer]
Van bloet ter dootquetsuure al schuimende uit quam springen.Ga naar voetnoot180
 
Alcioneus van Baktre, een wreedaert, niet te dwingen,Ga naar voetnoot181
 
Die hem neêrvellende den dootsnik geven ziet,Ga naar voetnoot182
 
En d'oogen in het hooft verdraeien: nu geniet
 
Gy, sprak hy, van uw graen en uitgestrekte landenGa naar voetnoot184
185[regelnummer]
Niet meer dan 't lichaem dekt. hiermede scheit hy van denGa naar voetnoot185
 
Verslagen dooden: en helt Perseus rukt terstont
 
Den schicht ter wonde uit, en treft boven zynen mont
 
Alcioneus recht op den neus met kracht van voren,
 
En 't snorrend punt komt vlug door zynen nek te booren,
190[regelnummer]
Steekt voor en achter uit. de helt vervolght zyn' spoet,Ga naar voetnoot190
 
Velt Klanis, Klitius, twee broêrs, een moeders bloet,
 
Doch ongelyk gewont: want d'arm met moedt gesteven,
 
Heeft Klitius de schacht van esschen toegedreven,
 
Door bey de heupen heene, en Klanis byt de speer
195[regelnummer]
Met zynen bitsen tant, en stort ter aerde neêr.
 
Hier sneuvlen Celadon Mindezer, de getrouwe,Ga naar voetnoot196
 
En Astreus, zoone van een Palestynsche vrouwe.
 
De naem des vaders schuilt. Etion bleef'er me,
 
Die, loos op wichlery, getroffen hier ter ste,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Zich vint bedrogen in zyn vogelwichleryen.
 
Toaktes, schiltknaep van den koning, heet in 't stryen,
 
Bleef hier verslagen, en Agirt, om vaderslaghtGa naar voetnoot196-202
 
Verlastert, en gevloekt. de doôn hier omgebraght
 
Zyn min dan levenden. het raetslot van hun allenGa naar voetnoot203-204
205[regelnummer]
Stont vast dat Perseus, daer hy stont, most nedervallen.
 
Al 't vloekverwantschap houdt gestreng uit haet en nytGa naar voetnoot206
 
De zy, die tegens recht verdienste en voorwaerd stryt.Ga naar voetnoot207
 
De schoonvaêr, schoonmoêr, bruit en 't hof houdt Perseus zyde
 
Vergeefs, en huilt en kermt. de galm rolt door de wyde
210[regelnummer]
Gewelfde bruiloftszael. 't geklikklak van het stael
 
En schor gerammel van de wapens vult de zael.
 
Het jammeren, gesteen, en schreien der gewonden
[pagina 561]
[p. 561]
 
Verdooven hunne stem. Belloon verft ongebonden
 
De kamers met veel bloets, en mengelt zich van 't eenGa naar voetnoot214
215[regelnummer]
In 't andere gevecht. helt Perseus, hier alleen
 
Omringt van Fineus, en zoo veele aenhangelingen,
 
Ziet zynen vyant, die hem vreeslyk wil bespringen,
 
Daer dus afgrysselyk en dapper wort gestreên.
 
Het hagelt pylen, buy op buy, als hagelsteen.
220[regelnummer]
De schichten vliegen van ter zyde, en ook van vooren,
 
Langs bruiloftsfakkels en de tafel om zyne ooren.Ga naar voetnoot220-21
 
Helt Perseus zet zich aen een' dikken hofpilaer
 
Met zynen rugge schrap, en scheutvry voor gevaerGa naar voetnoot223
 
Van schichten, om 't gewelt der vyanden te keeren,
225[regelnummer]
En houtze moedigh staende: al d'andre, om hem te deeren,
 
Genaeken vast, ter rechte en ook ter slinke hant,
 
Etemon Nabateer, Chaonsche Molp, gekantGa naar voetnoot227
 
Van wederzy. gelyk uit twee verscheide wegen
 
De tiger in een dal, van hongers noot verlegen,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Twee kudden loeien hoort, met jammerlyk geschal,
 
Noch twyfelt welke hy van beide aanranden zal,
 
Verhit omze alle beide en teffens aen te tasten:
 
Zoo twyfelt Perseus wien hy eerst van deze gastenGa naar voetnoot233
 
Toevaeren wil ter rechte of aen de slinke zy.
235[regelnummer]
Hy treft eerst Molpeus been, en laet hem vrank en vryGa naar voetnoot235
 
Ontslippen, aengezien Etemon niet wil wachten,
 
Maer dingt naer Perseus hals, en treft met domme krachtenGa naar voetnoot237
 
Den kant des hofpilaers, daer 't zwaert aen stukken springt,
 
En wont hem in de keel niet dootlyk. Perseus dringtGa naar voetnoot239
240[regelnummer]
Den degen hem in 't lyf, die sidderende d'armen
 
Noch vruchtloos uitsteekt, of de helt zich woude ontfermen.
 
Maer Perseus sprak, toen voor de menighte en 't geweltGa naar voetnoot242
 
De deught bezweek: dewylge u zoo geweldigh steltGa naar voetnoot243
 
Om my te praemen, dwingt de noot my hulp te zoeken
245[regelnummer]
By myn Meduze. keert uwe oogen van dees hoeken,Ga naar voetnoot245
 
En draeit uw aengezicht, gy die myn vrienden zyt.
 
Hy haelt, zoo spreekende in het barnen van den stryt,
[pagina 562]
[p. 562]
 
Meduze voor den dagh. een Teskelus byzonderGa naar voetnoot248
 
Riep: zoek een slechthooft, dat vervaert is voor uw wonder:Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
En toen dees met zyn hant den helt een' schicht naer 't lyf
 
Wou schieten, bleef hy flux in 't mikken kout en styf,Ga naar voetnoot251
 
Gelyk een marmerbeelt. na hem stont Ampix vaerdigh,
 
Om Linceus zoon, een' helt, grootmoedigh en eêlaerdigh,Ga naar voetnoot253
 
Te raeken, maer de hant verstyfde als steen alree,
255[regelnummer]
En kon zich 't minste niet eens reppen. Nileus me
 
[Die zich een' zoon des Nyls opveilende, en te krachtighGa naar voetnoot256
 
De zeven monden van den Nylstroom trots en prachtigh
 
Half zilver, hallef gout, en kunstigh gegraveert,Ga naar voetnoot258
 
In zynen beuklaer voert,] riep: Perseus, eerge u deert,
260[regelnummer]
Let op den adel en den stam, waeruit wy sproten.Ga naar voetnoot260
 
Gy mooght u troosten, dat gy sneuvelt door een grooten
 
Manhaftigen, en met dien roem ter zielen zweeft.
 
Zoo spreekend staet hy stom, mits hem de stem begeeft.
 
Gy zout gelooven dat dees gaepende ook wil spreeken,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Hoewel de tong bezwykt. dien smaet wil Erix wreeken,Ga naar voetnoot265
 
En graeutze toe: uw laf en suffende gemoet,Ga naar voetnoot266
 
Maer niet het slangryk hooft is oorzaek dat uw bloet
 
En leên verstyvende, zich langer niet beweegen.
 
Valt aen met my, en hout met uwen blanken degen
270[regelnummer]
Dien tovervechter neêr. toen trok hy op hem aen:
 
Maer daetlyk hielt de gront de beide voeten staen,
 
Hem styf en stom, als een geharnast beelt van marmer.
 
Deze alle quamen om, en vonden geen' beschermer,
 
By hun verdiende schult: maer Perseus had noch een'Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Trouwant Akonteus, die al vechtende ook in steen
 
Verstremde, toen hy 't hooft met adderen behangen
 
Aanschoude. Astiages, van misverstant bevangen,
 
Noch meenende dat dees noch leefde, nam zyn zwaertGa naar voetnoot278
 
En klonk het op den steen. Astiages veraert,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
En houdt verwonderende alleen den schyn van 't leven,Ga naar voetnoot280
[pagina 563]
[p. 563]
 
Dat zich verwondert, en in marmer staet gedreven.
 
Het valt te lange hier te noemen hooft voor hooft.Ga naar voetnoot282
 
Tweehondert was 't getal, dat van verstant berooft,
 
Dien braven Perseus dorst oproerigh wederstreven,Ga naar voetnoot283-84
285[regelnummer]
En juist tweehondert sterk door 't slangryk hooft versteven.Ga naar voetnoot285
 
Nu roude Fineus het onbillyke gevecht.Ga naar voetnoot286
 
Maer och, wat gaet hem aen? hy zagh'er vast en hechtGa naar voetnoot287
 
Verscheide beelden staen, en kende noch de zynen,
 
Noemde elk by hunnen naem, die nog te leven schynen,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
En naeu geloovende het geen hy hier ziet staen,
 
In schyn van 't leven, tast hen met de handen aen:
 
Dan och zy waeren steen. nu keert hy droef met kermen
 
Zyne oogen van hun af, en bidt: wil u ontfermen:Ga naar voetnoot293
 
Verschoon ons, Perseus. och gy wint den stryt alleen.
295[regelnummer]
Neem uw gedroghten uit onze oogen, eerwe in steenGa naar voetnoot295
 
Verkeeren. neem het hooft vol slangen uit onze oogen,
 
Of wat het zy, dat elk verstomt door zyn vermogen.Ga naar voetnoot297
 
De haet noch staetzucht voerde ons aen tot dit gevecht.Ga naar voetnoot298
 
Wy vochten om de maeght. zy komt met grooter rechtGa naar voetnoot299
300[regelnummer]
Door uw verdienste u toe, niet my: want zy verloofdeGa naar voetnoot300
 
Zich eerst alleen aen my, die om haer schoonheit sloofde.
 
't Geschil is in den tyt. 'k gevoel nu, my ter straff',Ga naar voetnoot302
 
Myn onrecht: want ik u niet tydigh plaetse gaf.
 
Och allerbraefste helt, laet my'er 't lyf afdraegen,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Behou al 't ander vry. zoo bidt hy neêrgeslagen,
 
En durf niet aenzien dien hy aenspreekt. Perseus zeght:
 
O bloode Fineus, 'k schenke u 't leven tegens recht,Ga naar voetnoot307
[pagina 564]
[p. 564]
 
En 't is een groot geschenk voor een' versuften blooden.Ga naar voetnoot308
 
Laet vaeren alle vrees: geen sabel zal u dooden:
310[regelnummer]
Maer in myn schoonvaêrs hof blyftge eeuwigh schelms en snoot
 
Een erfgedachtenis voor myne bedgenoot.Ga naar voetnoot310-11
 
Hy keert Meduzes hooft naer Fineus, in het ende
 
Dus spreekend derwaert dees 't gezicht al bevend wende,Ga naar voetnoot312-13
 
En 't hooft al schrikkende verdraeien woude, maer
315[regelnummer]
De hals stont styf, 't gezicht versaeght en vol misbaer.Ga naar voetnoot315
 
De traenen worden steen. het aenzicht stont bezweekenGa naar voetnoot316
 
In marmersteen gedrukt. de hant houdt aen met smeeken.
 
Helt Perseus triomfeert met zyne gemaelin,
 
En trekt naer Argos toe, en vaders vesten in,
320[regelnummer]
Om 't schendigh ongelyk van zyne onnoosle moeder
 
Aen dwinglant Pretus streng te wreeken, die den broeder
 
Akrys zoo godeloos ten troon hadde uitgejaeght,Ga naar voetnoot319-22
 
En 't koningkryk bezat. maer die oprechten plaeght
 
Kan zich met onrecht en gewelt geensins verweerenGa naar voetnoot324
325[regelnummer]
Voor Perseus slangryk hooft, gewoon te triomfeeren.
 
De dapperheit des helts, in zoo veel zwaericheên
 
Gebleeken, noch de straf by menighten geleên,Ga naar voetnoot327
 
Vermurwt geen' Polidekt, den kleenen heer van 't eilantGa naar voetnoot328
 
Serifus, die te trots helt Perseus, ieders heilant,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Noch onverzoenbaer, en onbillyk schent en haet,
 
En dryft dat Perseus kracht niet zy dan logenpraet,
[pagina 565]
[p. 565]
 
En noit Meduze voor zyn sabel zich most buigen.
 
De helt sprak: laet de daet uw logens overtuigen.
 
Dat ieder wie my kent terstont zyne oogen dekk'.
335[regelnummer]
Zoo spreekend wort het hooft des konings en de nekGa naar voetnoot335
 
In bloedeloozen steen verkeert door 't hooft, vol slangen.Ga naar margenoot+
 
De strytbre Pallas was dus lang om hoogh de gangen
 
Van haeren broeder, 't zaet der goude regenvlaegh,Ga naar voetnoot338
 
Gevolght: nu lietze hem, na Fineus nederlaegh,Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
In kleen Serife, en in een holle wolk gestegen,
 
Zweeft Citnus en Giaer, ter rechte hant gelegen,Ga naar voetnoot341
 
Voorby, en kiest eensgangs, noit ommevliegens moe,Ga naar voetnoot342
 
De reisbaen overzee, heel kort naer Tebe toe,
 
En komt aen Helikon, den maeghdebergh geheeten.Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Daer houdtze stant, en spreekt haer zusters, hier gezeten,Ga naar voetnoot345
 
En uitgeleert in kunst en weetenschappen, aen:Ga naar voetnoot346
 
De faem der nieuwe bronne, ontsprongen door het slaen
 
Der hengstehoeve, van Meduzaes bloet gesproten,Ga naar voetnoot348
 
Quam ons ter ooren. ik belust, koome aengeschoten
350[regelnummer]
Om deze bron te zien. ik zagh dit vliegent paert
 
Eer steigeren, en uit Meduzaes bloet gebaert.Ga naar voetnoot351
 
Uranie antwoort: 't zy wat reên u hebb' gedrevenGa naar voetnoot352
 
Om, o godin, te zien dees huizen, hoogh verheven;Ga naar voetnoot353
 
Gy zyt van ganscher harte ons allen wellekoom.
355[regelnummer]
't Gerucht, alom gespreit, is geen verzierde droom.Ga naar voetnoot355
 
Pegaes is oirzaek van dees bron: met eenen leide
 
Zy Pallas, daer de stroom des waters zich verspreide,Ga naar margenoot+
 
Verwondert staende voor dees hoefbron, als kristal.
 
Zy liet van dezen bergh haere oogen overal
360[regelnummer]
Gaen weiden, in aeloude en vrolyke bosschaedjen,
 
En berghspelonken, dicht van groene boompluimaedjen
 
Beschaduwt, en met kruit en bloemen gestoffeert.
 
Zy schat den maeghdenrey, die zang en spel hanteert,Ga naar voetnoot363
[pagina 566]
[p. 566]
 
Gelukkigh om haer kunst, verblyf en oefeningen,Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Dies een der zustren sprak: o strytbre Pallas, gingen
 
Uw zinnen niet zoo hoogh opzweven naer het zwerk,Ga naar voetnoot366
 
Wy kozen, zuster, u ten reie in onze kerk.Ga naar voetnoot367
 
Gy pryst met groote reên onze oefeninge en stede.Ga naar voetnoot368
 
Dit lot is wenschelyk, indienwe slechts in vrede
370[regelnummer]
En veiligh zaten: maer de lasteraer van kunstGa naar voetnoot370
 
Acht allen moetwil vry, betoont ons haet, geen gunst.Ga naar voetnoot371
 
Wy zuivre maeghden hier, gestreelt van alle weelden,
 
Ons allerhande ramp errinren en verbeelden.Ga naar voetnoot373
 
Pireneus, waert gevloekt, zweeft noch voor ons gezicht,
375[regelnummer]
En naulyx is myn hart van angst en schrik verlicht.
 
Dees dwinglant durf, met hulp der Traciaensche benden,Ga naar voetnoot376
 
't Gewest van Daulis en het ryke Focis schenden,Ga naar voetnoot377
 
En zette met gewelt zich in dees ryken neêr.
 
Wy gingen op Parnas ter kerke, ryk van eer.
380[regelnummer]
Hy zagh ons heenegaen, en groete ons godtheên, medeGa naar voetnoot380
 
By hem bekent, doch valsch met een geveinsde zede,Ga naar voetnoot381
 
En riep: o zangrey, houdt, ik bidde u, och houdt stant.
 
Ontschuilt dees regenvlaegh, dit buldrende onweêr [want
 
Het regende] in de schim en schaduw van myn daeken.Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
De goden schuilden wel, en konden zich vermaeken.Ga naar voetnoot385
 
Gedoken onder riet, en lager rieten dak
 
Dan 't myn. wy dus beweeght door hem, die nedrigh sprak,Ga naar voetnoot387
 
En om den regen treên ter voorzaele in naer binnen.
 
De wint in 't zuiden wykt den noortwint, die zyn vinnenGa naar voetnoot389
[pagina 567]
[p. 567]
390[regelnummer]
Heel grimmigh van zich steekt, en meer en meer gestyft,
 
De donkre wolken aen 't gewest der lucht verdryft,
 
Den hemel opklaert. wy staen reede te vertrekken,Ga naar voetnoot392
 
De schelm Pireneus sluit de poorten en de hekken,
 
Wil ons schoffeeren, dies wy, vliegende uit zyn hant,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Ons mosten redden. hy hiel op zyn hoftin stant,Ga naar voetnoot395
 
Gereet te volgen, en riep toornigh en verbolgen:
 
Vlieght heene waer 't u lust, ik zal uw luchtstreek volgen,Ga naar voetnoot397
 
En springt krankzinnigh uit den trans, daer hy op leunt,Ga naar voetnoot398
 
Het bekkeneel aen twee, dat d'aerde schud en dreunt,
400[regelnummer]
En 't godelooze bloet den gront rondom bemaelde.
 
Zoo sprak Uranie, en na datze dit verhaeldeGa naar voetnoot401
 
Hoort Pallas een gesnor van vleuglen in de luchtGa naar voetnoot402
 
Uit hooge boomen, een geheele vogelvlught
 
Haer groeten, en zy vraeght hoe deze, als menschen, spreeken.Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Het was een negental van aextren, die hier streeken,Ga naar margenoot+
 
En snaterbekkende dus jammeren van druk,
 
Beklaegende dit droef en deerlyk ongeluk,
 
Het welk haer overquam. Uranie in 't byzonder
 
Berechte Pallas, die het aenhoorde als een wonder:
410[regelnummer]
Dit wuft gezelschap, lest in zangstryt overheert,Ga naar voetnoot410
 
Verkeerde in voglen. een Piërus, hoogh ge-eertGa naar voetnoot411
 
En lantryk binnen Pelle in Grieken, was de vader.Ga naar voetnoot412
 
Peoniaensche Euip de moeder brogt te gaderGa naar voetnoot413
 
Dees negen zusters voort, na datze in arbeit zat,Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
En negenmael Lucyn om haer verlossing badtGa naar voetnoot415
 
En uitkomst. deze vlugt van negen zustren boogenGa naar voetnoot416
[pagina 568]
[p. 568]
 
Op zulk een groot getal, en quamen snel gevlogen
 
Langs Emonye, en langs Achaie herwaert aen,Ga naar voetnoot418
 
En daeghden ons dus uit: houdt op van uw bestaen,Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
Gy Tespische, die stout u uitgeeft voor godinnen.Ga naar voetnoot420
 
Houdt op met licht gezang het hart des volx te winnen,
 
En ydel streelen van hunne ooren. hebtge 't hart,
 
Komt uit: zingt tegens ons: gy wort ten stryt getart.
 
Gy zult ons noch in kunst noch stemmen overtreffen.
425[regelnummer]
Wy zyn zoo sterk als gy: het negental staet effen:Ga naar voetnoot425
 
En schroomtge, wykt voor ons, en staet de hengstebron
 
Met Aganippe ons toe: of zoo party het won,Ga naar voetnoot426-27Ga naar voetnoot427
 
Wy staen gereet om uit Ematie te wyken,Ga naar voetnoot428
 
En in het berghsneeu van Peonie te stryken.
430[regelnummer]
Men kieze een' maeghdenrey, tot slechting van dit pleit.Ga naar voetnoot430
 
Het stont oneerlyk dit gezelschaps onbescheitGa naar voetnoot431
 
Te volgen in dien eisch, en schandelyker echter
 
Te schroomen 't vonnis, uit te spreeken by den rechter.
 
Men koos een maeghdental, dat by de stroomen zwoer
435[regelnummer]
Geen zy te kiezen, en het zette in dit rumoer
 
Zich neêr in zetelen, uit steen van zelf gewassen.Ga naar voetnoot436
 
Terstont hief een van al, die op geen lot wou passen,Ga naar voetnoot437
 
Den zangstryt aen, en zong den reuzestryt met goôn,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot438
 
Verkleende 't godendom, gaf 't reuzendom de kroon.
440[regelnummer]
Zy zong hoe, uit de kolk des aertryx opgedondert,Ga naar voetnoot440
 
Tifeüs 't godendom, van staf en kroon geplondert,Ga naar voetnoot441
 
Verschrikte, en met den rug gekeert en afgemat,
 
Naer Memfis, en den Nyl, die uit zyn watervatGa naar voetnoot443
 
De zeven stroomen giet, verjoegh, hy zelf verwatenGa naar voetnoot444
[pagina 569]
[p. 569]
445[regelnummer]
Hen op de hielen volghde, en zy, ten roof gelaeten,Ga naar voetnoot445
 
Van angst zich berghden in gedierten, en hunn' schyn.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot446
 
De koning en het hooft der goden, godt Jupyn
 
Veranderde in een' ram, den leitsman van de schaepen,
 
Die door gansch Libie voor Ammon, door zyn wapenGa naar voetnoot449-vlg
450[regelnummer]
Bekent, twee horens draeght. Apollo schynt een raef.
 
Godt Bacchus schynt een bok, Minerve, kuisch en braef,
 
Een kat, Jupyns genoote een witte koey in 't weiden,Ga naar voetnoot451-52
 
En Venus schynt een visch. Merkuur kon 't oogh verleiden,Ga naar voetnoot453
 
Vermomt met vederen, gelyk een oievaer.
455[regelnummer]
Dus lang zongze op den klank der schelle citersnaer.
 
Toen wert het onze beurt. doch u moght tyt ontbreeken
 
Te luistren naer dien toon, dies laet men dit best steeken.
 
Neen neen, zey Pallas, zyt hierover niet bezwaert.
 
Zing op van voren aen. zy zette zich bedaert
460[regelnummer]
In zachte schaduwe van 't koele bosch ter neder.
 
Toen sprak de zanggodin: de stryt der cyterveder
 
En keele wert by ons aen eene alleen gestelt:Ga naar voetnoot462
 
En Kallioop, gehult met klimop, rees op 't veltGa naar voetnoot463
 
Recht overende, en speelde een voorspel op heur snaeren,
465[regelnummer]
En wist dus in dien stryt gezang en lier te paeren.Ga naar voetnoot465
 
Het was de graengodin, die eerst den ploegh door 't lantGa naar margenoot+Ga naar voetnoot466-vlg.
 
Quam dryven, en het graen ging zaeien met haer hant,
 
De menschen spyzen, en verzien met wyze wetten.
 
Van Ceres komt het al. ik wil myn toonen zettenGa naar voetnoot469
470[regelnummer]
Op haeren lof, indien men slechts, gelyk het voeght,
 
Haer eer verheffen kan met zang, die elk vernoeght.Ga naar voetnoot470-71
 
Voorwaer de graengodin wint lof by 's lants gemeente.
[pagina 570]
[p. 570]
 
Sicilje leght bezaeit met 's reuzendoms gebeente.Ga naar voetnoot473
 
Tifeüs, die de goôn des hemels quam aen boort,Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Leght onder zwaer geberght' begraven, en gesmoort.
 
De wreedaert rept zich noch, en spartelt menighmaelen,Ga naar voetnoot476
 
Of hy opryzende zyn schade kon herhaelen,Ga naar voetnoot477
 
Doch vruchteloos. Peloor verplet de rechte hant,Ga naar voetnoot478-vlg.
 
Pachyn de slinke, en Lilibeüs drukt de plant
480[regelnummer]
Der voeten, Etne 't hooft. hy op den rug gelegen,
 
Braekt vier en vlam, die steil ten hemel komt gestegen.
 
Hy pooght het aertryk, dat zwaerlyvigh leght en stuch,
 
Noch om te keeren, en den overladen rug
 
t' Ontlasten van geberghte, en zwaere rots, en steden:
485[regelnummer]
Dan davert al de gront, van boven tot beneden.
 
De vorst des afgronts beeft en siddert reis op reis,
 
Uit vreeze dat hy bloot, met zyn ondekt pallais,
 
Moght leggen, elk ten schimp, en 't aertryk opgekloven,Ga naar voetnoot488
 
Het inneschynend licht met zynen strael van boven
490[regelnummer]
't Gedoemde zielendom een' schrik aenjaegen zal.
 
De helsche dwingelant, voor zulk een ongeval,Ga naar voetnoot491
 
In zynen duistren stoel, van 't leven afgezondert,
 
Met reên beducht, quam uit de nachtkolk opgedondert,
 
Met twee paer paerden, zwart van haer, gespannen voor
495[regelnummer]
Den wagen, en liep langs den gront van 't eilant doorGa naar voetnoot495
 
Sicilje, en vindende geen plaetsen die bezweeken,Ga naar voetnoot496
 
Verging zyn vrees, en wert gezien, langs deze streeken,
 
In 't ommerennen van nicht Ericyn, die pratGa naar voetnoot498
 
Met haeren zoon, de minne op haeren lustbergh zat.
500[regelnummer]
Toen sprakze aldus: myn zoon, myn andre hant en wapen,
 
Myn kracht, Kupido, neem uw hantgeweer, geschapenGa naar voetnoot500-501
[pagina 571]
[p. 571]
 
Om elk te trotsen, schiet terstont een' pyl in 't hartGa naar voetnoot502
 
Van hem, die door het lot een vorst des afgronts wert,Ga naar voetnoot503
 
Het allerlaeghste lot van dry hooftheerschappyen.
505[regelnummer]
Gy dwingt al 't godendom, Neptuin, die t'allen tyen
 
De holle baren toomt, en 't hooft van alle goôn
 
Jupyn, die 't godendom der aerde voor zyn' troon
 
Leert buigen. wat verschoont gy Pluto hier beneden?
 
Waerom verbreitge uw eer en moeders mogentheden
510[regelnummer]
Niet wyder uit? nu wort om 's werrelts derde deelGa naar voetnoot509-10
 
Gestreên. waerom gedooght het hemelsche kasteel
 
Den laster en den schimp der schimpende aerdelingen?Ga naar voetnoot511-12
 
Uw groot gezagh en 't myn vermindert. laetge u dwingen?Ga naar voetnoot513
 
En zietge niet alree hoe Pallas en Diaen,
515[regelnummer]
De jaghtgodin, ons maght niet meer zyn onderdaen?Ga naar voetnoot515
 
De telgh van Ceres zal haer zuiverheit bewaeren,
 
Indien wy 't lyden: want zy schuwt ook 't minzaem paeren,
 
En volght haer voorbeelt na. maer zoo gy zorge draeghtGa naar voetnoot518
 
Voor uw en myn gezagh, paer dees godin, de maeght,
520[regelnummer]
Met uwen grooten oom. zoo sprakze, en hy met ylenGa naar voetnoot520
 
Ontsluit den koker, neemt uit duizent minnepylen
 
Den sterksten, en die fix en scherp ten boge uit schiet,Ga naar voetnoot522
 
En spant op zyne knie, nu moeder dit gebiet,
 
De taeie pees, en dryft godt Pluto, dat het smarte,Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Het vlug geweêrhaekt punt in 't binnenste van 't harte.
 
Niet wyt van Etna leght een stillestaende meer,Ga naar voetnoot526
 
Het welk Peruze heet. Kaïster, ryk van eerGa naar voetnoot527
 
Door zwaenequeeken, hoort in zyne staende wateren
 
Geen' luider zwaenezang op watervallen klateren.Ga naar voetnoot528-29
[pagina 572]
[p. 572]
530[regelnummer]
Rondom den oever loopt een loofryk bosch, dat dicht
 
Den bodem boort en dekt voor 't vinnigh straelend licht,Ga naar voetnoot530-31Ga naar voetnoot531
 
Als met een kleet. de gront schakeert naer zyn gewenteGa naar voetnoot532
 
Hier bloemen zonder tal. hier is 't geduurigh lente.
 
Terwyle Prozerpyn, hier speelziek, en verrukt
535[regelnummer]
Van yver, lelien en violetten plukt,Ga naar voetnoot534-35
 
Den schoot en korven vult, om haere speelvriendinnenGa naar voetnoot536
 
Voorby te streven, en den bloemprys af te winnen,
 
Komt Pluto naeuwelyx dees schoonste bloem te zien,
 
Of wordt verlieft, en schaekt die geene weer kan biên:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot538-39
540[regelnummer]
Zoo schichtigh wort ook zelf een godt vervoert door 't minnen.
 
Zy riep de moeder, en haer trouwe gezellinnen,
 
Verbaest en deerlyk, doch de moeder allermeest,Ga naar voetnoot542
 
Om hulp aen, en ontzet, en scheurt, ontstelt van geest,
 
Haer kleet. den open schoot ontschieten al de bloemen.
545[regelnummer]
d'Onnoosle, in 't opgaen van haere oude, ontvalt het roemenGa naar voetnoot545
 
Op dien geplukten schat, niet zonder hartewee,
 
Zoo simpel was dees maeght. de schaeker voertze me,
 
En dryft den wagen, port de paerden met hun naemen,
 
En viert den teugel op den rug, om hun te praemen,
550[regelnummer]
Den teugel, op den roest der mane en nek geschudt.Ga naar voetnoot550
 
Zoo rent hy schichtigh voort, door 't nimmer uitgeputGa naar voetnoot551
 
En staende lek, en door de Paliceensche moeren,Ga naar voetnoot552
 
Daer 't water, uit de kloof des aertryx, zich komt roeren
 
En schuimen, en de stank van zwavel opwaert vaert:
555[regelnummer]
En daer Bacchias zaet, uit Korintiers gebaert,Ga naar voetnoot555
 
Twee zeen den langkhals hoort van wederzyde schaven,Ga naar voetnoot556
 
En namaels Sirakuis bout met een dubble haven.
[pagina 573]
[p. 573]
 
Men hoort een volle zee verheffen haer geruisch
 
Recht in het midden van Ciane en Aretuis
560[regelnummer]
By Pize, daer het ryst, en van het schuim begotenGa naar voetnoot558-60
 
Met enge hoornen, in een' inham wort gesloten.Ga naar voetnoot561
 
Hier woont Ciaen, waervan het meer den titel draeght,Ga naar voetnoot562
 
Het puik der godtheên, daer Sicilje van gewaeght.
 
Dees stak ten navel toe in 't water, en in 't rennen
565[regelnummer]
Begintze Pluto heel bescheidelyk te kennen,Ga naar voetnoot565
 
En roept terstont: hou stant: gy mooght niet verder gaen.
 
Gy mooght, in weêrwil der godin van 't korengraen,Ga naar voetnoot567
 
Geen schoonzoon worden: want het voeght u niet te schaeken,
 
Maer aen te zoeken. staet het vry by groote zaeken
570[regelnummer]
Geringe zaeken te gelyken: 't is bekent
 
Hoe Anapis my vryde, en ook verworf in 't ent,Ga naar voetnoot571
 
Geensins door dwang, als dees, maer aenzoek en gebeden.Ga naar voetnoot572
 
Zoo sprakze, en wou den godt, dus verre voortgereden,
 
Met uitgestrekten arm verhindren in zyn vaert:
575[regelnummer]
Maer Pluto, die een poos, zachtzinnigh en bedaert,
 
Zyn' yver intoomt, berst in gramschap uit ten leste,Ga naar voetnoot576
 
Begraeut het helsch gespan, en wringt den toom, en presteGa naar voetnoot577
 
Het heftigh aen, en slaet den gront met zynen staf
 
En oversterken arm. de gront getroffen, gaf
580[regelnummer]
Een' krak in deze kolk, en in het overhangen
 
Des wagens Dis ruimbaen. de paerden gaen hun gangenGa naar voetnoot580-81
 
In 't midden door de kloof. maer och de brongodin,
 
Om 't schaeken van dit pant, ontstelt van geest en zin,
 
En om 't verweldigen der bronne, voet met smarteGa naar voetnoot584
585[regelnummer]
Een ongeneesbre wonde in 't binnenste van 't harte.
[pagina 574]
[p. 574]
 
Zy smilt aen traenen, en aen water, van verdriet,Ga naar margenoot+
 
Waerover zy voorheen, als een godin gebiet.
 
Haer lendens worden week. 't gebeente laet zich buigen.Ga naar voetnoot588
 
De nagels worden zacht. het dunste lidt kon tuigenGa naar voetnoot589
590[regelnummer]
Hoe 't lichaem smolt, als sneeu. het blaeuwe haer verdween.Ga naar voetnoot590
 
De vinger, been, en voet, de dunne en teêre leên,Ga naar voetnoot591
 
Verandert in een koude en kille bron, verdwynen.Ga naar voetnoot592
 
De schouders, en de rug, de borst, en lendens quynen,
 
Gemat van droefheit, en vergaen in eene beek.
595[regelnummer]
Het water trekt ten leste in bloet, verrot en bleek,Ga naar voetnoot595
 
Eerst levendigh. niet schoot hier over na dit zypen,
 
Geen lichaem, met de hant en vingeren te grypen.
 
De droeve moeder zocht vergeefs het lieve kint,
 
Te water en te land', het welk zy nergens vint;
600[regelnummer]
Het zy de morgenstont ten daeuwe uit koom' gerezen,
 
Of d'avont vall'. z'ontsteekt, gepraemt van duizent vreezen,Ga naar voetnoot600-601
 
Een pynboomfakkel in de smidtze van Vulkaen,Ga naar voetnoot602
 
En zoekt haer kint by nacht, en donkre en klaere maen,Ga naar voetnoot603
 
In 't vallen van den ryp, en 's daeghs, als 't licht hier bovenGa naar voetnoot604
605[regelnummer]
Het leven aenqueekt, en de starren uit komt dooven.
 
Zy zocht het van den op- tot aen den ondergang.Ga naar voetnoot606
 
Vermoeit van zoeken, valt de dorst heur zwaer en bang;
 
Dewylze een lange wyl geen bron noch water nutte.
 
Toen zaghze, by geval, een laege stroie hutte,
610[regelnummer]
En stapte naer de deur, die laegh hing onder 't riet.
 
Zy klopte. een stokout wyf kykt daetlyk uit, en ziet
 
Een hemelsche godin om een' dronk water smeeken.
 
Zy schonk het haer terstont met een eerbiedigh teken,
 
En eene teil vol moes, met garst gezoôn heel gaer.Ga naar voetnoot614
[pagina 575]
[p. 575]
615[regelnummer]
Terwylze dronk quam hier een snatrend jongske haerGa naar voetnoot615
 
Beschimpen, gulzige en een vuile prachster schelden.Ga naar voetnoot616
 
De graengodin gestoort wou zulk een' smaet vergelden,
 
En goot het overschot van 't moes het kint op 't lyf.Ga naar voetnoot618
 
Het aengezicht des kints wert om dit snoot misdryf
620[regelnummer]
Gespikkelt, en men ziet den arm in 't been verkeeren.Ga naar voetnoot620
 
Het kryght een' staert, en krimpt, om niemant meer te deeren
 
Noch hinderen met smaet, heel kort en dicht in een,
 
Wort een haeghdis. het vlught nu bang, en schuilt alleenGa naar voetnoot623
 
Voor 't oude wyf, dat zich verwonderde en vast huilde,
625[regelnummer]
En pooghde dit gedroght te raeken, daer het schuilde.
 
Het jongsken over 't lyf gesprengkelt en gevlekt,
 
Wort naer zyn verf genoemt, gespikkelt en geplekt.Ga naar voetnoot626-27
 
Het valt verdrietigh lang naeukeurigh op te haelenGa naar margenoot+
 
Wat lant en stroomen dees godin ging ommedwaelen:
630[regelnummer]
Want onder 't zoeken docht haer d'aerde noch te kleen.
 
Terwylze omsnufflend zwerft door alle hoeken heen,
 
Zietze in Sicilie Ciaen, die alle dingen
 
Haer naekt ontdekken zou, zoo geen veranderingenGa naar voetnoot633
 
Dit werk verhinderden. nu weigert haer de mont
635[regelnummer]
De spraek, en evenwel vertoontze haer terstontGa naar voetnoot635
 
Te water uit den riem, die Persefoon in 't rydenGa naar voetnoot636
 
In deze heilge bron uit schrik zich liet ontglyden.
 
De moeder kent den riem, rukt schreiende en bemorst
 
De haervlecht uit het hooft, en slaet voor haere borst,
640[regelnummer]
Alleens als of men haer de dochter eerst ontschaekte.Ga naar voetnoot640
 
Noch wistze niet waer dees vervoerde heeneraekte.
 
Zy vloekte lant by lant, scholt d'aerde alle eer onwaert,
 
Ondankbaer, onwaert dat haer schoot noch vruchten baert;
 
Sicilje boven al, daer zy, niet zonder toren,Ga naar voetnoot644
[pagina 576]
[p. 576]
645[regelnummer]
Het blyk vont van haer scha, te jammerlyk verloren.
 
Hier over toornigh brakze al 't eilant door den ploegh,Ga naar voetnoot646:
 
Dien d'akkerman door 't klay der korenlanden joegh,Ga naar voetnoot647
 
Holp huisman, akkerman, en ossen om het leven,Ga naar voetnoot648
 
Geboot alle akkers streng noch zaet noch vrucht te geven,
650[regelnummer]
Maer onkruit. dees landou, al 't aertryk door vermelt,
 
Staet stil. het graen verdort, 't welk groen stont op het velt.
 
Dan gloeit de zon te heet: dan regent het gestadigh:
 
Dan lyt het koren last: dan ruischt de wint baldaedigh.Ga naar voetnoot653
 
De vogels pikken 't zaet. de distel groeit door 't gras.
655[regelnummer]
De doorne en onkruit smoort den oogst, en 't ryk gewas.
 
Toen liet zich Aretuze uit heure bronaêr hooren,Ga naar voetnoot656
 
En streek het druppend haer van 't voorhooft naer heure ooren,
 
En sprak: o moeder, van de maeght, alom gezocht,
 
Aenteelster van het graen, ay staek eens wel bedocht
660[regelnummer]
Dien slaefschen arrebeit. vergram u niet op d'aerde,Ga naar voetnoot660
 
Die u getrou bleef, en gehoorzaem vruchten baerde.
 
Och d'aerde draeght geen schult. haers ondanx gafze uit dwang
 
Den schaeker vryen pas. ook bidde ik, die eerlangGa naar voetnoot663
 
Hier aenquam, geensins voor myn vaderlant en werve.
665[regelnummer]
Myn vaderlant is Pize, en Elis is onze erve.Ga naar voetnoot665
 
'k Bewoon Sikanie, als een vreemde, zonder faem:Ga naar voetnoot666
 
Doch geen landou noch lucht is my meer aengenaem.Ga naar voetnoot667
 
Ik Aretuis bewoon dit lantschap, en geweste,Ga naar voetnoot668
 
En neem hier myn verblyf in 't lant, dat gy ten beste
[pagina 577]
[p. 577]
670[regelnummer]
Des lantmans wilt behoên. de reên van myn vertrekGa naar voetnoot670
 
Waerom ik over zee 't Ortigiaensche lekGa naar voetnoot671
 
Ging zoeken, wil ik u ter rechte tyt verhaelen,Ga naar voetnoot672
 
Wanneer uw hart, ontlast van zorge en ommedwaelen,
 
U tyt en lust verleent. het aertryk gaf beneên
675[regelnummer]
My pas, en voerde my door zyn spelonken heen.Ga naar voetnoot675
 
Ik heffe 't hooft omhoogh, en zie d'ontwende starren.
 
'k Vernam, terwyl ik door den afgront zonder marrenGa naar voetnoot677
 
Al voortgle, Prozerpyn, en zaghze daer in staet.Ga naar voetnoot678
 
Zy zagh'er eenighzins bedrukt uit van gelaet.
680[regelnummer]
De dootschrik was noch uit haer aenzicht niet gedreven.
 
z' Is daer nochtans ten hove als koningin verheven,
 
In 't schemerdonker ryk des afgronts fier en trots,Ga naar voetnoot682
 
En heerscht, als gemaelin des onderaertschen godts.
 
De moeder hoort dit aen, wort kout als ys van schrikken,
685[regelnummer]
En styf als steen, en schynt een lange poos te stikken.Ga naar voetnoot685
 
Verbaest om deze maer, en zinneloos van rou,Ga naar voetnoot686
 
Vertrektze met haer kar naer 't hemelsche gebou.
 
Daer staet de moeder, met een zwaert van rou doorregen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot688
 
Voor Jupiter, bedroeft, en schreiende, en verlegen,Ga naar voetnoot689
690[regelnummer]
Met ongebonden haer, en zeght: o godt Jupyn,
 
U koome ik bidden voor uw eigen kint en 't myn.
 
Verdient de moeder geen genade voor uwe oogen,
 
De dochter raeke 't hart des vaders met medoogen.Ga naar voetnoot693
 
Al staetze niet zoo diep gewortelt in zyn hart,
695[regelnummer]
Hy acht ze daerom toch niet minder in haer smart.Ga naar voetnoot694-95
 
Myn dochter, lang gezocht, wert endelyk gevonden;
 
Indien 't verzekren van 't verlies op duistre grondenGa naar voetnoot697
 
Magh vinden heeten; of indien het weeten waer
[pagina 578]
[p. 578]
 
Zy heenevoer, den naem van vinden na gevaerGa naar voetnoot699
700[regelnummer]
Magh draegen: evenwel wy zullen noch gedoogen
 
Dat dees geschaekt zy, zoo het onderaertsch vermoogenGa naar voetnoot701
 
Haer wederlevere aen de moeder, als het voeght:
 
Want uwe spruit verdient geensins datze onvernoeghtGa naar voetnoot703
 
Dien schaeker trouwe, al waer 't myn kint niet. hierop zeideGa naar voetnoot704
705[regelnummer]
Jupyn: deze is een pant en zorge van ons beide:
 
Doch wort dees daet op 't hooft met haeren naem geraekt,Ga naar voetnoot706
 
Uit wrevelmoedigheit is zy geensins geschaekt,Ga naar voetnoot707
 
Maer uit oprechte liefde, en let men op 't betaemen,
 
Wy hoeven zeker ons dien schoonzoon niet te schaemen,Ga naar voetnoot709
710[regelnummer]
Zoo gy, godin, dit slechts bestemt met uwen wil,Ga naar voetnoot710
 
Al zytge niet gekent: laet vaeren dit geschil.
 
Hoe heerlyk is 't een broêr van Jupiter te wezen!Ga naar voetnoot712
 
Nu hangt'er meer gelux aen vast, dies staek dit vreezen.Ga naar voetnoot713
 
Hy wyktme in herkomst niet, maer enkel door het lot.Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Doch lust u 't pleiten voor den allerhooghsten godt;Ga naar voetnoot715
 
Dat Prozerpyn van daer ten hemel opwaert ryze,
 
Behoudens zooze om laegh zich zelve onthiel van spyze:Ga naar voetnoot717
 
Want deze zaek staet vast by nootlot eens gestemt.Ga naar voetnoot718
 
Aldus sprak Jupiter: maer Ceres hiel zich vremt.Ga naar voetnoot719
720[regelnummer]
Zy eischt met alle maght haer dochter weder boven.
 
Het nootlot lyt dit niet, dewylze in Plutoos hoven
 
Een' rooden appel plukte, en zeven kernen at
 
Van 't bleeke tuinooft, by Askalafus te radtGa naar voetnoot722-23
 
Gezien. dees was een zoon van Orfne, by de reienGa naar voetnoot724
725[regelnummer]
Des afgronts niet de minste in 't lek, daer zielen schreien.
[pagina 579]
[p. 579]
 
De poelstroom won hem in zyn smookende spelonk.Ga naar voetnoot726
 
Dees zagh het, en verklikt het stuk, dat luide klonk.Ga naar voetnoot727
 
Hy hindert Prozerpyns verlossing door het melden.Ga naar voetnoot728
 
Maer 's afgronts koningin bedroeft, wou dit vergelden,
730[regelnummer]
En sprengde hem met nat van Flegeton uit wraek,Ga naar voetnoot730
 
Verkeerde Askalafus, aenbrenger van dees zaek,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot731
 
In eenen vogel, 't hooft in eenen bek en veêren,Ga naar voetnoot732
 
En groote blikken. hy bedekt in dit verkeeren
 
Den rug met vleuglen, ros van verwe, en traegh, niet licht.
735[regelnummer]
Het hooft groeit aen, vermast het lyf door overwight.Ga naar voetnoot735
 
De nagels worden lang. de vlerken, die hem voeren,
 
En d'armen dekken, zyn pas maghtigh zich te roeren.Ga naar voetnoot737
 
Dees vuile vogel is een nachtuil, boos van aert,
 
Een gruwzaem voorspook van 't geen menschen wedervaert,Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
En bo van ongeluk en droefheit, ree voor handen.Ga naar voetnoot740
 
Elk docht Askalafus had deze straf en schandenGa naar voetnoot741
 
Rechtvaerdighlyk verdient met zyn verklikkend lidt.
 
Maer Acheloüs zaet, ay zegh ons, hoe komt dit,Ga naar voetnoot743
 
Dat gy geraekte aen poot, en nagel, pluim, en pennen,
745[regelnummer]
En 't maeghdenaenzicht hielt, waeraen men u kan kennenGa naar margenoot+
 
Voor meereminnen? of gebeurde het om dat,
 
Toen Prozerpyn in 't velt, van plukken moe noch mat,Ga naar voetnoot747
 
Gy haer gezelschap hielt, en wenschte, na het zoekenGa naar voetnoot748
 
De gansche werrelt door, in winkelen en hoeken,
750[regelnummer]
Doch vruchteloos, haer noch te volgen over zee,Ga naar voetnoot750
 
Met uwe vleugelen, van d'eene aen d'andre ree,
 
Op dat de zee gevoele alle uw bekommeringen?
 
Verhoorden u de goôn, zoo dra uw leên vergingen,
 
En met een rosse pluim begroeiden? evenwel
755[regelnummer]
Op dat uw heldre keel, gestelt op zang en spelGa naar voetnoot755
[pagina 580]
[p. 580]
 
Om 't oor te streelen, en de honighzoete lippenGa naar voetnoot756
 
En mont 't gebruik des zangs niet zouden laeten glippen,
 
Behieltge een menschenstem, en maeghdenaengezicht.
 
Maer Jupiter, gelyk een scheitsman in 't gericht
760[regelnummer]
Van Pluto, zynen broêr, en Ceres, zyne zuster,
 
Verdeelde 't jaer in twee. nu zitze daer geruster,Ga naar voetnoot761
 
Als een godin, gemeen aen 't een en 't ander ryk,
 
En vergezelschapt man en moeder, te gelykGa naar voetnoot763
 
Zes maenden lang. hierop verandertze van wezenGa naar voetnoot764
765[regelnummer]
En aenzicht: want gelykze eerst droevigh zagh van vreezen,
 
Zoo zietze weder bly, gelyk uit eene wolk
 
De zon te voorschyn komt, en zich vertoont voor 't volk.
 
De koestrende godin had naeu haer kint bekomen,Ga naar voetnoot768
 
Of vraeghde aen Aretuis: wat 's d'oirzaek datge uit schroomen
770[regelnummer]
De vlught naemt? waerom zytge in eene bron verkeert?
 
De beeken zweegen stil. de brongodin, ge-eertGa naar voetnoot771
 
By allen, stak het hooft ter bronaêr uit naer boven,
 
En haere groene vlecht, aen d'eene zy geschoven,Ga naar voetnoot773
 
Afwissende, verhaelde al d'oude vryery
775[regelnummer]
Van stroomgodt Alfeüs, en zeide: hoor naer my:Ga naar voetnoot775
 
Ik ben een speelnoot van Achaische veltgodinnen,Ga naar voetnoot776
 
En niemant meer dan ik plagh bosschen te beminnen,Ga naar voetnoot777
 
Noch net te spannen: en hoewel ik nimmer eerGa naar voetnoot778
 
Uit myne schoonheit zocht, en in de jaght niet teêr
780[regelnummer]
Maer sterrek was, wert my alleen de kroon gegeven,Ga naar voetnoot780
 
Als d'allerschoonste bloem. dit kon op my niet kleven,Ga naar voetnoot781
 
Noch 'k was beholpen met myn gaven, en dien naemGa naar voetnoot782
 
Van schoonheit, overal geprezen door de faem.
 
In 't spieglen schaemde ik my t'aenschouwen 't geen bevalligh
785[regelnummer]
In d'oogen schynen moght, en minzaem, en lieftalligh,
[pagina 581]
[p. 581]
 
Dat anderen verquikt. ik rekende dit schant.Ga naar voetnoot786
 
Het heughtme dat ik eens van jaegen moede op 't lant,
 
Uit Stimfalis, het bosch, weêrkeerde na het jaegen.Ga naar voetnoot788
 
De hitte was te groot. de moeilykheên en plaegen
790[regelnummer]
Der jaght verdubbelden de hitte en bangen brant.
 
Ik quam by 't staende meer, dat langs den waterkantGa naar voetnoot791
 
Niet ruischte, en klaer was op den gront. wie neêrgebogenGa naar voetnoot792
 
Zich spiegelde, zoude al de kaikens tellen mogen.Ga naar voetnoot793
 
Men zagh het water zich niet roeren. popelblaên
795[regelnummer]
En witte wilgen, van de bron gekoestert, staen
 
Van zelf gewassen, langs de barmte van de zoomen,Ga naar voetnoot796
 
En schaduwen den gront. ik naeulyx aengekomen,
 
Tre neder, steek den teen in 't water, en terstont
 
Aen 't lobbren tot de knien, en niet vernoeght, ontbontGa naar voetnoot799
800[regelnummer]
Ontkleede my, en hing de kleeders aen de takken
 
Der willigen, en quam heel naekt in 't water zakken,
 
En voort aen 't plenssen, baên, en gieten met de hant.
 
Ik sprey myne armen, en verneeme in dezen stant,
 
In 't midden van het lek, ik weet het naulyx, 't ruisschen
805[regelnummer]
Van water, en verbaest, om 't geen ik hoorde bruisschen,
 
Ga nederzitten op den koelen waterkant.Ga naar voetnoot806
 
Terstont riep Alfeüs aldus heel heesch: hou stant.Ga naar voetnoot807
 
Waer looptge, o Aretuze? o Aretuis, waer heenen?Ga naar voetnoot808
 
Ik vlugt terstont, zoo naekt als ik'er was verscheenen.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Myn kleeders hingen in den tak, aen d'andre zy
 
Des waterkants. zoo veel te heeter blaekte hy,
 
En hiel'er meer op aen: dewyl ik bleek van vreezen,
 
Hem, nader by der hant, gereeder scheen te wezen.Ga naar voetnoot813
 
Zoo liep ik vast vooruit, de wreedaert achteraen:Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
Gelyk de tortel voor den havixklaeu belaên:
 
Gelyk de havik snel de duif zit op de hakken.Ga naar voetnoot816
 
'k Volharde in 't loopen, om my uit den wegh te pakken,Ga naar voetnoot817
[pagina 582]
[p. 582]
 
Tot onder Erimant, Menael, en Orchemeen,
 
En Elis, Psofis, en den berghtop van Cilleen.Ga naar voetnoot818-19
820[regelnummer]
Hy vielme niet te snel: doch echter kon ik 't jaegenGa naar voetnoot820
 
Om myne zwakheit niet lang harden, noch verdraegen,
 
En hy dien arrebeit verduuren door zyn kracht.Ga naar voetnoot822
 
'k Liep evenwel door velt en bosch met alle maght,
 
En over rots en bergh door ongebaende plekken.
825[regelnummer]
De zon scheen achter my, en 'k zagh in 't heenerekken
 
Zyn schaduwe vooruit, ten waer 't de vreeze zagh:Ga naar voetnoot825-26
 
En zeker 'k was vervaert, en anders dan ik plaghGa naar voetnoot827
 
Voor 't hardt getrappel en het stuiven van zyn planten,Ga naar voetnoot828
 
En hyghde naer myn' aêm. myn haer aen alle kanten
830[regelnummer]
En haersnoer droopen van zyn' adem, vocht en nat.Ga naar voetnoot830
 
Ten leste sprak ik, door lang rennen afgemat:
 
Diane, och helpme, die uw jaghtgenoote in 't jaegen,Ga naar voetnoot832
 
Uw' koker, en uw' boogh zoo dikwyl plagh te draegen.
 
De jaghtgodin beweeght, bedektme in myne vlugt,
835[regelnummer]
Met eene donkre wolke en nevel uit de lucht.
 
De vlietgodt zoekt rondom my heen, gelyk een blinden,Ga naar voetnoot836
 
En wistme, door dien mist verduistert, niet te vinden.
 
Hy liep tot tweewerf toe onwetende om dit rak,Ga naar voetnoot838
 
Daer my de jaghtgodin voor zyn gezicht verstak.
840[regelnummer]
Hy riep: o Aretuze, o Aretuis tweemaelen.
 
't Is my vergeeten, en ik kan het niet verhaelenGa naar voetnoot841
 
Hoe bang my was te moede, als 't jonge lam, 't welk schuilt
 
In eenen hoogen stal, waer langs de boschwolf huilt:
 
Of als een bloode haes, die schuilende in de haege,
845[regelnummer]
De haezewinden hoort, die roofziek evengraegeGa naar voetnoot845
 
Op wiltbraet vlammen, daer de haes zich rept noch roert.Ga naar voetnoot846
[pagina 583]
[p. 583]
 
Zoo wykt dees hier niet af, terwyl hy 't spoor beloert,Ga naar voetnoot847
 
Het welk niet verder ging. hy blyft de plaets bespieden,
 
En slaet den nevel ga, daer ik verdween in 't vlieden.Ga naar voetnoot849
850[regelnummer]
Het koude zweet brakme uit, en droop langs al myn leên.
 
De blaeuwe zweetdrup vloeit langs al myn lichaem heen.Ga naar voetnoot851
 
Waer ik een' voet verzet, daer drupt en vloeit het mede.Ga naar voetnoot852
 
De dau drupt langs myn vlecht: en sneller dan dees redeGa naar voetnoot853
 
Het onheil u ontvout, en melt al mynen druk
855[regelnummer]
En jammeren geleên in 't breede stuk voor stuk,
 
Verandere ik allengs, door myne klaghte en beden,
 
In water, vloeiende natuurlyk naer beneden.
 
Maer aengezien de stroom dit water daetlyk kent,
 
En mint, leght hy den schyn van man af in het ent,
860[regelnummer]
Na'et lange loopen, om zich met myn' vloet te mengen.
 
Hy wort weêr water door het goddelyk gehengen.Ga naar voetnoot861
 
Diane ontsluit den gront. ik kruip'er heimlyk in,
 
Vloeie in Ortigie, dat my om dees godin
 
Heel aengenaem was: want dit hadde my het levenGa naar voetnoot863-64
865[regelnummer]
En eersten ademtoght in ope lucht gegeven.
 
Dus lang rekte Aretuis voor Ceres dit verhael.
 
De vruchtbre graengodin, genezen van heur quael,
 
Spant een paer slangen, fix in 't vliegen, voor den wagen,Ga naar voetnoot868
 
En toomtze, en laet zich door de lucht en nevels draegen
870[regelnummer]
Recht naer Athene, en geeft den wagen, snel ter vlugt,
 
Triptolemus, beveelt hem weder, uit een zuchtGa naar voetnoot871
 
Tot 's menschdoms heil, het lant met koren te bezaeien,Ga naar voetnoot872
 
Dat lang verwildert lagh, en daer niet viel te maeien,
 
En een geruimen tyt ge-egt wert noch geploeght.
875[regelnummer]
De jongeling reedt door Europe, heel vernoeght,Ga naar voetnoot875
 
En over Azie in 't gewest van Tartarye,Ga naar voetnoot876
 
Daer koning Linkus heerscht, bekent door dwinglandye.
 
Men vraeghde hem in 't hof van waer hy herwaert quam:Ga naar voetnoot878
[pagina 584]
[p. 584]
 
Wat reên hem herwaert dreef. men vraeght naer zynen stam,
880[regelnummer]
En vaderlant en naem. hy zeght: het wyze Athene
 
Is 't vaderlant, myn naem, door al de werrelt heene
 
Bekent, Triptolemus. ik koom niet over lant
 
Noch over zee, maer door de lucht aen dezen kant,
 
Die voor my open leght. ik brenge u Ceres gaven,
885[regelnummer]
Die over d'akkers heengeworpen, hunne slaven
 
Zacht voetsel geven. dees Tartaer benyde dit,Ga naar voetnoot886
 
Herberghde hem, en om den vont van 't korenpit
 
Zich toe te schryven, zocht dien gast in slaep te keelen:
 
Maer Ceres straft den schelm, die 's anders eer wil steelen,
890[regelnummer]
Herschept hem in een' losch, en riedt den jongelingGa naar margenoot+Ga naar voetnoot890
 
Dat hy met zyn gespan van draeken stryken ging.
 
De wyze Kallioop, de bloem der zanggodinnen,
 
Zwyght stil, en staekt den zang en stryt om prys te winnen.
 
Al 't veltgodinnedom bestemt uit eenen mont,Ga naar voetnoot894
895[regelnummer]
Dat Helikon de kroon met recht te haelen stont.Ga naar voetnoot895
 
Toen d'overwonnen rey op dezen zangprys smaelde,
 
Sprak Kallioop: dewyl u allen 't oordeel faelde,
 
En gy geensins genoeght datge ons ten zangstryt daeght,
 
En hierom straf verdient, of gy, die andren plaeght,Ga naar voetnoot898-99
900[regelnummer]
Moet trots uw misdaet dus met lastren noch verzwaeren,Ga naar voetnoot900
 
En tergen ons gedult; zoo staet ons voort te vaerenGa naar voetnoot901
 
Met straffe, op datge voelt wat ons de gramschap leert.
 
De zusters loegen, en beschimpten heel verkeertGa naar voetnoot903
 
Het felle dreigement, en poogende te spreeken,
905[regelnummer]
En met een luit geschal de hant aen ons te steeken,
 
Zien hoe een lichte pluim de nagels ruigh bewast,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot906
 
De veder d'armen dekt, de mont, verstyft en vast,
 
In eenen bek verkeert. zy vliegen boschwaert binnen,
 
En willende misbaer bedryven, droef van zinnen,
910[regelnummer]
Zoo roeienze, op den arm gedreven, door de lucht,Ga naar voetnoot910
 
Als snatrende aexters: en noch heden is dees vlugtGa naar voetnoot911
 
Van vogelen de lust van 't spreeken bygebleven,
 
Een heesche snaterzucht, ter spraekkunde aengedreven.Ga naar voetnoot913
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: Titel: vyfste. Vondel schreef eerst vyfde, maar wijzigde dit in vyfste; oude uitg.: vyfde.

voetnootr. 2
Hier, nl. bij die bron.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1 oude uitg.: Morenlantse (wegens ruimtegebrek; vgl. Bk. I, vs. 546). - Kantschrift. H. drukt i.p.v. Cefeus: Fineus. Ten onrechte; het Latijn heeft: Cephenei Perseum oppugnantes in saxa. Ook Phineus zelf behoorde tot de versteenden. - 9 oude uitg.: baeren. - 15 hs. goon.
margenoot+
[Randschrift:] Cefeus aenhangelingen, Perseus bruiloft stoorende, en hem bevechtende, in steenen herschapen.
voetnootvs. 1
hooft: meester, drager.
voetnoot3
gekriel: gekrioel.
voetnoot4
wanken: beven, daveren; H.
voetnoot7
steekt op: verheft zich, eigl. van stormweer; vgl. Bk. XIII, vs. 785; vooral Bat. Gebr. vs. 1753.
voetnoot8
strax: zo pas nog.
voetnoot10
vermeeten: onbesuisd; Fineus, Phineus, broeder van Cepheus; met hem was Andromeda verloofd geweest.
voetnoot11
feestgescheel; zie over de vorm Wdb. N.T. IV 1733; vgl. vs. 302 geschil.
voetnoot15
bruit: verloofde.
voetnoot16
Vgl. Bk. IV, vs. 837.
voetnoot17
verlegen: niet wetend wat of hoe.
voetnoot18
zagh om: - rondom.
voetnoot19
trou: bruiloft.
voetnoot22
Is dit uw huweliksgeschenk? verloofde (bnw.), 'n woord (niet bij Ov.) dat weinig geschikt was om Ph. te bedaren.
voetnoot23
lasterstuk: schanddaad.
voetnoot24
schaekte: ontnam u.
voetnoot25-26
zeegodinnen, vgl. Bk. IV, vs. 919; Ammon, t.a.p. 917; hij werd afgebeeld met ramshorens; vgl. vs. 447-vlg.
voetnoot33
onmedoogende, bij gy.
voetnoot34
daer: terwijl.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 49 wie; Hoogstr., H. wien.
voetnoot35
verdaedighde; de spelling met ae wijst erop, dat V. 't woord met daet verbond; vergel. Walch, Var. Pal. 37.
voetnoot36
hier boven: bovendien nog.
voetnoot39
dees; zeker wel: Andromeda; Lat.: ‘die prijs’; in ieder geval is met ze Andr. bedoeld, daar prys bij V. regelmatig mann. is; 'n uitzondering voor de pronomin. aanduiding proza-En., V, r. 385: den prijs, wienze...
voetnoot40
billyk: zoals billik is; die: aan hem die.
voetnoot42
de bruit en zyn beding: zijn bedongen bruid.
voetnoot46
ree: reeds.
voetnoot49
wie; zie V. Helten, I blz. 136; hier vs. 636.
voetnoot52
tafelkussen: aanligkussen; vgl. tafelbedde, Dl. III, 158:54.
voetnoot54
vast: al die tijd.
voetnoot57
de punte, om 't rijm, maar ook reeds Mnl.; vgl. vs. 59, waar Hoogstr. ook de punte drukte, vs. 97 e.e.; punt bij V.o. en vr., maar niet volgens de huidige verdeling; veilighde; voor de tijdsvorm vgl. Bk. VI, vs. 212.
voetnoot58
Retus, Rhoetus, een aanhanger van Phineus; de naam keert terug voor een Centaur, Bk. XII, vs. 360; ook verschillende andere namen uit deze episode dienen daar, hetzij voor Centauren of voor Lapithen.
voetnoot59
als tussenzin te lezen.
voetnoot60
daer: terwijl.
voetnoot61-62
al 't bruiloftsvolk, voor Lat. vulgus, d.i. de bende van Phineus; V. heeft de verhouding omgekeerd, zoals ook blijkt uit verwaten hoop; vgl. bij vs. 69; verwaten: vermetel, laatdunkend; zie over deze betekenis, naast de andere: ‘vervloekt, gebannen’, Mnl. Wdb. IX, 301; H. op XI, 555.
voetnoot63
dreef: beweerde, riep; met een' loop: zonder talmen; of: met één loop, d.i. aanloop, aanval.
voetnoot64
zoon, hier: schoonzoon.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 74 oude uitg.: Hy zestien jaeren out, was schoon.
voetnoot65
t' ontstellen: in de war te lopen.
voetnoot66
door eene achterdeur; niet bij Ov.
voetnoot67
gewyde (heilige) bruiloftsgoôn; Ov.: de goden v.h. gastrecht.
voetnoot69-70
aengestelt: bedreven; Belloon, krijgsgodin, zuster, of volgens anderen, vrouw van Mars; hier onjuist (door Ov.' Bellica Pallas) voor Minerva, Pallas (1e lez. Minerf); schutsvrou der genooden; niet bij Ov.; maar verkeerdelik door Van L. afgekeurd op grond dat zij hier juist Phineus en zijn ongenoden zou beschermen: de broeder is Perseus, die evenals Pallas van Jupiter was gesproten.
voetnoot73
Limnatis; zij heet bij Ov. een dochter van (de) Ganges; de naam is in 't hs. herhaaldelik gewijzigd, in deze volgorde: Limniace, Limnate, Limnatis, Limnatie (4-silbig), Limnatis; de veranderingen verklaren zich deels uit de onvastheid der Lat. lezing, deels uit 't metrum: de 2e vershelft luidde eerst: zoo haer de faem laet hooren.
voetnoot77-78
de mirreboomen zweeten; H.; volgens de wat al te logiese opmerking van Van L. klinkt het, ‘of de boomen nog altijd bezig waren te zweeten’; Ov. zegt enkel: ‘vochtig van mirre’; dat de jonkvrouw Myrrha pas in het 10e Boek in een mirreboom veranderd wordt (H.), hinderde Ov. niet zeer; vgl. overigens reeds Bk. III, vs. 740. De vertaling is met de franse slag gedaan; Ov. spreekt niet van krollent haar, maar van een curvum crinale, d.i. een gebogen haarsieraad, een diadeem.
voetnoot82
outerplat: de altaartafel.
voetnoot85
Likabas, Lycabas; zie dezelfde naam Bk. III, vs. 828; en, voor een Centaur, Bk. XII, vs. 394; Sirier, 2 lettergrepen, klemtoon op de 2e; Lat. Assyrius; de vertaling berust op een aant. van Regius (ook bij Schrev.); vgl. nog vs. 170.
voetnoot86
bloetverwant; voor Lat. iunctissimus, ‘innig verbonden’.
voetnoot87-88
en zyn geschonden hooft, vormt 'n hendiadys met bloetverwant; met in plaats van en, gelijk Van Lennep wilde, had Vondel oorspr. geschreven, maar gewijzigd, wschl. wegens met in vs. 85, dat zelf pas in 4e lez. definitief is geworden; te dootelyk, was eerst en dootelyk; deze wijziging vloeide voort uit de juistgenoemde van met in en, maar ze was niet gelukkig, onverschillig of men te als ‘al te’, dan wel als ‘zeer’ opvat.
voetnoot92
uitgestrekt, bij Atis.
voetnoot96
laster: schande.
voetnoot97
mits: daar.
voetnoot98
vast: intussen, toen (d.i. zonder vervolgens verder door te dringen).
voetnoot99
wreeden: gruwzame.
voetnoot102
nachtverdriet, van de doodsnacht.
voetnoot103
bezwalkt: omduisterd.
voetnoot105
met dien troost, nl. van het gezamenlik sterven; vaeren, bij Ov. alleen van Lycabas; Athis was reeds eerder dood (vs. 89); ter zielen; met de oude betekenis der uitdrukking: te der zielen, ‘naar de verblijfplaats der afgestorvenen’; vgl. Bk. I, vs. 711: ter ziele zonk; hier vs. 262.
voetnoot106
t'zamenron: tot een plas bijeenvloeide.
voetnoot107
Sieensche, van Syene, een Egyptiese stad, bij de grens van Ethiopië gelegen.
voetnoot109
fors: strijdbaar.
voetnoot113
bits: (bijtend) snijdend.
voetnoot114
aenquam: aan kwam zetten.
voetnoot115
beker; voor cratera, een mengvat.
voetnoot118
flaeu: machteloos.
voetnoot120
Polidemon, met de klemtoon verkeerdelik op de i; bestaende: verwant aan, uit 't geslacht van.
voetnoot122
Sperchions zoon, d.i. Licetus.
voetnoot123
tas: stapel; over dit woord en het ww. tassen H. en Van Lelyv.; volgens H.; heeft het ‘tegenwoordig iets dat naar de Oudheid zweemt’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 128 naer; oude uitg.: na; H. reeds naer. - 137 Linceüs.... leven; de oude uttg.: heeft Linceus zoon holp Hipseus enz. Vondel schreef eerst: Lincides holp Hipseus enz. Daarna verving hij Lincides door Linceus zoon, en dit weer door Lincides. Ten slotte schreef hij wat in de tekst is opgenomen. Op de proef zal hij dan de lezing gekozen hebben, die de oude uitg. biedt. Lynceüs (tweelettergrepig) moet hij als patronymicum bedoeld hebben. Latijn: Prothoënera percutit Hypseus, Hypsea Lyncides.
voetnoot125
by geval: in 't wild, buiten zijn baan.
voetnoot129-30
gevoel enz.: ervaar, door mij besprongen, wie gij u tegen zijn wil tot vijand hebt gemaakt.
voetnoot133
tornen: met kracht werpen; vgl. Eneas IX, vs. 672: met eenen torn gevelt; En., XI, vs. 786: den eersten torn uitstaen; ib. XII, 781: dry in eenen torn (vellen); uit ‘snede, scheur’ zal de betekenis ‘aanval’ e.d. ontstaan zijn; vgl. torrenen, tarnen bij Bredero (Kluchten, uitg. Rijnbach; na 't gat-: ‘te lijf gaan’); bij Hooft torn, ‘aanval’, tornen (Uitlegk. Wdb.; ook: ‘verscheuren, rukken’, Oudemans Tk. Wdb. op Hooft); niet uitgesloten is vermenging met een ander tornen, oorspr. ‘keren’, waarover zie Wdb. N.T. op optornen; Lat. remissurus: ‘op 't punt terug te slingeren’; ofschoon aan ‘terugslingeren’ hier niet moet worden gedacht.
voetnoot135
Odyt: (H)odites.
voetnoot136
naest: onmiddellik na.
voetnoot137
Linceüs: Perseus; zie Tekstkritiek; holp; H. oordeelde holp ‘beter dan hielp, gelijk men nu schrijft’.
voetnoot138
was: bevond zich; oprecht: rechtschapen.
voetnoot139
godtvruchtigh, in letterl. zin: de goden vrezend (timidus deorum).
voetnoot142
Kromis: Chromis; Bk. XII, vs. 430 Chromis (een centaur).
voetnoot145
Vgl. Bk. VI, vs. 756-vgl.; Bk. XI, vs. 71-vlg.
voetnoot147
want: vechthandschoen.
voetnoot148
Broteas; Bk. XII, vs. 350 (Brotean) als naam van een der Lapithen; de caestus was eigl. een lederen riem, met ijzeren of loden knopen voorzien, waarmee de vuistvechters hun handen omwikkelden.
voetnoot148-49
noit verwonnen enz.; d.i. alleen voor 't zwaard moesten zij met dit wapen wijken; konnen is tegenw. tijd, hoewel de verl. tijd hier heter zou passen.
voetnoot150
Amikus, bij verschrijving voor Ampikus, gelijk Vondel eerder geschreven had; zijn allereerste lezing was Alfitus, naar een Lat. variant.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 171 rechtehant; de bedoeling van het hs. is onzeker: rechte hant?
voetnoot151
witten bant; priesterdracht; vgl. Bk. XIII, vs. 910-vlg.
voetnoot152
Iäpets zoon, die; de bijzin loopt niet af, als gevolg van wijzigingen in de vertaling; vgl. H.; Iäpets zoon, naar de lezing Iapetide, i.p.v. de aangenomene: Lampetide.
voetnoot156
citerpen; vgl. vs. 461 cyterveder.
voetnoot160-61
ter aerde stervende; gewijzigd uit ter aerde sneuvelt; beide vss. zijn in deze vorm eerst na herhaalde wijziging tot stand gekomen; een gevolg daarvan is het tekort aan samenhang: immers dat hij ‘de snaeren streelde’ kan geen gevolg zijn van de toegebrachte wonde; misschien wilde V. 't redden met bedrukt (in dat geval met klemtoon te lezen), dat pas na 2 maal geschrapt te zijn, definitief werd; by geval, voor Lat. casu, opgevat in de zin van ‘toevallig’: het was toevallig juist een klaaglied (en dus passend bij de omstandigheid), dat hij nog aansloeg. Ongeveer aldus verstaat ook Ehwald het Latijn; anderen vertalen casu: ‘in 't vallen’; zo Valentyn, en ook V. oorspr.: En speelde een klaeghliet, daer het hooft zich nederleide; vgl. Farn.
voetnoot162
fors: strijdlustig, onstuimig.
voetnoot164
post: deurpost; ter rechte zyde; vgl. voor de buiging vs. 672.
voetnoot165
boom: sluitboom.
voetnoot166
bekkeneel; onjuist voor cervix ‘nek’.
voetnoot167
star: voorhoofd; vgl. Dl. II, 341: 7; III, 244: 1293.
voetnoot169
Cinifsche, van Cinyps, een rivier-, en streeknaam in Libye; Pelates, Bk. XII, vs. 339, de naam van een Lapieth; bij V. echter Belates.
voetnoot170
en wrikt; echter, bij Ov., niet aan de post, maar wederom aan de sluitboom; Marmarianer, van Marmarica, een streek aan de Nd. kust van Afrika; vgl. vs. 85.
voetnoot172
eenen post, is vreemd, en dan ook uit den post ontstaan in verband met andere wijzigingen.
voetnoot173
daer: waar, terwijl hij daar.
voetnoot176-77
Melaneus, de zwarte; Perseanen: aanhangers van Perseus; die 't heir.... volght, voor: castra secutus, wat hier niet meer betekent dan: ‘de zijde houdend van’.
voetnoot178
De Nasamonen, een volk Zl. van Cyrenaïca in Nd. Afrika.
voetnoot179
eechenis: lies.
voetnoot180
dootquetsuure; Ov. ‘doodelik is die plek’.
voetnoot181
Baktre: Bactra, hoofdstad van Bactriana in Perzië; wreedaert enz., toevoeging van V.; vgl. vs. 99.
voetnoot182
neêrvellende, bij die.
voetnoot184
sprak hy; opmerkelike hervatting v.h. subjekt.
voetnoot185
van den: landen; over zulke en andere ongewone rijmen bij V. e.a. H. en Bi.
voetnoot190
spoet: voorspoed, geluk.
voetnoot196
Mindezer, van Mendes, een stad in de Nijldelta; de getrouwe, een toevoeging van V., eerst het gevolg van een korrektie in de vertaling.
voetnoot199
loos: scherp, schrander.
voetnoot196-202
De hier genoemden zijn ook aanhangers van Phineus.
voetnoot203-204
verlastert: te kwader faam bekend; met andere bet. staat verlasteren Bk. III, vs. 941; 1e lez.: verlastert, en berucht; de doôn.... levenden: er bleven nog talrijker aanvallers over; Lat. plus exhausto superest: ‘meer dan het volbrachte blijft er te doen over’.
voetnoot206
vloekverwantschap: de saamgezworenen; vgl. vloek, Bk. I, vs. 286; gestreng: onverwrikbaar.
voetnoot207
zy: zijde, partij; recht, znw.; voorwaerd, het beding van vs. 42; Ov.: ‘tegen de verdienste (van Perseus) en het gegeven woord (van Cepheus)’.
voetnoot214
kamers, voor penates, de huisgoden.
voetnoot220-21
Ov.: ‘.... langs zijn beide zijden en voorbij zijn ogen en oren’.
voetnoot223
scheutvry, nl. van achter.
voetnoot227
Nabateer (3 lettergr.); vgl. Bk. I, vs. 75; Chaonsche Molp: Molpeus (vs. 227) uit Chaonia, zoals een stad in Syrië heette; wellicht beter: de Choaniër (bij Plinius een volk in de buurt der Nabatheërs).
voetnoot229
verlegen: benard. Bij Ov. bevinden zich de kudden in twee tegenover elkaar gelegen dalen.
voetnoot233
gasten, hier mogelik in de tans gangbare opvatting; vgl. echter Bk. I, vs. 769, Bk. II, vs. 908, Bk. III, vs. 768.
voetnoot235
vrank en vry: vrij; vgl. in gelijke opvatting vry en vrank, Bk. II, vs. 207.
voetnoot237
dingt naer P. hals; vgl. Dl. II, 708: 1446; en ib. 748: 2261; met domme krachten: met plomp geweld.
voetnoot239
hem, nl. Ethemon zelf.
voetnoot242
de menighte en 't gewelt: de overmacht.
voetnoot243
deught: dapperheid.
voetnoot245
myn Meduze; 1e lez. mynen vyant, Lat. ab hoste, d.i. ‘bij mijn (vroegere) vijandin’; van dees hoeken: hiervandaan; vgl. Dl. II, 609: 1599 wt Plutoos hoecken.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 249 oude uitg.: na dit vers een punt. - 250 oude uitg.: Toen dees met zijne hant. - 258 Hoogstr. en half gout. 260 oude uitg.: na dit vers een komma; sproten, oude uitg.: sprooten. - 276 oude uitg.: na dit vers een komma; hs. aanvankelik een komma na hooft, en een aan het einde, die beide zijn weggewist.
voetnoot248
een: 'n zekere.
voetnoot249
slechthooft, vgl. Bk. I, vs. 920.
voetnoot251
flux: aanstonds.
voetnoot253
grootmoedigh: dapper, manhaftig.
voetnoot256
zich opveilende: zich uitgevend voor; krachtigh: blufferig; vgl. Eneas, V 652 te kraftigh; Wdb. N.T. VIII 61.
voetnoot258
half.... hallef; deze wisseling behaagde niet aan H.; bij Bi. een verdediging in het algemeen van deze, door hem scheva genoemde ‘smeltende overgang’.
voetnoot260
wy: ik; Lat. nostrae gentis.
voetnoot264
‘dat deze die daar met zijn mond open staat, ook spréken wil’; deze kan ook zelfst. zijn: gaepende: terwijl hij gaapt; vgl. vs. 280.
voetnoot265
hoewel enz.; meer eigenaardig Ov.: ‘de mond liet geen woorden meer passeren’.
voetnoot266
suffende: vreesachtig.
voetnoot274
noch een' (één); noch terecht niet bij Ov. (vgl. vs. 246); deze Aconteus trof dus ónverdiend hetzelfde lot.
voetnoot278
noch meenende; beter en meenende. H.
voetnoot279
veraert: verandert van aard, wordt veranderd.
voetnoot280
verwonderende: zich v. (als in vs. 281); vgl. Bk. III, vs. 875; Ov.: ‘en op het marmeren gelaat blijft de uitdrukking van verbazing’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 306 oude uitg.: zegt.
voetnoot282
lange, de oude bijw. vorm; H., die hooft voor hooft bijw. opvatte, miste hier een objekt; terecht door Van L. afgewezen.
voetnoot283-84
Hier (vgl. vs. 274) had noch moeten staan (Lat. restabant).
voetnoot285
sterk, bij versteven (verl. tijd); vgl. styf en sterk, Bk. III, vs. 756.
voetnoot286
roude: berouwde, met Fineus als objekt.
voetnoot287
wat gaet hem aen?: wat staat hem te doen? vgl. Bk. III, vs. 627.
voetnoot289
noemd' elk by hunnen naem; H.: ‘by ELK behoort zyn’; hij verwijst naar Bk. X, vs. 249, en daartegenover naar Joann. de Boetgez. (‘een beschaafder’, d.i. be-schaafder, ‘werk’) VI 429. Van L. vermoedde er een Latinisme in; 1e lez. En noemde elk by zyn (zyn'?) naem; H.'s vermoeden, dat V. hunnen schreef, omdat hij in 't meerv. doorging, wordt door 't hs. waarschijnliker: de gehele regel was geschreven, voordat de verandering in de 1e helft werd aangebracht; vgl. nog Bi.
voetnoot293
van hun: veeleer van Medusa.
voetnoot295
gedroghten, voor monstra, 'n meerv. met ekv.-bet.; V. zal aan de slangen gedacht hebben.
voetnoot297
wat het zy; Ov. ‘uw Medusa, wie ze dan ook is’.
voetnoot298
staetzucht: begeerte naar hoge staat, hier bepaaldelik naar 't staatsbewind (regni cupido); ons: mij.
voetnoot299
wy: ik.
voetnoot300
want enz.: immers aan mij enz.
voetnoot302
geschil: verschil (gelijk een eerdere redaktie ook heeft); 1e lezing van vs. 300-302: U toe door uw verdienste, aen my die om haer sloofde, Ten opzicht van den tyt: dewylze zich verloofde, Aen my, haer' bruidegom. De verandering schaadde de helderheid.
voetnoot304
braef: dapper; lyf: leven (animam).
voetnoot307
met deze woorden is het vervolg in strijd; Ov. laat Perseus zeggen, dat hij door geen zwaard zal worden getroffen. H.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 322 oude uitg.: had.
voetnoot308
versuften; vgl. vs. 266.
voetnoot310-11
Bij Ov. is de eeuwigdurendheid van 't gedenkteken (: ‘ja zelfs, ik zal [u] een eeuwigdurend gedenkteken schenken’) afgescheiden van de troost, die Andromeda daaruit zal puren; schelms en snoot is een, niet passende, toevoeging van V.
voetnoot312-13
dus spreekend, bij hy keert, waarop het in de 1e lez. ook volgde; bovendien had deze 'n komma na spreekend; derwaert: (in de richting) waarheen.
voetnoot315
versaeght: met een (blijvende) uitdrukking van vrees.
voetnoot316
bezweeken: zonder zijn vroegere trotsheid? (supplex, ‘smekend’; misschien ook: obnoxia: ‘deemoedig’).
voetnoot319-22
vaders vesten, onjuist voor patrios muros: ‘de stad zijner vaderen’; immers Perseus was een zoon van Jupiter (Bk. IV, vs. 836); zijn moeder Danaë was een dochter van Acrisius, koning v. Argos; 't schendigh ongelyk trof Perseus' onnoosle moeder slechts onrechtstreeks, maar rechtstreeks Acrisius, de broeder (vs. 321) van Pretus en grootvader v. Perseus; 't Lat. parentis, door V. in 1e lez. met vader, daarna met moeder vertaald, en in 't algemeen ‘verwant’ betekenend, staat hier voor ‘grootvader’. De juiste opvatting bij Pontanus, Farn.; V. volgde, altans bij zijn laatste redactie, een lezing immeritae i.p.v. immeriti parentis, door N. Heinsius uit Naugerius geput, en van Danaë te verstaan, ‘omdat het op de vader, Jupiter, niet kan doelen’. Daarom ook: onnoosle voor immeritae (-i) i.p.v. ‘die het niet verdiend had (aan Pers.); vgl. aant. bij vs. 328.
voetnoot324
onrecht, ziet op 't onrechtmatig vermeesteren van Acrisius' burcht.
voetnoot327
straf, voor mala: ‘euvelen, lijden’.
voetnoot328
Polidekt: Polydectes, vorst van het Cycladen-eilandje Seriphus. Een orakel had aan Acrisius voorspeld, dat wanneer Danaë een zoon zou ter wereld brengen, deze hem zou doden. Daarom geeft hij beide in een houten kist aan de golven prijs; zij spoelen aan op Seriphus, en worden opgenomen door Polydectes, die later, ten einde zich vrijer met Danaë te kunnen occuperen, Perseus uitzendt op de levensgevaarlike Medusa-onderneming, kwansuis omdat hij 't Medusa-hoofd als bruidsgeschenk aan Hippodamia had toegedacht; kleenen heer, voor: ‘heer van 't kleine Seriphus’ (parvae als parve verlezen; of eerder heeft V. kleen bij heer overgebracht, omdat hij het in de versmaat bij eylant niet kon plaatsen; de zin is prakties dezelfde).
voetnoot329
heilant: heilbrenger, redder (t. opzichte van wie in nood verkeerde, als Andromeda; overigens waren er tot nog toe meer sláchtoffers; niet bij Ov.); vgl. voor dit gebruik van het woord bv. Dl. II, 798: 830 's rijex heyland; Dl. III, 127: 10 heyland hunner smarte (voor: Hercules).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 356 oude uitg.: oorzaek.
voetnoot335
zoo spreekend: terwijl P. zo sprak (een absol. constructie zonder uitgedrukt onderwerp).
margenoot+
[Randschrift:] Polidekt in eenen steen.
voetnoot338
't zaet der goude regenvlaegh; H.: ‘eene geestige en zeer Poëetische benaaming van Perseus, geboren uit den gouden regen, die Danaë in haaren kerker bedaude’; Ov. Aurigenae: ‘de uit goud geborene’.
voetnoot339
Fineus; 1e lez. Pretus; 2e: zulk een.
voetnoot341
Citnus en Giaer: Cythnus en Gyarus, eilanden der Cycladen-groep; voor Citnus eerst: Ciprus, overeenkomstig de lezing der Lat. hss. en van 'n paar zeer oude drukken; reeds door Reg. verworpen; vergelijk bij vers 526; 852.
voetnoot342
eensgangs, vgl. Bk. II, vs. 208; ommevliegens, niet in de zin van ‘vliegens langs omwegen’, maar van ‘alom vliegen’; vgl. Bk. IV, vs. 1075 omreis.
voetnoot344
maeghdebergh, nl. van de Muzen.
voetnoot345
haer zusters, voor Lat. sorores, dat eerder eenvoudig ‘de zusters’ betekent; maar de Muzen hadden, evenals Pallas, Jupiter tot vader; vgl. vs. 365; vs. 367.
voetnoot346
kunst, niet als meerv.: (kunst en weetenschapp)en; 1e lez.: in kunst, op deze wyze eens aen.
voetnoot348
Vgl. Bk. IV, vs. 1072; de bron heet daarom Hippocrene, d.i. ‘paerdebron’.
voetnoot351
Ov.: ‘ik zag het uit M.'s bloed geboren worden’.
voetnoot352
Uranie: Urania, d.i. hemelse; later, wegens haar naam, Muze der sterrekunde.
voetnoot353
huizen, voor: domos, ‘woning’.
voetnoot355
verzierde droom: droom verzinsel.
margenoot+
[Randschrift:] De hengstebron.
voetnoot363
schat: oordeelt, maar tevens: noemt (vocat; uitdrukking geven aan 't oordeel).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 371 oude uitg.: alle. - 376 de komma na benden niet in 't hs.; bij 't aanbrengen ener korrektie vergeten.
voetnoot364
oefeningen: bezigheden.
voetnoot366
Ov.: ‘had niet uw dapperheid u opgevoerd tot grotere daden’ (het krijgsbedrijf nl.).
voetnoot367
zuster, niet bij Ov.; vgl. bij vs. 345; ten reie: om deel uit te maken van ons koor.
voetnoot368
met groote reên: zeer terecht.
voetnoot370
de lasteraer: smader; de, hier in algemene zin.
voetnoot371
allen moetwil; zie Tekstkrit.; Hoogstr. drukte allen; de lez. van 't hs. is door Van Lelyv. niet opgemerkt; Van Lennep geloofde, ‘dat Vondel alle moetwil schreef even als hij alle man, alle kant enz. zoû schrijven, en daarbij aan een meerv. denkt’; H. wenste: haet voor gunst.
voetnoot373
errinren en verbeelden, 'n fraaie uitbreiding van V.; Ov.: ‘alles jaagt ons vrees aan’; ramp; H. ziet hier vr. genus, en verwijst daarvoor naar Palam. vs. 153 d'eene of d'andere ramp, wat echter, als zijnde 1e nv., niets bewijst, evenmin als zijn ander citaat, Hsch. XIII, vs. 818 (haer, niet haer', ramp) geheel betrouwbaar is, omdat daar ramp in de plaats van lant is gekomen; ook de vorm allerhande (een oude vr. 2e nv.) bewijst geen vr. genus (V.L. hield ramp hier voor een afgeknot meerv.!); vgl. daarover, en over 't vr. genus van ramp bij V. Hoogstr.-Kluit, waaraan toegevoegd zij, dat het Dl. II, 79: r. 32, 106: 90, 593: 1239, 637: 34 onz. voorkomt; errinren; H. (bij wie een plaats uit Oudaan met erinnéren!)
voetnoot376
durf schenden, voor Lat. ceperat: ‘had bemachtigd’; daarom als praeteritum te beoordeelen? vgl. Bk. IV, vs. 760-vlg.; Bk. VIII, vs. 1013; in afh. zin V 487-490; ook Bk. VII, 172; voor zette drukt Hoogstr. zetten.
voetnoot377
Daulis, een stad in het door Thraciërs bewoonde Phocis; vandaar voerde een weg naar de Parnas(s)us.
voetnoot380
ons, bezitt. vnw.
voetnoot381
by: aan; bij Ov. heeft dit betrekking op 't noemen van de naam: Mnemonides, d.i. ‘dochters van Mnemosyne’; zede: wijze van doen, voorkomen.
voetnoot384
het regende: Lat. imber: ‘heftige regen’.
voetnoot385
zich vermaeken: genoegen vinden.
voetnoot387
dan 't myn; de vergelijking sluit intussen niet in, dat P.'s woning een nederig verblijf zou zijn.
voetnoot389
de wint in 't zuiden; vgl. bij Bk. I, vs. 81; zyn vinnen: leden; vgl. H., en bepaaldelik Stoett, Sprkw.4, II 415.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 392 oude uitg.: na dit vers een punt; hs. na wy een komma; 1e lez.: wy, nu staende op ons vertrekken,; de komma na wy is bij vergissing blijven staan. - 394 Kantschrift oude uitg.: Pireneus; ook in de tekst (vs. 374 en 393) stond eerst Pirenus; Lat. Pyreneus. - 399 hs. bekkenel (vgl. Bk. IV, vs. 704).
voetnoot392
reede: vgl. kampreede, Bk. VI, vs. 334.
margenoot+
[Randschrift:] Pirenus heilighschennis. Zanggodinnen in vogels.
voetnoot394
vliegende; Lat. sumptis alis: ‘na onze vleugels aangelegd te hebben’.
voetnoot395
hoftin: het gekanteelde dak van zijn vorstelike woning, blijkens 't vervolg van een toren ervan.
voetnoot397
luchtstreek; streek: koers; vgl. Bk. II, vs. 221.
voetnoot398
trans, eigl. torenverdieping (vgl. Dl. I, 509: 87), omgang; Lat. e summo culmine turris: ‘boven van de torentop’ (Farn.); daer hy op leunt: H. zag liever: waerop hy leunt, hetgeen V. oorspr. nagenoeg geschreven heeft: waerop hy steunt; vgl. nog Bi., die, de poëzie met haar klemtoon-eisen daargelaten, ‘het samensjorren van de pronomina op, van, in en al dergelijke, met waar en daar, tot één woord geene schoonheid [acht] gelijk men zich inbeeldt’.
voetnoot401
na datze.... verhaelde; vgl. voor deze constr. vs. 414-vlg.
voetnoot402
gesnor; tegen H., die meent dat snorren hier en elders (zo Bk. IV, vs. 850) voor ‘vliegen’ staat, wijst V.L. terecht op het geluids-element (gonzen, gonzend doorklieven e.d.); hier: geraas, geklapper.
voetnoot404
De vertaling van suspicit: Minerve ziet om hoogh is in de definitieve lezing vervallen.
margenoot+
[Randschrift:] Piërides in aexters.
voetnoot410
wuft: beweeglik.
voetnoot411
Piërus, met onjuiste klemtoon; vgl. vs. 120; H. wenste: in vogelen een Piërus ge-eert; aldus bij Hoogstr. Piërides is elders een naam voor de Musen zelf.
voetnoot412
Pella, stad in Macedonië.
voetnoot413
Peonia, landschap in 't N. van Macedonië; Euip: Euippe; te gader, tezamen met wat volgt, wekt de indruk, dat de negen zusters tegelijk geboren werden; Ov. zegt 't uitdrukkelik anders; te gader dus: alle.
voetnoot414
arbeit: barensnood. Versta: nadat ze, in barensnood zijnde, enz.
voetnoot415
Lucyn: Lucina, (de aan 't licht brengende), de geboortegodin, bijnaam van Juno, en ook van Diana.
voetnoot416
boogen: roemen; over dit door hem afgekeurde woord een uitvoerig vertoog bij H., uitgebreid door Van Lelyv., die bij deze gelegenheid van de Teuthonista gewaagt en de wens uitspreekt, ‘dat een of ander Taalkenner de moeite geliefde te nemen, ons van dit Boek eene nieuwe en nauwkeurige uitgave te bezorgen’; Lat. intumuit, d.i. ‘zwol op’ (de schare nl.); bracht V. 't woord in verband met boog, gelijk ook H. voor mogelik hield?
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 441 hs. Tifeus; bij de weergave van deze naam heeft V. sterk geaarzeld (Tif, Tifeus, Tifoeus, Tifeus); Lat. Typhoëa (van Typboëus = -oüis); vgl. Bk. III 390, hier vs. 474 Tifeüs. Hoogstr. hier en vs. 474 Tifoeus; vgl. bij vs. 474.
voetnoot418
Emonye: Haemonia, Thessalië; Achaie: Griekenland.
voetnoot419
bestaen: onderneming, bedrijf.
voetnoot420
Tespische: te Thespiae in Boeotië bij de Helicon was de oude zetel der Muzenverering.
voetnoot425
sterk: nl. in aantal.
voetnoot426-27
schroomtge, wykt voor ons; Lat. vel cedite victae etc.: ‘òfwel, overwonnen zijnde, wijkt van de Medusaeïese bron (d.i. Hippokrene; vgl. vs. 348) en van de Hyantiese (: Boëotiese) Aganippe (een Muzenbron bij de Helicon), òfwel enz.
voetnoot427
party: de tegenpartij, dus: de Muzen; vgl. Harpoen, vs. 132.
voetnoot428
Ematie: Emathia, landschap in Macedonië.
voetnoot430
maeghdenry: nimfen.
voetnoot431
oneerlyk: smadelik (turpe); onbescheit: drieste overmoed.
voetnoot436
Vgl. Eneas, I 256: Hier wrocht Natuur uit steen natuurelyke stoelen.
voetnoot437
die.... passen: die 't niet nodig achtte te loten (eigl. die om geen lot wou geven).
margenoot+
[Randschrift:] Reuzestryt.
voetnoot438
den reuzestryt met goôn: de strijd van reuzen met goden.
voetnoot440
opgedondert: plotseling te voorschijn gekomen.
voetnoot441
Tifeüs; vgl. Bk. III, vs. 390; hier vs. 474-vlg.
voetnoot443
watervat: de hoofdstroom, die zich in zeven mondingen splitst; tegelijk is de Nijl als riviergod gedacht.
voetnoot444
verwaten; vgl. vs. 62.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 459 oude uitg.: zicht. - 461 cyterveder; op ratuur; H. drukt: citerveder, en geeft voor de oude uitg. verkeerdelik op: citterveder; vgl. vs. 455.
voetnoot445
ten roof: ten prooi.
margenoot+
[Randschrift:] Goden in verscheide dieren.
voetnoot446
hendiadys: in de gedaante van dieren.
voetnoot449-vlg
Vgl. Bk. IV, vs. 917; Versta: welke (veranderde) Jupiter, in geheel Libye door zijn horens (wapen) als Ammon bekend (kenbaar), met twee horens wordt voorgesteld; de raaf was aan Apollo gewijd.
voetnoot451-52
kuisch en braef: toevoeging van V., voor de maagdelike krijgsgodin wel geschikt, maar V. vergist zich in de persoon: soror Phoebi, de zuster van Apollo, is Diana; de kat was gewijd aan de Egyptiese maangodin Bubastis, in wie de Grieken Artemis (Diana) zagen; de Egyptiese oppergodin Isis had koehorens.
voetnoot453
Verandering in een vis wordt aan inwerking van Syriese mythen toegeschreven; vgl. Dercetis, Bk. IV, vs. 58; Merkuur; hij verandert bij Ov. in een ibis, die gewijd was aan de door de Grieken met Hermes (Mercurius) gelijkgestelde Thoth.
voetnoot462
aen eene alleen gestelt: aan één onzer toevertrouwd.
voetnoot463
Kallioop: Calliope, (‘de schoonstemmige’) Muze v.h. heldendicht; gehult: omkranst; klimop; H. over verschillende benamingen van klimop; de uitspr. klimóp keurt hij niet goed; eekloof (Bk. III, vs. 879, vermeldt hij niet); de klimop, simbool van Bacchiese kultus, dan ook van dichterlike bezieling.
voetnoot465
dus: als volgt.
margenoot+
[Randschrift:] Ceres lof.
voetnoot466-vlg.
graengodin: Ceres (Demeter), zuster van Jupiter; tevens schenkster van wetgeving en beschaving (wijl de akkerbouw daartoe leidt); vgl. Eneas, IV 83, waar V. de ‘wetgevende Ceres’ specificeert tot: Ceres, de vooghdin van echte huwlijckswetten; vgl. bij Dl. VI, 548: 95
voetnoot469
het al, nl. het genoemde.
voetnoot470-71
indien men slechts enz.; bij Ov. een met utinam ingeleide wenszin; Valent.: ‘og kost ik maar deunen uitten, die Godin waardig: waarlijk een Godin, waar van men hoort te singen’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 473 oude uitg.: Sicilie; zo ook vs. 496. - 474 oude uitg.: den goôn. - 475 Tifeüs, ook hier (als vs. 490) na herhaalde wijziging. - 487 ondekt na als eerste aanloop: ontdek; oude uitg.: ontdekt. - 490 hs. aejaegen. - 496 vgl. vs. 473. - 499 oude uitg.: komma na minne, niet na zoon.
voetnoot473
bezaeit; onjuist voor ingesta (var. iniecta), d.i. Sicilië ligt op 't gebeente; zie 'tgeen volgt; 's reuzendoms, voor giganteis, d.i. ‘van de reus’.
voetnoot474
Tifeüs; de naam wordt verbonden met gri. tuphein: ‘roken, dampen’ (van erupties); de goôn; uitg. den goôn; 't eerste spontane, 't tweede reflexe casus-syntaxis.
voetnoot476
wreedaert; vgl. vs. 181, 99.
voetnoot477
herhaelen: terug-, inhalen; vgl. Bk. IX, vs. 592, 594.
voetnoot478-vlg.
Peloor: Pelorus, kaap aan de N.O.-kust van Sicilië; Pachyn: Pachynus, kaap aan de Z.-kust; Lilibeüs: Lilybaeum, Wl. kaap; plant; zool; H. op Bk. VII, vs. 794; Lat. crura: ‘de benen’; V.'s weergave is in tegenspraak met vs. 480 op den rugh; 1e lez. in vs. 480: dat (daarna: 'twelk) op den nek gelegen; vgl. vs. 483 den overladen rugh; Lat. voor vs. 480 resupinus: ‘ruggelings uitgestrekt’; voor vs. 483 corpore: ‘van 't lichaam’.
voetnoot488
opgekloven: opengekliefd.
voetnoot491
dwingelant, voor tyrannus, ‘heerser’.
voetnoot495
gront: grondslagen.
voetnoot496
vindende, absoluut geconstrueerd (‘toen hij vond’), hoewel te betwijfelen is, of V., dit neerschrijvende, reeds de verandering van onderwerp (zyn vrees) in de zin had, mede gelet op de hervatting met wert (i.p.v. wert hy) gezien.
voetnoot498
van: door; nicht Ericyn: Venus, naar haar heiligdom op de Siciliese berg Eryx; nicht (niet bij Ov.); volgens één voorstelling was zij dochter van Pluto's broeder Jupiter; prat: fier.
voetnoot500-501
Vgl. Eneas, I 942; een plaats, waar Ovid. Vergilius navolgt; hantgeweer: boog en pijlen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 506 oude uitg.: na goôn 'n komma. - 522 oude uitg.: booge.
voetnoot502
trotsen: trotseren; (anders dan Bk. IV, vs. 565).
voetnoot503
Vgl. Bk. IV, vs. 727; hier vs. 714.
voetnoot509-10
verbreitge... wyder uit; met wyder uit als adverbiale bepal.; of: contaminatie van verbreiden en uitbreiden?
voetnoot511-12
Ten onrechte stelde V. in coelo in betrekking tot Venus en Cupido (ongeveer: ‘wij in de hemel’), terwijl bij Ov. de zin is, dat zij ook in de hemel worden geminacht; laster: smaad; aerdelingen; daarvan spreekt Ov. niet.
voetnoot513
laetge u dwingen (bedwingen): laat ge de baas over u spelen?
voetnoot515
onderdaen; vgl. Bk. IV, vs. 50; ‘Mij ontsnapt zijn’ (door maagd te blijven).
voetnoot518
haer, nl. van Pallas en Diana.
voetnoot520
uwen oom; 1e lez. haeren; Lat. patruus; V.'s 1e lez. was juist: Proserpina was de dochter van Ceres en Pluto's broeder Jupiter; van Cupido was Pluto een oudoom (zijn moeder Venus 'n dochter van Jupiter).
voetnoot522
fix: zeker treffend (certus).
voetnoot524
de taeie pees; eigl. drukt hij de knie tegen de boog om de pees te hechten.
voetnoot526
Etna; naar de lezing (A)et(h)n(a)eis à moenibus? reeds door Farn,. en ook ouderen, verworpen; vgl. bij vs. 341; de betere lezing is: Hennaeis, dus: ‘niet ver van de muren van Henna’, een stad op Sicilië (tans: Castro Giovanni), waar Ceres een tempel had.
voetnoot527
Peruze, moest naar Vondels lezing (Pergusa) Perguze zijn; nu: Percusa of Laghitello; Kaïster, vgl. Bk. II, vs. 340.
voetnoot528-29
staende wateren, onjuist voor de wateren van de Cayster, die een rivier is; Ov. noemt ze labentibus (d.i. zacht stromend); door V. werd dit als ‘vallend’ verstaan (watervallen); klateren; H.: ‘Men kan aanmerken, dat deze drie letteren KLA, zeer bequaam zijn, om een helder geluid, dat tevens sterk is, uit te drukken’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 534 Volgens V.L. heeft de oude uitg.: terwijl; dat is onjuist, even als zijn bewering, dat de -e in 't hs. wel niet zeer duidelik is, maar er toch staat: zij is even duidelik als wat dan ook.
voetnoot530-31
boort voor cingens (‘omringend’); bodem voor latus (‘zijde’): waterspiegel; of: ‘dat op de bodem (rond 't meer) een rand vormt’?
voetnoot531
Vgl. Hooft's Het vinnich stralen van de Son ontschuil jck in 't bosschage.
voetnoot532
kleet; Lat. velum, als waarmee het Romeinsche amfitheater werd afgedekt tegen de zon.
voetnoot534-35
verrukt van: meegesleept door.
voetnoot536
speelvriendinnen; 1e lez. gespeelinnen; 't laatste staat ook in de Staetsie van Heleene Blezen (1658; vs. 28); anders: gespeel, ook en met name voor 't vr. (bv. Dl. II, 517: 191; Dl. III, 323: 13); voor engelen: Lucif. vs. 838.
margenoot+
[Randschrift:] Proserpijn geschaekt.
voetnoot538-39
Het prachtige vers van Ov.: paene simul visa est dilectaque raptaque Diti; die.... biên, toevoeg. v.V.
voetnoot542
verbaest: ontsteld; deerlik: droevig.
voetnoot545
d'onnoosle, in 't opgaen van haer oude: het naïeve kind; oude: jaren.
voetnoot550
op den roest der mane: op de roestkleurige manen (vgl. Bk. II, vs. 881); V. nam die bepaling bij ‘manen’, zij hoort echter bij ‘teugels’.
voetnoot551
nimmer uitgeput: nl. door zijn diepte, nooit droog.
voetnoot552
lek: meer; 1e lez. meer, wsch. vervangen wegens moeren; vgl. vs. 670, 725, 804; Dl. II, 711: 1510; de Paliceensche moeren (poelen); Palici heten tweelingzonen van Jupiter en Thalia ('n dochter van Hephaestus); hun was tussen Henna en Syracuse een poel met hete zwavelbronnen geheiligd.
voetnoot555
Bacchias zaet; Lat. Bácchiadae, de Bacchiaden, nazaten van Bacchis (anders: Bacchias) een Corinthies vorst; uit Corinthe verdreven, stichtten zij Syracuse op 't eiland Ortygia; H. wijst op 't onjuiste accent, gelijk vs. 559 Ciáne, Cyane; Korintiers, lees 3-lettergr., klemt. op -iers.
voetnoot556
langkhals: de landengte; Bi. meende, dat V. misschien landhals geschreven had, ‘'t geen beter bykoomt’; landhals komt bij Valentyn en Hooft voor; vgl. Bk. VI, vs. 560.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 560-61 oude uitg.: begooten, geslooten. - 563 oude uitg.: Sicilie. - 571 oude uitg.: Hoe my Anapis vrijde. Latijn: et me dilexit Anâpis; hs. 1e lez. Anapis (571:) Beminde ook my, verworpme in 't ende, doch gewis. - 580 hs. een.
voetnoot558-60
Cyane, een bron, wier water, uit een moeras, stroomt in de Anapus, die uitmondt in de ‘grote haven’ van Syracuse. Arethusa, 'n bron; zie verderop, vs. 744-vlg.; de bronnimf Arethusa vluchtte van Pisa in 't Griekse landschap Elis naar Sicilië; daarom noemt Ov. haar hier de Pisaeïese; V.'s by Pize is dubbel onjuist: 1. wijl hij 't op Sicilië zoekt; 2. wijl hij 't afscheidt van Arethusa, en 't aanwijst als de plaats waarbij de ‘volle zee’ ruist. De ‘volle zee’ (Lat. aequor, ‘'n water’) is de groote haven; daer het ryst zou wegens het op geruisch moeten slaan; het is echter zeer mogelik, ook met 't oog op het Latijn, dat het op genus-verwarring berust, door Lat. aequor veroorzaakt; 1e lez. daerze leght uit haere kruik gegoten.
voetnoot561
enge hoornen: dicht bijeenliggende landtongen.
voetnoot562
hier, d.i. in deze streek, 't gebied van 't moeras, de bron, de rivier en ‘de volle zee’, vgl. bij vs. 558; het meer is dan dat moeras, Lat. stagnum.
voetnoot565
bescheidelyk: duidelik.
voetnoot567
gy mooght: gij kunt (niet), 't gaat (niet) aan dat (non potes); in weêrwil van: tegen de wil van.
voetnoot571
Door de wijziging (zie Tekstkritiek) kreeg Anapis zijn juiste aksent: zij doet ook my beter uitkomen; 1e lez. Anapis Beminde ook my; Anapis, zie bij vs. 558.
voetnoot572
gebeden: smekingen.
voetnoot576
yver: drift (iram).
voetnoot577
begraeut: grauwt toe.
voetnoot580-81
krak: scheur; kolk; Pluto had nl. zijn scepter tegen de bodem der bron geslingerd; niet tegen de grond daarbij, zoals V. zegt; in het overhangen des wagens: aan de neerhellende wagen; Dis: aan Dis (‘de rijke’, bijnaam v. de god der onderwereld, als waaruit de rijkdommen herkomstig zijn).
voetnoot584
verweldigen (vgl. Dl. II, 714: 1553); 1e lez. ontheiligen.
margenoot+
[Randschrift:] Ciane in eene bron.
voetnoot588
lendens; vgl. vs. 593; Hoogstr. op beide plaatsen: lenden: H. merkt op, dat V. elders lenden schrijft: Bk. IV, vs. 656, 693, 996; Bk. IX, vs. 235; Bk. XII, vs. 616, 727; ‘tenzij lenden daar in 't enkelvoudige getal staa’, waarvoor hij Maeghdebr. V 176 aanhaalt (zie ib. I 146 lendens); ekv. lenden ook Hsch. XII, 727; op de overige plaatsen in Hsch. is ekv. niet of nauweliks aan te nemen. Nog een derde mv.-vorm bij V. is lendenen (Dl. II, 285: 1023; III, 222: 647, e.e.); zie overigens V. Helten, I blz. 67; Franck-V. Wijk i.v.; lendens en lendenen zijn van een ekv. lenden; 't mv. lenden van een ekv. lende, kon echter oorspr. ook een uitgangloos mv. zijn bij lenden; lenden staat voor membra, ‘ledematen’ (in vs. 593 voor latus, ‘zijde’); men zou leden verwacht hebben; of de lendens hier ‘als zetel der lichaamskracht genoemd’ zijn (Wdb. VIII 1548) is twijfelachtig.
voetnoot589
het dunste lidt kon tuigen enz.; Ov.: ‘het eerst worden van haar gehele lichaam de tederste delen (tenuissima) vloeibaar’.
voetnoot590
blaeuwe; vgl. Bk. III, vs. 446.
voetnoot591
dunne en teêre leên, ziet op de tevoren genoemde.
voetnoot592
verandert: veranderd.
voetnoot595
Ov.: ‘.... dringt in plaats van het levende bloed de reeds door bederf aangetaste aderen binnen’.
voetnoot600-601
Ov. zegt, dat noch Aurora noch Hesperus (de avondster) haar zagen rusten.
voetnoot602
smidtze van Vulkaen: de Etna.
voetnoot603
donkre en klaere maen; toevoeg. v.V.; de klaere maen is naast de fakkel weinig gelukkig; H. wilde: by donkre.
voetnoot604
en 's daeghs; wel te verstaan: de fakkel dient alleen bij nacht; bij Ov. is de scheiding scherp.
voetnoot606
van het Oosten tot het Westen.
voetnoot614
teil, door H. omschreven als: ‘schotel van gebakken aarde’; naar de lezing testa, niet tosta (‘geroosterde’, nl. gerst). Ov. zegt níet, dat zij Ceres water gaf, maar een zoete drank (wijn met honing nl.) met gerst gekookt.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 625 oude uitg.: na raeken geen komma. - 644 oude uitgave: Sicilie; vgl. vs. 632, waar 't woord 4-silbig genomen is.
voetnoot615
snatrend: zegvrij, brutaal.
voetnoot616
prachster: bedelaarster; van prachen: ‘bedelen’ ‘maar inzonderheid met aandrang’ Bi.; een ander prachen, ook bij V. voorkomend, heeft de betekenis ‘pralen, dik doen’ e.d.; vgl. H.
voetnoot618
Volgens Ov. goot zij hem over 't lijf het nog restende mengsel van water en gerst; vandaar de vlekken (maculas; gespikkelt).
voetnoot620
in 't been; eerder: in been; 1e lez.; d'armen staen terstont verkeert in beenen; wonderlik genoeg liet V. in 2e lez. armen en beenen van plaats verwisselen.
voetnoot623
een haeghdis, en dat wel: ‘nog kleiner dan een kleine hagedis’.
voetnoot626-27
Ov. heeft hier een woordspeling van het overigens door hem niet genoemde stellio ‘een hagedisje’ met stellatus, ‘sters-gewijs gesprikkelt’ (Valent.); verf: kleur; gespikkelt en gevlekt bij verf.
margenoot+
[Randschrift:] Het kint in eene haeghdis.
voetnoot633
veranderingen, nl. de ‘herscheppinge’ van Cyane; het meerv., als samenvattende aanduiding der stof van 't gehele werk, overigens wel om 't rijm; vgl. vs. 741; en voor de constructie Bk. VI, vs. 212.
voetnoot635
haer: aan Ceres.
voetnoot636
te water uit; vgl. ten bek uit, Bk. IV, vs. 849; de gordel drijft op 't water; die: zie over de onverbogen vorm van het betr. vnw. V. Helt., I bl. 131; Overd. II, blz. 189; in V.'s latere tijd zeldzaam; zie nog hier vs. 49; Bk. XIV, vs. 60, 94, 158; Persefoon, Persephone, de Gri. naam voor Proserpina.
voetnoot640
eerst: nu pas.
voetnoot644
toren: verontwaardigde smart.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 645 oude uitg.: de dochter droef verloren; hs. 1e lez. i.p.v. scha: pant; de wijziging in de druk bedoelt de verbinding scha.... verloren te verbeteren. - 658 de komma na moeder wel blijven staan uit de eerdere opzet, om met die te vervolgen; niet bij Hoogstr., H. - 663 eerlang is wschl. als 1 woord bedoeld; oude uitg.: eer lang. - 665 oude uitg.: ons.
voetnoot646:
overal op 't hele eiland; bij H. tussen ‘commaas’.
voetnoot647
joegh; volgens H., die oordeelde dat jaagde alleen goed was, sprak en schreef men nochtans in zijn tijd, ‘ik mag wel zeggen altijd’: joeg(h); het ww. is oorspr. zwak; Bi. onderscheidde jaagde en joeg ‘als verba neutra en activa’; vgl. vs. 878.
voetnoot648
huisman is 'tzelfde als akkerman; wellicht bedoelde V. een verschillend aspekt, naargelang van huis- en akker; een minder gelukkige verbinding land- en akkerman bij Van Lennep (zie Wdb. II 26); synoniemen-verbindingen zijn overigens bij V. talrijk; vgl. vs. 668.
voetnoot653
1e helft valt buiten de orde; Ov.: ‘de gesternten en de winden brengen schade teweeg’.
voetnoot656
Aretuze; Ov. noemt haar hier Alpheias, ‘de door Alphéus beminde’; en zij rijst op Eleïs undis, ‘uit de Elis'se wateren’; vgl. vs. 665, 671, 862-vlg.; in de Fasti van Ov., zoals ook in de Homeriese hymne ervaart Ceres het nieuws niet van A., maar van de Zon; heure; 1e lezing: haere; heure schrijft Vondel regelmatig, om gelijkklank te vermijden.
voetnoot660
slaefschen arrebeit, voor immensos labores, ‘onmetelike arbeid’.
voetnoot663
eerlang: voor kort; (vergelijk Deel II, 656: 431 ‘binnenkort’). H. maakt bezwaar tegen dit eerlang: ‘Eerlang [zou] veel eerder Voorlang, dan Onlangs, konnen betekenen’; hij haalt nochtans van elders (Van Arp, Boon v. Engelant) 'n paar voorbb. van dit in 't Wdb. niet aangewezen gebruik aan; het door Van Lelyv. uit Kiliaen e.a. aangehaalde eer-langh, eer yet lanck doelt op de toekomst. In de hier aanwezige toepassing is 't begrip ‘korte spanne’ van het toekomstige op 't verledene overgebracht, waartoe eer aanleiding gaf.
voetnoot665
Vgl. vs. 561; ik.... onze ook bij Ovid.
voetnoot666
Sikanie (4-silbig met overloop): Sicilië; zonder faem, niet bij Ovid.
voetnoot667
meer aengenaem: aangenamer.
voetnoot668
Ov. ‘Hier heb ik, A., tans mijn Penaten, hier mijn woonplaats’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 671 't; hs. t'; oude uitg.: 't. - 676 omhoogh; aldus zeer wsch.; oude uitg.: om hoogh. - 684 hs. had na kout eerst 'n komma, die geschrapt en daarna weer geplaatst werd; een komma achter ys is weggewist, waarna die achter kout, wel bij vergissing, is blijven staan. Oude uitg. als in de tekst. - 695 oude uitg.: achtze; zie beneden.
voetnoot670
wilt: moget; vgl. Dl. III, 283: 519 God wil prins Fredrick Henrick spaeren.
voetnoot671
Ortygia, ‘kwarteleiland’, eilandje vóór de havens van Syracuse; over zee; per aequoris undas; beter: ‘door de golven’; vgl. Ep. ex Ponto II, 10, 28 tecta sub aequorea.... aqua, ‘onder 't water der zee zich verschuilend’.
voetnoot672
rechte; vgl. vs. 164; het verhaal: vs. 774-vlg.
voetnoot675
pas: doorgang.
voetnoot677
vernam: bespeurde; afgront: de onderwereldse diepten.
voetnoot678
in staet: in hoge staat.
voetnoot682
fier en trots, bij als koningin verheven.
voetnoot685
schynt.... te stikken; Ov. ‘en stond 'n lange poos als van de donder getroffen’.
voetnoot686
verbaest; vgl. vs. 542.
margenoot+
[Randschrift:] Ceres bidt voor haere dochter Prozerpyn.
voetnoot688
Reeds H. wees hier op ‘de woorden van Simeon tot de Moedermaagd, Luc. II: 35’, V.L. op het Stabat Mater: Cuius animam gementem, Contristatam et dolentem Pertransivit gladius. H. vond de uitdrukk. met.... doorregen ‘wat hard’; Bi. ‘schier onverstaanbaar’; vgl. Bk. IV, vs. 201 van een pyl doorregen. Beiden verzuimen op te merken, dat bij Ov. de houding van Ceres geheel anders is: ‘met een omwolkt gelaat’ staat zij ‘vol bittere haat’ voor Jupiter; Bi. ten onrechte invidiosa, ‘beklaaglyk’.
voetnoot689
verlegen: radeloos.
voetnoot693
des vaders: van Jupiter.
voetnoot694-95
al staetze, nl. als zijnde niet meer dan mijn dochter(?); Ov.: ‘ik bid u, draagt geen minder zorge voor haar, omdat ikse gebaart heb’ (Valentijn); achtze: achte ze; op te merken de gesplitste schrijfwijze; 1e lez. dezer vss. overgeplakt.
voetnoot697
verzekren: met zekerheid vaststellen; op (1e lezing in) duistre gronden: in de onderwereld.
voetnoot699
na gevaer; zonder nadruk te lezen; ‘na gevaarvol zoeken’.
voetnoot701
het onderaertsch vermoogen: de potentaat der onderwereld.
voetnoot703
onvernoeght: tegen haar zin.
voetnoot704
al waer 't myn kint niet; Lat. si iam mea filia non est; V.'s opvatting is: ‘ook al zou zij, wat zij nochtans is, mijn kind niet wezen’; juister ware: ‘indien zij dan al niet als mijn dochter dat lot kan wraken’. Een andere lez., door N. Heinsius als ‘venustissima’ geprezen, is: .... filia digna est: ‘indien al mijn dochter zo'n gemaal wèl waard is’.
voetnoot706
op 't hooft, als ons: ‘op de kop’.
voetnoot707
uit wrevelmoedigheit: uit zin om te kwetsen; voor Lat. iniuria, dat echter door V. vermoedelik, en dan ten onrechte, voor een ablatief werd aangezien: non hoc iniuria factum: ‘in dat stuk werks steekt geen verongelijking’ (Valentyn).
voetnoot709
H. verkiest bij zich schaemen de 2e nv., en verwijst naar Elektra, vs. 652. Bi. achtte zich schaemen ‘gemeen of triviaal’.
voetnoot710
bestemt met uwen wil: inwilligt.
voetnoot712
een broêr van Jupiter, gelijk Pluto (met Neptunus) was.
voetnoot713
‘Echter, méér dan dat is hem beschoren’.
voetnoot714
hy.... niet; dit blijkt reeds uit vs. 712; maar Ov. zegt, dat hem, naast dat broeder-schap, ook de overige voorrechten niet ontbreken (vgl. vs. 713), maar dat hij bij J. alleen door het hem toegevallen deel (Farn. in sortilegio mundi; vgl. bij vs. 503) achterstaat.
voetnoot715
't pleiten; Lat. discidii: ‘scheiding’, niet van 't geding, maar van Proserpina; voor.... godt (Jupiter zelf), toevoeg. v.V.
voetnoot717
behoudens zoo: maar op voorwaarde dat.
voetnoot718
eens gestemt (bij: nootlot): eenmaal vastgesteld.
voetnoot719
hiel zich vremt: wilde er niets van weten.
voetnoot722-23
een' rooden appel; V. moet zich deze (granaat)appel dan bleekrood hebben voorgesteld ('t bleeke tuinooft); of anders verschreef hij zich; Ov. pallenti, ‘bleek’, d.i. bleekgeel; by: door; te radt: zeer (of: al te) snel.
voetnoot724
Gri. órphne, ‘duisternis’; reien: Ovid.: de Avernaliese nimfen; Avernus heette een meer in Campanië, dat naar men meende (vgl. Eneas, Bk. VI 349-vlg. Avernus, dat is Vogelloos) vogels met zijn giftige uitwaseming doodde, en - zie ook aldaar - toegang tot de onderwereld verleende; verder geldt de naam ook voor een rivier in de onderwereld, en voor deze zelf.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 739 oude uitg.: t geen. - 740 hs. voorhanden (?). - 743 oude uitg.: zegt. - 747 oude uitg.: en mat. - 748 oude uitg.: na zoeken 'n komma, die in 't hs. tot 2 X toe geplaatst en verwijderd is.
voetnoot726
poelstroom, voor Acheron, stroom(god) in de onderwereld.
voetnoot727
dees, nl. Ascalaphus.
voetnoot728
hindert: verhindert; vgl. Bk. II, vs. 583.
voetnoot730
Flegeton: Phlegethon, rivier in de onderwereld.
margenoot+
[Randschrift:] Askalafus in eenen nachtuil.
voetnoot731
aenbrenger, 1e lez.: verklikker.
voetnoot732
vogel; Lat. profanam avem, ‘een onheilige, onheilspellende vogel’.
voetnoot735
vermast: bezwaart; vgl. hier Bk. XIII, vs. 1135; zie over dit woord met name Moller, Heerl. der Kercke, blz. 157-59; onnodig is de onderstelling geuit in Dl. III, 150: 738, dat de imperatief vermast gevormd zou zijn naar 't adj. vermast; dit laatste is veeleer een oud deelw. van vermasten, oorspr. ‘vet mesten’; of echter die betekenis daar ter plaatse nog aanwezig is, schijnt mij onzeker; Meyer's Woordenschat noemt vermast, ‘overladen’, onder de verouderde woorden.
voetnoot737
pas: ternauwernood.
voetnoot739
Gri. askálaphos, 'n soort uil.
voetnoot740
bo: bode; ree: reeds; voor handen: ophanden, aanstaande; vgl. Bk. III, vs. 689.
voetnoot741
schanden, meerv. om wille van het rijm; vgl. vs. 633.
voetnoot743
Acheloüs zaet: de Sirenen, dochters van Acheloüs, de grootste rivier van Griekenland, die stroomt op de grens van Aetolië en Acharnanië.
margenoot+
[Randschrift:] Acheloüs dochters in meerminnen en vogels.
voetnoot747
Een anakolouth; de bijzin Toen enz. loopt niet af.
voetnoot748
gezelschap hielt; hiermee eindigt bij Ov. de vraag; ook vs. 753-vlg. is bij hem geen vraag.
voetnoot750
doch vruchteloos: bij zoeken.
voetnoot755
gestelt op; vgl. Bk. II, vs. 840.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 769 oude uitg.: oor-. - 777 oude uitg.: na dit vers een dubbelpunt. - 778 Noch; oude uitg.: En.
voetnoot756
honighzoete; H.; de door hem uit D. Heinsius' Lofz. van Jezus Christus aangehaalde vss. herinneren ten sterkste aan de kerkhymne: Iesu dulcis memoria.
voetnoot761
ze: Proserpina.
voetnoot763
te gelyk: gelijkelik; H.: ‘zeer verkeerd, doch om 't rijm’; onjuist is zijn opmerking, dat V. had moeten schrijven beurt om beurt; altans dat ware iets anders.
voetnoot764
wezen: inwendige; facies et mentis et oris: lett. ‘het gelaat van geest en gezicht’.
voetnoot768
koestrende; voor alma, ‘voedende’.
voetnoot771
beeken: wateren.
voetnoot773
groene: zeegroene; vgl. Bk. II, vs. 16; aen d'eene zy: op zij.
voetnoot775
Alfeüs: Alphéus, hoofdrivier v.d. Peloponnesus, ontspringt in Arcadië, stroomt langs Olympia in Elis, verdwijnt meermalen onder de grond, waarmee de hier verhaalde sage samenhangt; 't gewone slot ervan, dat nl. Alpheus zijn geliefde na-stroomde naar Sicilië, laat Ov. weg; vgl. nog Vergil., Xe Herderskout. Het accent van Alfeüs is bij V. onjuist (H.); hij herstelde deze lezing, nadat hij eerst gewijzigd had in: godt Alfeus (= Alféüs); vgl. vs. 807, 1e lez.: Toen riep Alfeüs met een heesche keel; en Bk. II, vs. 337.
voetnoot776
Achaische: Griekse.
voetnoot777
niemant meer dan ik; H. noemt dit dubbelzinnig, en verwijst o.a. naar Bk. XIV, vs. 21.
voetnoot778
net te spannen; net voor het net (kollektief) wegens het parallelisme met bosschen te beminnen; men denke aan het wegblijven van het lidw. bij meerledige zinsdelen.
voetnoot780
wert my alleen; volgens H. had V. behoren te schrijven: nochtans wert my; de zin is, dat zij geprezen werd om haar schóónheid, ofschoon enz.
voetnoot781
kon op my niet kleven: vermocht geen indruk op mij te maken.
voetnoot782
beholpen: gediend; vgl. Bk. III, vs. 324.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 809 Kantschrift, oude uitg.: vlugt, niet gevolgd door komma. - 813 oude uitg.: na wezen 'n komma.
voetnoot786
dat anderen verquikt: over welk bezit anderen (andere maagden) zich verheugen.
voetnoot788
Stimfalis, is bij Ov. bnw. van Stymphalus (een meer en rivier in Arcadië): ‘het Stymphaliese bos’.
voetnoot791
't staende meer; bedoeld is: een stil voortstromend water.
voetnoot792
op: tot op.
voetnoot793
mogen: kunnen.
voetnoot796
barmte: berm, glooiing.
voetnoot799
vernoeght: tevreden.
voetnoot806
nederzitten; ondanks vs. 808 niet onmogelik (als H. wil); Ov. insisto: ‘ga ik staan’.
voetnoot807
Vgl. bij vs. 775; heesch: dof, als komend uit de diepte.
voetnoot808
Aretuze, Aretuis; men mag hier niet uit afleiden, dat Aretuis = Aretuus zou zijn; vgl. nog heden Neptuin naast Neptunus; vgl. Bk. IV, vs. 846; en Bk. X, vs. 11 Euridys, vs. 47 Euridies, in rijm resp. op wijs en verlies.
margenoot+
[Randschrift:] Aretuze vlught, en verandert in een bron.
voetnoot809
was verscheenen; onjuist; Ov. ‘gelijk ik was’.
voetnoot813
nader: hoe nader .... des te (?); gereeder: gemakkeliker te vermeesteren; bij Ov. is de motivering in vs. 809-vlg. gelegen.
voetnoot814
vast: onafgebroken; wreedaert; vgl. vs. 181; 476.
voetnoot816
zit op de bakken; vgl. H., die dit voor vogels minder geeigend acht; zie Dl. II, 401: 28; Dl. III, 283: 525 op de bakken treden; hak voor ‘hiel’ is nog Zl. Ned.
voetnoot817
volharde; verl. tijd.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 821 hs. na verdraegen een punt, die uit een vroegere redaktie is blijven staan; zie onder. - 825 oude uitg.: heenetrekken; reeds door H. werd heenerekken gegist, echter niet in zijn uitg. opgenomen.
voetnoot818-19
Erimant: Erymanthus, gebergte in Arcadië, zoals ook Menael: Maenala, en Cilleen, Cyllene; Orchemeen: Orchomenos, en Psofis zijn steden in dat landschap; maar Elis op de Peloponnesus; geen dezer plaatsen ligt bij de Alpheus.
voetnoot820
doch echter; 1e lez.: doch kon ik; 2e: doch ik en kon; vgl. Bk. II, vs. 1045; jaegen: ijlen.
voetnoot822
en hy: hij echter wèl; V. heeft deze wending eerst na aarzeling opgenomen.
voetnoot825-26
in 't heenerekken; vgl. Tekstkrit.; voortijlen; vgl. Bk. I, vs. 644-vlg. zyn voetspoor rekken; eerste (foutieve) lezing in vs. 826: Myn schaduw.
voetnoot827
anders.... plagh: ‘uit mijn gewone doen’.
voetnoot828
planten; vgl. vs. 479.
voetnoot830
Het druipen enz. komt voor rekening van V.
voetnoot832
uw: als uw.
voetnoot836
gelyk een blinden; ‘zou niet beter zijn, gelijk DE blinden?’ H.; kan V. (tegen zijn gewoonte) de 3e nv. bedoeld hebben, na gelyk? men zou dan echter een' verwachten.
voetnoot838
rak: plek, stuk gronds; het woord wordt gaarne gebezigd van een strook water (Damrak, rakje in den wind), en wellicht heeft dit (Arethusa was een riviernimf) de keuze van het woord beïnvloed.
voetnoot841
't Is my vergeeten; vgl. Proza-Eneas, Bk. I, r. 61-62; Kern, Omschrev. Ww. vormen, § 97-vlg.
voetnoot845
evengraege: gelijkelik gretig; of: zeer gretig; vgl. Dl. I, 246: 1757 e.e., en Mnl. Wdb. II 749; graege, rijmshalve, met bijw. -e (Van Helten, I blz. 151), wellicht ook onder invl. van gaarne; vlg. nog vlugge (:) Bk. II, vs. 1113.
voetnoot846
wiltbraet; vgl. Tooneelschilt: ‘(De kerckuil) vangt by nacht het lichtschuwe ongedierte, als een lecker wiltbraet’. Een betekenis-veralgemening (vgl. Mnl. Wdb. i.v., 2): ‘een stuk wild’?; missch. ook verbond V. 't woord niet met braden (vgl. de etym. bij Weiland), of heeft een ander woord braad, brade (‘mals, eetbaar vlees enz.’) zich doen gelden, waarover zie Wdb. III 979-vlg., en ook Ten Kate II 133); zie nog Boek XI, vers 185; XIII, vers 1162; daer: terwijl.
voetnoot847
wykt: verwijdert zich.
voetnoot849
in 't vlieden: al vliedend.
voetnoot851
blaeuwe; vgl. Bk. III, vs. 446.
voetnoot852
1e lez. daer blyft de zelve stede; V. volgde dus eerst de lezing met locus (in oude drukken; vgl. vs. 341) daarna die met lacus.
voetnoot853
rede: woorden.
voetnoot861
door het goddelyk geheugen; niet bij Ov.; door zijn goddelike wil, goedvinden (?); of eer: door het toelaten der goden.
voetnoot863-64
in Ortigie; Lat. advehor Ortygiam, ‘ik bereik Ortygia’; aengenaem; Ov. ‘mij dierbaar wegens de (gelijke) bijnaam mijner godin’; Diana heette nl. ook Ortygia, de Ortygiese, wegens haar geboorte op Delos, oudtijds ook Ortygia geheten. De vertaling van het volgende is foutief; Ov.: ‘dit bracht mij 't eerst weer boven aan de open lucht’; aengenaem; H. over genaem.
voetnoot868
paer slangen; Lat. angues; vgl. Bk. VIII, vs. 1081 draeken, Lat. dracones; hier vs. 891, en Bk. IV, vs. 817 aant.
voetnoot871
Triptolemus, Dl. IV, 441: 100.
voetnoot872
het lant enz.; Ov.: ‘deels nog onbebouwde grond, deels na lange tijd opnieuw bebouwde’.
voetnoot875
vernoeght: verheugd; vgl. vs. 799, en voor de betekenis-overgang Zd. Ned. content.
voetnoot876
Tartarye; voor: Scythië; vgl. vs. 886 en Bk. I, vs. 79.
voetnoot878
vraeghde; H. over vraagde en vroeg; vgl. vs. 646, en Bi.; bij V. steeds vraeghde en joegh; (Van H., I blz. 34).
voetnoot886
geven; voor reddant, d.i. ‘mogen geven, zullen g.’
margenoot+
[Randschrift:] Linkus in eenen losch.
voetnoot890
losch: lynx; Lat. lynca (4e nv.); vgl. Lyncus.
voetnoot894
zie vs. 430-vlg.
voetnoot895
Helikon (3e nv.): de Helicon-bewoonsters, de Muzen; vgl. vs. 344-vlg.
voetnoot898-99
genoeght... of: tevreden zijt.... zonder dat gij; vgl. Bk. IV, vs. 424-vlg.; genoegen, ‘tevreden zijn’ Bk. I, 673: 15.
voetnoot900
lastren: honen.
voetnoot901
staet ons: moeten wij.
voetnoot903
verkeert: dom; verkeertheyd, Harpoen vs. 30.
margenoot+
[Randschrift:] Piërides in aexters.
voetnoot906
Kantschr.; vgl. Kantschr. bij vs. 405.
voetnoot910
zoo; zonder klemtoon.
voetnoot911
aexters; Lat. picae, in klankspeling met Piërides.
voetnoot913
spraekkunde: bekwaamheid om te spreken; ter spraekkunde aengedreven ten onrechte door Van L. als een ‘loshangende rijmlap’ afgekeurd; vertaling van studium immane loquendi, Val.: ‘over-groote spreeklust’, maar door V., ook blijkens spraekkunde, opgevat als ‘het streven naar enz.’ (Schrev. maxima cupiditas), waardoor hij ook een nuance bereikte naast lust van 't spreeken (Lat. facundia, ‘praatlustigheid’, t.w. in iemand die spreken kàn).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius