Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en OvidiusToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.00 MB)

XML (3.83 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verhalen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

(1934)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 619]
[p. 619]

P. Ovidius Nazoos Herscheppinge.
Het zevende boek.aant.Ga naar voetnoot*



illustratie

Inhout.

1 Jazon met Medea t'huis gekomen, holp zy Ezon aen zijne jeught, en dit Pelias mede 2 belovende, en hem, tot een proefstuk, eerst in den schijn van een lam herscheppende,Ga naar voetnootr. 2 3 brogt den ouden man bedrieghelijk om het leven. Medea hierna door verscheide befaemdeGa naar voetnoot3-4 4 gewesten met veele herscheppingen gevoert, troude Egeus, na haeren kindermoort. Minos 5 hierna alle zijne heirkrachten te zamen rukkende, beoorloghde hem, gelijk ook Parus.Ga naar voetnoot5
[pagina 620]
[p. 620]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten
6 Toen Arne hem voorheene verriet, verkeerde ze in een kaeuwe. Eakus hielt Egeus zijde,Ga naar voetnoot6 7 en quam hem met zijne Mirmidonen, uit mieren gesprooten, te hulp, onder den veltheer 8 Cefalus. die eens zijne beddegenoote Prokris, door het vermommen van gedaente tot 9 overspel zocht te bekooren, en zijn hondeken en het dier in kaien zagh verkeert. HyGa naar voetnoot9-10 10 doorschoot onwetende zijn Prokris, die het bestorf.
 
De Tesslers bruisden met hun schip door 't schuim der baren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnootvs. 1
 
En zagen Fineus, out en grys en graeu van haeren,Ga naar voetnoot2
 
In eenen langen nacht van blintheit, zynen tytGa naar margenoot+Ga naar voetnoot3
 
Elendigh slyten, en niet zonder moeite en strytGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Was door de Grieksche jeught, uit Boreas gesprooten,Ga naar voetnoot5
 
De vraetige harpy, gespitst met kromme pooten,Ga naar voetnoot6
 
Gedreven van den disch des droeven ouden mans.
 
De bloem van Grieken hadde een zorghelyke kansGa naar voetnoot8
 
Gewaeght met Jazon, groot van faem in alle hoven,
10[regelnummer]
En raekende door zoo veel zwaericheên te boven,Ga naar voetnoot10
 
Belande aen 't vuile slym van Fasis snellen vloet.Ga naar voetnoot11
 
Toen gingenze ten hove, en melden, trots van moedt,Ga naar voetnoot12
 
Datze om het gulden vlies te winnen derwaert quaemen,Ga naar voetnoot13
 
En hoorden daetelyk uit 's konings mont altzaemen
15[regelnummer]
Met welk een lyfsgevaer men zulk een wit beschiet.
 
Medea, 's konings telgh, zoo dra zy Jazon ziet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot16
 
Begint allengs in 't hart te branden, en te minnen,
 
En kant zich eene wyl hier tegens met haer zinnen.
 
Ten leste sprakze, toen dees dolheit met geen reênGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Te toomen was: hoe nu, Medea? waer wil 't heen?
 
Gy worstelt vruchteloos met alle uw maght hier tegen.Ga naar voetnoot21
 
Ik weete niet wat godt my, tot den hals verlegen,Ga naar voetnoot22
[pagina 621]
[p. 621]
 
Verhindren wil, en sta verwondert wat dit zy:Ga naar voetnoot23
 
Of 't most de minne zyn, die maght heeft over my,
25[regelnummer]
Of iet dat min gelykt: want waerom zoude ik achten
 
Dat vaders voorwaerde al te zwaer is voor zyn krachten?Ga naar voetnoot26
 
En zeker slaet men 't ga, zy valt hem veel te zwaer.Ga naar voetnoot27
 
Waerom ben ik beducht voor 't leven en gevaer
 
Des vreemdelings, noch naeu bekeeken met myne oogen?
30[regelnummer]
Wat 's d'oorzaek van dees zorgh? lesch uit naer uw vermogenGa naar voetnoot30
 
Dien eerst ontvonkten brant in 't maeghdelyk gemoet.
 
O ongelukkige, zoo gy uw heil bevroet,
 
Verlaet dit opzet. zoo ik kon, 'k was wel beraeden:Ga naar voetnoot30-33
 
Doch eene nieuwe kracht verruktme op vreemde padenGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Myns ondanx, en de min raetme anders dan het hart.Ga naar voetnoot35
 
Ik zie wat beters, volgh wat slimmers door dees smart.Ga naar voetnoot36
 
Lust u, een konings kint, dus los verrukt van zinnen,
 
Ontvonkt van wulpsche liefde, een' vreemden gast te minnen?
 
Wat legtge op huwen toe, verblint door deze vlam,
40[regelnummer]
Met een' uitheemschen, die uit d'andre werrelt quam?Ga naar voetnoot40
 
Dit lant is maghtigh u een' bruidegom te geven.
 
Of deze leve, of sterf, hy sterve, of blyve leven,
 
Laet dit het godendom bevolen: doch 't is vry
 
Dat eene, al mintze niet, uit gunst bekommert zy
45[regelnummer]
Voor 't leven van dien helt: want wat heeft hy misdreven?
 
Wie Jazons dapperheên, en jeught, en stam, en leven
 
Zich geensins aentrekt, is een wreede wrevlige aert:
 
En wie gevoelt in dit geval zich niet bezwaertGa naar voetnoot48
 
Om zyne schoonheit? neen, zy raektme aen hart en nieren,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Help ik dien braven niet, zoo zullen hem de stieren,Ga naar voetnoot50
 
Met hunn' vergiften aêm, en ademtoght, en lucht,
 
Vernielen, en hy zal dan schrap staen, en beduchtGa naar voetnoot52
 
Voor hun gezaeit gebit, voor vyanden, gekroopenGa naar voetnoot53
 
Uit d'aerde, en in den muil des fellen boschdraex loopen,Ga naar voetnoot54
[pagina 622]
[p. 622]
55[regelnummer]
En zyne grimmigheit gedyen tot een aes.
 
Lyt dit Medea? hoe? zoo wertze dol en dwaes
 
Van eene tigerin gezooght en opgetogen:
 
Zoo schynt haer hart verstaelt, versteent en onbewogen.
 
En waerom zienwe hem niet sterven, en vergaen?Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Bevlekke ik myn gezicht, en zie dit sterven aen?
 
En waerom hitse ik niet de stieren, scherp van horen,
 
Een aertsch gebroetzel, dol en schrikkelyk van toren,Ga naar voetnoot62
 
En 't waekende gedroght des boschdraex op dien helt?
 
De goden gunnen hem wat beters, daer het gelt.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Hoewelme dit niet staet te wenschen, maer te dryven.Ga naar voetnoot65
 
Of zal ik, vaders ryk verraedende, hem styven?Ga naar voetnoot66
 
En weete ik niet wat gast door my geborgen wort,
 
En door myn hulp geberght, zyn heilanden verkort,Ga naar voetnoot67-68
 
Dan t'zeil ga, zonder my, en dan een andre trouwe,
70[regelnummer]
Medea, hier geplaeght, blyf zitten, diep in rouwe?
 
En magh hem dit van 't hart, en kan hy andren meer
 
Beminnen boven my? hy sterve zonder eer,Ga naar voetnoot71-72
 
Gelyk een trouwelooze ondankbre: doch zyn mynen,
 
En edel opzicht, en bevalligheden schynenGa naar voetnoot73-74
75[regelnummer]
Geheel wat anders, en verzekren boven al
 
Dat hy my geenerwys dus snoot uitstryken zal,Ga naar voetnoot76
 
En myn verdiensten in den wint slaen al t'onwaerdigh.
 
Hy zalme zweeren, en de hemelgoôn rechtvaerdighGa naar voetnoot78
 
Tot tuigen neemen van dien dier gezworen eedt.
80[regelnummer]
Wat vreestge noodeloos? flux toe, terstont gereet.
 
Vertrek niet langer: want gy zult dien waert bemindenGa naar voetnoot81
[pagina 623]
[p. 623]
 
Helt Jazon eeuwigh aen uw hanttrou vast verbinden.Ga naar voetnoot82
 
Hy zal in Grieken u inhaelen, als zyn bruit.Ga naar voetnoot83
 
De moeders, nu de zoons geberght zyn, loopen uit,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
En alle steên, die u op haere handen draegen.Ga naar voetnoot85
 
Zal ik dan van myn lant afvaerende dit waegen,
 
Myn zuster, broeder, en myn eigen vaderlant,
 
En vader, en de goôn verlaeten, en dit strant?
 
Waerom toch? aengezien myn vader, wreet van zeden,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Myn lant veracht is, en myn broeder ver benedenGa naar voetnoot90
 
Zyn mondigheit, noch kintsch, en voor een kint moet gaen.
 
Myn zuster houdt met my op dezen zeetoght aen.Ga naar voetnoot92
 
Een godtheit dryftme voort. ik zal niet groots verlaeten,Ga naar voetnoot93
 
Een grooter winnen, en veel duizent onderzaeten,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Een' titel, dat de jeught van gansch Achaie alleenGa naar voetnoot95
 
Door my geborgen wiert. ik zal dees woeste steên,
 
En ongezonde lucht verwisselen aen luchten,
 
Die veel gezonder zyn. ik zal ter stede uitvlugten
 
Om andre steden, daer het gansche lant van spreekt.Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
'k Zal zeden, kunsten, volk, en Ezons telgh, gequeektGa naar voetnoot100
 
In Grieksche wysheit, zien, om wien ik, daer bedreven,Ga naar voetnoot101
 
Al 's werrelts ryken schat geensins zou willen geven.
 
'k Zal door dit huwelyk gelukkigh zyn gepaert,
 
En by al 't godendom, om hoogh geacht en waert,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Myn hooft tot aen het zwerk opsteeken, en verheffen.
 
Wat zegge ik? weet ik niet wat zeestorm ons kan treffen,Ga naar voetnoot106-vlg.
[pagina 624]
[p. 624]
 
In 't midden van een zee, vol rotsen, en gevaer?
 
Kenne ik Charibdis niet, zoo zorghelyk en naerGa naar voetnoot108
 
Voor 't bootsvolk, die de golf in haeren balgh kan slorpen,
110[regelnummer]
Dan weder braeken, en met kracht ter keele uitworpen?
 
Is my de vraetigheit van Scille niet bekent,Ga naar voetnoot111
 
Die, in 't Siciliaensche onstuimige element,
 
Met haere hondejaght omringt, niet rust van bassen?
 
Genomen 'k min den helt, en over zoute plassenGa naar voetnoot114-vlg.
115[regelnummer]
Zoo verre heengevoert, gezeten op zyn' schoot,
 
Ontzie geen zeegevaer; terwyl ik in dien noot
 
Hem in myne armen vat, noch staet my niets te vreezen,Ga naar voetnoot117
 
Of 't zal om mynen man, en niemant anders wezen.
 
Laet gy u voorstaen dit een huwelyk te zyn,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
En dektge uw zwaere schult met zulk een' schoonen schyn?
 
Ay overleg eer welk een misdaet u zal smetten,
 
En schuw dit stuk, nu gy uw min noch kunt verzetten.
 
Zoo spreektze, en billykheit, godtvruchtigheit, en eer,Ga naar voetnoot123
 
En schaemte staen rondom, en smyten min ter neêr.
125[regelnummer]
Zy treet naer 't oude altaer van Hekaté, ter zydeGa naar voetnoot125
 
In een beschaduwt wout, waerin men offers wyde,Ga naar voetnoot126
 
En is op nieu gesterkt, en 't minnevier verkout:Ga naar voetnoot127
 
Maer als zy Jazon ziet, in lommer van dit wout,
 
Ontvonkt het vier, dat eerst gedooft was, in haer zinnen.
130[regelnummer]
Nu wortze schaemroot, en haer hart ontsteekt van binnen,
 
Gelyk een vonxke viers, van asschen overdekt,
 
Weêr door den adem van den wint wort opgewekt,
 
En aen het gloeien raekt: alleens is 't hier geschapen.Ga naar voetnoot133
 
De min aen 't quynen, en allengs geraekt aen 't slaepen,
135[regelnummer]
Wert weder wakker, en ontvonkte, als met den dagh,
 
Toen zy dien braven helt hier tegenwoordigh zagh:
 
En by geval was hy noit schooner in zyn leven.Ga naar voetnoot137
[pagina 625]
[p. 625]
 
Het stont gewisselyk de dochter te vergeven.
 
Zy lonkt verlieft hem aen, als waer het d'eerstemael,
140[regelnummer]
En blyft staroogen met een' minnelyken strael.
 
Zy waent een' godt, geen' mens, t'aenschouwen met haer oogen,
 
En hangelt om hem heen, verstomt en opgetogen.Ga naar voetnoot142
 
Maer toen de helt begon te spreeken, en haer hantGa naar voetnoot143
 
Te vatten, met gebeên om hulp en onderstant,
145[regelnummer]
En haer zyn trou te biên, sprak zy, uit mededoogen
 
Met traenen in 't gezicht: nu zienwe, in 't hart bewogen,
 
Wat ons te doen staet in dit zorghelyk geval.Ga naar voetnoot147
 
Het is de min alleen, die my bedriegen zal,
 
En niet d'onkunde van de zaeke, en rechte waerheit.Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Gy zult door onze hulp, in deze duistre naerheit,
 
Geborgen worden, hou na'et bergen slechts uw woort.Ga naar voetnoot151
 
Hy zweert by 't heilighdom van Hekaté, die 't hoort,
 
De godtheit van dit wout, by dien alzienden vader,Ga naar voetnoot153
 
De zon, dien hy verwacht ten schoonvaêr, en te gaderGa naar voetnoot154
155[regelnummer]
By zyn verlossinge in dit jammerlyk gevaer.
 
Zy geeft dien eedt geloof, gezworen by 't altaer,
 
En levert daetlyk hem de sterke toverkruiden,
 
Weet hem 't gebruik hier van te leeren en beduiden.
 
Hy keert hierop verheught naer 't koningklyk pallais.Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
De zon zagh 's andren daeghs, voor 't aengaen van haer reis,
 
De starren uitgedooft, toen al het volk vergaerde,
 
Op 't heiligh velt van Mars, en sterk zich openbaerdeGa naar voetnoot162
 
Op heuveltoppen hier rondom. de koning staetGa naar voetnoot163
 
In 't midden, ryk gekleet in 't purperen gewaet,
165[regelnummer]
Met zyn' ivooren staf. de schrikkelyke stieren,Ga naar margenoot+
 
Op kopre voeten treênde, en nevels, dampen, vieren,Ga naar voetnoot166
 
En vlammen snuivende uit den diamanten snuit,Ga naar voetnoot167
 
Waer van 't gewas verbrant, verschynen met geluit,
 
Gelyk de kalkkolk plagh te soezen, en te kissen,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Daerze ongeleschten kalk met water willen slissen:Ga naar voetnoot170
[pagina 626]
[p. 626]
 
Zoo kraekt en bobbelt hun verbrande keel en borst,Ga naar voetnoot171
 
Terwyl de vlam ontsteekt. helt Jazon moedigh dorstGa naar voetnoot172
 
Hier trots op aentreên. die moordaedige aen 't vertoornen,Ga naar voetnoot173
 
Met opgespalkten muil, en gloeiende ysre hoornen,
175[regelnummer]
En hunn' gekloven hoef, treên moedigh op hem aen,Ga naar voetnoot175
 
Dat d'aerde stuift, de lucht in 't ronde schynt te staen
 
In dikken smook en damp, en nevel, mist en waessem,
 
Opwellende in 't geloey uit hunnen helschen aessem.
 
De Tessalers staen styf van dootschrik, en belaên,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Doch d'aemtoght brengt den helt geen leet noch letsel aen.
 
Zoo veel vermoght de kracht van deze toverkruiden.
 
Hy streelt den kossem, en de harde stierehuiden
 
Vrymoedigh met zyn hant, en dwingt hen onder 't juk,
 
Dat elk om 't eerst' den ploegh door 't nieuwe boulant rukk'.
185[regelnummer]
De Kolchers zien verbaest dit aen, gelyk een wonder.
 
De Tesslers speelen met hunne aller gunst hier onder,Ga naar voetnoot186
 
En moedigen den helt, die zaeit den draeketantGa naar voetnoot187
 
Uit zynen kopren helm in 't omgeploeghde lant,
 
't Welk, met een sap gemengt, dit zaet begint te weeken,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
En nieuwe lichaemen verwekkende, aen kan queeken:
 
Gelyk het kint, in 't lyf der moeder uur op uur,Ga naar voetnoot191
 
Een' menschenvorrem kryght, en voort van vrou natuur
 
Allengs gekoestert, zyn beslagh en volle leden
 
Aenwinnende, niet eer de werrelt komt bekleeden,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Ten zy 't voldraegen is: aleveneens na dat
 
De zwangere aerde 't beelt des menschen eenmael vat,Ga naar voetnoot195-96
 
En gansch voltoit, dan ryst het uit de vruchtbre voren,
[pagina 627]
[p. 627]
 
Ja dat noch vreemder is, voert reê het aengeborenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot198
 
Geweer. de Grieken zien dit nieugeboren zaetGa naar voetnoot199
200[regelnummer]
De speeren vellen naer het hooft van dien soldaet
 
Van 't lant Emonie, en beginnen 't op te geven,Ga naar voetnoot201
 
En vreezen hangends hoofts voor Jazons lyf en leven.
 
Medea zelf, die hem met haere kunst verzagh,Ga naar voetnoot203
 
Begon te schroomen, toen zy hen, bereit ten slagh,
205[regelnummer]
En zulk een menighte den jongling aen zagh rannen.Ga naar voetnoot205
 
Zy ziet bestorven, en wort kout, en opgespannenGa naar voetnoot206
 
Van zinnen, en om 't sap, dat zy den minnaer gaf,Ga naar voetnoot207
 
Te sterken, prevelt stil een tovervaers heel strafGa naar voetnoot208
 
Hieronder, en verdaeght al haer verborge treken,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Ter hulpe van den helt, die snel, om zich te wreeken,Ga naar voetnoot210
 
Een' zwaeren steen worpt in zoo veele als hem bestreên.Ga naar voetnoot211
 
Toen scheidenze al van hem, en werden hantgemeen,
 
Vernielden onderling elkandere verwoeder,Ga naar voetnoot213
 
In 't gruwelyk gevecht van broeder tegens broeder.
215[regelnummer]
De Grieken groeten en omhelzen hem met vreught
 
Om zulk een zege, en gy, ongrieksche bloem der jeught,Ga naar voetnoot216
 
Wenscht hem t'omhelzen, zoo de schaemte u niet betoomde:
 
Noch hadtge hem omhelst, indien uw hart niet schroomdeGa naar voetnoot218
 
Voor 't schenden van uw' naem en faem, geen kleine smart;
220[regelnummer]
En noch verblytge u stil met een genegen hart,
 
Het geen geoorloft is. gy dankt uw toverzangen
 
En ongoôn, door wier les dees kunst u aen bleef hangen.Ga naar voetnoot222
 
Nu staet hem noch den draek, die nimmer d'oogen luikt,
 
In slaep te toveren, daer hy in schaduw duikt
225[regelnummer]
Des gouden ooftbooms, en met kam, en gloênde blikken,Ga naar voetnoot225
 
Gesplitste tong, en scherp gebit, elk kan verschrikken.
 
Zoo dra hem Jazon met vergeetsap nat besprengt,Ga naar voetnoot227
[pagina 628]
[p. 628]
 
En drymael prevelt, dat den vaek in d'oogen brengt,Ga naar voetnoot228
 
Ontstelde baren stilt, den waterstroom kan stuiten,
230[regelnummer]
Bevangt de slaep den draek, wiens oogen nimmer sluiten.Ga naar margenoot+
 
Helt Jazon strykt het vlies, een' ryken gouden buit,Ga naar voetnoot231
 
En moedigh op dien schat, en zyn verloofde bruit,Ga naar voetnoot232
 
Als eenen andren roof, vervoertze met zich heene,
 
En havent zegenryk in vaders stadt Athene.Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
De gryze vaders en de moeders van het lant
 
Emonie verblyt, nu in behouden stant
 
Hun kinders keeren, gaen ten outer naer de kooren,Ga naar voetnoot237
 
En offeren den stier, met zynen gulden horen,Ga naar voetnoot238
 
En zwaeien 't wierookvat: maer Ezon, levens zat,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Met eenen voet in 't graf, en out en afgemat,
 
Verneemt men niet, daer zy de zoonen wellekomen.
 
Toen sprak helt Jazon: myn getroude, en troost der vroomen,Ga naar voetnoot242
 
Medea, schoon men u voor al 't genoten goet,
 
En ons behoudenis ten hooghste danken moet;
245[regelnummer]
Hoewelge my verbont door menige weldaeden,
 
En aen uw trou verplichte onendigh: ik beladen
 
Met zulk een schult van dank, verzoeke noch een deught.Ga naar voetnoot247
 
Verleng myn vaders tyt, door 't mindren van myn jeught,Ga naar voetnoot248
 
Zoo toveryen en uw kunsten dit vermogen.
250[regelnummer]
Doch waer voor zwichtenze! de traenen staen in d'oogen,Ga naar voetnoot250
 
Terwyl de helt dit spreekt. Medea hoort het aen,
 
Niet onbewogen. 't hart is ook met rou belaên,
 
Herdenkende hoe 't kint den vader heeft bejegent,Ga naar voetnoot253
 
Dien zy te snoot verliet, en heentrok ongezegent,
255[regelnummer]
Doch rept hier gansch niet af. zy antwoort nu: o man,
 
Is 't mooghlyk dat uw' mont dit woort ontvallen kan,Ga naar voetnoot256
[pagina 629]
[p. 629]
 
't Welk gruwzaem luit in 't oor! en dunkt u dat ik schrander
 
Uw tyt kan korten, en die schenken aen een' ander?
 
Dat schutte Hekaté. dees eisch is ongegront.Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Maer o myn Jazon, 'k wil beproeven door een' vont
 
Iet grooters dan gy wenscht in uwen schoot te storten,
 
En zonder uwen tyt te mindren, en verkorten,
 
Myn' schoonvaêrs leven uit te rekken door de kunst;
 
Zoo Hekaté my slechts de hant bie door haer gunst,
265[regelnummer]
En mynen aenslagh en vermeetenheit bekrachtigh'.Ga naar voetnoot265
 
Het was dry nachten eer de maen haer schynsel maghtighGa naar margenoot+Ga naar voetnoot266
 
Te sluiten, entlyk op quam ryzen in een' kring.Ga naar voetnoot266-67
 
Zoo dra de volle maen, uit den gesloten ring
 
Van glans, de werrelt ziet, gaet vrou Medea treden
270[regelnummer]
Ten huize uit baerevoets, met opgeschorte kleeden,Ga naar voetnoot270
 
Blootshoofts, met hangend haer, alleen en onverzelt,
 
In 's midnachts stomme stilte, en eenzaemheit, langs 't velt,
 
Daer vogel, dier, en mensch, in slaep gevallen, sliepen,
 
En traege slangen zacht voortkruipen, zonder piepenGa naar voetnoot274
275[regelnummer]
En schuiflen, en gerucht. de lucht staet stil uit schroom.
 
Geen telgh verrept zich. niet een blad ruischt aen den boom.
 
Men ziet de heldre lucht vol klaere starren blaeken.
 
Zy heft haer handen op om hoogh naer 's hemels daeken.
 
Zy draeit zich drywerf om, besprengkelt drywerf 't haerGa naar voetnoot279
280[regelnummer]
Met water van een beek, huilt drywerf yslyk naer.
 
Zy knielt ootmoedigh op den gront der harde heide,
 
En drywerf geeuwende, zeght, daerze zich bereide:Ga naar voetnoot280-82
 
O nacht, aen wien men zyn geheimenis gerust
 
Betrouwen magh, en wat geen' menschen is bewust,
[pagina 630]
[p. 630]
285[regelnummer]
En die, als 't zonneradt beneên de kim gaet zinken,
 
Met uw gestarnte en maen om hoogh begint te blinken;
 
En gy dryvoudige nachttroni, Hekaté,Ga naar voetnoot287
 
Opkomende om de hant te bieden op myn be
 
In 't voorgenomen werk; en gy, o toverzangen,
290[regelnummer]
En tovertreken; en o aerde, die de gangen
 
Der toverinnen styft en sterkt met krachtigh kruit;Ga naar voetnoot290-91
 
En gy, o luchtjes, wint, en bergh, en stroomen, uit
 
Geberght gesproten; en gy stillestaende meeren;
 
Gy boschgoôn, nachtgoôn, komt my met uw byzyn eeren,
295[regelnummer]
Door welker bystant ik, zoo dikwyl het my lust,
 
De stroomen dreef te rug ter bronaêr, hun bewust,Ga naar voetnoot296
 
Dat d'oevers om die kracht op 't hooghst verwondert waren,
 
Ook toen ik met gezang bedwong de wilde baren,Ga naar voetnoot298
 
De stille zee geboot te bruisschen met een vlugt,Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
De wolken daeghde, en kon verjaegen aen de lucht,
 
De winden dryven en verdaegen, als gepersten,Ga naar voetnoot301
 
En addrekeelen holp door myn bezweeren bersten.Ga naar voetnoot302
 
Zelfwasse rots, en eik, en bosch, op bergh, in dal,Ga naar voetnoot303
 
Verrukte ik uit den gront met wortelen met al,
305[regelnummer]
Verzette een' bergh, die loeide. ik kan de geesten wekken.Ga naar voetnoot305
 
Ik kan de maen om laegh uit haeren hemel trekken,
 
Hoewel de koperklank van 't bekken haer verlicht,Ga naar voetnoot307
 
Wanneerze in arbeit gaet. de zon zwymt door myn dichtGa naar voetnoot308
 
En grootvaêrs wagen: en de dageraet aen 't schynen,Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Ziet dootsch in 't aengezicht door onze moortvenynen.
 
'k Benam met uwe hulp het gruwzaem vier zyn maght,
 
Dat uit den gloênden balgh der stieren vloogh met kracht.
 
Ik spandeze in den ploegh. gy hitste het gebroetsel
[pagina 631]
[p. 631]
 
Der draeketanden op, en gaeft hun tweedraght voetsel,
315[regelnummer]
In 't onderling gevecht. gy holpt den fellen draek,
 
Die nimmer d'oogen luikt, en eeuwigh vlamt op wraek,
 
In slaep, en wist doortrapt den wachter uit te stryken,Ga naar voetnoot317
 
Die 't gouden ooft behoede; en voerde in Jazons ryken
 
Het dierbaer gulden vlies. nu mangelt my het sap,Ga naar voetnoot318-19Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Om traegen ouderdom, in d'eerste jongkheit, rap
 
En frisch te leveren. gy zultme sap beschikken:Ga naar voetnoot321
 
Want 'k heb de starren niet vergeefs my aen zien blikken,Ga naar voetnoot322
 
En zie den wagen met zyn snelle draekevlugt,Ga naar voetnoot323
 
Alree dus verre hier gevoert door d'ope lucht,
325[regelnummer]
Niet ydel by der hant: en effen stont de wagenGa naar voetnoot323-25
 
Recht voor haere oogen, uit den hemel neêrgedraegen.
 
Zy styght'er op, en streelt de draeken met den toom,Ga naar voetnoot327
 
Bestiert den luchtigen mondteugel zonder schroom,Ga naar voetnoot328
 
En daetelyk gezwint ten hemel opgevlogen,
330[regelnummer]
Ziet gansch Tessalie, en het lustdal voor haere oogen,Ga naar voetnoot330
 
En dryft de draeken recht op 't eilant Kreten aen.Ga naar voetnoot331
 
Zy ziet de kruiden die op Osse, en Otris staen,
 
Op Pindus, Pelion. op den Olimp gestegen,
 
Zietze over Pindus heene, en plukt hier aller wegenGa naar voetnoot332-34
335[regelnummer]
Ten deel het kruit, dat haer voorneemen dient, met steelGa naar voetnoot335
 
En wortelen en blaên uit d'aerde, en maeit een deel
 
Met haer metaele zein. haer dienden ook veel kruiden,Ga naar voetnoot337
[pagina 632]
[p. 632]
 
Die aen den Apidaen opluiken in het zuiden,Ga naar voetnoot338
 
En langs de kanten van Amfrizus waterstroom,
340[regelnummer]
En langs Enipeus, en vliet Peneus, en den zoomGa naar voetnoot340
 
Van vliet Sperchius, en in liezen en de biezenGa naar voetnoot341
 
Van Bebe, en 't weeligh groen, vol levens, uit te kiezenGa naar voetnoot342
 
By den Eubeeschen stroom Antedon, onbekentGa naar voetnoot343
 
Tot noch, als namaels bleek by Glaukus, in het ent
345[regelnummer]
Hervormt van mensch in godt door onbekende bladen.
 
Drywerf dry etmael op de gladde wagenraden
 
Van vlugge draeken snel getrokken, en gerent,
 
En alle velden naeu doorsnufflend, keertze in 't ent.
 
Hoewel de draeken slechts de kruiden in het open
350[regelnummer]
Eens roken, doch geensins aenraekten, nochtans stroopenGa naar voetnoot350
 
Zy 't out gerimpelt vel. toenze aenquam hielze stant
 
Voor 't hof in ope lucht, en schuwde met de hant
 
En vinger haeren man te raeken na'et bedaeren.Ga naar voetnoot352-53
 
Toen boudeze van zoôn een paer gewyde altaeren,
355[regelnummer]
Ter rechte en slinkehant: het een voor Hekaté
 
Ter rechte, en 't slinke altaer, gewyt door haere be,
 
Aen Hebe, een schenkerin der jongkheit, root van wangen.Ga naar voetnoot357
 
Toen zy 't met eizen en wilt boschloof had behangen,Ga naar voetnoot358
 
Zoo groefze dicht hierby twee groeven in het lant,Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Stelde offerhanden toe, en keelde met haer hantGa naar voetnoot360
 
Een pekzwart schaep, en goot het bloet in deze groeven,
[pagina 633]
[p. 633]
 
En laeuwe melk, en wyn. nu valtze zonder toevenGa naar voetnoot361-62
 
Aen 't prevelen om hulp by onderaertsche goôn,Ga naar voetnoot363
 
Bidt aller zielen godt, en Plutoos duistren troon,Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
En zyn geschaekte bruit, op datze door het storten
 
Van 't bloet des ouden mans zyn leven niet verkorten,
 
En jaeren minderen. de godt van 's afgronts poel
 
Met prevlen en gebeên gepaeit op zynen stoel,Ga naar voetnoot365-68
 
Gebietze 't lichaem van den ouden haer te geven,
370[regelnummer]
Te brengen op 't altaer. daer legtze, in kunst bedreven,Ga naar voetnoot370
 
Hem, die in diepen slaep niet meer te leven scheen,
 
Zoo lang hy was, op 't bedt van groene kruiden heen,
 
En eischt dat Jazon met zyn knechten zal vertrekken,
 
Om ongewyden geen geheimenis t'ontdekken.
375[regelnummer]
Zy vliegen elk om 't eerst terstont aen d'eene zy.Ga naar voetnoot375
 
Medea spookt, gelyk een wynpaepin, hierby,
 
Met hangend haer rondom de barrenende altaeren,Ga naar voetnoot377
 
En doopt de fakkels, die vol diepe groeven waren,Ga naar voetnoot378
 
In 't zwarte groefbloet, en ontsteektze aen elk altaer.
380[regelnummer]
Zoo zuivertze het lyf des gryzen mans heel klaer
 
Tot drywerf toe met vier, en drywerf met de plassenGa naar voetnoot381
 
En zwavel drywerf: en terwylze hierop passenGa naar voetnoot382
 
Verziet het kruit vast in den ketel. zy raemt tyt,
 
Kookt wortels, bloemen, zaet, en kruiden, dieze snyt
385[regelnummer]
In Emonye, en dier gesteente, langs de randen
 
Van Ganges opgezocht en Indiaensche stranden,
 
Daer d'oceaen op barnt. zy worpt'er in veel blaên,
 
Ook ryp, des nachts geschept by eene volle maen,Ga naar voetnoot383-88
 
En vleesch en veder van den nachtuil, naer in 't spellen,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Ook weerwolfs ingewant, geschubde slangevellen
[pagina 634]
[p. 634]
 
Van Libie, meteen de lever van een hart,Ga naar voetnoot391
 
Een kraeiebek- en hooft, dat negen eeuwen tart
 
Met zynen ouderdom. Medee uit Kolchis paelenGa naar voetnoot392-93
 
Kookt dit en duizent meer, te lang hier op te haelen,
395[regelnummer]
Te gader op het vier, en roert den ketel om
 
Met een' olyftak, dor en bladeloos en krom,
 
Die uit het kopren vat getrokken, slaet aen 't bloeien,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot397
 
En strax olyven draeght. waer heete druppels vloeien,Ga naar voetnoot398
 
En overziedend schuim den droogen gront bespat,
400[regelnummer]
Daer groeien bloem en gras. Medea, die dit vat
 
En ziet, keelt daetelyk den ouden met den degen.
 
Zy tapt hem 't oude bloet rein af, giet onverlegenGa naar voetnoot402
 
Het versche sap hierin. toen Ezon door zyn keel
 
Of keelquetzuur dit dronk, verloor de baert geheel
405[regelnummer]
Zyn grysheit, en het haer wert zwart, gelyk voorheenen.
 
De bleekheit, magerheit, en morssigheit verdweenen,Ga naar voetnoot406
 
En kreuk en rimpel. vleesch en bloet herwon zyn ste.Ga naar voetnoot407
 
De leên verdertelden: en Ezon zagh alreeGa naar voetnoot408
 
Zich weder in den schyn van veertigh jaeren minder,
410[regelnummer]
Den ouderdom vergaen, vol geest, en zonder hinder.Ga naar voetnoot410
 
Godt Bacchus van om hoogh vernam dit wonderwerk,
 
En port Medea dat zy me zyn voesters sterk',Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot412
 
En jonger leverde, het welkze niet ontzeide.Ga naar voetnoot413
 
Maer op dat zy 't bedrogh met eenen schyn beleide,Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
Geveinstze in vyantschap te staen met haeren man,
 
En vlugt al smeekende van hier ten huize van
 
Den ouden Pelias, een' oom van Jazon, heenen.
 
Zyn dochters [hy was out en zwak van leden] scheenenGa naar voetnoot418
 
Tot haer genegen, en ontfingenze met vreught,
[pagina 635]
[p. 635]
420[regelnummer]
Maer werden, onder schyn van vrientschap trouwe en deught,
 
Eerlang te jammerlyk in haere hoop bedrogen:
 
Want toenze hier vertoefde, en roemde op haer vermogen,
 
En hoeze, als d'eerste deught aen Jazons huis besteet,
 
Den ouden Ezon had verjongt, bevryt van 't leet
425[regelnummer]
Des ouderdoms, zoo hoopte al d'afkomst van den oudenGa naar voetnoot425
 
Dat zy door haere kunst den gryzen vader zouden
 
Herstelt zien, dringende met veel beloften aen.
 
Medea zweegh een poos, en bleef in twyfel staen,
 
Gelykze zich geliet, en hiel, om haer te krenken,Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
d'Aenzoeksters eene poos heel staetigh in bedenken.Ga naar voetnoot430
 
Ten leste sprakze, op dat de hoop op zulk een maghtGa naar voetnoot431-vlg.
 
En haer betrouwen niet zou wanklen: 'k wil bedacht
 
Met sap den outsten ram gaen in een lam herscheppen.
 
Men sleepte strax den ram, die voor de kud liep kleppenGa naar voetnoot434
435[regelnummer]
Met kromme hoornen, by Medea, die hem keelt,Ga naar voetnoot435
 
Dies 't mes van luttel bloet besmet in d'oogen speelt.Ga naar voetnoot436
 
Medea, byster tuk op alle toverstreeken,
 
Ging daetelyk den ram in haeren ketel steeken,
 
Gevult met krachtigh sap. de leden werden kleen.Ga naar margenoot+
440[regelnummer]
De horens krompen, ook de jaeren, en met een
 
Begon de ketel luit te blaeten en te blaren.Ga naar voetnoot441
 
Terwylze altzaemen om dit stuk verwondert waren,
 
Sprong snel een zoghlam uit den ketel dat het spuit,Ga naar voetnoot443
 
En huppelde overent, en zoogh den uier uit.Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Het zaet van Pelias staet stom, kryght een betrouwen,
 
Begint met haer belofte ook sterker aen te houwen.
 
De zon spant drywerf haer gespan uit op de ree
 
Van Spanje, en dompelt het zoo menighwerf in zee.
 
Den vierden midnacht, als 't gestarrente op quam schynen,
450[regelnummer]
Zoo kookte Aëtas telgh, bedrieghelyk van mynen,Ga naar voetnoot450
[pagina 636]
[p. 636]
 
In enkel water haer gesneden krachtloos kruit,
 
Op 't heet gestookte vier. zy had, na'et moortbesluit,
 
Den koning en zyn wacht zoo vast in slaep getovert,
 
Datze alle ronkten, als van doots gewelt verovert.Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
De dochters treên, op 't woort van deze Kolcher vrou,
 
Ter kamer in, niet eens beducht wat volgen zou,
 
En gaen voor 't bedt. zy zegt: wat suftge 't zwaert te trekken?Ga naar voetnoot457
 
Trekt uit uw zwaerden: laet al 't rotte bloet uitlekken,Ga naar voetnoot458
 
Op dat ik d'aders vuil' met versch en jeughdigh bloet.
460[regelnummer]
Uw vaders oude en tyt, indien gy 't recht bevroet,Ga naar voetnoot460
 
Staen heden in uw hant: en wortge van medoogen
 
Om hem in 't hart geraekt, of hooptge op myn vermogen
 
Niet vast genoegh? bewyst uw' vader deze deughtGa naar voetnoot462-63
 
Dat gy met dit geweer, verzekert van zyn jeught,Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Uit d'oude leden dryft 's mans afgeleefde jaeren,
 
Met een het oude bloet, uit zyn verstorvene aêren.
 
Door zulk een drift verslimt een vroome dochter voort,Ga naar voetnoot467-vlg.
 
En recht, gelyk verblint, een' godeloozen moort,
 
En schendigh stuk aen, om niet goddeloos te wezen.
470[regelnummer]
Nochtans kon geen van al dit aenzien zonder vreezen,
 
Maer keerde d'oogen hier van af, ontstelt te moe'.
 
Zy slaen al blindeling en los in 't hondert toe.Ga naar margenoot+
 
Hy, bloênde en half gekapt, poogt op te staen, te kermen,Ga naar voetnoot473
 
En zittende overent, reikt zyn bestorvene armen
475[regelnummer]
Haer al te zamen toe, en schreit: wat gaet u aen,
 
Myn dochters? och wat jaeght, om vader doot te slaen,
 
U herrewaert? hierme bezweeken hart en handen.Ga naar voetnoot477
 
Hy wou noch spreeken, als de vrou uit Kolchos landen
 
De keel hem afsteekt, en hem bloedigh en verbleekt
[pagina 637]
[p. 637]
480[regelnummer]
In haeren schuimenden en heeten ketel steekt.
 
Maer waerze niet terstont van draeken opgeheven
 
Om hoogh, gewis zy waer niet ongestraft gebleven.
 
Zy vlieght langs Pelion, het boschryk dierennest,
 
En over Filire, en steil Otris, en 't gewest,Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
Bekent door 't avontuur van eenen out van jaeren
 
Cerambus, die den noot ontslipte van de barenGa naar margenoot+
 
Des grooten werreltvloets, toen watergodtheên hemGa naar voetnoot487
 
Het leven berghden, op zyn klaeghelyke stem,
 
Door vleugels, daer hy me quam in de lucht gestegen.
490[regelnummer]
Zy liet Pitane, in woest Eolie gelegen,Ga naar voetnoot490
 
Aen haere slinke hant; en deze hooge rots,Ga naar margenoot+
 
In eenen langen draek herschapen, wreet en trots,Ga naar voetnoot492
 
En 't bosch van Ida, daer de wyngodt in 't verholen
 
De vaers van zynen zoon, heel heimelyk gestolen,
495[regelnummer]
Verstak, in schyn van een verbystert hart, en daerGa naar margenoot+Ga naar voetnoot495
 
De vader, zoo men zegt, van Koritus, niet zwaerGa naar voetnoot496
 
In 't zant begraven leght. zy liet ook dees gewassen,Ga naar voetnoot497
 
Die Mera, dootsch van schrik, langs d'akkers, hoorden bassen,Ga naar voetnoot498
 
En 't lantgeweste van Euripilus hierna,
500[regelnummer]
Daer 't vrouwevolk van Ko, heel onverwacht en draGa naar margenoot+Ga naar voetnoot499-50
 
Verkeerde in ossen, toen Alcides van haer scheide;
 
En Rodus, Febus stadt en eilandt, ryk van weide;
 
Ook Telechiners, om hun toverend gezichtGa naar margenoot+Ga naar voetnoot503
 
Van Jupiter gehaet, op zee gezaeit heel dicht.
[pagina 638]
[p. 638]
505[regelnummer]
Zy wint out Cea, en de Karteaensche daeken,
 
Daer zich Alcidamas verwonderde, om het schaeken
 
Van zyne dochter, in een simple duif veraert.Ga naar voetnoot505-507
 
Toen zaghze 't Hirisch meer, en Tempe, lang vermaert
 
Om 't snel veranderen der zwaene, hier aen 't zwemmen:Ga naar voetnoot508-509
510[regelnummer]
Want Fillius had hier, door last en met bestemmenGa naar voetnoot510
 
Des zoons van Hiries, een' jongen sterken knecht,Ga naar voetnoot511
 
Gevogelte getemt, den leeu aen bant gelegt,
 
Den stier ook afgestreên, dien hy, ten loon van trouwe,
 
Hem eischend, wort ontzegt van 't jongsken, dies van rouweGa naar voetnoot512-14
515[regelnummer]
Hem Fillius gestreng dit toebyt: 'k wedt gy zult
 
Noch wenschen my dien stier, tot boete van uw schult,Ga naar voetnoot516
 
Betaelt te hebben: en zoo spreekende om dit trotsen,Ga naar voetnoot517
 
Sprong neder uit de kruin van een der hooghste rotsen.
 
Men meende dat hy viel van boven neêr, maer bleef,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Gelyk een zwaen, die op haer witte vleugels dreef,
 
Noch hangen in de lucht. de moeder treurt, vol zorgen,Ga naar margenoot+
 
Onkundigh dat de zoon in 't springen is geborgen,
 
Vervloeide, en smolt allengs aen traenen, dieze stort,
 
In 't Hirisch meer, dat naer heur' naem geheeten wort.Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Hierby legt Pleuron, daer men Kombe, snel in 't rennen,Ga naar margenoot+
 
De spruit van Ofias verschrikt met vlugge pennenGa naar voetnoot526
 
Voor 't kroost zagh vlugten, dat naer moeders leven stont.
 
Zy ziet niet ver van hier Kalauren in den mont,Ga naar voetnoot528
 
Het eilant van Latoon, daer eene koninginne
530[regelnummer]
's Mans droeve doot hoorde, en met hem van rouwe en minne
[pagina 639]
[p. 639]
 
In eenen vogel wert verandert: en CilleenGa naar voetnoot529-31Ga naar voetnoot531
 
Legt aen de rechte hant t'aenschouwen, daer voorheen
 
Menefron, wilder dan die 't licht van reên ontbeeren,Ga naar voetnoot533
 
Zyn eige moeder zocht te schenden en schoffeeren.
535[regelnummer]
Heel wyt van hier verschynt Cefys, geperst door nootGa naar voetnoot535
 
Te schreien, diep in rou om zyn nakoomlings doot,Ga naar voetnoot536
 
In eenen zeehont van Latonaes zoon misschapen.
 
Ook zaghze Eumelus huis, wiens dochter, onbeslaepenGa naar voetnoot538
 
En maeght, noch droef van hem beschreit wort in de lucht.
540[regelnummer]
Zy won Korinte in 't ent met haere draekevlugt,
 
Daer d'ouden melden hoe stortregen groeit tot meeren,Ga naar margenoot+
 
En kampernoelien in menschen kan verkeeren.Ga naar voetnoot541-42
 
Maer toen Medea hier haer' Jazon op dien dagh
 
Aen Kreons eenigh oir en dochter trouwen zagh,Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
Verbrandeze het hof, vermoordeze haer kinders,Ga naar voetnoot545
 
En zich schantvlekkende door wraek en zoo veel hinders,Ga naar voetnoot546
 
Ontvloot de gramschap van haer' man, en quam t'Atheen,
 
Minerves stadt, met bey de draeken aengereên.
 
Daer zagh men Fineus, vroom en deughdelyk van leven,Ga naar margenoot+
550[regelnummer]
En ouden Perifas te gader heenezweven,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot549-50
 
Met Polifemons nicht, dry vogels, op het ruimGa naar margenoot+Ga naar voetnoot551
 
Van 't velt der dunne lucht, beschaduwt met hun pluim.Ga naar voetnoot552
 
Helt Egeus neemt met vreught Medea in zyne armen,Ga naar margenoot+
 
En durf, dat strafbaer was, in 't bedde haer verwarmen.Ga naar voetnoot553-54
555[regelnummer]
Helt Tezeus, 's konings zoon, den vader onbekent,Ga naar voetnoot483-555Ga naar voetnoot555
 
Vermits den langen toght, quam weêr t'Athene in 't entGa naar voetnoot556
[pagina 640]
[p. 640]
 
Ten hove, en hadde, met den degen uit de scheede,
 
Den enghals, van twee zeen bevloeit, gebragt in vrede.Ga naar voetnoot558
 
Medea ley strax toe om hem met akonytGa naar voetnoot559
560[regelnummer]
Te moorden, datze ver gehaelt had by den Scyt.Ga naar voetnoot560
 
Men noemt dit moortvenyn, uit 's helhonts tant gesproten.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot561
 
De faem melt dat een kloof, heel wyt en noit gesloten,
 
Een duistere spelonk, ten afgront nederstyght.
 
Hier langs quam Herkules ten leste, moe gekryght,
565[regelnummer]
Met Plutoos helhont, aen een diamante ketenGa naar voetnoot565
 
Geketent, en hiel stant. het dier stapte uit de reeten,Ga naar voetnoot566
 
Zagh schemerblint in 't licht, en baste drywerf luit
 
En yslyk, dat de klank op 's hemels welfsel stuit.Ga naar voetnoot568
 
Hy sprengde 't groene velt met spogh van zyne tanden,
570[regelnummer]
't Welk op den vruchtbren gront en weelige akkerlanden
 
Een giftigh kruit teelt, dat gesmaekt den tyt verrast,Ga naar voetnoot571
 
En wort, dewyl het op de harde steenrots wast,
 
By 't lantvolk akonit naer zynen aert geheeten.Ga naar voetnoot572-73
 
Helt Egeus schonk dit aen zyn' zoon, doch buiten weeten,Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
Door 't boos besteeken van Medea, valsch van aert,Ga naar voetnoot575
 
Als waer 't zyn vyant. als de zoon den drank aenvaert,
 
Gereet te drinken, komt de vader door godts zegen
 
Te zien 't ivooren hecht van 's helts vergulden degen,
 
Met een de tekens van den stamme, en slaet verbaestGa naar voetnoot579
580[regelnummer]
Den kroes en 't moortvergift ter aerde met der haest:Ga naar voetnoot580
 
Waerom de mengster van 't venyn door haer bezweerenGa naar voetnoot581
 
Om hoogh voer, en haer straf ontvlugte op draekeveêren.Ga naar voetnoot582
 
Hoewel de vader zich verblyde, mits de zoon
 
Het schrikkelyk gevaer des moortkelx was ontvloôn,
[pagina 641]
[p. 641]
585[regelnummer]
Noch stont hy eene wyl verbaest, die zich verbeelde
 
Hoe zulk een ongeluk naby zoo luttel scheelde.Ga naar voetnoot586
 
Hy stelde vrolyk flux veele offerhanden toe,Ga naar voetnoot587
 
En dankt de goden voor d'altaeren, bly te moê.
 
Hy slaghte stieren, en bewont den gulden horen
590[regelnummer]
Met offerbanden. noit wert eenigh feest geborenGa naar voetnoot590
 
Met zulk een vrolykheit van al Erechteus zaetGa naar voetnoot591
 
Zoo heerelyk als dit. de raetsheer, en de staet,Ga naar voetnoot592
 
En 't volk volharde om stryt met rustigh banketteeren,Ga naar voetnoot593
 
Met zangen by den wyn, die in het triomfeerenGa naar voetnoot594
595[regelnummer]
Den geest dus opwekt: o helt Tezeus, braef van aert,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot595
 
Heel Maraton stont stom om u, die onvervaert
 
Den lantstier overwont. Korinte moet u pryzen,Ga naar voetnoot597
 
Die trots het zwyn versloeght, waerom alle aêren ryzen,Ga naar voetnoot598
 
Daer 't volk te Kromion den akker veiligh boutGa naar voetnoot599
600[regelnummer]
Door uwe hulp en deught: en Epidaurus houdt
 
Uwe eer op: want gy hebt den schelm Prokrust verslagen,
 
En d'afkomst van Vulkaen, die lant en luiden plaegen.Ga naar voetnoot600-602
 
Eleuzis, daer men 't feest der graengodinne wyt,Ga naar voetnoot603
 
Zagh zich van Cercions roofgierigheit bevryt:Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
En Scinis, die zyn kracht misbruikte op vrye gronden,Ga naar voetnoot605
 
De taeie boomen, hecht en vast aen een gebonden,Ga naar voetnoot606
 
Ter aerde nederboogh, om menschen met een vlugt
 
Te slingren over velt en akker door de lucht,
 
Legt door uw deught verdelght. nu Sciron legt verwonnen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Reist ieder naer Megaer, gerust en ongeschonnen.
 
't Gebeent des moordenaers, verstroit door 's heilants hant,
 
Vont nergens rustplaets, noch te water, noch te lant,
[pagina 642]
[p. 642]
 
Hoewel het langen tyt omsollende onversleeten,Ga naar voetnoot613-vlg.
 
Zoo d'ouden zeggen, in de steenrots wert gesmeeten,
615[regelnummer]
Die Scirons naem draeght en bewaert in deze klip.
 
Wie uwe titels en uw jaeren net en stip
 
Met lust optellen wil, bevint in dit verheffenGa naar voetnoot617
 
Dat uwe daeden verre uw jaeren overtreffen.
 
O dappre helt, om u, om uwent wil alleenGa naar voetnoot619
620[regelnummer]
Gaen wy ter kerke met beloften, en gebeên.
 
Ten prys van uwen naem alleen wort wyn geschonken.
 
Het hof en al het volk bestemt uwe eer. zy pronkenGa naar voetnoot622-vlg.
 
Met uwen naem, vereert met lofzang en gebeên.
 
De gansche stadt, vol vreught, hoort droefheit noch gesteen.Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
En noch kon Egeus hier geen volle vreught genieten,Ga naar voetnoot625
 
Zoo zelden is de vreught gansch veiligh van verdrieten,
 
Of midden onder 't zoet verneemt men op het bladt
 
Der tonge iet bitters: want de koning Minos, pratGa naar margenoot+Ga naar voetnoot628
 
Van moedt, zocht krygsvolk, om d'Atheenschen aen te randen:Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
En schoon dees maghtigh was van vlooten, volk, en landen,Ga naar voetnoot630
 
Noch was hy maghtiger door zynen grammen moedt,
 
En zocht Androgeos zyn zoons vergoten bloetGa naar voetnoot632
 
Rechtvaerdigh met den zwaerde in 't harrenas te wreeken.
 
Hy sterkt zich nietemin in 't eerste, uit andre streeken
635[regelnummer]
Met hulpe, en ging in zee uit alle havens t'zeil.Ga naar voetnoot635
 
Anaf en Astapal bevorderden zyn heilGa naar voetnoot636
 
Of door belofte, of dwang, Mikoon, heel laegh gelegen,
 
Krytachtigh Cimol, en ook Citnos, ryk van zegen,Ga naar voetnoot637-38
 
En Sairos, en met een Serifos op het meer,Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
En Paros, overryk van marmer, zonder eerGa naar voetnoot640-vlg.
[pagina 643]
[p. 643]
 
Te lasterlyk verkocht van Arne, die goutgierigh
 
't Beloofde gout ontfing van Siton, al te vierigh,Ga naar margenoot+
 
En in een kaeu verkeerde, een' vogel, wit van schacht,Ga naar voetnoot643
 
En pooten, die het gout zoo waert en dierbaer acht.
645[regelnummer]
Nochtans Oliaros, Didym, en Tenos mede,
 
En Andros, en Giaer, en Pepareet, dat vrede
 
Met zyne olyftelge eischte, ontzeiden KretenlantGa naar voetnoot645-47
 
Te helpen, en hierom koos Minos flux den kant
 
Aen d'andre zyde naer Enopie, en de rykenGa naar voetnoot649
650[regelnummer]
Van Eakus. d'aeloude in zyne lantkronykenGa naar voetnoot650
 
Noemt dit Enopie: doch Eakus behaeght
 
Dat dit zyn moeders naem Egine houdt en draeght.Ga naar margenoot+
 
Toen Minos aenquam liep hem 't volk nieusgierigh tegen,
 
Om zulk een' man te zien, befaemt door zynen degen.
655[regelnummer]
Hem quamen Telamon, en Peleus me te moet,Ga naar margenoot+
 
Die jonger was van oude, en Fokus, eêl van bloet,
 
De derde zoon. toen quam hier Eakus aentreden,Ga naar voetnoot657
 
Heel traegh van ouderdom, en lam en stram van leden,
 
En vraeght naer d'oorzaek van zyn komste herwaert heen.
660[regelnummer]
De groote koning, hooft van hondert groote steênGa naar voetnoot660
 
In Krete, dagelyx bezocht uit alle paelen,Ga naar voetnoot661
 
Gemaent den rou des zoons nu weder op te haelen,
 
Verzuchte, en sprak aldus: ik bidde stame by
 
In dezen oorlogh, nu ik dus rechtvaerdigh stry,
665[regelnummer]
Ter liefde van myn' zoon, en hanthaef ons klaeroenen,
 
Gelyk een medelit. ik zoek zyn graf te zoenen.
 
Och, antwoorde Eakus, gy komt te vruchteloosGa naar voetnoot667
 
Om hulp by myne stadt, een zaek, die my altoos
 
Niet vry staet: want geen ryk is in Atheen gehouwenGa naar voetnoot668-69
[pagina 644]
[p. 644]
670[regelnummer]
Zoo vast en hecht als dit. wy onderling getrouwen
 
Zyn bontgenooten: en de koning, die dit hoort,
 
Vertrekt bedroeft van hier, en antwoort heel gestoort:
 
Dees bontgenootschap wil eerlang u zuur opbreeken.
 
Hy acht het nutter bats den weigraer toe te spreeken,Ga naar voetnoot674-vlg.
675[regelnummer]
Met krygh te dreigen, eer zyn heirkracht hier versmelt,
 
Gereet d'Atheenschen aen te tasten met gewelt.
 
Men kon de kryghsvloot van d'Enopiaensche vesteGa naar voetnoot677-vlg.
 
Alree zien komen uit het Liktische geweste,
 
Wanneer 't Atheensche schip met volle zeilen reeGa naar voetnoot679
680[regelnummer]
Ter haven binnen quam aenbruisschen uit de zee,
 
Met Cefalus, gezant van 't vaderlant Athenen.Ga naar voetnoot681-vlg.
 
Hy landende zoekt hulp, zoo zy hun vrienden meenen,
 
Tot weêrstant van 't gewelt by Minos nu voltoit.Ga naar voetnoot683
 
Hoewel de dappre zoons van Eakus hem noit
685[regelnummer]
In zulk een' langen tyt aenschouden, nochtans quamen
 
Zy Cefalus terstont te kennen, en te zaemen
 
Hun vriendelyke hant te biên met eere en lof,
 
En leiden den gezant in 't vaderlyke hof.
 
d'Aenzienelyke helt, wien noch zyne oude zwierenGa naar voetnoot689
690[regelnummer]
Ten aenschyn uitzien, treet terstont, naer 's lants manieren,
 
Ten hove binnen, met d'olyftelge in de hant,
 
Geleit in 't midden van twee braven vol verstant.
 
Men noemt een' Klitus, en een' Butes, steun der vroomen,Ga naar voetnoot693
 
Gebroeders, alle bey van Pallas afgekomen.Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
Als zy te zamen hier ter spraeke vaerdigh staen,
 
Dient Cefal Eakus in 't bree de bootschap aen,
 
Begint hem zynen last in 't openbaer t'ontvouwen,
 
En yverigh om hulp en bystant aen te houwen.
 
Hy haelt het out verbont weêr op, dat jaeren lang
700[regelnummer]
By d'ouders met de stadt Athene was in zwang,
 
En zeght hoe Minos, dol van wraekzucht, niet te paeien,
[pagina 645]
[p. 645]
 
Het ryk alleen niet eischt, maer ook geheel Achaien.Ga naar voetnoot702
 
Toen dees welspreekende hem hier van reden gaf,Ga naar voetnoot703
 
Sprak Eakus aldus, gestut met zynen staf:
705[regelnummer]
Atheners, ay verzoekt geen hulp, maer neemtze mede,
 
En twyfelt aen geen hulp van my, en spaert uw bede.Ga naar voetnoot706
 
Voert teffens al de maght van 't eilant met u heen,
 
Ja myn geheele staet verzelle u: het is reên.Ga naar voetnoot708
 
Geen volk ontbreektme. 'k heb soldaeten, die my dienden,
710[regelnummer]
Myn' vyanden ten schrik, ten dienst van myne vrienden,
 
Den goôn zy eeuwigh lof. 'k beleef een' vruchtbren tyt,
 
U wort geen onderstant geweigert in den stryt.
 
Toen zeide Cefalus: dit 's recht gezeit. wy wenschen
 
Dat uwe stadt vermeere in burgery en menschen.
715[regelnummer]
'k Verblyde my, zoo dra ik lande, in 't hart verheughtGa naar voetnoot715
 
Te zien een evenoude en frissche en brave jeught,Ga naar voetnoot716
 
Die my gemoete, en noch ontbeere ik veele naemen
 
Van dappre mannen, die voorheene ons tegenquaemen.
 
Maer Eakus verzuchte, en sprak: na'et droef begin
720[regelnummer]
Hoop ik een vrolyk ende, en na de scha gewin.
 
't Viel lang, indienwe dit u al vertellen zouden.
 
'k Wil 't ordenloos, om u in 't lang niet op te houden,
 
Verhaelen. 't volk, waer van u heden heugen magh,Ga naar voetnoot720-23
 
Legt tot gebeente en asch verstoven met beklagh.
725[regelnummer]
De meesten, die myn' staet hanthavende onderschraeghden,Ga naar voetnoot725
 
Zyn wech: want Juno, wie de lieden lang mishaeghden
 
Om 't lant, het welk den naem van 's mans boeleerster draeght,Ga naar voetnoot727
[pagina 646]
[p. 646]
 
Bestreetze met een pest. zoo lang het lant geplaeghtGa naar margenoot+Ga naar voetnoot728
 
Slechts een gemeine sterfte elk toescheen, en de reden
730[regelnummer]
Van zulk een lantplaegh niet bekent was in de steden,
 
Zocht elk by artsen hulp: maer 't onheil wert zoo groot
 
Dat geene middelen ons holpen in dien noot.
 
Een dikke lucht hing in 't begin op alle kampen.Ga naar voetnoot733
 
De hitte wert gebroeit uit dikke en vuile dampen,
735[regelnummer]
Te dicht op een gepakt. de zwoele wint van 't zuitGa naar voetnoot735
 
Blies met zyn' adem gal vergift en dampen uit,
 
Vier maenden achter een, geduurigh onbewogen:
 
Terwyl de horens van de maen zich vierwerf boogen
 
Tot eenen ronden kring, en elk de nieuwe maen
740[regelnummer]
Zoo dik herboren aen den hemel op zagh gaen.
 
Toen werden bron en meer besmet. de slangen kroopen
 
En krielden over 't lant, dat braek lagh, dor en open,Ga naar voetnoot742
 
By duizent duizenden, gelyk een dichte drift,
 
En smetten beek en bron met schrikkelyk vergift.
745[regelnummer]
Men merkte eerst aen de sterfte in vogelen en dierenGa naar voetnoot745
 
Hoe sterk de krankheit was. de lantman zagh de stieren
 
Geduurigh voor den ploegh bezwyken in de voor.
 
Het schaep, gedost met wol, liep blaeten langs het spoor.
 
Verrotte wol viel uit: het quynde. sterke paerden
750[regelnummer]
Die, moedigh eerst in 't perk, hun renbaen, trots bewaerden,Ga naar voetnoot750
 
En brieschten op den draf, belust naer prys te staen,
 
Vergaten hun natuur. nu was de moedt vergaen.Ga naar voetnoot752
 
Zy stonden veegh en logh, en steenden op de stallen.
 
De kracht en grimmigheit is 't wilde zwyn ontvallen.
755[regelnummer]
Het biet den zwynspriet nu de tanden niet in 't wout.
 
Geen hart verlaet zich op zyn voeten snel en stout.
 
Geen beer rant ossen aen. gewas en dieren quynen.Ga naar voetnoot757
 
De lichaemen vergaen, en stinken in woestynen,
 
In bosch, en velden, langs de wegen, breet en langk,
760[regelnummer]
En smetten al de lucht met hunnen boozen stank.
 
Ik wil noch verder gaen. de raef, en kraey in lyen,Ga naar voetnoot761
 
Noch hont, noch wollef riekt aen rotte en vuile pryen.
 
Het rot alwat'er legt. het luchtige elementGa naar voetnoot763
[pagina 647]
[p. 647]
 
Beschadight en bederft al wat'er is omtrent.
765[regelnummer]
De zwaericheit groeide aen, en trof ten lange leste
 
Den huisman, en de plaegh sloegh over graft en veste
 
Ter stede binnen. eerst quam 't ingewant te braên,
 
En gaepte, als kloven, wyt van een. dit zagh men aenGa naar voetnoot768
 
Den gloet van 't aenzicht, en de rootheit, en aen 't hygen.
770[regelnummer]
De tong is schor, en zwilt. de zoele wint aen 't stygen,
 
Verdrooght den open mont, die vangt de zwaere lucht.
 
De kranke haet het bedde en dexel, schuwt en vlugt
 
De warmte, rolt op d'aerde om niet van brant te stikken:
 
Doch d'aerde kan hem niet verkoelen, noch verquikkenGa naar voetnoot774
775[regelnummer]
Den brant van 't lyf. men vint noch arts, noch artseny.
 
De lantpest rant elk aen, en d'artsen gaen niet vry.
 
De kunst beschadight hen. hoe iemant kranken dichter
 
Genaekt, en trouwer helpt, hoe zelf de meester lichterGa naar voetnoot778
 
Om hals raekt, en de ziekte en 't leven teffens mist.Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
Zy geven hunnen lust den vryen toom. wat is't,Ga naar voetnoot780
 
Nu raet noch toezicht baet! zy leggen waerze konnen,
 
En zonder schaemte bloot, by vlieten, putten, bronnen.
 
De dorst wort met den drank en 't nat niet eer geblust
 
Dan 't leven. menigh kan niet ryzen, noch vint rust.Ga naar voetnoot784
785[regelnummer]
Zy sterven drinkende d'een vroeger, d'ander spader.Ga naar voetnoot785-vlg.
 
Het bedde valt den kranke, allengs het sterven nader,
 
Zoo lastigh, dat hy 't ruimt, om stervens noot t'ontgaen:
 
Of vint zich dees te zwak om overent te staen,
 
Zoo rolt hy langs den vloer, verlaet zyn huis en erven.
790[regelnummer]
Elk acht zyn eigen huis een pesthuis om te sterven:
 
En aengezien men noch de bron van 't quaet niet kent,
 
Wyt elk den oorsprong der quellaedje en deze elend'
 
De plaetse alleen. gy zoutze alleen half doot zien doolen,Ga naar voetnoot793
 
En treuren by den wegh, zoo lang zy op hun zoolenGa naar voetnoot794
795[regelnummer]
Noch kunnen staen. gy zoudt een deel zwaermoedigh zien
 
Hun ramp beschreien, en ter aerde, op bloote knien,
 
Of rug neêrleggen, of 't gezicht in 't hooft verdraeien.
 
Men vout de handen, heftze om hoogh om goôn te paeien:
[pagina 648]
[p. 648]
 
Noch gevenze overal benaeut en bang den geest,Ga naar voetnoot799-v.
800[regelnummer]
Waer hen de doot verrast. hoe was ik toen bevreest,
 
En hoe behoorde ik toen om 't hart gestelt te wezen!
 
En wat behoorde ik eer, in noot als noit voor dezen,
 
Te wenschen, dan met myn gemeente, op eenen dagh,
 
Op eenen oogenblik te sterven! waer ik zagh,Ga naar voetnoot803-804
805[regelnummer]
En d'oogen heenesloegh, daer lagh myn volk verslagen:
 
Gelyk wanneer de herfst, in 't krimpen van de dagen,
 
Den rotten appel van den boom schud, als onnut,
 
Of d'akkerman in 't wout den eekel nederschud.
 
Men ziet de groote kerk van gout en marmer glimmen,
810[regelnummer]
Waer langs een yvraer moet by veele trappen klimmen,Ga naar voetnoot810
 
Daer zit Jupyn ten troon. wie dient, wie wierookt hem
 
Niet ydel? dikwyl badt, met een benaeude stem,
 
De vrou voor haeren man, de vader voor zyn zoonen,
 
Aen 't onverbeên altaer gesmoort, met droeve toonen,Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
En onverbranden geur van wierook in de hant.Ga naar voetnoot815
 
Hoe dikwyl viel de stier, met krans en offerbant,
 
Ter kerke heengeleit van heilige offermannen,Ga naar voetnoot817
 
Met bedeloften, en gedachten opgespannen,Ga naar voetnoot818
 
Terwyl men zuivren wyn op hooft en horens goot,
820[regelnummer]
Eer d'offerbyl hem trof! toen ik, geperst van noot,
 
Voor lant en kindren badt, en 't offeren wou spoeien,
 
Begon het offervee afgrysselyk te loeien,
 
Te storten zonder slagh of stoot, en zonder moedt,
 
En verfde 's priesters mes, besprengt met luttel bloet.Ga naar voetnoot824
825[regelnummer]
Ook kon men uit geen vlies noch kranke vezel weeten
 
Den raet en wil der goôn om hoogh, op ons gebeeten:
 
Want deze plaegh drong fel in 't ingewant recht door.
 
'k Zagh doode lichaemen, gestroit voor 't heiligh koor,
 
En kerkkolommen, ook voor godtgewyde altaerenGa naar voetnoot828-29
830[regelnummer]
Heenleggen, op dat ons de doot meer zou vervaeren.Ga naar voetnoot830
[pagina 649]
[p. 649]
 
Een deel verhangt zich aen een koorde naekt en bloot,
 
En vlugt de vrees des doots door een vervloekter doot,Ga naar voetnoot832
 
Verdaghvaert door de doot de doot, alree voorhanden.Ga naar voetnoot833
 
't Getal der dooden is zoo groot in stadt en landen,
835[regelnummer]
Dat elk de staetsi van het lyk berusten laet,
 
De drang der lyken voor de poorte stille staet.
 
Zy leggen langs den wegh gespreit, en onbegraven,
 
En op het lykhout, niet berecht, en zonder gaven.Ga naar voetnoot838
 
Zy vechten onderling om 't lykhout, doôn ontzeit,Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
En brandenze ondereen, en zonder onderscheit.
 
De dooden worden niet beklaeght, gelyk voorheenen.Ga naar voetnoot841
 
Men hoorde om ouders, noch der kindren zielen weenen,Ga naar voetnoot842
 
Om jong noch out. helaes het kerkhof valt te kleen.
 
Voor 't lykvier is geen plaets op 't lant, en in de steên.
845[regelnummer]
In zulk een' overval van veele elendigheden
 
Bekommert, sprak ik: o Jupyn, zie eens beneden.Ga naar voetnoot846
 
Indien 't waerachtigh is, waer van de faem noch rept,
 
Datge in Azopis by Egyn, myn moeder, hebtGa naar voetnoot848
 
Geslaepen, en ontkent gy niet dat ik magh roemen
850[regelnummer]
Op mynen stam, en u myn' eigen vader noemen,
 
Zoo dompelme in het graf, of lever my myn volk.Ga naar voetnoot851
 
Jupyn gaf, met een' slagh en blixem uit een wolk,
 
Terstont een teken. 'k riep hierop: o vader, vader,
 
'k Aenvaerde dit, en bidde en smeeke u, koom my nader,Ga naar voetnoot854
855[regelnummer]
En gunme dat dit merk gedye tot een merkGa naar voetnoot855
 
Van uw genegenheit te mywaert, en my sterk',
 
Gelyk een voorspook van uwe opperste genade.
 
Hier bloeide by geval een eike, zonder schade
 
Van onweêr, in de lucht gesteigert met zyn kroon,
860[regelnummer]
Uit Dodoonsch boschzaet opgewassen trots en schoon,Ga naar voetnoot860
 
En Jupiter gewyt. hier zagen wy de mieren,
 
Op eene lange ry, met kleene bekken zwieren,Ga naar voetnoot862
[pagina 650]
[p. 650]
 
En sleepen maght van graen langs 't rimpelige padt
 
Der schorsse. ik stont verstomt om dit getal, en badt:
865[regelnummer]
O vader, lever my zoo veele burgers weder:
 
Stoffeer myn dootsche stadt. de boscheik buight zich neder,
 
En beeft, en tak en telgh beweegen zich gezwint.
 
De bladers ruischen, niet bewogen van den wint.
 
Myn leden sidderden van schrik. myn haeren rezen.
870[regelnummer]
Ik kus den boom, en d'aerde, en tusschen hoop en vreezen
 
Kon niet bekennen dat ik hoop schepte op geluk,
 
En schepte nochtans hoop, beloofde in mynen druk
 
Al wat ik moght. de nacht viel weder op de kimmen.Ga naar voetnoot872-73
 
Ik, van bekommering gemat in naere schimmen,Ga naar voetnoot874
875[regelnummer]
Viel neder om in 't gras te slaepen op den gront;
 
Toen scheen 't dat d'eikeboom recht voor myne oogen stont.
 
Toen scheenen takken, en met eenen zoo veel dieren,Ga naar voetnoot877
 
Aen zyne takken vast, al bevende te zwieren,
 
En d'eike boschtak zaeit de mieren in de voor,
880[regelnummer]
Een' troep die haestigh groeide, en aenwies op dit spoor,Ga naar voetnoot880
 
En opgerezen by den boom stont overende.
 
Men zagh de magerheit en voeten van dees bende,Ga naar margenoot+
 
En haere zwarte verf vermindren en vergaen.
 
Zy trok een nieu gestalte en schyn van menschen aen.
885[regelnummer]
De slaep ging over. ik ontwaekende versmaede
 
Dit nachtgezicht, en klaegh dat bystant noch genade
 
By goôn gevonden wort. maer binnen in het huis
 
Ontstont een groot gemor. my dunkt ik hoor gedruisch,
 
En menschelyk geluit, en stemmen met myne ooren,
890[regelnummer]
Heel anders dan men oit voorheene plagh te hooren.Ga naar voetnoot890
 
Terwyl ik twyfelde of 't een droom was, sprongen voort
 
De deuren met een' krak wyt open. door de poort
 
Komt Telamon terstont van buiten aengeloopen,
 
En zegt: heer vader, gy zout zulk een heil niet hoopen.
895[regelnummer]
Gy zult wat grooters zien. tre buiten. ik trat heen,Ga naar voetnoot895
 
Zagh een' troep menschen, als my in den droom verscheen.
 
Zoo zagh menze op een ry. ik kende voort hun naemen.Ga naar voetnoot897
 
Zy naderen terstont, en groeten my al t'zaemen,
[pagina 651]
[p. 651]
 
Als hunnen koning. ik betaele Godt Jupyn
900[regelnummer]
Myn bedeloften, en in zulk een' blyden schyn
 
Deele aen het nieuwe volk de stadt, en lege gronden,
 
By d'ouden korts ontruimt, die my ten dienste stonden,
 
En noemze, op dat de naem den oorsprong lang bewaer',
 
Mirmidoniers. gy zout noch heden in dees schaerGa naar voetnoot904
905[regelnummer]
't Voorgaende wezen zien, de zelve zeden merken.
 
Zy zyn einthoudende, en ook spaerzaem, kloek in 't werken,Ga naar voetnoot906
 
En even out en trots, staen vaerdigh tot den toght,Ga naar voetnoot907
 
Als d'oostenwint, die u gelukkigh overbrogt,Ga naar voetnoot908-v.
 
Zal in den westenwint op eenen sprong verkeeren.
910[regelnummer]
Met dees historien t'ontvouwen aen de heeren,Ga naar voetnoot910
 
Verslytenze aen den disch met lust den meesten dagh,Ga naar voetnoot911
 
Den nacht met slaepen. toen de zon ter kimme uit zagh,
 
Volharde d'oosten wint, en hinderde te vaeren.
 
De zoons van Pallas, al te gader min van jaerenGa naar voetnoot914-vlg.
915[regelnummer]
Dan Cefalus, gaen met hem heene naer het hof.
 
De koning sliep noch vast: en Fokus, ryk van lof,
 
De zoon van Eakus, ontfing hen in de zaelen:
 
Want Telamon, met een zyn broêr, om niet te faelenGa naar voetnoot918
 
In 't spoeden, worven vast soldaeten. Fokus leit
920[regelnummer]
d'Atheensche mannen, met een hoofsche staetigheit,
 
In eene schoone zaele, en zet zich by de heeren.
 
Hy zagh hoe Cefal droegh, in 't heene en weêr spansseeren,
 
Een' gladden schicht, van hout, hun onbekent, gesneên,
 
En om het punt vergult. hy mengt, in 't hondert heenGa naar voetnoot924
925[regelnummer]
Een weinigh woorden in dien kout, en zegt ten leste:
 
Ik ben een jaeger uit den aert in myn geweste,
 
En afgerecht op wilt te vangen, snel en stout:
 
Noch twyfelde ik een poos van welk een stof en hout
 
Gy dezen jaghtschicht sneet: want waer de schicht gesneden
930[regelnummer]
Van esschen, hy waer geel als gout, naer alle reden:Ga naar voetnoot930
[pagina 652]
[p. 652]
 
Waer 't hout kornoelje, het viel quastigh: hierom is
 
De stof my niet bekent, en 't hout my ongewis,
 
Die nimmer schooner schicht aenschoude met myne oogen.
 
Toen sprak de tweede zoon van Pallas: gy zout mogenGa naar voetnoot934
935[regelnummer]
U meer verwondren om de deught van dezen schicht,
 
Dan om zyn schoonheit. al wat 's jaegers scherp gezicht
 
Hierme beschieten wil, dat treft hy. geen gevallenGa naar voetnoot937
 
Regeeren zyne vlugt. hy keert, dit weetenze allen,
 
Bebloet van zelf weêrom, in zyne sterke vuist.
940[regelnummer]
Hierop hout Fokus aen met vraegen naeu en juist
 
By wat geval de schicht dees hantvest hebb' gekreegen;Ga naar voetnoot941
 
Van wien hy herquam; wie hem holp aen zulk een' zegen:
 
En Cefalus berecht hem weder op dien eisch,Ga naar voetnoot943
 
Doch zweegh by welk geval hem Prokris d'eerste reisGa naar voetnoot944
945[regelnummer]
Met dit geweer beschonk, mits hy zich vont verlegen
 
Een zaek te reppen, die van schaemte dient gezwegen;Ga naar voetnoot946
 
En overdenkende met treurigheit en rou
 
Aen 't jammerlyk verlies van zyne waerde vrou,
 
Sprak entlyk droevigh, met de traenen op de wangen:
950[regelnummer]
O zoon van een godin, dit wapen komtme prangenGa naar voetnoot950
 
Met droefheit. och of 't lot gegunt had dat ik haer
 
Noch lang genieten moght. dit wapen, 't valtme zwaerGa naar voetnoot951-52
 
Te melden, heeft myn vrou en my te droef bedorven.Ga naar voetnoot953
 
Och hadde ik nimmermeer dit jaghtgeschenk verworven!
955[regelnummer]
Haer naem was Prokris, zoo misschien de zusters naemGa naar voetnoot955
 
Oritia, geschaekt en ruchtbaer door heur faem,Ga naar voetnoot956
 
U meer bekent zy: zoo gy oit de zeên en werken
 
En schoonheit van dees twee belust waert aen te merken,
 
Myn schoone Prokris was met recht eer schaekens waert
960[regelnummer]
Dan haere zuster zelve. Erechteus, milt van aert,
 
Beschonkme met dit pant, zyn kint, ter goeder uure.
 
De liefde schonkze my. men schatme van natuureGa naar voetnoot962
 
Gelukkigh, en ik was gelukkigh noch ter tyt,Ga naar voetnoot963
 
En waer 't gebleven, en voor ongeluk bevryt:
[pagina 653]
[p. 653]
965[regelnummer]
Maer anders lagh het in den raet der goôn geschoren.Ga naar voetnoot965
 
De tweede maent ging in, met haeren zilvren horen,Ga naar voetnoot966
 
Na datwe beide in echt verzaemden hant aen hant.
 
De goude dageraet bescheen 't bedaeude lant.Ga naar voetnoot968
 
De schemering verdween. Himet, gewoon te bloeien,Ga naar voetnoot969
970[regelnummer]
Zagh my door 't open velt met netten heenespoeien,
 
Om harten, ryk getakt met hoornen, op te doen.Ga naar voetnoot971
 
De schoone Auroor verzoekt, myns ondanx, my in 't groen.Ga naar voetnoot972
 
Zy belge zich toch niet, spreek ik als 't is de waerheit:
 
Want schoon haer roozemont schoon opluikt met een klaerheit,Ga naar voetnoot974
975[regelnummer]
Het licht en duister scheit, en daeu en nekter drinkt;
 
De naem van Prokris staet alleen in 't harte en blinkt.Ga naar voetnoot976
 
Ik minze uit al myn harte, en kan myn tong niet roeren,
 
Of moet dien lieven naem op 't bladt der tonge voeren.Ga naar voetnoot978
 
Ik kan haer bruiloft niet vergeeten, en dien nacht,
980[regelnummer]
En versche liefde, en dees byeenkomste in het zacht
 
En vrolyk bruiloftsbedde. Auroor, hierom ontsteeken,
 
Sprak: staek dit roemen. o ondankbre, 't is verkeeken.
 
Behou uw Prokris: maer gaet myne spelling vast,Ga naar voetnoot983
 
Gy zult noch wenschen dat gy nimmer zulk een' lastGa naar voetnoot984
985[regelnummer]
Als Prokris had getrout: en graeuwende van smerte,Ga naar voetnoot985
 
Zont my naer Prokris heen, met een grammoedigh harte.
 
Ik wederkeerende, en bedenkende al het geen
 
Auroor my spelde, vreesde angstvalligh, viel met eenGa naar voetnoot988
 
In achterdocht of om een' liever te behaegen,
990[regelnummer]
Myn lieve Prokris zich oneerbaer had gedraegen.
 
De schoonheit en de jeught gafme eenige achterdocht
 
Of hier ook overspel en afkeer schuilen moght.
 
De zeên verboôn dit van haer kuischeit te vermoeden:Ga naar voetnoot993
 
Doch 'k was van huis geweest. Auroor, van wie wy spoedenGa naar voetnoot994
[pagina 654]
[p. 654]
995[regelnummer]
Te keeren, strektme tot een voorbeelt, waert geducht.Ga naar voetnoot995
 
Wy minnaers vreezen strax voor eenigh kleen gerucht.Ga naar voetnoot996
 
'k Besluite in 't harte myn bedenken naer te spooren,Ga naar voetnoot997
 
En wil haer zuivre ziel door gaven eens bekooren.
 
Aurore styftme in zulk een vreeze en achterdocht:Ga naar margenoot+
1000[regelnummer]
En zeker 't scheenme of ik 't gevoelde. zy vermoghtGa naar voetnoot1000
 
Myn aengezicht alreede een' andren schyn te geven.
 
Onkenbaer worde ik naer Athene toe gedreven,Ga naar voetnoot1002
 
En trede binnen 't huis, onkundigh van dees vlamGa naar voetnoot1003
 
En schandelyke smet, en daer ik niet vernam
1005[regelnummer]
Dan kuische tekens, en elk uitzagh met verlangen,Ga naar voetnoot1005
 
Beducht of 't heerschap vry moght wezen, of gevangen.Ga naar voetnoot1006
 
Na dat ik naeulyx door zoo veelerhanden slagh
 
Van lagen en bedrogh by Prokris quam, en zagh
 
Haer kuischeit, stont ik stom voor zulk een bloem der wyven,Ga naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
En liet de proef van haer getrouwe kuischeit dryven.Ga naar voetnoot1010
 
Ik gafme ongaerne haer te kennen op die stont,Ga naar voetnoot1011
 
En konme naeuwelyx onthouden Prokris mont
 
Te kussen, als 't betaemt. zy zagh bedroeft van rouwe,Ga naar voetnoot1013
 
En nochtans zagh men noit met oogen schoener vrouwe
1015[regelnummer]
Dan dees bedroefde vrou. zy staet'er vast en blaekt
 
Uit liefde om haeren man, zyn wedergade ontschaekt.
 
O Fokus, reken vry hoe blonk deze uitgelezen,Ga naar voetnoot1017
 
Die in haer droefheit zelf zoo byster schoon most wezen!Ga naar voetnoot1018
 
Wat haele ik weder op hoe dik en menighmael
1020[regelnummer]
Haer kuische zeden myn' onkuischen minnestraelGa naar voetnoot1020
 
Afsloegen! zy liet reis op reis dees reden hooren:
 
Ik hebbe alleen een lief, geen' andren meer verkoren,Ga naar voetnoot1022
 
Het zy wie 't wezen wil. ik wydde, nimmer moe,
 
Myn lusten een' alleen, en niemant anders toe.
1025[regelnummer]
Wat wyze zou zich met zulk een beproefde trouweGa naar voetnoot1025
[pagina 655]
[p. 655]
 
Noch niet genoegen? ik ben met dees scherpe schouweGa naar voetnoot1026
 
Noch niet gerust, maer grief my zelven, en myn ziel,
 
Beloofze schat op schat, en wat haer oogh beviel,Ga naar voetnoot1028
 
Tot datze wankelde, en my reden gaf te schroomen.
1030[regelnummer]
Toen riep ik strax: nu blykt hoe gy zyt ingenomen.Ga naar voetnoot1030
 
Dees overspeelder, dus vermomt, is zelf uw man.Ga naar voetnoot1031
 
O trouwelooze vrou! gy zyt betrapt. ik kan
 
Het zelf getuigen. zy zwygt stil, en stom van schaemte
 
Verantwoort dit niet eens, en schuwde naer betaemte
1035[regelnummer]
Het achterdenkend huis, dien boozen bedgenoot,
 
En haete myne jaght en my tot in den doot,Ga naar voetnoot1036
 
Ook al het mansdom, en hunn' ommegang verbolgen,
 
Om zuivere Diane in bosschen na te volgen.
 
Ik, eenzaem en alleen gezeten onvereent,
1040[regelnummer]
Gevoele een knaeginge in het mergh van myn gebeent',
 
En bad vergiffenis, bekende myn misdaeden,
 
En dat ik in dees schult kon vallen onberaeden,
 
Indien men my bekoorde, en gave een ryke gift.Ga naar voetnoot1043
 
Zy om het quetsen van haer eere, eerst met een driftGa naar voetnoot1044-vlg.
1045[regelnummer]
Ter wraek', zich wreekende, gaet, door dit schult bekennen
 
Verzoent, naer huis met my, wien 't roude haer te schennen,
 
En slyt den tyt in vrede en vrientschap stil en braef.
 
Zy schenktme boven dit, als een geringe gaef,Ga naar voetnoot1048
 
Een' hont, haer van Diaen geschonken om te wennen,
1050[regelnummer]
Die zey: dit hondeken valtze al te snel in 't rennen.Ga naar voetnoot1050
 
Toen schonkzeme ook dien schicht, in myne hant gevat.
 
Lust u te weeten wat geluk dees schicht, zoo gladt
 
En handigh, met zich brengt; gy zult niet zonder redenGa naar voetnoot1053
 
U hoogh verwonderen om zulke vreemdigheden.
1055[regelnummer]
De veltgodinnen zyn gewoon door haer vernuftGa naar voetnoot1055
[pagina 656]
[p. 656]
 
De duistre orakels, daer het schrander brein voor suft,
 
t'Ontvouwen. hierom liep men niet, gelyk te vooren,
 
By milde Temis, om haer antwoort naer te spooren,
 
En dubbelzinnigheit, van outs in zwang en kraft.Ga naar voetnoot1058-59
1060[regelnummer]
Zy liet dees slofheit van het volk niet ongestraft,
 
Maer stuurde een wilt gedierte in 't out Tebaensch geweste,Ga naar voetnoot1061
 
Verdelghde mensch en vee. al 't lantvolk om de veste
 
Zat ingetoomt van schrik, de jeught, hierom vergaert,Ga naar voetnoot1062-63Ga naar voetnoot1063b
 
Spant netten op het velt. het dier sprong onvervaert
1065[regelnummer]
Door struik, en loozen strik, en over want en netten,
 
Hoe hoogh dees hingen. wat jaghthonden 't wilt bezettenGa naar voetnoot1066
 
Na'et slaeken, het ontslipt, en redt zich op de jaght,Ga naar voetnoot1067
 
In 't rennen sneller dan een vogel uit zyn kracht.Ga naar voetnoot1068
 
Altzaemen houdenze aen ik zoude Lelap slaeken.Ga naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
[Zoo hiet het jaghtgeschenk] dit trok, om los te raeken,
 
Het leizeel al zyn best, en raekt zoo dra niet los,
 
Of rende ons uit het oogh. men wist in velt en bosch
 
Niet waer het hontje was gestoven en gevlogen.
 
Men zagh noch hont, noch spoor: ja geen Gortynsche boogenGa naar voetnoot1074
1075[regelnummer]
Hun pylen slaeken met dees snelheit: en geen schicht
 
Vlieght sneller van de hant: geen slinger dryft zoo licht
 
Het loot door dunne lucht, als Lelap heen ging streven.
 
Een heuvel stont in 't velt, allengs in top geheven,Ga naar voetnoot1078
 
Hier steegh ik op, om best dees nieuwe jaght te zien.
1080[regelnummer]
Wanneer het snelle dier gevangen scheen in 't vliên,
 
Dan wist het Lelaps bek en scherp gebit t'ontglippen,
 
En loos geen rechte streek te houden, zich in 't wippenGa naar voetnoot1082
 
Op 't vlakke velt niet bloot te geven, maer heel ras
 
Den hont te loeren, die het op de hielen was,Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Zich in een' ronden ring te draeien, en 't bespringen
 
Des honts t'ontwyken door een' strik van veele kringen.
 
Dan is de hont het op de hielen met een vlugt,
 
En schynt te vatten, maer vangt ydle en dunne lucht.
[pagina 657]
[p. 657]
 
Ik woume met den schicht behelpen, en eens mikkenGa naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
Met myn gezwinde hant, en vattende voor 't wikkenGa naar voetnoot1090
 
Den schichtbant, zagh vast heene en weder, en zagh vremtGa naar voetnoot1091
 
Twee marmersteenen staen, op 't vlakke velt gestremt.Ga naar margenoot+
 
Gy zoudt gelooven dat d'een vlugte, d'ander baste:
 
Want zeker godt, indien oit eenigh godt iet schafteGa naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Met dieren, wou dat geen van bey den renstryt won.
 
Dus lang sleet Cefalus, van daer 't verhael begon,
 
Den tyt, en zweegh in 't endt, dies Fokus vraeghde in 't ende
 
Wat ramp dees jaghtspriet hem berokkent, welke elende.Ga naar voetnoot1098
 
Toen melde Cefalus het onheil van den schicht.
1100[regelnummer]
O Fokus, zeide hy, in mynen huwlyxplichtGa naar voetnoot1100
 
Was liefde, en blyschap, en genoegen met myn vrouwe
 
Eerst oorsprong en begin van alle mynen rouwe.Ga naar voetnoot1102
 
'k Zal u myn blyschap eerst ontvouwen door verhael.
 
O zoon van Eakus, het lustme u altemael
1105[regelnummer]
Myn heil en ongeluk eens weder voor te stellen,
 
Hoe blyde, en zonder datwe ons ergens inne quellen,Ga naar voetnoot1106
 
Ik met myn bedgenoot, en zy met haeren man
 
Te zaemen leefden, in een vrolyk echtgespan,
 
Elkandre lief en waert, en zy, hiertoe gekomen,
1110[regelnummer]
Had Junoos bedt niet voor haer huwelyk genomen,
 
Noch ik zelf Venus, of wie my gebeuren moght,
 
Geensins ten huwelyk voor Prokris aengezocht.Ga naar voetnoot1112-vlg.
 
Ik plagh, zoo dra de zon der bergen kruin bestraelde,
 
Ten bosch ter jaght te gaen, daer 't wilt den adem haelde,
1115[regelnummer]
En zonder winthont, paert en dienaer by den heer,
 
Of eenigh net. een schicht alleen was myn geweer.
 
Verzaet van wiltvang, zocht ik schaduwen te krygen,
 
En 't koele luchtje, dat ten heuvel af quam stygen.Ga naar voetnoot1118
 
In 't steeken van de zon des middaghs afgemat,
[pagina 658]
[p. 658]
1120[regelnummer]
Zocht ik een luchtje: my verlangde, en 'k wenschte datGa naar voetnoot1120
 
Een luchtje myne leên, nu jaegens moe, ververschte.
 
Dan plaght ik, 't heughtme noch, wanneer de lust my perste,
 
Te zingen: waey ay waey, zoet luchtje, herwaert aen,
 
En blaes met uwen aêm, door deze bruine blaên,Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
In mynen boezem, en verlicht den brant der toortse,
 
Die my verzengt en blaekt, gelyk een zomerkoortse.
 
Misschien voeghde ik hier by, liefkoozende in myn rust:Ga naar voetnoot1127-vlg.
 
[Myn nootlot brogt dit mede] en gy, myn lieve lust.
 
Ik was nu al gewoon te zeggen: o gy koestert,
1130[regelnummer]
Gy koestert, gy verquikt, gy onderhoudt en voestert
 
Myn leven. gy alleen zyt oorzaek dat ik losGa naar voetnoot1131
 
Deze eenzaemheit beminne, en lommer van dit bosch,
 
En uwen adem vang met mynen mont en lippen.
 
'k Weet niet wie deze spraek en stem my hoorde ontglippen,Ga naar voetnoot1134-vlg.
1135[regelnummer]
Door dubbelzinnigheit van zulke donkre reên
 
Geloofde dat de naem van 't luchtje, dicht op een
 
Geroepen, een godin most wezen van den velde,
 
Een schoonheit op wiens gunst ik hart en zinnen stelde.
 
Dees reukelooze mensch, aenbrenger van een' losGa naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Gedroomden laster, gaet onrustigh uit het bosch,Ga naar voetnoot1140
 
En brengt het Prokris aen, in ste van dit te dompelen,Ga naar voetnoot1141
 
En zegt, hy heeftme dit in 't eenzaem hooren mompelen.Ga naar voetnoot1142
 
De liefde is reukloos in 't gelooven uit den aert,Ga naar voetnoot1143
 
En, zoo men my vertelt, myn Prokris viel bezwaert
1145[regelnummer]
In zwym ter aerde neêr, en na een wyl bekomen,
 
Noemt zich elendigh, door het nimmer in te toomen
 
En strenge nootlot. zy beklaeght myn wufte min,Ga naar voetnoot1147
 
En stelt zich treurigh om dit ydel lastren in.Ga naar voetnoot1148
 
Zy vreesde voor het geen met recht niet stont te vreezen,
1150[regelnummer]
Een' lichaemloozen klank, en lastigh in 't genezen,Ga naar voetnoot1150
[pagina 659]
[p. 659]
 
En quelt zich hierom, als om een oprecht verhael.Ga naar voetnoot1151
 
Zy twyfelde evenwel, en sufte menighmael.Ga naar voetnoot1152
 
d'Elendige heeft angst hierin te zyn bedrogen,
 
En wil 's aenbrengers woort niet achten, als gelogen
1155[regelnummer]
En haeren man geensins verdoemen eer zy 't ziet.
 
Zoo dra de dageraet de schemering verliet,
 
Ging ik van huis ten bosch, en na de jaght by heggen
 
Vermoeit, in 't groene gras ter aerde nederleggen,
 
En roepen: luchtje, waey, ay waey toch herwaert heen.
1160[regelnummer]
Waey herrewaert. verquik verquik myn moede leên.
 
My docht terstont ik hoorde in 't roepen iemant zuchten,
 
En wist niet wie het was, en sprak, niet zonder duchten:Ga naar voetnoot1162
 
Koom herwaert, allerliefste: en onder dit gedruisch
 
Gaf een afvallend blad my weder een geruisch,
1165[regelnummer]
Dies waende ik of'er wilt moght schuilen gins of herwaert,
 
En schoot den vluggen schicht met mynen arrem derwaert,
 
En och helaes het was myn Prokris, root bemorst
 
Van eene dootquetsuure, in haere blanke borst.
 
Zy riep: wee my! zoo dra ik hier de weeklaght kendeGa naar voetnoot1169
1170[regelnummer]
Van myne gemaelin, myn lief, in deze elende,
 
Schiet ik, half zinneloos, flux toe op dezen kreet,
 
En vind haer hallef doot, zie springend bloet het kleet
 
Besprengklen, en, o wee, zy wou, zoo veelze konde,
 
Den schicht, haer jaghtgeschenk, noch trekken uit de wonde.Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Ik heffe 't lichaem op, my liever dan myn hart,
 
Met myn' verwaten arm, verbinde flux de smert
 
En bittre wonde met de sleteren, getrokken
 
Van haere kleederen, en poogh vast onder 't nokkenGa naar voetnoot1176-78
 
Het bloet te stulpen, en houde aen in droeven staet,
1180[regelnummer]
Datze ons, aldus besmet, niet stervende verlaet':Ga naar voetnoot1180
 
Doch haere kracht bezweek. de veege hier ter stede,
 
Nu met een aenzicht, naer de doot gezet alreede,
 
Brogt in het uiterste noch deze woorden voort:
 
Ik bidde ootmoedigh, om ons huwelyk en woort,
1185[regelnummer]
Om 't wettigh bedde, en om den wil der goôn hier boven,Ga naar voetnoot1185
 
Om myn verdiensten en weldaeden, waert te loven,Ga naar voetnoot1186
[pagina 660]
[p. 660]
 
Indien gy eenige noch schat in dit geval,
 
Om onze liefde en trou, die eeuwigh duuren zal,
 
Laet Luchtje geenerwyze ons huwlyxbed beklimmen,
1190[regelnummer]
Een eenige oorzaek dat ik neêrstygh by de schimmen.Ga naar voetnoot1190
 
Zoo sprakze, en toen verstont ik klaer en ongefaelt,
 
En zey hoeze in den naem van Luchtje was verdwaelt.Ga naar voetnoot1192
 
Maer och wat baetme dit! zy zeegh allengs ter neder,
 
En zoo veel krachten hier noch worstlen heene en weder,Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
Die waesemtze uit met bloet. zy starooght my noch aen
 
Bedrukt en bang, zoo lang haere oogen openstaen,
 
En ademt haeren geest in mynen mont en lippen,Ga naar margenoot+
 
Doch schynt geruster en nu veiliger t'ontglippen.Ga naar voetnoot1198
 
De helt verhaelde dit al schreiende, en bewoogh
1200[regelnummer]
En perste alle anderen de traenen uit hun oogh.
 
Hiermé tradt Eakus met bey de zoonen binnen,Ga naar voetnoot1201
 
En 't nieu geworven volk, gesterkt om prys te winnen,Ga naar voetnoot1202
 
Met vreught van Cefalus gewelkomt, als men plagh.Ga naar voetnoot1203
voetnoot*
OPSCHRIFT: 1e lezing: zevenste.

voetnootr. 2
hem.... herscheppende; foutief; Canterus: ‘na tevoren als proefstuk een ram in een lam te hebben veranderd’; vgl. vs. 432-vlg.
voetnoot3-4
verscheide.... gevoert; foutief; Canterus: ‘door verscheiden plaatsen gevoerd, die door vele herscheppingen vermaard waren’.
voetnoot5
alle zijn heirkrachten.... Parus; Canterus: ‘na van overal troepen verzameld te hebben, onder meer van (het eiland) Parus (ut et è Paro); vgl. vs. 634-vlg.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1 Kantschrift, oude uitg. Jazons; in 't Lat. is Iason driesilbig. - 12 oude uitg.: geen komma na melden. - 16 kantschr., oude uitg. Jazon, - haer.
voetnoot6
hem... verriet; foutief; Canterus: ‘toen Arne het (nl. Parus) voorheen verraden had’; vgl. echter bij vs. 640-vlg.
voetnoot9-10
het dier; Canterus: ‘de vos’; vgl. kantschrift bij vs. 1092; Hy doorschoot.... bestorf; toevoeging van V.
margenoot+
[Randschrift:] Iäzons zeetoght naer Kolchis.
voetnootvs. 1
Tesslers: Thessaliërs, voor: de Minyers, de Argonauten; zie Bk. VI, vs 981; en vgl. vs. 179, 186; bruisden; van bruizen; elders brui(s)schen; vgl. Van Helt. I blz. 35.
voetnoot2
zagen; Ov. ‘hadden gezien’; vgl. vs. 5: was... gedreven; Fineus: Phineus, een andere dan die uit Bk V; een Thracies koning en waarzegger, die o.m. wijl hij geheimen der goden verklapt had, door dezen met blindheid was geslagen, terwijl de Harpyen (half mens, half vogel, met meisjes gelaat) zijn spijzen roofden of bezoedelden; de sage wordt ook anders verhaald; vgl. Eneas, Bk. III, vs. 299-vlg.
margenoot+
[Randschrift:] Fineus elende.
voetnoot3
nacht; H. over het figuurl. gebruik daarvan.
voetnoot4
ellendigh; 1e lez. nootdruftigh.
voetnoot5
Versta: door Calaïs en Zetes; Bk. VI, vs.971-vlg.; jeught: jongelingen.
voetnoot6
harpy, voor het meerv.; gespitst... pooten: voorzien van spitse kromme poten (kraeuwels); deelw. van spitsen.
voetnoot8
Grieken: Griekenland; zorghelyk; vgl. Bk. VI, vs.353.
voetnoot10
De constructie maakt de indruk van een meng-constructie: 1. door ... heen; 2. zoo ... te boven; opstaan te boven raeken ook in absoluut gebruik mogelik is; vgl. Wdb. N.T. III 851-vlg.
voetnoot11
Fasis: Phasis, een in de Zwarte Zee uitstromende rivier in de landstreek Colchis.
voetnoot12
ten hove, nl. van koning Aeëtes, zoon van de zonnegod en vader van Medea; melden, verl. tijd.
voetnoot13
gulden vlies: de goude vacht (Bk. VI, vs. 982) van de ram, waarop Phrixus en Helle, kinderen van Athamas (Bk. IV, vs. 564; 634-vlg.) en Nephele waren gevlucht voor hun stiefmoeder Ino. Iason, Aeson's zoon, werd door zijn oom Pelias uitgezonden om de gouden vacht terug te brengen naar Thessalië; zie nader Kleijntjens en Knippenberg, Van Goden en Helden.
margenoot+
[Randschrift:] Medea verlieft op Iazon, en haere bekommeringen.
voetnoot16
Medea; vgl. voor dit gedeelte Dl. IV, blz. 375-vlg.; en Ovid. aen de nijdigen, vs. 21-vlg.
voetnoot19
reên; Lat. ratione, ‘verstandelike overweging’; 't kan enkv. of meerv, zijn; vgl. Van Helten I blz. 74-vlg.
voetnoot21
alle; vgl. bij vs. 1102.
voetnoot22
wat godt: welke god; Lat. nescio quis deus obstat: ‘een of andere godheid staat u in de weg’; V. vertaalde alsof er obstet (conjunctief) stond; vgl. bij vs. 67; en Bk. X, vs. 866; tot den hals verlegen: geheel radeloos.
voetnoot23
verhindren: tegenwerken; 1e lez. verblinden.
voetnoot26
voorwaerde, nl. de moeilikheden uit vs. 15; 1e lez.; vaders wetten al te straf zyn voor ons (2. hun) krachten; naar Lat. iussa, ‘bevelen’.
voetnoot27
valt hem; nl. inderdáád.
voetnoot30
zorgh: vrees.
voetnoot30-33
De pointe van 't Latijn si potes.... si possem is bij V. verloren (vs. 30 naer uw vermogen; vs. 33 zoo ik kon; wel beraeden: Lat. Lat. sanior, ‘gezonder (van zin)’.
voetnoot34
verrukt: sleept.
voetnoot35
het hart; in dit verband weinig gelukkig voor mens: ‘verstand’.
voetnoot36
Weergave van 't beroemde: video meliora proboque, deteriora sequor: ‘ik zie wat beter is en keur het goed, en toch: het slechtere jaag ik na’; door dees smart; 1e lez.: door dien gloet; oorspr. rijmend op gemoet (vs. 31); de vv. 32-35 zijn nl. toegevoegd.
voetnoot40
die uit d'andere werrelt quam; door Van Lenn. verstaan als: ‘die de hemel weet waar van daan gekomen is’, en ‘te gemeenzaam’ geacht; 't is echter Lat. alieni orbis ‘van een andere wereldstreek’.
voetnoot48
geval: omstandigheid.
voetnoot49
neen, zy raektme enz.; Ov. ‘mijn gemoed altans enz.’
voetnoot50
de stieren; vgl. vs. 165-vlg.
voetnoot52
vernielen; Lat. afflabitur: ‘hij zal toegeademd worden’, en dat wel met vlammen; scbrap staen; Lat. concurret: ‘hij zal handgemeen worden’; en beducht; niet bij Ov.
voetnoot53
hun gezaeit gebit; onjuist; zie vs. 187-vlg.; de vyanden ontstaan uit dat gebit.
voetnoot54
en... loopen; Ov.: ‘of de vreselike prooi worden van de begerige draak’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 57 opgetogen; oude uitg.: opgetoogen. - 59 oude uitg.: geen komma na sterven. - 68 heilanden; zie beneden.
voetnoot59
En waerom enz.: waarom zie ik het zelfs niet aan, dat hij enz.
voetnoot62
een aertsch gebroetsel; dit bedoelt Ov. van de vyanden van vs. 53; aertsch; Lat. terrigenas: uit de aarde geboren.
voetnoot64
daer het gelt: als 't er op aan komt; Ov.: ‘dat verhoeden de goden’.
voetnoot65
Ov.: ‘Hoewel ik dat niet moet afbidden, maar (zelf) bewerkstelligen’; dryven: bedrijven, tot stand brengen.
voetnoot66
Of zal ik; dit of past niet in de gedachtegang; ‘zal ik dan enz.’; styven: helpen.
voetnoot67-68
En weete ik niet wat gast enz.; Ov.: ‘en zal door mijn hulp ik weet niet welke vreemdeling enz.’; ook hier (vgl. vs. 22; 106; 1134) heeft V. de constructie met nescio quis niet onderkend; geborgen, geberght, ‘gered’; over de buiging H., die een dergelijke variatie natuurlik niet waardeerde; zyn heilanden verkort: zijn weldoeners te kort doet; wschl. moet ondanks het hs. heilandin gelezen worden; deze wijziging is oorspr. niet van Van Vloten (Van Lenn. XII 264), maar van H. afkomstig (Proeve); het Latijn geeft geen uitsluitsel.
voetnoot71-72
andren meer.... my; de opvatting door Bi. gehouden, door H. mogelik geacht, dat meer bij andren behoort (meer andren) moet verworpen worden; het is een nadrukkeliker uitingsvorm voor: ‘indien hij anderen meer bemint dan mij’; Ov.: ‘indien hij in staat is, een andere boven mij te stellen’; van de constructie: comparatief gevolgd door boven (door Bi. ‘wanspraak’ genoemd) een aantal vbb. uit oudere geschriften bij H.
voetnoot73-74
mynen (van myne); opzicht; beide woorden kunnen zowel ‘gelaat(suitdrukking)’ als ‘houding, voorkomen’ betekenen; Lat. vultus.... nobilitas animo: ‘gelaat (of ook: voorkomen) .... adeldom van gemoed en geest’.
voetnoot76
uitstryken; vgl. Bk. VI, vs. 140.
voetnoot78
en de Hemelgoôn enz.; Ov.: ‘en ik zal enz.’
voetnoot81
vertrek: stel uit: waert beminden: beminnenswaardige; vgl. Bk. VI, vs. 920; en voor de buiging Bi., die haar afkeurt.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs.88 oude uitg.: na vader geen komma. - 98 uitvlugten wschl. aaneen; oude uitg.: uit vlugten.
voetnoot82
uw hanttrou: de belofte (met handslag) van u te trouwen; vgl. Wdb. N.T. V 2016; (H. verstond het hier als ‘trouw, naamelijk de uiterlyke plegtigheid, in het voltrekken van een huwelijk gebruikelijk’); Lat. tibi se semper debebit Iason (‘voor altijd zal I. aan u zijn behoud te danken hebben’), door V. dan opgevat als: ‘hij zal altijd zichzelf aan u verschuldigd zijn (om te trouwen)’; wegens V.'s eeuwigh zou nochtans ook H.'s opvatting als ‘trouw, huwelik’ de juiste kunnen zijn; of: ‘trouwbelofte als onderpand van eeuwige trouw’.
voetnoot83
bruit: vrouw.
voetnoot84
moeders, nl. der Argonauten.
voetnoot85
In eerdere lez. verving V. de spelling Griexe door Grieksche; zo ook vs. 101, e.e.; Bk. XIII, 135; 139; Bk. XIII, vs. 472 schreef hij aanstonds Griekschen.
voetnoot89
Waerom toch; juist ware: Waerom niet? De komma na vader kan als léésteken bedoeld zijn; zij is echter in 't volgende niet herhaald; vgl. bij vs. 750.
voetnoot90
veracht; Lat. barbara, ‘onbeschaafd’; 1e lez.: Myn lant barbarisch, en; 2e: Myn lant in 't noorden leght.
voetnoot92
Versta: ‘mijn zuster steunt mijn gevoelen, dat ik deze tocht moet ondernemen’.
voetnoot93
Een godtheit... voort; Ov.: ‘de machtigste god (d.i. Eros; aldus bij Schrev., maar nog niet bij Farn.) is in mijn binnenste’, en blijft dus bij mij: V. verstond: ‘een machtige god werkt in mij’; niet = niets.
voetnoot94
een grooter: iets groters; vgl. Dl. III, 303: 91 een beter; veel duizent onderzaeten; niet bij Ov.
voetnoot95
titel: eretitel, de roem; gansch; onjuist; Ov. ‘de Achiviese jongemanschap’, nl. de Argonauten; Achaie, voor Griekenland; alleen; bij 't volgende.
voetnoot99
Om; (finaal: om te bereiken) naar; het gansche (nl. Medea's) lant.
voetnoot100
en, met klemtoon; zien past weinig bij Ezons telgh.
voetnoot101
daer bedreven: daar aangekomen; of: zover gekomen; niet bij Ov.; enigszins te vergelijken Wdb. N.T. II 1232 C.
voetnoot104
De plaatsing van de komma, vóór om hoogh, is opvallend; naar de zin behoort in ieder geval om hoogh bij 't voorafgaande; vgl. bij vs. 750.
voetnoot106-vlg.
Wat... niet; de vertaling berust op de drukwijze Quid? quod nescio qui etc., i.p.v. Quid(,)quod etc., d.i.: ‘Wat zou 't, dat ik weet niet welke rotsen enz.’; over V.'s vertaling van nescio qui, die zich ook doet gelden in Kenne ik (vs. 108), Is my bekent (vs. 111), vgl. bij vs. 67; Van een zeestorm spreekt Ov. hier niet; het gevaar der rotseilanden (de Symplegaden, aan de ingang der Zwarte Zee) bestond hierin, dat zij voortdurend tegen elkaar dreven, en ieder schip, dat er tussen door voer, verbrijzelden.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 110 oude uitg.: uit worpen. - 120 hs. uwe. - 129 oude uitg.: komma na was.
voetnoot108
Charibdis: Charybdis, draaikolk in de engte van Sicilië, tegenover de Scylla; in de mythe een monster; zorghelyk: vreeswekkend; naer: akelig.
voetnoot111
Scille: Scylla (zie bij vs. 108), zeemonster, met zes honden aan 't onderlijf, die mensen uit de schepen roofden; vgl. Bk. XIII, vs. 1027-vlg. Ch. en Sc., die ver uit de route lagen, staan hier als vbb. van de verschrikkingen der zee.
voetnoot114-vlg.
Genomen.., helt, en... ontzie: vooropgesteld mijn liefde, vrees ik enz.; genomen.... helt, voor Lat. tenens, quod amo: ‘bezittend wat ik lief heb’ (quod als voegw. opgevat).
voetnoot117
noch, nl. ondanks de noot.
voetnoot119
Weer een keer in 't zelfgesprek: ‘Maar verbeeldt ge u enz.’?; laet.... voorstaen; H.; vergelijk Boek IX, vs. 657.
voetnoot123
billykheit: het goede (rectum); godtvruchtigheit; vgl. Bk. I, vs. 174.
voetnoot125
Hekate; godin der tovenarij; vgl. Dl. II, 666: 610.
voetnoot126
wyde, verl. tijd; hs. oorspr. wydde; de 2e d geschrapt.
voetnoot127
verkout; met is te verbinden; 1e lez.: En is alree verzet (in haar sterkte hersteld; vgl. De Bo: ‘herzetten, herplaatsen, herplanten’), en haere min verkout.
voetnoot133
alleens: juist zo.
voetnoot137
Versta: ‘dan op die dag’.
voetnoot142
hangelt: hengelt, draait; 1e lez.: En staert op dit gezicht; 2e: En hangt hem op de zy.
voetnoot143
de helt; 1e lez.: de gast (hospes: ‘gast’, of ‘vreemde’).
voetnoot147
zorghelyk: hachelik.
voetnoot149
rechte waerheit; Lat. veri, hier: ‘wat recht en goed is’.
voetnoot151
geborgen: gered.
voetnoot153
de godtheit van dit wout; niet als bijstelling bij Hekaté; maar ‘de godtheid die soms in. dat woud mocht wonen’, Ov.
voetnoot154
ten schoonvaêr; Ov. ‘bij de vader van zijn schoonvader’; vgl. bij vs. 12. Let op het genus-gebruik.
voetnoot159
naer 't pallais; naar de lezing in tecta: andere lez.: in castra: ‘naar zijn schepen’.
voetnoot162
sterk: sterk in aantal; vgl. Bk. V, vs. 425.
voetnoot163
staet; Ov. ‘zat’.
margenoot+
[Randschrift:] Vierblazende stieren.
voetnoot166
nevels, dampen; Lat. vaporibus: ‘gloeiende adem’.
voetnoot167
diamanten snuit; Lat adamanteis naribus: ‘stalen neusgaten’, gelijk V. bij Schrev. in een aant. op deze passus had kunnen lezen; vgl. Bk. IV, vs. 380.
voetnoot169
kalkkolk; Ov. spreekt van kalkovens, uit aarde (aarden tegels) opgetrokken (terrena fornax); plagh: pleegt; soezen; met histor. oudere en dial. oe naast suizen; vgl. Bk. IX, vs. 336,; kissen; vgl. Bk. VI, vs. 883.
voetnoot170
slissen: lessen, blussen; vgl. H., die o.m. uit W. Silvius aanhaalt: levendich ongeblust calck, en uit Hooft (Baeto, vs. 229): steenkallek ongeslist; alsook vs. 183: myn lust te slissen; vgl. nog Dl. II, 644: 178; de verwantschap met slijten ook reeds bij H.; de toepassing op kalk is uit die op brand ontstaan; zie nog Bi.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 185 oude uitg.: na wonder 'n komma. - 191 hs. komma na moeder geschrapt, na op uur geschrapt, daarna herplaatst; oude uitg.: na op uur geen komma.
voetnoot171
kraekt: knettert.
voetnoot172
ontsteekt: naar buiten ontbrandt; dorst; ten onrechte zegt H., dat V. in Hsch. overal deze verl. tijd gebruikt; ofschoon niet steeds blijkt, of durf, derf verl. tijd dan wel histor. praes. is; vgl. Bk. II, vs. 349; V, vs. 376; VIII, vs. 1013; XIII, vs. 11, vs. 485; XIV, vs. 40.
voetnoot173
aen 't vertoornen; vgl. Bk. VI, vs. 904; 1e lez.: dees moordaedigen vertoornen, gewijzigd om een onderschikkende constructie te bekomen.
voetnoot175
gekloven; vgl. Bk. V, vs. 488; XIV, vs. 834: daarnaast gekloofd, Bk. VIII, vs. 895, e.e.; H. betoogt op ontoereikende (vgl. ook Bi.) gronden, dat 't gekloofd moest zijn, alsook dat voor V. gekloven ook bij kloven zou behoren, niet bij klieven, dat V. nergens gebruiken zou; vgl. Van Helten, V.T. I blz. 34; Bk. VIII, vs. 895.
voetnoot179
belaên: bekommerd.
voetnoot186
gunst: aanmoedigend geroep.
voetnoot187
den draeketant; voor 't meerv.; het lidw. den ware beter weggebleven; het waren tanden van de door Cadmus gedode draak, waarvan een deel op Pallas' raad door Cadmus gezaaid was (Bk. III, vs. 118-vlg.), een ander deel door Pallas aan Aeëtes was geschonken; vgl. Virg. Lantged., II 211-vlg.
voetnoot189
een sap; gifsap; 1e lez. met venyn; de Lat. tekst doet niet duidelik blijken (Florianus ontliep de moeilikheid), of de grond dan wel de tanden door 't gif gedrenkt zijn, en wordt dan ook verschillend verstaan; V. neemt het eerste; in ieder geval is 't gif van de tanden afkomstig, hoewel Ov. 't niet uitdrukkelijk zegt, en dit heeft V., blijkens een (sap) niet gezien; vgl. vs. 207, waar hij met 't sap daarop terugwijst; zie de aant.
voetnoot191
H. over der moeder i.p.v. zyner, van zyne, ‘door Vondel doorgaands, gelijk hier, met bevalligheid’ gebruikt; vgl. Bk. IX, vs. 488; XIII, vs. 37.
voetnoot194
bekleeden; vgl. Bk. VI, vs. 576.
voetnoot195-96
na dat, gevolgd door 'n niet-voltooide tijd, vgl. Bk. V, vs. 401, 414; des menschen; ook 't Lat. heeft het enkv., maar de analogie met het eerste lid der vergelijking (hominis speciem) komt in V.'s menschenvorrem (vs. 192) niet uit.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 209 oude uitg.: Hier onder. - 216 oude uitg.: geen komma na gy.
margenoot+
[Randschrift:] Draeketanden in gewapende mannen.
voetnoot198
aengeboren: met hun ontstaan meegekregen.
voetnoot199
geweer: wapen.
voetnoot201
Emonie: Thessalië; Bk. I vs. 686 Emonye, met andere klemtoon.
voetnoot203
verzagh: beveiligde (tutum fecerat); vgl. Stoett, Moortje, vs. 1479.
voetnoot205
zulk een menighte; in betekenis ongeveer gelijk aan een bijw. bep. (‘in zo groten getale’), maar overigens op te vatten als 4e nv. bij zagh, evenals hen (vs. 204).
voetnoot206
opgespannen; vgl. vs. 818.
voetnoot207
't sap; voor gramina: ‘kruiden’, dus niet het gifsap van vs. 189, maar de toverkruiden van vs. 157.
voetnoot208
tovervaers: (carmen) toverspreuk; vergelijk vers 221; straf: krachtig (bnw.).
voetnoot209
verdaeght: roept te hulp; treken: kunstgrepen.
voetnoot210
om zich te wreeken: als tegenaanval (zonder 't begrip van ‘wraak’).
voetnoot211
steen; op raad van Medea nl.
voetnoot213
verwoeder; vgl. Bk. VI, vs. 864; Bk. VIII, 610.
voetnoot216
gy: Medea; bloem der jeught; 1e lez. maeght.
voetnoot218
Noch; met klemtoon.
voetnoot222
ongoôn; Ov. spreekt slechts van ‘goden’, niet bv. van barbaarse, niet-Griekse goden; H.: ‘dit is ontrent of wy, het werk van een' Roomsgezinden vertaalende, den Paus noemden zijn Onheiligheid’; Van Lenn. merkt daartegen op, dat de door M. aangeroepen goden geen hemelse, maar helse waren, en vergelijkt de plaats in Dl. IV, vs. 97: door tovery En ongoôn (‘onechte goden’); Schrev. Diis inferis; vgl. bij vs. 363.
voetnoot225
gouden; wijl er nl. de gouden vacht aanhing.
voetnoot227
vergeetsap; Ov. gebruikt Lethaeus, d.i. evenals de onderwereldse Lethestroom vergetelheid, i.c. slaap, teweegbrengend.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 234 oude uitg.: Atheene; vgl. vs. 556, vs. 681, vs. 700, vs. 1002. - 239 't wierookvat, oude uitg.: wierookgeur. - 243 oude uitg.: genooten. - 254 oude uitg.: verliet, heentrekkende ongezegent.
voetnoot228
dat: zodanige woorden die.
margenoot+
[Randschrift:] De slaep des waekenden draex.
voetnoot231
Vgl. aant. bij vs. 318.
voetnoot232
moedigh: fier.
voetnoot234
zegenryk; vergel. Bk. IV, vs. 842 e.e.; Athene; naar de foutieve lezing Cecropios portus, door Farn., Schrev., de Heinsii verworpen; andere lezing: Iolciacos portus: de Iolciese haven, d.i. van Iason's vaderstad Iolcus in Thessalië.
voetnoot237
kooren: tempels.
voetnoot238
gulden: met goud overtrokken; vgl. vs. 589; zoals ook in de Odyssee, III 384, gelezen wordt; de 1e lez. gouden werd wel niet om semantiese redenen gewijzigd (vgl. vs. 319), maar wegens de klankovereenkomst met outer.
voetnoot239
zwaeien 't wierookvat; Ov. ‘zij laten wierook in de vlammen smelten’; heeft V. alleen om poëtiese motieven de op zich zelf fraaie wijziging in wierookgeur (zie Tekstkr.) aangebracht? wilde hij de zakelike voorstelling korrigeren, dan is hij, door zwaeien te behouden, niet ver genoeg gegaan.
voetnoot242
troost: hulp; vgl. Bk. I, vs. 710; vroomen: dapperen.
voetnoot247
deught: weldaad.
voetnoot248
door 't mindren van myn jeught; Ov.: ‘ontneem (enige) aan mijn jaren’; ‘door de levenstijd van mij, jonge man te bekorten’.
voetnoot250
Versta: ‘Maar wat zouden ze niet vermogen?’.
voetnoot253
herdenkende; daarbij als onderw. ‘zij’ te denken; 1e lez.: Niet onbeweeght. ook wort haer hart m.r.b., Als zy herdenkt hoe zy haer; vgl. Bk. V, vs. 335, 496.
voetnoot256
Tegen H., aan wie dit woort uw' mont ‘beter zou behagen’ terecht Van Lenn.: ‘zou dat dit fraai klinken?’ Ook Bi. verkoos de manier van V.: ‘in het algemeen geeft het voorgaan van den dativus ‘meer kracht’; vgl. Overdiep, Zinsvormen 23-vlg.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 263 oude uitg.: Mijn. - 268 oude uitg.: geslooten. - 269 oude uitg.: geen komma na glans.
voetnoot259
dat schutte Hekaté; Lat. non sinat hoc H.: ‘dat zou H. niet toelaten’; Valent. vertaalt als V.
voetnoot265
aenslagh en vermeetenheit: gedurfde onderneming.
margenoot+
[Randschrift:] Medeaes tovery.
voetnoot266
Het was dry nachten; H. acht dit beter dan het waren enz.: dit ‘moet genomen worden als Het leedt zeven jaaren’, waarin naar zijn mening ‘het de beteekenis heeft van daar’, als in: ‘daar is'er, die meenen enz.’ (vgl. zijn aant. op Bk. X, vs. 1032), van welke constructie hij de oudheid aantoont, nochtans zonder haar uit V. te bewijzen, en zonder te zien, dat het enkelv. bij (het oorspr. zelfst. en enkelvoudige) veel (bv. ‘daar is'er veel’) zijn verklaring vindt in de oorspr. waarde van ‘veel’ (vgl. Van Helten, II blz. 124), en zeker een uitgangspunt is voor het ruimer gebruik van het ekv. bij daar; voor het vgl. bv. Wdb. N.T. VIII, 2223 (het lijdt); in het is dry nachten is dry n. als bep. te beoordelen; is congrueert met het onbep. onderw. het; vergel. nog Bi.
voetnoot266-67
Versta: eer de maan vol was; haer schynsel maghtigh te sluiten: bij machte haar horens saam te brengen; vgl. vs. 41.
voetnoot270
met opgeschorte kleeden; Valent. terecht: ongegort; Bk. I, vs. 467 heeft V. het juiste: onopgeschort; vgl. de aant. ald.; kleeden; deze meerv. vorm niet bij Van Helt. I blz. 67.
voetnoot274
slangen; ondanks Farn. vatte V. serpens als 't znw. op, niet als particip.; de Lat. tekst is onzeker; piepen, voor 't sissende geluid van slangen, als schuifelen; vgl. Dl. III, 145: 563; Dl. IV, 377: 84; sist en schuifelt, proza-En., Bk. XI, tegen 't einde; vgl. H.
voetnoot279
drywerf; vgl. Horat., XXII Gezang.
voetnoot280-82
naer: angstwekkend. In huilt en geeuwende, ‘de mond opsperrend’, (vs. 282) heeft V. twee verschillende lezingen van het Latijn (ululatibus; hiatibus) gecombineerd.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 288 oude uitg.: opkoomende. - 293 oude uitg.: gesprooten. - 311 oude uitg.: uwen hulp; H.: uwe hulp.
voetnoot287
dryvoudige nachttroni; Ov.: ‘driehoofdige Hecate’; zij werd met drie hoofden of drie lichamen voorgesteld.
voetnoot290-91
aerde; Lat. Tellus, godin der aarde (maar Farn. tellus). Versta: ‘die de toverinnen van krachtige kruiden voorziet’.
voetnoot296
hun bewust; vgl. Bk. VI, vs. 242.
voetnoot298
Ook toen ik; deze verbinding niet bij Ov., bij wie de verbazing der oevers alleen de rivieren betreft; gezang; Lat. cantus, toverspreuken, als de toverzangen van vs. 289; wilde; 1e lez. zoute.
voetnoot299
met een vlugt; vgl. Bk. VI, vs. 506.
voetnoot301
verdaegen; vgl. vs. 209.
voetnoot302
holp: deed; (gewoner is de verbinding met aen 't; vgl. vs. 315 holpt in slaep; de zegswijze had aanvankelik wel een ironiese tint.
voetnoot303
zelfwasse: levend, uit de bodem rijzend; als een van zelf gegroeid gewas; vgl. Bk. III, vs. 196 zelfgewassen puim; Bk. V van zelf gewassen (wilgen); Dl. III 455: 597 zelfgewassen boom, ‘in 't wild gegroeid’; H.; Bi. keurde zelf(wassen) voor: van-, of uit-, of door zich zelf, af; verl. deelw. zonder ge- is in hoofdzaak Nd. Holl.-Fries.
voetnoot305
loeide; voor mugire, hier: ‘dreunen’; bij Ov. is sprake van 't sidderen der bergen, en 't dreunen van de bodem; vgl. Bk. XI. vs. 507; de geesten: de schimmen (manes); vgl. Bk. VI, vs. 730.
voetnoot307
Vgl. Bk. IV, vs. 447-vlg; Ov. spreekt van bekkens uit koper van Temesa, een mijnstad in Beneden-Italië; vgl. Bk. XV, vs. 940.
voetnoot308
in arbeit gaet: in last komt; de zegswijze heeft gewl., maar niet hier, in letterl. of overdr. zin, op ‘baren’ betrekking; vgl. Bk. II, vs. 397; dicht, vgl. gezang, vs. 298.
voetnoot309
grootvaêrs: van de zonnegod; vgl. vs. 12; de voorstelling van de zonnegod en zijn wagen wordt (niet bij Ov.) in twee bestanddelen: zon en wagen, ontleed; vgl. vs. 364.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 323-25 zie onder. - 329 oude uitg.: opgevloogen. - 333 oude uitg.: gesteegen.
voetnoot317
wachter; nl. de draak; doortrapt: listig (maar zonder ongunstige bijbetekenis; vgl. Dl. III, 218: 520).
voetnoot318-19
gouden ooft; gulden vlies; Lat. alleen aurum: ‘het goud’; d.i. het gulden vlies; de foutieve gedachte werd V. bijgebracht door de omstandigheid dat het g. vlies aan een boom hing, alsook door verwarring met de Hesperiden-sage; zo had V. vs. 231 eerst geschreven: Aldus geraekt de helt aen 't gouden boomgaertooft (aurum), daar echter is de fout hersteld.
voetnoot319
dierbaer; vgl. Loofw. vs. 13; gulden; i.p.v. het ten halve geschreven gou(den), wegens gouden vs. 318; vgl. vs. 238; mangelt my: heb ik nodig.
voetnoot321
te leveren: (op te leveren), te maken; vgl. vs. 413; Dl. II, 812: 103 levert wys; Dl. III, 165: 256 ontfanckbaer te leveren; ald. 226: 763 sal levren thuys; beschikken: verschaffen.
voetnoot322
de starren zullen haar weg verlichten.
voetnoot323
draekevlugt: gespan van vliegende draken; 1e lez. vliegende gespan; vgl. Loofw. vs. 189.
voetnoot323-25
hs. en oude uitg. na vs. 323 geen leest., na vers 324 een punt; dit vers is 't laatste van 'n ro-blz.; vandaar wsch. de punt; H. drukt na beide 'n komma, zo ook Van Vloten; Ov.: ‘en niet tevergeefs verschijnt daar de wagen, getrokken door de nek van gevleugelde draken’; ydel: vergeefs; vgl. Bk. VIII, vs. 484; effen: juist.
voetnoot327
streelt.... toom; Ov.: ‘streelt de ge-teugelde nekken’.
voetnoot328
mondteugel; 1e lez. paertsteugel.
voetnoot330
Tessalie, en het lustdal; Ov.: ‘het Thessaliese Tempe’; vgl. Bk. I, vs. 686-vlg.
voetnoot331
Kreten; naar een, minstens zoals V. haar ondanks Farn. verstaat, verwerpelike lezing (cretis); de plaats in 't Lat. is onzeker; de tocht van Medea beperkt zich tot Noordel. Griekenland.
voetnoot332-34
In de opnoeming der bergen Pelion, Othrys, Pindus en Olympus beschrijft Ov. een kring om geheel Thessalië; Tempe ligt tussen Olympus en Ossa; de Olympus noemt Ov. ‘hoger dan de Pindus’ (V. op den Olimp.... heene).
voetnoot335
Ten deel, bij plukt; de weerslag is: maeit een deel.
voetnoot337
metaele; H. betoogt, dat men in ‘goed Duitsch’ schrijft metaelen zein, ‘want het is eene eigenschap der Stoffelyke Bynaamwoorden, dat zij altijd eindigen in EN’, zonder onderscheid van geslacht; hij onderzoekt mede, hoe in Hsch. V.'s praktijk was, in de drie geslachten van het ekv. en in het meerv.; zein: sikkel; de vorm is dialekties nog bekend; V. bezigt ook zeissen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 358 eizen; uitg. van H. foutief, maar in de Proeve verbeterd, elzen; zo ook Ho.; Vondel schreef eerst: verbene. Latijn: verbenis (abl. plur.).
voetnoot338
Apidaen en de verder genoemde zijn rivieren in Thessalië; vgl. Bk. I, vs. 703-vlg.
voetnoot340
Peneus; uitspr. -uis (zoals ook Bk. I, vs. 541, 607, 656, 687 onzeker, Bk. II. vs. 327); hier 1e lez.: en Peneus (d.i. Penéüs) groenen zoom; Lat. uitspr.: Penéüs, Gr. Peneios.
voetnoot341
Sperchius; -íus; 1e lez. (met onjuiste klemtoon): Van Sperchius; Gri. Spercheios; vgl. Bk. I, vs. 703; Bk. II, vs. 337.
voetnoot342
Bebe: Boebe, meer in Thessalië; vol levens; Lat. vivax: ‘levenskracht bevattend, onsterfelik makend’; uit te kiezen: tusschen andere gewassen te vinden.
voetnoot343
Eubeeschen; versta: tegenover Euboea; Antedon: Anthedon, havenstad (niet: stroom) in Boeotië; onbekent, bij groen; Ov.: ‘toen nog niet alom bekend geworden door de verandering van Glaucus’ (vgl. Bk. XIII, vs. 1258-vlg.; V. bedoelt dat aan 't geval van Gl. de onbekendheid bleek (onbekende bladen).
voetnoot350
stroopen: leggen af.
voetnoot352-53
schuwde.... te raeken; om nl. niet door aanraking van 'n man (niet: ‘van haar man’) haar toverkracht te verliezen; bedaeren: te land komen (vgl. Wdb. N.T. II, 1125; Van den Bosch op Granida vs. 1375, die deze betekenis vermoedt in Geusevesper vs. 20); of: tot stilstand komen.
voetnoot357
Hebe; (voor de versmelting Boek VI, vers 212; Ovid. Iuventa: de Jeugd(godin), beantwoordend aan de Griekse Hebe; een schenkerin, voor 't lidw. vgl. Bk. VI, vs. 969; blijkens de 1e lez. Hebe, de god(d)in schreef V. hier een wegens de eis van het vers.
voetnoot358
eizen; Lat. verbenis, door V. elders herhaaldelik vertaald met yzerkruit, zo bv. En. XII, vs. 185; Kiliaen geeft behalve ijser-hard, ijser-kruyd ook eysen-kruyd, eysen-hart, verbenaca, sagmen; Ger. (d.i. Germanice, Duits) eysenkraut, eysenhart; de vormen met ey, ei zijn dus kennelik de Duitse (Hd. Eisen, ‘ijzer’), en eisen is een verkorte vorm (als baai uit baaitabak e.d.); in 't Wdb. van Montanus wordt verbena vertaald met ‘yzer-kruydt, verbene, geheilight kruid, oft tacken op gewijde plaatzen gepluckt’; deze algemene betekenis, van: kruiden of twijgen van laurier, olijf, mirt, e.d. voor godsdienstige doeleinden gebezigd, is door Ov. bedoeld; Meyer: ‘strooykruidt, yzerkruidt, yzerhardt, kerkkruidt’; vgl. H., ook op vs. 568; Florianus: ‘verbenen oft ijseren hart’; Valentyn; eisen-kruid.
voetnoot359
in het lant; 1e lez.: in den gront.
voetnoot360
stelde offerhanden toe; Lat. sacra facit, ‘begint het offer’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 371 oude uitg.: geen komma na slaep.
voetnoot361-62
Vgl. Eneas, Bk. V, vs. 106-vlg.; blijkens eerdere lezingen volgde V. eerst de lezing van Farn.: mellis, ‘honing’, i.p.v. wyn.
voetnoot363
onderaertsche goôn; 1e lez. zwarte(?) en valsche goôn; vergel. vs. 222.
voetnoot364
aller zielen godt: Pluto, de heerser der onderwereld.
voetnoot365-68
bruit; vgl. vs. 83; Versta: ‘dat zij niet toestaan, dat door het storten van zijn bloed zijn leven zou verkort worden’; vgl. vs. 401-402; jaeren: zijn jaren; minderen. transitief; de godt... stoel; absol. constructie: ‘toen de god gepaeit was’.
voetnoot370
op 't altaer; beter: bij (de altaren); vgl. vs. 372.
voetnoot375
aen de eene zy: opzij, weg.
voetnoot377
barrenende: brandende.
voetnoot378
die.... waren; Lat. multifidas: ‘vaak gekloofd’.
voetnoot381
de plassen; Ov. ‘water’; zij schrijdt om hem heen met reinigend gebaren.
voetnoot382
1e lez. Met zwavel; komma na plassen weggewist; terwylze hierop passen (toezien); niet bij Ov., en in strijd met vs. 375.
voetnoot383-88
verziet: verziedt, raakt aan 't zieden (fervet); vast: onderwijl; snyt is hier op te vatten als een veralgemenend niet-praesenties praesens, hier minder passend; vgl. de oudere lezing, die deels enger aansluit bij het Lat.: .... in den ketel, dat het schuimt, En 't vier den wortel kookt, een' wortel in de ruimt' Van 't groene (2. vette) Emonie gesneden met haer handen Zy smyt er in gesteent', geraept aen d'oosterstranden Omtrent den oceaen. Zy worpt'er in den ryp Geschept by maeneschyn, des nachts met eene pyp (buis); Ov. spreekt van ‘zand gespoeld door de oceaan’ (wel bij Florianus; óok niet bij Valentijn).
voetnoot389
nachtuil; de ‘strix’, kinderbloedzuigende heksenvogel; naer in 't spellen: de sombere profeet.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 391 oude uitg.: met een; hs. meteen niet geheel zeker. - 403 kantschr., ontbr. in de oude uitg.
voetnoot391
van een hart (hert); Ov.: ‘een langlevend hert’; een hert kon volgens de Ouden 36 mensegeslachten leven.
voetnoot392-93
tart met zynen ouderdom: negen eeuwen oud was; ouderdom: leeftijd; Medee, driesilbig maar met overloop; vgl. de spelling met ie, waarover zie bij Bk. VI, vs. 174.
margenoot+
[Randschrift:] De dorre olyftak bloeit. Waterdruppels in bloemen.
voetnoot397
aen 't bloeien; Ov.: ‘wordt groen en kort daarop bebladerd’.
voetnoot398
strax: aanstonds daarop.
voetnoot402
onverlegen: zonder te aarzelen.
voetnoot406
morssigheit: groezeligheid (als gevolg van ouderdom).
voetnoot407
1e lez., naar Farn. en het vleesch groeide in haer ste; bloet berust op vermenging met de lez. van Schrev.
voetnoot408
verdertelden; een aardige weergave van luxuriant, hoewel Ov. eerder bedoelt: ‘worden voller van vormen’; beide opvattingen verbonden in een aant. v. Schrev.
voetnoot410
vergaen; (absoluut) deelw.; vol geest; nl. zich; geest: levenskracht.
margenoot+
[Randschrift:] Bacchus oude voester wort jong.
voetnoot412
voesters; niet die van Bk. III, vs. 405, welke geen verjonging behoefden; echter worden zij verschillend opgegeven. De verjonging der voesters is een kort intermezzo, waarna 't verhaal voortgaat.
voetnoot413
leverde; vgl. vs. 321.
voetnoot414
beleide; eerder van beleiden: ‘ten uitvoer brengen’ (vgl. Wdb. II 1695; 1705): dan van beleggen, ‘bedekken’; versta: om haar (voorgenomen bedrog) onder een voorwendsel uit te voeren; zij zocht nl. wraak op Pelias, die Jason naar Colchis gestuurd had, om zich van hem te ontdoen. Lat. neve doli cessent: ‘opdat haar listen niet zouden rusten’ W.; heeft V. cessent als ‘falen’ opgevat?
voetnoot418
Dat hij out enz. was, is bij Ov. de reden waarom niet hijzelf, maar zijn dochters haar ontvangen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 420 Het ontbreken van een komma na vrientschap kan veroorzaakt zijn, doordat Vondel eerst schreef: van vrientschap en van deught. - 446 met; V. schreef eerst op; oude uitg.: op; de wijziging in het hs. is wschl. 't gevolg van op (1e lez. aen) in vs. 447.
voetnoot425
van den ouden; de hinderlike herhaling (ouden, ouderdoms, ouden) is 't gevolg van wijziging uit des bedaeghden (Pelias nl.).
voetnoot429
gelykze zich geliet: zoals ze zich (tenminste) voordeed.
voetnoot430
staetigh: ernstig; Lat. ficta gravitate: ‘door geveinsde bedachtzaamheid’.
voetnoot431-vlg.
Het blijkt bij V. niet, dat Medea na 't uitstel de gevraagde gunst toezegt; daardoor hangt op dat de hoop enz. ietwat in de lucht; ook zag V. niet, dat bij Ov. die woorden reeds tot het door M. gezegde behoren.
voetnoot434
Bi.: ‘Vondels belachlijk kud’.
voetnoot435
De kromme horens (om de ingevallen slapen) zijn 'n teken van ouderdom.
voetnoot436
Dies; 1e lez. Daer van: ‘als gevolg waarvan’; speelt: flikkert; vgl. over dit spelen (en spel) H.; maar de uitdrukking draagt hier te veel van 't accent, dat op luttel bloet moest vallen; vgl. Bi.
margenoot+
[Randschrift:] Een oude ram in een lam.
voetnoot441
luit enz.; Lat. tener balatus: ‘een geblaat als van een jong lam’.
voetnoot443
dat het spuit; 1e lez. met een veegh; vgl. Dl. II, 606: 1529.
voetnoot444
zoogh... uit; Ov.: ‘zoekt naar melkgevende uiers’.
voetnoot450
Aëtas telgh: Medea, dochter van Aeëtes; de vorm Aëtas is wel gevolg van het Lat. vrouwelike Aeëtias, of ook van de elders bij Ov. voorkomende ablatief Aeëta; 1e lez. Etas' dochter; mynen; vgl. vs. 73.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 457 oude uitg.: zuftge. - 466 oude uitg.: geen komma na bloet. - 468 een'; oude uitg.: een. - 469 oude uitg.: na dit vers dubbelpunt. - 471 te moe'; oude uitg.: te moê. - 479 en hem bloedigh; oude uitg.: en zoo bloedigh; 1e lezing Hem voort den mont stopt, en zoo bloedigh en verbleekt.
voetnoot454
De eerste vershelft past niet bij de tweede, die (somnus) neci similis, ‘aan de dood gelijk(e slaap)’ weergeeft; doots gewelt; de macht des doods.
voetnoot457
suftge: weifelt ge.
voetnoot458
rotte: bedorven (door ouderdom); vgl. vs. 466, 1e lez. Met een 't verrotte bloet.
voetnoot460
oude en tyt: levensduur en leven; vgl. Bk. V, vs. 545.
voetnoot462-63
of.... genoegh; als tussenzin op te vatten; deught; vgl. vs. 247; 1e lez. dezen dienst.
voetnoot464
geweer; vgl. vs. 199.
voetnoot467-vlg.
drift: aandrang (hortatibus; vgl. Wdb. N.T. III, 3329, A 1); verslimt: wordt slecht, on ‘vroom’; Ov. heeft de tegenstelling pia (‘ouderlievend’) en impia: ‘naar de mate harer kinderlijke liefde, zondigt ieder van haar door deze aansporingen tegen haar kinderlijken plicht’ W.; 1e lez. Door zulk een aendrift wort de beste dochter voort De slimste; voort: aanstonds; of: daarop; godeloos, goddeloos; een betekenis-nuance aan te nemen, verbiedt 't Lat.; de 1e lez. had bovendien nog godtloos voor schendigh; verder godeloozen (eerste aanleg godde-) moort, en in vs. 469 goddeloos met bijgeschreven 2e d; vermoedelik is 't V. om de klankvariatie godeloozen - godtloos - godeloos te doen geweest; na 't schrappen van godtloos bracht hij dan de variatie godeloozen - goddeloos aan; Bk. V, vs. 141 wijzigde V. godeloos in goddeloos, mogelik wegens verboden (vs. 140) en Kromis (vs. 142).
margenoot+
[Randschrift:] Pelias geraekt om hals.
voetnoot473
gekapt: gekorven.
voetnoot477
hierme... handen, nl. van de dochters.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 485 't avontuur; oude uitg.: avontuur. - 489 oude uitg.: gesteegen. - 494 Kantschr., oude uitg.: Het bulkalf in een hart; dit is in overeenstemming met Lat. iuvencus (ook in de Lat. tekst v.h. kantschr.); i.p.v. koy schreef V. eerst stier; de tekst zelf (vaers) bleef in overeenstemming met koy; koy kan schrijffout voor koey zijn; vgl. echter Van Helten I blz. 10. - 498 oude uitg.: doots.
voetnoot484
over Filire; foutief voor Philyreia tecta (bij Pelion): ‘de woning van Philyra, moeder van de centaur Chiron; gewest; deze streek lag nl. bij de Othrys.
margenoot+
[Randschrift:] Cerambus in eenen vogel.
voetnoot487
watergodtheên; voor nymphae; volgens een andere sage-vorm was hij door nimfen uit wraak in de kever kerambux veranderd.
voetnoot490
Pitane, havenstad in Aeolis in Kl.-Azië.
margenoot+
[Randschrift:] De draek in steen.
voetnoot492
Daarmee is waarsch. bedoeld 't serpent... in steen herschapen Bk. XI, vs. 83; V. keert de herschepping om, waartoe 't Lat. aanleiding gaf.
margenoot+
[Randschrift:] De jonge koy in een hart.
voetnoot495
verbystert; (Lat. falsus, ‘onecht, ondergeschoven’); verdwaald (nl. onder de runderen); 1e lez. wilt. De sage heeft volgens Pontanus e.a. betrekking op Bacchus' zoon Thyoneus, die toen hij bij 't Ida-gebergte in Phrygië een rund gestolen had door de herders werd achtervolgd, waarna hijzelf in een jager, en 't rund in een hert veranderd werd.
voetnoot496
Koritus: Corythus, zoon van Paris.
voetnoot497
liet: liet liggen; behoort in 't Lat. nog bij 't gezegde van vs. 490-vlg.
voetnoot498
Mera: Maera; dat hier de sage van de hond van Icarius en Erigone bedoeld zou zijn (Kleyntj. en Knippenb.8 blz. 48), is onwaarschl.; daarop past niet de herschepping waarop hier met novo latratu (V. 1e lezing Mera d'eerste reis) gedoeld wordt.
margenoot+
[Randschrift:] De vrouwen in Ko krygen horens.
voetnoot499-50
Euripilus; Ovid.: ‘de stad van (koning) Eurypylus’, nl. Cos, welks bewoners zich verzetten tegen de landing van Hercules (Alcides) op diens terugkeer van Troje; te dier tijde zouden de vrouwen hetzij door Juno of door Venus, wegens smaad, gemetamorfoseerd zijn; de naamsvorm Ko gevolg van 't Lat. bnw. Coae.
margenoot+
[Randschrift:] Telechiners betoveren met hun gezicht.
voetnoot503
Telechiners: de Telchinen op Rhodus, een mythies geslacht, uitvinders der metaalbewerking, en daarom voor demoniese wezens gehouden, met toverblik; door Jupiter verdronken; op zee.... dicht; Ov. ‘die, - lett.: wier ogen, - Jupiter .... onder de golven deed verdwijnen’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 511 oude uitg.: Hiriës.
voetnoot505-507
Cea, of Ceos, een der Cycladen, waarop de stad Carthaea; waar zich Alcidamas over verwondert (Ov.: ‘eenmaal verwonderen zou’), was niet het schaken zozeer als wel het nadien veraerden (veranderen) van zijn dochter Ctesylla in een duif.
voetnoot508-509
Hirisch meer; 't meer Hyrië in Aetolië, niet in Thessalië; in 't Lat. is tempe (oude uitgaven: Tempe) dan ook niet 't bekende Thessaliese Tempe, maar als soortnaam: ‘het Cycneïese, nl. naar Hyrië's zoon Cycnus, lustdal’ te verstaan (vgl. Farn.); 1e lez. in zoverre beter: en lustdal lang vermaert; vgl. Virg., Lantged. II 668 In koele dalen (frigida Tempe); lang vermaert, voor Lat. celebravit,: ‘hij bezocht (die vallei als zwaan); Gri. kuknos (cycnus) betekent: ‘zwaan’.
voetnoot510
met bestemmen: op aanwijzing.
voetnoot511
Hiries; Hyries, alleen als Gri.-Lat. 2e nv. begrijpelik, die V. in 't Lat. aantrof twee verzen vroeger; knecht: knaap; dat hij sterk was, vermeldt Ov. niet, en past hier ook niet.
voetnoot512-14
De verhouding tussen Cycnus en Phyl(l)ius was, wat bij V. niet blijkt, van erotiese aard; na aan C. de vogels (gieren) en de leeuw geschonken te hebben, weigert Ph., wegens 't herhaaldelik versmaden van zijn liefde vertoornd, aan C. de door deze als laatste loon gevorderde stier; daarop volgt C.'s verontwaardigde uitval, door V. ten onrechte aan Ph. toegeschreven; de verwarring begint reeds vs. 513, waar hy = Phylius, i.p.v. Cycnus, en blijkt verder uit: (ten loon van) trouwe, wat alleen in Ph.' mond past, evenals tot boete van uw schult (vs. 516); dien hy.... wort ontzeght is vergelijkbaar met ‘ik werd de toegang ontzegd’ e.d.; vgl. Loofw. vs. 158; Dl. V, 305: 807 die is zijn' (d.i. zijnen) kost gekocht; hem (vs. 514): van 't jongsken; rouwe: verdriet, ergernis.
voetnoot516
boete: delging.
voetnoot517
betaelt; Ov. gegeven.
margenoot+
[Randschrift:] Hiriës zoon in een zwaen.
voetnoot519
maer bleef: maar hij bleef; 1e lez.: viel ter neder, maer dees bleef.
margenoot+
[Randschrift:] Hirië in een meer.
voetnoot524
in 't Hirisch meer; zij werd nl. dat meer; wat V. niet schijnt te zeggen.
margenoot+
[Randschrift:] Kombe in eenen vogel.
voetnoot526
de spruit van Ofias, voor Lat. Ophias, (Combe), de Ophiese; Ophiërs, 'n stam in Aetolië; zij werd in een vogel veranderd.
voetnoot528
Kalauren: Calauréa, eiland bij de kust van Argolis; in den mont: recht voor zich.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 556 oude uitg.: Atheene; vgl. vs. 234.
voetnoot529-31
Onbekende sage; dat de koningin van haar mans dood hoorde, is een vrije interpretatie berustend op misverstand van Lat. conscia (als ablatief opgevat).
voetnoot531
Cilleen; Cyllene, gebergte in Arcadië.
voetnoot533
die... ontbeeren; de dieren nl.; Ov.: ‘naar de wijze van wilde dieren’.
voetnoot535
Cefys: Cephisus, rivier(god) in Phocis en Boeotië.
voetnoot536
nakoomling; voor nepos, ‘kleinzoon’.
voetnoot538
dochter; naar de lezing natam, voor natum (‘zoon’); van een Eumelus, uit Thebe wordt vertaald, dat hij zijn zoon wegens een fout bij 't offeren aan Apollo gedood had; Apollo veranderde de zoon in een vogel.
margenoot+
[Randschrift:] Kampernoelien in menschen
voetnoot541-42
Ov.: ‘hoe hier mensen voor 't eerst ontstonden uit door regen opgeschoten paddestoelen’; kampernoelie: paddestoel.
voetnoot544
Kreons.... dochter; nl. Glauce, of volgens anderen, onder wie elders Ov., Creüsa; oir: kroost.
voetnoot545
het hof; en bovendien de dochter (zó Ov. hier) en de vader, door tovergift in een kleed en gouden krans.
voetnoot546
hinders, 2e nv. afhangend van veel.
margenoot+
[Randschrift:] Fineus in eenen vogel.
margenoot+
[Randschrift:] Perifas in eenen vogel.
voetnoot549-50
Fineus enz.; naar de lezing iustissime Phineu waarvoor tans iustissima Phene gelezen wordt. Het verhaal is, dat een voormalig koning van Attica, Periphas, die om zijn rechtschapenheid overmatig geëerd werd, door Zeus met diens bliksem werd bedreigd, maar op Apollo's voorbede in een adelaar (koning der vogels) werd veranderd, terwijl zijn vrouw een ‘phene’ werd, zijnde eveneens een soort van arend.
margenoot+
[Randschrift:] Polifemons dochter in eenen vogel.
voetnoot551
nicht: kleindochter; zij was de dochter van Sciron (over wie zie vs. 609), Halcyon, en door haar vader als boeleerster in zee geworpen, waarop zij veranderde in een ijsvogel (halcyon).
voetnoot552
beschaduwt: (bij vogels) bedekt; de 1e lez. gevlochten, op het ruim.... in hunne nieuwe pluim wijst op de lez. innexam (Farn.; Schrev. innixam).
margenoot+
[Randschrift:] Medea by Egeus.
voetnoot553-54
Ov. noemt reeds het opnemen van M. door Aegeus misdadig; in de 1e lez. was dat strafbaer was verbonden met 't gastvrij opnemen.
voetnoot483-555
In de reeks van hier in 't kort vermelde sagen heeft Ov. zich om de geografiese orde weinig bekommerd; bovendien heeft hij in anachronismen geen bezwaar gezien; de sagen zijn ten dele niet nader bekend.
voetnoot555
Theseus, zoon van Aegeus en Aethra, dochter van Pittheus, kon. van Troezen in Argolis; 16 jaar geworden trok hij naar zijn vader te Athene, en verrichtte onderweg de vs. 595-vlg. vermelde daden.
voetnoot556
vermits (als gevolg van) .... toght: onjuiste toevoeging; Theseus was aan zijn vader onbekend doordat deze zijn moeder vóór Th.' geboorte reeds verlaten had.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 562 oude uitg.: geslooten. - 573 oude uitg.: akonijt. - 581 oude uitg.: na mengster een komma; zo ook Ung., Dif.
voetnoot558
enghals: de Isthmus; 1e lez. langkhals; vgl. Bk. VI, vs. 560.
voetnoot559
ley.... toe; vgl. Bk. I, vs. 265; akonyt: gifplant, wolfswortel.
voetnoot560
den Scyt; vgl. Bk. I; vs. 79.
margenoot+
[Randschrift:] Spogh des helhonts in akonit.
voetnoot561
Versta: ‘men zegt dat dit moortvenijn enz.’
voetnoot565
diamante; Lat. adamante. ‘uit staal’; vgl. vs. 167.
voetnoot566
hiel stant; vgl. Bk. V, vs. 807.
voetnoot568
yslyk; H. over de oude, en nog in de 17e e. bekende spelling met ei, ey, van welke beide hij op etymol. grond de eerste verkiest; voor de tijd waarin de ij is ingeslopen, houdt hij die der Spaanse beroerten: Plantijn heeft nog alleen eysselick, maar Kiliaen, ‘omtrent 25 jaaren jonger’, beide; H. wil ijzen en eizen ‘onverschillig’ gebruiken, het eerste ‘oneigenlijk’ als bevriezen voor koud worden v. schrik, het tweede ‘eigenlijk’. Hij vermeldt niet dat ook V. vroeger ey gebruikte (b.v. Dl. I 208, vs. 770; naast y, b.v. Dl. I 466: 59); de wdbb. van Plantijn en Kiliaen zijn nagenoeg gelijktijdig; iselijc en isen komt reeds Mnl. voor; men denkt tans aan invloed van het synon. afgrijzen; Bi. merkt op, dat Cerberus uit zijn drie muilen tegelijk baste (ternis latratibus); vgl. Dl. II, 427: 10.
voetnoot571
gesmaekt: geproefd, gegeten wordend; den tyt verrast: 't leven plotseling afsnijdt; 1e lez. Gevoet, (Ov.: ‘door de vruchtbare grond gevoed’) een kracht verworf te strekken tot verlies (verderf).
voetnoot572-73
Het Griekse woord akoníton werd afgeleid van ókone = ‘slijpsteen’; by: door.
voetnoot574
buiten weeten, nl. dat 't zijn zoon was.
voetnoot575
besteeken; vgl. Bk. III, vs. 407.
voetnoot579
tekens, nl. op het iv. hecht; van den stamme, nl. van zijn eigen geslacht; verbaest; vgl. Bk. V, vs. 542.
voetnoot580
met der haest: ijlings; vgl. Bk. XII, vs. 26.
voetnoot581
bezweeren: het uitspreken van toverspreuken.
voetnoot582
draekeveêren; vgl. Bk. I, vs. 319.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 590 hs. en oude uitg., 1703 (Ho.), 1824 offerhanden; de opgenomen lezing staat in de Drukfeilen; 1730 (H.), Van Lenn. enz. offerbanden; Van Vl. offeranden. - 595 Kantschrift, hs.: Teseus. - 605 Ho. Sinis; vgl. beneden. - 611 oude uitg.: 't Gebeent'.
voetnoot586
naby, nl. zijnde.
voetnoot587
vrolyk; 1e lez. dankbaer. gewijzigd wegens dankt vs. 588.
voetnoot590
offerbanden; vgl. Bk. XII, vs. 197.
voetnoot591
Erechteus zaet: de Atheners (naar de oude koning Erechtheus); gewijzigd uit Erichteus; Bk. VI, vs. 926, 957 hs. en uitg. i; Bk. VII, vs. 960 hs. e, uitg. i.
voetnoot592
raetsheer; voor 't meerv.; staet: regering (Wdb. N.T. XV 249, nr. 15).
voetnoot593
rustigh: wakker; of: royaal; vgl. Wdb. N.T. XIII, 1919.
voetnoot594
triomfeeren; nl. over de door Theseus verichte heldendaden.
margenoot+
[Randschrift:] Tezeus daeden.
voetnoot595
braef: dapper.
voetnoot597
lantstier; vgl. Luc. vs. 93; het eerste lid dient hoofdzakelik om een klankvol woord te krijgen; vgl. Van Lenn. VI 224; Molkenboer, Luc.6 109; vgl. kerfbyl Bk. VIII, vs. 1044. Deze stier was, na door Hercules op Creta overwonnen te zijn, vrijgelaten en naar Attica gekomen.
voetnoot598
alle aêren ryzen: alle(r) aderen zwellen, nl. van nieuwe levensmoed.
voetnoot599
daer: terwijl; Kromion: Cromyon, vlek in 't gebied van Corinthe.
voetnoot600-602
deught: dapperheid; Epidaurus in Argolis; houdt uwe eer op: houdt u in ere. Bij Ov. woont alleen ‘d'afkomst van Vulkaen’ in de streek van Epidaurus; hij was de rover Periphetes, die een knots (in V.'s 1e lez. vermeld) als wapen voerde. Procrustes (met zijn Procrustes-bed) woonde in Attica.
voetnoot603
Eleuzis, stad in Attica, aan Ceres gewijd.
voetnoot604
Cercion: Cercyon, een rover, die de voorbijkomenden in gedwongen worstelstrijd doodde.
voetnoot605
Scinis, (aldus bij D. Heinsius), of beter Sinis, woonde op de Isthmus, doodde de lieden op de in de volgende vv. beschreven wijze.
voetnoot606
hecht.... gebonden; toevoeging van V.
margenoot+
[Randschrift:] Scirons gebeente in een steenrots.
voetnoot609
Sciron woonde aan de kust van Megaris, slingerde de reizigers van een rots af in zee.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 619 oude uitgave: dapre; zo ook H. (Op dapre) en 1824; Ho. dappre; sinds Van Lennep dappre. - 629 oude uitg.: krijgsvolk. - 639 hs. en oude uitgaven Sairos; Van Lennep, Unger, Diferee Sciros; Van Vl. Scyros. De lezing v.h. hs. ontstond wschl. door foutief overschrijven van Sciros uit een vroeger klad.
voetnoot613-vlg.
Ov. verhaalt dat zij, na lang heen en weer te zijn geslingerd (iactata), tot klippen (in scopulos) verhardden, en dat deze nog zijn naam dragen. V. verbond iactata met in scopulos (in de steenrots wert gesmeeten); ook Lat.: inhaeret vertaalde hij aanvankelik foutief; 1e lez. vs. 615: Noch heden Scinis (sic) naem ziet hangen in de klip; vgl. nochtans Dl. III, 244: 1278-vlg.
voetnoot617
verheffen, past alleen bij titels (roemrijke daden).
voetnoot619
om uwent wil; de paragogiese t wordt voor H. afgekeurd: ‘Indien ergens de bedorven uitspraak de schrijfwyze bedorven heeft, zo is 't hier’.
voetnoot622-vlg.
Blijkens uwe(n) rekent V. deze verzen nog tot het vs. 595 b aangevangen loflied; bestemt uwe eer: sluit zich aan bij uw lof.
voetnoot624
Versta: ‘nergens in de stad hoort men enz.’
voetnoot625
noch: nochtans.
margenoot+
[Randschrift:] Minos beoorloght Athene.
voetnoot628
Minos, kon. v. Creta; vgl. Bk. IX, 613.
voetnoot629
zocht kryghsvolk: bereidde zich ten oorlog.
voetnoot630
van vlooten; hij gold voor de eerste die een zeemacht bezat.
voetnoot632
Androgeos was gedood nadat hij in een wedkamp te Athene alle mededingers overwonnen had.
voetnoot635
Ov. (in V.'s tekst) ‘en overal waar toegangswegen openstaan doorkruist hij met zijn snelle vloot de zee’.
voetnoot636
De in deze verzen genoemde eilanden behoren tot de Cycladen; Anaf: Anaphe; Astapal: Astypalaea; 't Lat. heeft een bnw. dat gevormd is als ware de naam: Astypale; bevorderden zyn heil: steunden hem.
voetnoot637-38
Of.... of: onderscheidenlik; Mikoon: Myconus; Cimol: Cimolus; Citnos: Cythnos.
voetnoot639
Sairos, zie Tekstkr.; op het meer, voor planam; Valentijn: ‘'t vlak Serifus’; 1e lez. en met een vlak Serifos op 't meer.
voetnoot640-vlg.
zonder eer enz.; de Lat. lezing is onzeker, de sage onbekend; V. combineerde die van Farn. en van Schrev.: quamque impia prodidit Arne/Sithonis accepto, quod avara poposcerat, auro; er schijnt sprake te zijn van een Thraciese vrouw (Sithonis), die uit goudzucht haar vaderland verried; V. verstond Sithonis als 2e nv. van Sithon, en verbond ten onrechte quamque met 't voorgaande Paros.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 643 wit; hs. en oude uitgaven, behalve Ho., zwart, maar onder de drukfeilen achter in 't hs. veranderde V. dit in wit; 't Lat. heeft ‘zwart’; Van Lenn. enz. wit; Van Vl. zwart. Kantschrift: hs. Siton in een kaeuwe; (Lat.: Sithonis, d.i. Arne, in monedulam); de opgenomen lezing staat in de Drukfeilen; oude uitg.: als in 't hs.; Ho., H. Arne in een kaeuwe; zo ook Van Lenn.; Unger Siton in een kaeuwe; vgl. over tekst en kantschr. H. - 647 oude uitg.: na Kretenlant 'n komma. - 660 hs. steen; oude uitg.: steên, zoals Vondel ook regelmatig schrijft. - 663 oude uitg.: na verzuchte geen komma.
margenoot+
[Randschrift:] Arne in een kaeu.
voetnoot643
wit; zie Tekstkr.; opmerkelik is dat V. ook Bk. II, vs. 710 kantschr. een hapering had met wit en zwart.
voetnoot645-47
Oliaros, Didyme, Gyaros, Peparethos; dat.... eischte; Ov.: ‘vruchtbaar in glanzige olijven’; V. vatte de olijf als vredessymbool op; de opgenoemde eilanden behoren tot de Cycladen; behalve Pepar., (noordel. v. Euboea).
voetnoot649
Oenopia, Aegina, in de Saroniese zeeboezem; en de ryken: zijnde het rijk.
voetnoot650
Aeacus, zoon van Jupiter en Aegina; d'aeloude, voor 't meerv.: de ouden.
margenoot+
[Randschrift:] Egine een eilant.
margenoot+
[Randschrift:] Eakus zoonen.
voetnoot657
zoon, nl. van Aeacus.
voetnoot660
‘Honderstedig’ noemt de Ilias Creta.
voetnoot661
paelen: landen (Latinisme: fines).
voetnoot667
te vruchteloos: geheel vr.
voetnoot668-69
altoos niet: volstrekt niet; gehouwen in (1e lez. aen): door verplichting verbonden.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 677 oude uitg.: krijgsvloot. - 683 hs. 1e lez. van gewelt; 't toegevoegd, maar weggekrast; oude uitg.: van 't gewelt. - 692 oude uitg.: na braven 'n komma. - 700 Athene; oude uitg.: Atheene; vgl. vs. 234.
voetnoot674-vlg.
bats: trots; Versta: ‘nuttiger dan zijn krachten voortijdig te verbruiken door hem te beoorlogen’; 1e lez.: Hy waent het nutter klaer uit zynen mont te spreeken, En hem met oorelogh te dreigen en gewelt, Dan zich door oorlogh af te matten in het velt; 2e lez..... Dan voor 't Atheensch belang te smilten in het velt.
voetnoot677-vlg.
Versta: ‘Men kon van de Enopiese wallen de Lyctiese (Cretenser; naar Lyctus, een stad op Creta) vloot reeds zien komen’; foutief voor: nòg zien (nl. zich verwijderen).
voetnoot679
Beter: ‘een Atheens schip’; ree: reeds.
voetnoot681-vlg.
Ov.: ‘Met C. (vgl. Bk. VI, vs. 930), en tegelijk de lastgeving van diens vaderland’; meenen: werkelik liefhebben (vgl. Wdb. N.T. IX, 380-81); 1e lez. Daer Cephalus door last van.... Den oever optradt, of men bystant zou verleenen.
voetnoot683
by: door.
voetnoot689
aenzienelyk: statig van gestalte; Lat. spectabilis; zwieren: gelaatstrekken; vgl. Dl. V, 355: 11.
voetnoot693
een' (voor: eenen); de een; vroomen: dapperen; of: rechtschapenen.
voetnoot694
Pallas, broeder van de Atheense koning Aegeus.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 705 verzoekt; oude uitg.: verzoek; H.: verzoekt. - 708 oude uitg.: komma na u. - 711 een'; oude uitg.: een. - 715 oude uitg.: na dit vers 'n komma; in het hs. is die geschrapt. - 727 oude uitg.: de naem.
voetnoot702
alleen niet: niet alleen. Ov.: ‘en voegt er aan toe, ‘dat hij op de heerschappij over geheel Griekenl. uit is’; Achaien: Griekenland: voor de -n vgl. Van Helten I blz. 68; Stoett, Moortje, blz. 113.
voetnoot703
gaf: gegeven had; Lat.: perfect.; vgl. Bk. VIII, vs. 1184.
voetnoot706
en (twyfelt) is 't voegw., niet de negatie (Lat. nec dubiae), ofschoon en als negatie-element in Hs. (Bk. II, vs. 1045) nog voorkomt; (de opgave: Bk. III, vs. 675 bij Van Helt. II blz. 160 is foutief).
voetnoot708
staet; naar Schrev. et omnis eat rerum status iste mearum; de Lat. plaats is bedorven; ‘alle krachten die ik als vorst beschikbaar kan stellen’; het is reên (vgl. Bk. I, vs. 897): het is billik.
voetnoot715
verblyde; lande; verl. tijd.
voetnoot716
evenoude: van onderling gelijke leeftijd.
voetnoot720-23
hoop ik is minder passend: Aeacus spreekt van een feitelikheid; en hij wenst, dat hij 't later geluk zonder de aanvankelike ellende kon verhalen. Echter volgde V. de lez. van Schrev. sequetur (Farn. secuta est), en sine ullo. Ordine i.p.v. sine illo ordine; vandaar: ordenloos (vs. 722); in die lezing, die onderstelt dat de gelukkige verandering nog niet zijn volle beslag heeft (hoop ik een vrolyk ende), ware een juistere vertaling (vs. 721): ‘Mocht ik in staat wezen, u dat geluk (reeds) te verhalen’; om... op te houden schijnt bij V. de verklaring in te houden, waarom Ae. niet de tijd neemt om de stof te ordenen, maar dient bij Ov. eerder ter inleiding van 't volgend verhaal ('t volk enz.). H. plaatst een aant. over ordentelyk, waarvan hij de t en de klemt. op e bestrijdt; V. bezigt órdentlyk; vgl. Bi.
voetnoot725
de meesten; Lat. quota pars: d.i. hoe weinigen (nl. waren zij vergeleken bij al dagenen die ik verloor).
voetnoot727
boeleerster; vgl. bij vs. 649-vlg.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 729 Ho. gemeene. - 738 hs. Tewyl. - 743 Ho. dikke. - 755 oude uitg.: wijnspriet; H. zwijnspriet. 763 oude uitg.: al wat.
margenoot+
[Randschrift:] Een zwaere pest.
voetnoot728
het lant geplaeght, voor: de landplaag.
voetnoot733
kampen: velden; (niet in tegenstelling met steden vs. 730).
voetnoot735
te dicht: zeer dicht.
voetnoot742
dat.... open; toevoeging van V.
voetnoot745
Zij waren nl. de eerste slachtoffers; H. over dier naast mensch en vogel; vgl. Bk. X, vs. 201; Faëton, vs. 223.
voetnoot750
De komma na renbaen ontstond wsch. doordat V. bij vergissing renbaen als bijstelling bij perk nam; naast andere details kan dit wijzen op 'n overschrijven uit een ouder klad.
voetnoot752
moedt: fiere drift.
voetnoot757
rant aen; vgl. vs. 205.
voetnoot761
in lyen; Lat. avidae: ‘begerig’.
voetnoot763
het luchtige element: de lucht (bezwangerd nl. met de uitwaseming der lijken).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 770 Ho. zwelt. - 777 hs. imant.
voetnoot768
en gaepte... van een; toevoeging van V.
voetnoot774
1e lez. kan het lyf noch koelen, noch verquikken, En wort zelf warm; vgl. sed humus de corpore fervet.
voetnoot778
zelf de meester: de arts zelf; vgl. Bk. XIII, vs. 219; hier vs. 1031.
voetnoot779
de ziekte mist: faalt in 't bestrijden der ziekte.
voetnoot780
wat is 't: wat zou het nog? wat wil men?
voetnoot784
niet ryzen; nl. bezwaard door 't vele drinken.
voetnoot785-vlg.
Ov.: ‘Zij storten stervend in 't water; toch drinkt deze en gene nog dat (besmette) water’.
voetnoot793
de plaetse alleen; Lat. (naar een betere dan V.'s lezing) locus parvus, ‘'t kleine huis’, de geringe ruimte daarin; volgens Thucydides in zijn ‘Pest te Athene’ in werkelikheid een voorname oorzaak van de uitbreiding der pest.
voetnoot794
‘zool is het onderste van den voet, anders plante genoemd; zie beneden XIII, 1310’. H.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 808 hs. de oorspr. slot -t van nederschudt weggewist. - 811 hs. wirookt. - 812 na ydel uitroepteken door vraagt. vervangen; bij de druk als punt gelezen (?); Ho., H. vraagteken. - 814 oude uitg.: na gesmoort geen komma.
voetnoot799-v.
1e lez.: En geven, hier en daer benaeut en bang, den geest Waer hen de doot behaelt (dit veranderd in: En sterven haestigh heen); de definitieve lezing (met noch) verrijkt de zin, ofschoon in afwijking van Ov.
voetnoot803-804
op eenen dagh, op eenen ogenblik (niet bij Ov.) is vooral wegens zijn nadrukkelikheid, weinig passend.
voetnoot810
yvraer, vurig gelovige. Op een hoge berg van Aegina stond een tempel van Zeus Panellenios (de pan-helleense).
voetnoot814
onverbeên: niet te verbidden; gesmoort: gestikt, door de dood getroffen.
voetnoot815
onverbranden geur van wierook; vgl. Padberg, De Mooie Taal (1924; blz. 154-vlg.).
voetnoot817
heilige offermannen; 1e lezing: d'eer der offermannen.
voetnoot818
bedeloften: ‘zulke Beloften, die men den goden biddende doet, en waartoe men zich verbindt, indien men de weldaad, om de welke men bidt, erlangt’ H.; vgl. o.a. Dl. II 740: 2110; en hier vs. 900; Walch 62; opgespannen; vgl. vs. 206; ‘met hun geest in spanning’.
voetnoot824
De offerdieren stortten, zonder door een stoot getroffen te zijn, in het offermes, en kleurden het met luttel bloed.
voetnoot828-29
koor en kerkkolommen: de kolommen (Lat. postes: ‘posten; poorten’) des tempels.
voetnoot830
vervaeren: verschrikken; wegens de ontwijding der heilige plaats.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 837 oude uitg.: na gespreit geen komma. - 842 Ho. hoort. - 844 Ho. noch in. - 853 oude uitg.: na teken een puntkomma.
voetnoot832
vervloekter; toevoeging van V., zoals ook naekt en bloot vs. 831.
voetnoot833
voorhanden: geheel nabij.
voetnoot838
lykhout: brandstapel; niet berecht: zonder het hun toekomende (zonder gaven, d.i. doodengeschenken, als specerijen, wapenen, huisraad).
voetnoot839
doôn ontzeit: dat men niet gunde aan de doden, voor wie het opgestapeld was: het hout was niet toereikend.
voetnoot841
Er waren geen bloedverwanten meer om hen te bewenen.
voetnoot842
Ov.: ‘onbeweend waren de schimmen rond van enz.’; in overeenstemming met het antieke geloof, dat lijkgebruiken en lijkbeklag noodzakelik hield voor de rust der doden.
voetnoot846
Jupyn: Jupiter Panhellenius, die op Aegina een tempel had.
voetnoot848
Vgl. Bk. VI, vs. 156; hier vs. 650; Aegina was de dochter van de stroomgod Asopus; Valentijn: ‘dat gij met Egina, Asopus dogter, hebt te doen gehad’.
voetnoot851
lever: schenk terug; een eerdere lez.: Herlever my m.v.; vgl. vs. 865.
voetnoot854
'k aenvaerde dit; nl. als een gunstig voorteken.
voetnoot855
merk: teken.
voetnoot860
Te Dodóna in Epirus stond de orakeleik van Jupiter; 1e lez. Uit het Dodoonsche zaet gewassen.
voetnoot862
zwieren: zich voortbewegen; Ov.: ‘een grote last in hun kleine bek dragend’; vgl. Bi.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 885 oude uitg.: versmade. - 898 al t'zaemen zeer wschl. aaneen; oude uitg. al t'zaemen; vgl. vs. 1069.
voetnoot872-73
beloofde.... moght (kon); Ov. ‘ik koesterde mijn wensen (vota: door V. als “beloften” opgevat) in mijn gemoed’.
voetnoot874
naere schimmen: sombere duisternis.
voetnoot877
zoo veel; nl. als er op de werkelike boom te zien waren.
voetnoot880
groeide; nl. in gestalte; op dit spoor: zo verder, op die wijze.
margenoot+
[Randschrift:] Mieren in menschen.
voetnoot890
Ov.: waaraan ik reeds ontwend was.
voetnoot895
wat grooters; nl. dan wat gij hopen kondt.
voetnoot897
Met hun naemen gaat V. te ver; hij herkende ze als overeenkomend met zijn droomgezicht.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 923 oude uitg.: na schicht geen komma. - 924 hs. komma na heen (misschien ook na mengt) geschrapt.
voetnoot904
Mirmidoniers (viersilbig): Myrmidonen, welke naam in verbinding werd gebracht met gri. murmèks ‘mier’.
voetnoot906
einthoudende, voor quaesiti tenax: ‘vasthoudend wat men verworven heeft’; vgl. H., Bi. (‘een zonderling woord, 't geen wel van Hoofts vinding schijnt te zijn’), Stoett in Episodes uit Hooft's Ned. Hist. blz. 30; bij Hooft is het: ‘vasthoudend, hardnekkig, koppig’.
voetnoot907
toght: krijgstocht (ad bella).
voetnoot908-v.
Nauwkeurig ware, wegens de ligging van Aegina t.o.v. Athene, N.O.-wind en Z.W.-wind; Lat. Eurus en Auster; 1e lez. Eurus en zuidenwint; vgl. Bk. VIII, vs. 3-v.
voetnoot910
historiën; 1e lez. vertellingen; historien zijn de vertelde gebeurtenissen.
voetnoot911
Ov. ‘met zulke en andere gesprekken vulden zij de lange dag; 't beste deel (pars optima) van de dag (d.i. de avond; door V. opgevat als: 't meeste deel) werd aan de maaltijd gewijd’.
voetnoot914-vlg.
al te gader; het waren er nochtans maar twee, nl. Clytus en Butes; Ov. zegt, dat zij bij de oudere Cephalus eerst hun opwachting maakten, om vervolgens met hem het morgenbezoek te brengen bij Aeacus.
voetnoot918
met een: en met hem; broêr; nl. Peleus; vs. 655.
voetnoot924
vergult; Lat. aurea: ‘gouden’.
voetnoot930
geel als gout; Lat. fulva; Valent.: ‘blond van verf’; FLorian.: ‘geelachtig’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 934 oude uitg.: zoudt. - 946 oude uitg.: gezweegen. - 960 oude uitg.: Erichteus.
voetnoot934
de tweede zoon; Lat. alter: ‘een van de twee’.
voetnoot937
geen gevallen: niet het toeval.
voetnoot941
1e lez. had dees natuur gekregen; hantvest: voorrecht, voordelige eigenschap; vgl. Bk. IV, vs. 519.
voetnoot943
eisch: vraag.
voetnoot944
Vgl. bij vs. 1044; de Lat. lez. (vs. 687-88) is onzeker; V. volgt wschl. N. Heinsius.
voetnoot946
reppen: aanroeren.
voetnoot950
zoon van een godin, nl. van Psamathe, een dochter van Nereus.
voetnoot951-52
och of.... moght; onjuist voor: ‘(en zal mij nog lang doen wenen) als 't lot mij nog lang te leven geeft’.
voetnoot953
bedorven: in 't ongeluk gestort.
voetnoot955
Versta: ‘de zuster van O., als die u wellicht beter bekend is’; vgl. Boek VI, vers 932-vlg.
voetnoot956
De lezing raptae staat bij Farn. in marg., wat Geerts (147) niet vermeldt.
voetnoot962
de liefde; onderwerp; Ov.: ‘ook de liefde verbond haar aan mij’; men schatme: men noemde mij; van natuure; 'n weinig gelukkig toevoegsel.
voetnoot963
was; met klemtoon; noch ter tyt: toen nog.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 966 oude uitg.: De tweede maen quam op. - 974 oude uitg. rozemont; wegens de lengte v.d. versregel; vgl. Bk. II, vs. 546. - 989 oude uitg.: na behaegen geen komma.
voetnoot965
lagh... geschoren: was vastgesteld, beschikt.
voetnoot966
Het Latijn heeft: ‘Het was in de tweede maand’.
voetnoot968
dageraet; bij Ov. reeds aanstonds in hoofdzaak als de godin gedacht.
voetnoot969
Himet: de berg Hymettus in Attica, beroemd wegens zijn honig; daarom ‘de altijd bloeiende’.
voetnoot971
opdoen; als jagersterm, Wdb. N.T. XI, 440; vinden, aantreffen; of ruimer: opsporen.
voetnoot972
verzoekt my: vraagt mijn liefde; vgl. Bk. IV, vs. 964; Lat. rapit: ‘ontvoert’; vgl. 1e lez. De morgenster verrukt; vgl. Bk. V, vs. 534.
voetnoot974
want schoon: ofschoon namelik; vgl. Bk. VIII, vs. 375.
voetnoot976
en blinkt: te glanzen.
voetnoot978
bladt der tonge; H.; volgens Bi. heeft 't ‘iets walglijks. Het is of de Dichter [l M.] zijn mond opende, en de tong werklijk uitstak, om pillen in te nemen’; vgl. vs. 627; Bk. VI, vs. 752.
voetnoot983
spelling: voorspelling.
voetnoot984
een last; dat last hier ‘oneigelik’ voor lastige vrouw zou staan, is een logicisme van H., en bovendien onjuist; Bi. vond de zegswijze ‘grof en plomp’, wat juist ware t.o.v. H.'s opvatting.
voetnoot985
graeuwen: grommen, kreunen (Wdb. N.T. V 612).
voetnoot988
angstvalligh: van angst vervuld; vgl. Bk. IV, vs. 658.
voetnoot993
de zeên: haar (eerbare) zeden en aard; vgl. vs. 905.
voetnoot994
Auroor; zij was nl. de vrouw van Tithonus.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1008 oude uitg.: laegen. - 1011 Ho. dien. - 1018 oude uitg.: na wezen een punt.
voetnoot995
waert geducht; vgl. Bk. VI, vs. 920.
voetnoot996
strax: aanstonds.
voetnoot997
Ov.: ‘Ik besluit te zoeken 'tgeen mij smarten zal’; voor bedenken (kwaad vermoeden; vgl. Dl. II, 695: 1168) schreef V. eerst: bekommering.
margenoot+
[Randschrift:] Aurore vermomt Cefalus.
voetnoot1000
en zeker.... gevoelde; dit behoort, bij Ov., tot 't volgende, de gedaanteverandering nl.
voetnoot1002
worde gedreven; voor Lat. ineo: ‘ik kom binnen’.
voetnoot1003
onkundigh; bij huis; 1e lez. 't huis, dat gansch onschuldigh stont.
voetnoot1005
kuische tekens: kenmerken van kuisheid.
voetnoot1006
't heerschap; 1e lez. Of zynen heer noch.
voetnoot1009
wyven; vgl. voor dit niet-geringschattend (oude) gebruik Bk. X, vs. 547.
voetnoot1010
laten dryven betekent: ‘op zijn beloop laten’, en vandaar: ‘achterwege laten’. Blijkbaar wijl in werkelikheid C. de proef niet opgeeft, vertaalde Van L. met ‘doorzetten’; maar het is de vertaling van reliqui: ‘ik liet achterwege’, waarbij paene, ‘bijna’ door V. over 't hoofd werd gezien; zijn vertaling is te redden, wanneer men er ‘voor 't ogenblik’ bijdenkt.
voetnoot1011
Ov.: ‘Met moeite (male) weerhield ik mij de waarheid te bekennen’; voor ongaerne (male) had V. in zijn verband nog beter gaerne geschreven.
voetnoot1013
betaemt; Ov.: betaamd zou hebben.
voetnoot1017
hoe blonk: welk een schoonheid zij wel bezat, zij die....
voetnoot1018
most wezen: niet anders kon dan enz.
voetnoot1020
minnestrael: minneschicht; hier voor ‘verlokkingen’ (tentamina).
voetnoot1022
andren; enkelv.
voetnoot1025
wyze: gezonde van geest (sano).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1027 oude uitg.: my zelve, en mijne ziel. - 1036 oude uitg.: doodt. - 1038 1e lez. naer; r geheel, e half gedelgd; oude uitg. na. - 1044 oude uitg.: na zy een komma. Het ontbreken daarvan in het hs. kan gevolg zijn van een ter plaatse aangebrachte verandering.
voetnoot1026
schouwe: onderzoek (vgl. ogenschouw).
voetnoot1028
De vertaling berust veeleer op de lez. van Farn., dan (Geerts 147) op Schrev.
voetnoot1030
ingenomen: verleid, ingepalmd; vgl. Dl. II, 713: 1550.
voetnoot1031
zelf uw man: uw man zelf; vgl. vs. 778.
voetnoot1036
jaght; vgl. vs. 970-vlg.
voetnoot1043
gift; nl., zegt Ov., ‘indien zo rijke geschenken mij werden geboden’.
voetnoot1044-vlg.
Lat. laesum prius ulta pudorem: ‘haar gekwetst schaamtegevoel gewroken hebbend’; op wa wijze, verzwijgt de dichter; vgl. vs. 944-vlg., waar by welk geval een minder juiste weergave is voor qua mercede, ‘tegen welke prijs’; vgl. echter over beide plaatsen Herter, Gnomon, 1933, S. 32 f.
voetnoot1048
als.... gaef; Ov. (naar Farn.): ‘als had zij een klein geschenk gegeven’ (met het voorgenoemde nl.); ‘als ware zij zelf een te klein geschenk’.
voetnoot1050
al: allemaal.
voetnoot1053
handigh; H. wil dat handigh ‘eigelijk’ geldt van ‘de persoon die een zaak wel weet te handelen; maar het geene makkelijk kan gehandeld worden, noemt men eigelijk handelbaer’; V.'s gebruik van handigh is dan dus ‘oneigelijk’, nochtans ‘goed, vooral in den Stijl der Poëeten’; vgl. Bi., Van L.
voetnoot1055
veltgodinnen; naar de lezing Naiades (vgl. Bk. VI, vs. 449); niet Laiades (d.i. Oedipus, de zoon van Laius), volgens welke laatste hier sprake zou zijn van de Sphinx, (door Juno uit wraak gezonden), na welker dood de Thebanen met een andere plaag bezocht werden (de Teumessiese vos nl.); zie vs. 1061.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1069-70 V. Vloten geen leest. na slaeken, komma na -geschenk. - 1073 oude uitg.: gevloogen. - 1078 hs. allegns; gn op ratuur van n.
voetnoot1058-59
Temis; over haar orakel Bk. I, vs. 390-vlg.; 453-vlg.; het Lat. vers geldt voor onecht; antwoort en dubbelzinnigheit: dubbelzinnige orakelspreuken; kraft; vormen met de oorspr. en fries-holl. ft vermeldt Van Helten I blz. 18 niet later dan 1660.
voetnoot1061
gedierte: zie bij vs. 1055.
voetnoot1062-63
Naar Schrev., niet (Geerts 147) Farn.
voetnoot1063b
Ov.: wij, de jeugd uit de buurt (nl. uit Attica), enz.
voetnoot1066
bezetten: benarren, belagen.
voetnoot1067
na'et slaeken: nadat ze losgelaten, ontkoppeld zijn.
voetnoot1068
uit zyn kracht; bij vogel; dus: dan een uit volle kracht vliegende vogel.
voetnoot1069
Lelap is de naam van de hond; Lat. Laelaps (Gri. lailaps, ‘stormwind’); in 1e lez. schreef V. inderdaad Lelaps; zo ook vs. 1077.
voetnoot1074
noch spoor; dit is wat sterk; Ov.: ‘nog was het zand warm van zijn voetsporen’; Gortynsche boogen: Cretensiese (naar Gortyna, stad op Creta).
voetnoot1078
allengs in top geheven: geleidelik naar omhoog glooiend.
voetnoot1082
streek; vgl. Bk. II, vs. 221.
voetnoot1084
loeren: vershalken (decipit); vgl. Dl. II, 265: 637; Dl. III, 246: 1333.
voetnoot1089
zich behelpen: zich bedienen van.
voetnoot1090
voor 't wikken: om te zwaaien (als voorbereiding nl. voor de worp); 't geeft wschl. Lat. librat weer.
voetnoot1091
schichtbant: slingerriem (waarmee de speer ook weer teruggehaald werd); ook bij Ov., hoewel in strijd met vs. 939 van zelf; vgl. ook vs. 1174; heene en weder, t.w. eerst elders heen, en dan weer terug naar de beide dieren; vremt: als iets wonders (mirum).
margenoot+
[Randschrift:] De vos en de hont in steenen.
voetnoot1094
zeker godt; voor Deus, ‘de godheid’, of: ‘enigerlei god’, en dan wel Jupiter; schafte: te doen had; uitrichtte.
voetnoot1098
wat ramp; vgl. vs. 951-vlg.
voetnoot1100
huwlyxplicht: het huwelik als een staat die plichten oplegt (Wdb. N.T. VI, 1344).
voetnoot1102
Ov.'s woorden hebben vermoedelik de strekking van een algemeen adagium: nostri doloris: ‘van ons (der mensen) leed’. 't Is het bekende: Gaudia principium nostri sunt, Phoce, doloris; alle, ‘kan hier, - meent H., - niet bestaan, indien het gedeclineerd wordt, moest het zijn allen; zo niet al’; maar ook allen deugt niet, immers: ‘Noit worden de Adjectiva, staande voor het artikel, gedeclineerd’; ook Hooft keurde dergelijk alle af; de manier is echter oud, en geen gewone declinatie; vgl. Franck, Mnl. Gr. S. 187; zie nog vs. 21; Bk. IV, vs. 783; X, vs. 951.
voetnoot1106
inne; vgl. Bk. II, vs. 704 innegaf; de tweesilbige vorm is, naast de eensilbige, oud.
voetnoot1112-vlg.
aengezocht; Ov.: ‘En er was geen vrouw, die mij kon boeien enz.’.
voetnoot1118
luchtje; Lat. en Gri. aura, bij de Grieken geper-sonificeerd; af quam stygen; Ov. ‘dat uit de koele dalen opsteeg’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1124 oude uitg.: na aêm en blaên geen komma. - 1145 oude ultg.: bekoomen. - 1150 hs. genezezen.
voetnoot1120
my verlangde: ik wachtte bij voortduring (expectabam); vgl. Virgilius Lantgedichten II 411; Eneas X 464, voor 't voortleven van 't begrip ‘lang’.
voetnoot1124
bruine blaên: donker gebladerte.
voetnoot1127-vlg.
Ov.: ‘misschien voegde ik - zó verlokte mij mijn noodlot - daar nog meer lieve woordjes (blanditias) bij en placht ik te zeggen: Gij, mijn grootste lust, gij verkwikt mij enz.’; doordat V. blanditias niet met een znw. weergaf, kwam en.... lust (waarvan en in 't oorspr. buiten de aanhaling valt) in het ijle te hangen.
voetnoot1131
los: zonder terughouding.
voetnoot1134-vlg.
Ov.: ‘Iemand, ik weet niet wie, enz.’; vgl. vs. 67.
voetnoot1139
reukeeloos: onbezonnen.
voetnoot1140
laster: misdrijf; onrustigh: zonder zich uitstel te gunnen, in gejaagde stemming (extemplo, ‘aanstonds’).
voetnoot1141
dompelen; vgl. Dl. IV, 736: 789.
voetnoot1142
hy heeft enz.; halfdirecte, ‘erlebte’ rede; vgl. Bk. VIII, vs. 350.
voetnoot1143
uit den aert: uit haar aard.
voetnoot1147
streng: onbuigzaam; beklaeght: beklaagt zich over; wuft: onstandvastig.
voetnoot1148
stelt zich in: gedraagt zich; vgl. Bk. VI, vs. 693.
voetnoot1150
klank; Lat. nomen, ‘naam’, wat zij voor een naam hield; lastigh in 't genezen; eerder: qualyk in 't (2. te) genezezen (vgl. Tekstkrit.): iets waaromtrent zij moeilik tot een beter inzicht kon komen.
voetnoot1151
oprecht: echt.
voetnoot1152
sufte; vgl. vs. 457.
voetnoot1162
niet zonder duchten; Ov. enkel: ‘nochtans’.
voetnoot1169
kende: erkende; 1e lez.: stemme kende.
voetnoot1174
vgl. bij vs. 1091.
voetnoot1176-78
verwaten: vervloekt; 1e lez. mynen zachten arm (ulnis mollibus; gewijzigd naar de lez. ulnis sontibus); de smert en b. wonde; de fraaie zegswijze ontstond eerst door wijziging uit met smert; sleteren: flarden; vgl. H. Dat C. het kleed van Procris daartoe gebruikt is niet wschl. (Bi.), veeleer zijn eigen; Lat. scissaque a pectore veste: ‘het kleed van de (d.i. mijn) borst vaneenrijtend’; nokken: snikken.
voetnoot1180
aldus besmet; bij ons.
voetnoot1185
goôn hier boven; Ov. voegt daarbij: ‘en mijn goden’, d.i. die der onderwereld, waarheen zij spoedig gaan zal.
voetnoot1186
weldaeden: 't u bewezen goed; waert te loven; hinderlike stoplap.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1196 hs. bedrukt.
voetnoot1190
Versta: zij die de enige oorzaak is, enz.; het vers is vertaald alsof causam mortis bij auram (Luchtje) behoorde i.p.v. bij amorem (‘liefde’).
voetnoot1192
hoeze enz. behoort als object zowel bij verstont als bij zey.
voetnoot1194
zoo veel, dat is: zo weinige, geringe (parvae) als.
margenoot+
[Randschrift:] De doot van Prokris.
voetnoot1198
veiliger; Lat. secura, ‘gerustgesteld’.
voetnoot1201
hiermé: op dit ogenblik; zoonen; nl. Telamon en Peleus; vgl. vs. 918.
voetnoot1202
gesterkt.... winnen: krachtig bewapend.
voetnoot1203
als men plagh; 1e lez. in de zael; gewijzigd in verband met een verandering in vs. 1 van Bk. VIII.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius