Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660 (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.91 MB)

XML (3.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

(1935)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

De XV. Harpzang.Ga naar voetnoot*

Conserva me, Domine.

 
Behoeder van uwe uitgeleze troepen,
 
Behoeme voor 't genaeckende gevaer:
 
Want ick niet ruste in noot u aen te roepen,
 
Waer op mijn hoop, als op een' troostpylaer,
5[regelnummer]
Gebouwt is. 'K heb uw Godtheit aengehangen,Ga naar voetnoot1-5
 
Die, rijck van heil, van my niet hoeft t'ontfangen.Ga naar voetnoot6
 
 
 
Dit 's d'oirzaeck dat ick d'uitgekoore zoonen,
 
Uw heiligh volck, in 't lang beloofde lant,
[pagina 252]
[p. 252]
 
Hun errefdeel, de handt boodt, waerze woonen,
10[regelnummer]
En holpze aen rust, en in een' vasten stant.
 
Gy zelf getuight hoe ick voor uw genooten
 
In 't openbaer mijn hart heb uitgegooten.Ga naar voetnoot7-12
 
 
 
Maer toenze na verzwackten in hunn' yver,Ga naar voetnoot13
 
Verlietenze u, hun toeverlaet, en lot.
15[regelnummer]
Afgodery wint velt door haeren drijver.Ga naar voetnoot15
 
Elck volght zijn' droom, en dient zijn' eigen Godt,
 
Tot datze in 't endt en spade naer hem spoeden,Ga naar voetnoot17
 
Godt kennen voor den oirsprong aller goeden.Ga naar voetnoot13-18Ga naar voetnoot18
 
 
 
Ick wil geensins, ten smaet van uw geboden,
20[regelnummer]
Den offerdisch des afgodists bekleên,Ga naar voetnoot20
 
Mijn lippen aen den bloetkelck van zijn goden
 
Noch offerbloet besmetten, neen, o neen.
 
Ick wil geensins die gruwelen verbloemen,Ga naar voetnoot23
 
Noch hunnen naem gewaerdigen te noemen.
 
 
25[regelnummer]
'K verwacht van Godt mijn erflot na dit strijden.
 
De rijcke loon des kelcks van mijn verdriet
 
En zwaericheên en overbitter lijden
 
Verwacht ick van het oogh, dat alles ziet.
 
Gy zultme, o Heer, en niemant zal 't beletten,
30[regelnummer]
In 't wettigh erf, my toebeschoren, zetten.
 
 
 
Het beste lot is my ten deel' gevallen.
 
Mijn erfdeel munt in alle loten uit:
 
Dies loof ick Godt, wiens gunst my boven allen
 
Gezegent heeft. hij steef mijn raetsbesluit
35[regelnummer]
Met kennisse en verstant, om recht te micken,
 
En 't hooghste lot voorzichtigh uit te picken.Ga naar voetnoot31-36
 
 
 
Hy prickelde mijn hart en mijn gedachten
 
Inwendigh, spa tot midden in den nacht.Ga naar voetnoot38
[pagina 253]
[p. 253]
 
'k Had hem alleen voor oogen, onder 't wachtenGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Op zijn genade en goetheit: want zijn maght
 
My hanthaefde, op dat ramp noch ongelucken
 
Godts dienaer van zijn wacht en schiltwacht rucken.Ga naar voetnoot37-42Ga naar voetnoot42
 
 
 
Dit's d'oirzaeck dat de blyschap in mijn harte
 
Niet schuilen kan, maer uitberst op de tong,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Die huppelt na het uitstaen van de smarte:Ga naar voetnoot45
 
En schoon de Doot mijn sterflijckheit besprong,
 
Mijn lichaam zal geen' worm in d'aerde spijzen,
 
Maer sluimeren met hoope van verrijzen:
 
 
 
Want gy, o Godt, zult nimmermeer gedoogen
50[regelnummer]
Dat mijne ziel in helsche duisternis
 
Gedompelt blijf, noch 't lichaem uit elx oogen
 
In 't graf verrott': het lichaem, dat u is
 
Geheilight, zal noch kan, na'et bitter sterven,
 
Geensins vergaen, verrotten, noch bederven.Ga naar voetnoot51-54
 
 
55[regelnummer]
Gy leertme klaer de baen des levens kennen,
 
De baen naer Godt, en Godts onsterflijckheit;
 
Bestraeltme met uw blyschap, onder 't rennen,
 
Die neêrstraelt van uw aenschijns Majesteit.
 
Uw rechte hant begaeft, na deze elende,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Den hoopenden met blyschap, zonder ende,

voetnoot*
Ps. 15. - Deze vertaling is zeer vrij, maar met een duidelijk persoonlijk accent van Vondel, zooals ook Van Lennep niet ontging.
voetnoot1-5
V: Conserva me, Domine, quoniam speravi in te, vs. 1; uitgeleze troepen: uitverkoren volk.
voetnoot6
niet: niets; V: bonorum meorum non eges, vs. 2.
voetnoot7-12
V: Sanctis, qui sunt in terra ejus, mirificavit omnes voluntates meas in eis. vs. 3; Vondel zet op gezag van B den derden persoon om in den eersten.
voetnoot13
na: daarna, later.
voetnoot15
drijver: voorganger.
voetnoot17
hem: God.
voetnoot13-18
V: Multiplicatae sunt infirmitates eorum: postea acceleraverunt, vs. 4-3; het denkbeeld Afgodery is aan B ontleend, die de infirmitates van 't Joodsche volk met hun zucht naar idola verklaart.
voetnoot18
kennen: erkennen; aller goeden: van alle goed.
voetnoot20
des afgodists: moeilijke genitief-vorm, die Vondel vaker heeft, ook bij geest.
voetnoot23
die gruwelen: van afgoderij; gewaerdigen: mij verwaardigen.
voetnoot31-36
V: Funes ceciderunt mihi in praeclaris: etenim hereditas mea praeclara est mihi. Benedicam Dominum, qui tribuit mihi intellectum, vs. 6, 7. Is Vondels vertaling, vooral vs. 34-36, geen bekeerings-bekentenis?
voetnoot38
spa tot midden in den nacht: vgl. Altgh. I, 1670; II, 1800.
voetnoot39
B: Dominum mihi ante oculos cordis semper ponebam.
voetnoot37-42
V: Insuper et usque ad noctem increpuerunt me renes mei. Providebam Dominum in conspectu meo semper; quoniam a dextris est mihi ne commovear, vs. 7, 8.
voetnoot42
wacht en schiltwacht: vgl. Geboortezang, Dl. V, 258, vs. 17.
voetnoot44
maer uitberst op de tong: vgl. Roskam, Dl. III, 302, vs. 64-66.
voetnoot45
huppelt: jubelt.
voetnoot51-54
V: nec dabis sanctum tuum videre correptionem, vs. 10, waarvan Vondel sanctum tuum vertaalt met het lichaem, dat u is geheilight: door de Eucharistie? Vgl. Altgeh. I, 1573-82; III, 1695.
voetnoot59
begaeft: begiftigt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius