Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660 (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.91 MB)

XML (3.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

(1935)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 610]
[p. 610]

De Parnas Aen de Belt.
Verscheide Dichten in Denemerck gedicht
Door J. V. Vondel.aant.

t'Amsterdam,

Voor de Weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam, in 't jaer MDCLVII.



illustratie

[pagina 611]
[p. 611]

Op d'afbeeldingen der koningklijcke Majesteyt, te Denemerck, Noorwegen, Wenden, en Gotten
Geschildert door Karel van Mander, Hofschilder van zijne Majesteit Frederick de Derde.Ga naar voetnoot*

 
Den geest van Mander, om de Majesteit te maelen
 
Van Koning FREDERICK, ontbreeckt geen verf, maer vier,Ga naar voetnoot2
 
Dat uit vier kroonen gloeit met levendige straelen,Ga naar voetnoot3
 
Of uit zijn Noortstar geeft een' goddelijcken zwier.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Wat raet? de schilder zit bekommert, en verlegen.
 
In groote zaecken mist de kunst haer kracht, en eisch.
 
Penseelen zijn te licht om scepters op te weegen;Ga naar voetnoot7
 
Dies maelt hy in 't verschiet de zee, en 't zeepalais,
 
De Sont, en Kroonenburgh, op dat men 't beelt moght kennen,Ga naar voetnoot8-9
10[regelnummer]
De flaeuwe schildergeest met mercken van de KroonGa naar voetnoot10
 
Zijne onmaght stercken moght, eer hy verflaeude in 't rennen.
 
Zoo strijkt de Kunst haer vlagh voor 's Konings glans en troon.

Sofia Amalia.aant.

 
SOFIA zette zich, toen Mander haer zou maelen.
 
Wat zagh hy met ontzagh? dry zonnen in een zon,Ga naar voetnoot2
 
Dry Godtheên teffens, en zijn scheemrende oogen dwaelen,Ga naar voetnoot3
 
Verblint in zulck een licht, eer hy het werck begon.
5[regelnummer]
De rechter Paris zagh dry hemelsche Godinnen.
 
Hier leven dry in een, de Godtheit van de jaght,Ga naar voetnoot6
 
De wijsheit in 't geweer, en 't schoonste waert te minnen,Ga naar voetnoot7
 
Geen Griecksche Venus, maer de Duitsche in haere kracht.Ga naar voetnoot8
 
Wat raet, Apelles? mael met toegeslotene oogen.Ga naar voetnoot9
[pagina 612]
[p. 612]
10[regelnummer]
Misluckt de kunst, zoo bouw van verre Fredricksborgh.
 
Men zal de Koningin dus levend kennen mogen.Ga naar voetnoot10-11
 
Zoo wonze 's Konings hart, en deelt met hem zijn zorgh.

Christiaen, Gekoren Prins te Denemerck en Noorwegen.aant.Ga naar voetnoot*

MACTE NOVA VIRTUTE PUER.

 
De schilder noopte dus zijn' schildergeest met sporen,Ga naar voetnoot1
 
Toen hy den erfgenaem van Fredrick maelen zou,
 
Prins CHRISTIAEN, ter kroon geboren en gekoren,
 
Gelijck een jonge Askan, zoo moedigh als getrouGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
In 't voorstaen van den Staet en wallen, hem bevolen;Ga naar voetnoot5
 
Terwijl de Vader treckt gewapent van der hant,Ga naar voetnoot6
 
De zoon te paerde draeft, en proeft hoe zijn pistolen
 
En donders balderen op zee, langs 't Baltisch strant.Ga naar voetnoot7-8
 
Men hoort zijn stammen en voorvaders hem bedancken,
10[regelnummer]
En d'oogen nederslaen, en uitzien naer hun hof.
 
Zy roepen: vaer zoo voort, ô eêlste van ons rancken.
 
Bestel op dezen draf een' Duitschen Maro stof.Ga naar voetnoot12

Op d'afbeeldinge van den edelen en gestrengen Heere Eryck Seesteed.
Door Karel van Mander geschildert.aant.aant.Ga naar voetnoot*

 
Hier leven twee in een gesmolten bey te gader.
 
Men kent den vader, rijck van eere, in zijnen zoon,Ga naar voetnoot2
[pagina 613]
[p. 613]
 
Heer ERYCK, 't rechte beeldt van zulck een' grooten vader,
 
Den raatstijl van het Rijck, de parle aen 's Konings kroon.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Men leert uit SEESTEED wat hy in uitheemsche steden,
 
En hoven heeft geleert, ter eere van zijn' stam,
 
De weereltwijsheit, deught, en adelijcke zeden,
 
En wat het puick der jeught van outs ter harte nam,
 
Een edelmoedigheit ontbreeckt geen kenbaer teken:
10[regelnummer]
Zy straelt door d'oogen heene, om andren oock t'ontsteecken.

Op d'afbeeldinge van den onsterflijcken Heere, Karel van Mander Schilder, en dichter, en schrijver van het Schilderboeck.aant.

Sic itur ad astra.Ga naar voetnoot*

 
Men ziet den geest van ouden KAREL zweven
 
In deze print, maer levender in 't werck
 
Van 't Schilderboeck, waerin de schilders leven,Ga naar voetnoot3
 
Na hunnen tijdt, zijn pen, in 't worstelperckGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Der schilderkunst, de leerbre jeught leert stryenGa naar voetnoot5
 
En worstelen op 't voorbeelt van Natuur,
 
Of haer ontvouwt den zin der schilderyen
 
Van Nasoos dicht, dat Jovis blixemvuur
 
Braveert met zijn gestaltewisselingen,Ga naar voetnoot8-9
10[regelnummer]
Zoo goddelijck en kunstighlijck verknochtGa naar voetnoot10
 
Als MANDER haer ontknoopte, en op dat zingenGa naar voetnoot11
 
d'Orakels van dien Helt te voorschijn broght.Ga naar voetnoot12
 
Wat eischt dit beelt? geen gout noch geen juweelen,
 
Een schilderskroon van d'edelste penseelen.Ga naar voetnoot14
[pagina 614]
[p. 614]

Op mijne afbeeldinge Door Karel van Mander.aant.

 
Ick sloot een' ring van tienwerf zeven jaren,Ga naar voetnoot1
 
Toen Mander, wiens penseel, zoo rijck begaeft,
 
Op 's grootvaêrs spoor en faem ten hemel draeft,Ga naar voetnoot3
 
My schilderde, bezaeit met gryze haeren,
5[regelnummer]
Daer Fredricks kroon ontzien wort, en benijt.Ga naar voetnoot5
 
Zoo kan mijn schijn noch leven na mijn' tijt.Ga naar voetnoot6

Afscheit Van Mevrouwe de Koninginne te Denemarck en Noorwegen, &c. Sofia Amalia,
Toen haer gemael, Koning Frederick de derde, ten oorlogh voer.aant.Ga naar voetnoot*

En Dieu mon esperance.

 
De Koningklijcke zon
 
SOFIA, die de Kroon
 
En 't hart van FREDRICK won,
 
Nam, met den Prins, haer' Zoon,
5[regelnummer]
Dus afscheit van den Helt,
 
Toen hy, der vroomen wijck,Ga naar voetnoot6
 
Gewapent ging te velt,
 
Tot heil van 't gansche Rijck.Ga naar voetnoot1-8
[pagina 615]
[p. 615]
 
De rouw beklemde 't hart.
10[regelnummer]
De traenen in het oogh
 
Getuighden van haer smart.
 
Zy scheen een regenboogh,
 
Een zon, in eene wolck
 
Van traenen en verdriet.
15[regelnummer]
Wie schreit niet, daer al 't volckGa naar voetnoot15
 
De Schoone schreien ziet!
 
 
 
Och, klaeghdeze, och, wat raet?
 
Hoe slaet uw toght my neêr!
 
Hoe toom ick mijn gelaet,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
In 't scheiden van mijn' Heer?
 
De Koning, dien ick fier
 
Den degen bondt op zy,
 
Treckt op, en laet ons hier.
 
Och lief, vergeef het my.
 
 
25[regelnummer]
Mijn yver voerde u aen,Ga naar voetnoot25
 
Gelijck een stout soldaet,
 
En holp de trommel slaen,Ga naar voetnoot27
 
Tot voorstant van den Staet.Ga naar voetnoot28
 
Ick stack de velttrompet,
30[regelnummer]
En draefde u moedigh voor,
 
In 't oorloghsvelt van 't bedt,Ga naar voetnoot31
 
En kreegh in 't endt gehoor:
 
 
 
Maer anders is 't van verr',
 
En anders in 't gezicht.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Mijn noortsche morgenstar,
 
Benijtge my uw licht?Ga naar voetnoot36
 
De Noortstar staet wel vast:
 
Zy wijckt niet uit haer streeck:
 
En laetge my in last?
40[regelnummer]
Hoe wort mijn hart zoo weeck!
 
 
 
Ick kenne uw' oorloghsmoedt.
 
Och, waer die niet zoo groot.
[pagina 616]
[p. 616]
 
Een krijghsmans hart, vol gloet,
 
Geeft licht zich zelf te bloot,
45[regelnummer]
Daer niemant kogel schiet,
 
Noch toestreeft met zijn puntGa naar voetnoot46
 
Of 't is, tot mijn verdriet,
 
Op u, mijn ziel gemunt.
 
 
 
Gedenck, belieft het u,
50[regelnummer]
Hoe neef Gustavus voer,Ga naar voetnoot50
 
Die, noit van veltslagh schuw,
 
Ten dans ging, op tamboerGa naar voetnoot52
 
En trommel, door een vier
 
Van polver stael en loot,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
En plante zijn banier
 
In 't aenzicht van de Doot.
 
 
 
Hoe ging 't, helaes, in 't endt?
 
Hy quam zijn Liefste t'huis,Ga naar voetnoot58
 
Gewont, getrapt, geschent,
60[regelnummer]
In 't gruwzaem moortgedruis.
 
Wat was de glans van 't Rijck,
 
Die flus zoo levend blonck,Ga naar voetnoot62
 
Nu anders dan een lijck,
 
Dat ongebalsemt stonck?
 
 
65[regelnummer]
Hy storf in 't velt: de naemGa naar voetnoot65
 
Blijft eeuwig op de tong
 
Van d'uitgebreide Faem,Ga naar voetnoot67
 
Bekent by out, en jong,
 
Ten westen, en in 't oost,
70[regelnummer]
Van d'eene in d'andere eeuw:
 
Maer dit 's een krancke troostGa naar voetnoot71
 
Voor een verlaete Weeuw.
 
 
 
Ay, schat de wapens van
 
Uw' vyant niet te licht.
75[regelnummer]
Hy is een oorloghsman,
 
Die voor geen' Cesar zwicht.
[pagina 617]
[p. 617]
 
Hy waeght op een het al,Ga naar voetnoot77
 
En ziet geen heirspits aen:Ga naar voetnoot78
 
Het valle oock uit hoe 't vall'.
80[regelnummer]
Het moet 'er dan op staen.Ga naar voetnoot80
 
 
 
Zoo leght het niet by my
 
Geschapen, neen voorwaer:Ga naar voetnoot81-82
 
Eer zette ick, zy aen zy,
 
My zelve in lijfsgevaer,
85[regelnummer]
En nam u, flaeuw en warm,Ga naar voetnoot85
 
Zoo gy ter aerde vielt,
 
Voor 't jongste in mijnen arm,Ga naar voetnoot87
 
Heel doot, of half gezielt.Ga naar voetnoot88
 
 
 
Vier kroonen op mijn hooft
90[regelnummer]
Zijn my 't gevaer niet waert
 
U, van het licht berooft,
 
Door donderkloot of zwaert,Ga naar voetnoot92
 
Te waegen voor een ste,Ga naar voetnoot93
 
Of in het bloedigh velt,
95[regelnummer]
Of op de wilde zee,
 
Tot droefheit van ons Belt.
 
 
 
Gy weigert uwen toght
 
Te staecken op mijn klaght.
 
Och ofge u noch bedocht,
100[regelnummer]
Ten minste dezen nacht.
 
Aenschouw uw' zoon, dit kint,
 
Den jongen CHRISTIAEN.
 
Zoo gy uw bloet bemint,Ga naar voetnoot103
 
Laet u de moeder raên:
 
 
105[regelnummer]
Maer 't is vergeefs gezucht:
 
Een hooger maght, mijn lot,
 
Verdaeght u uit de lucht.Ga naar voetnoot107
 
ICK STEL MYN HOOP IN GODT.Ga naar voetnoot108
 
Treck heene, triomfeer,
110[regelnummer]
Den voorzaet tot een vreught,
 
Om d'aenwinst van 's Rijx eer,Ga naar voetnoot111
 
De kroon van uwe deught.
[pagina 618]
[p. 618]

Aen zijne Excellentie, den Rijxhofmeester, Heer Joachimus Gerstdorp.aant.Ga naar voetnoot*

Ipse sedens clavumque regit.

 
Getrouwe Achates van den HeerGa naar voetnoot1
 
En Koning, die aen 't Baltisch meer,
 
Ten beste van zijne onderzaeten,Ga naar voetnoot3
 
Zich op uw hofwacht magh verlaeten;Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Welwijze GERSTDORP, geene hantGa naar voetnoot5
 
Past zoo een eedle diamant
 
Met zijne flonckerende vieren,Ga naar voetnoot7
 
Als gy de hant, die, onder 't stierenGa naar voetnoot8
 
Van haer wijtstreckende gebiet,
10[regelnummer]
Zich op uw waeckende oogh verliet:
 
Gelijck Eneas, voor en achter,
 
En waer hy heentradt, noit den wachter
 
Achates uit zijn oogh verloor.
 
Het Rijck magh op 't ervaeren spoor
15[regelnummer]
Van uwe letterwijsheit draven,Ga naar voetnoot15
 
Uw taelen en geleerde gaven
 
Gebruicken, als een rijck kleenoot,
 
Uit 's hemels zegenrijcken schoot
 
Den koningklijcken Staet geschoncken.
20[regelnummer]
Men ziet de pen van Plato proncken
 
Met Wijzen, wien het StaetbewintGa naar voetnoot20-21
 
Wort toebetrouwt. men hoeft geen print
 
Van u te snijden naer het leven:
 
Gy staet in 't hart des volcks geschreven,
25[regelnummer]
En beelt u zelven levende uit
 
Door raet, en daet. de welvaert spruit
 
Uit kloeck beleit van amptenaeren,
 
Die nacht en dagh zich zelfs niet spaeren,Ga naar voetnoot28
 
Geschapen tot een ieders nut.
30[regelnummer]
Mecenas, letterwijsheits stut,Ga naar voetnoot30
[pagina 619]
[p. 619]
 
Vergeef het dat wy, onder 't loven
 
Uw' luister met ons verf verdooven,Ga naar voetnoot32
 
Gelijck een roock den glans besmet.
 
De deught behoeft geen loftrompet.

Groete
Aen hunne Excellentien, den Heere Koenraet van Beuningen, Pensionaris van Amsterdam, Godefried van Rheede, Heere van Amerongen, en Mathias Fiersen, Staetheere van Vrieslant, Gezanten der Hooge Mogende Staeten, by de Majesteit te Denemarck, Noorwegen, &c.aant.Ga naar voetnoot*

Qui umbrata gerunt civili tempora quercu.

 
Nu 't spoock des afgronts dus wanschapenGa naar voetnoot1
 
Het hair met zwarte slangen krult,
 
Trompet en trommelt: wapen, wapen,Ga naar voetnoot3
 
Den toom van 't Recht verworpt, en brult,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
En briescht, te water, en te lande,
 
De stroomen stopt, de zee braveert,Ga naar voetnoot6
 
De hel haer heilooze offerhande,
 
Een Ilias van ramp, vereert;Ga naar voetnoot8
 
Zoo past het dat ons vrye steden
10[regelnummer]
Haer bondtgenootschap met de kroon
 
Van FREDRICK stercken, door de reden
 
Van billijckheit, daer 's Konings troonGa naar voetnoot11-12
 
Op rust, hoe fel die wiert besprongen:
 
En om dees vrientschap aen te voênGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Zagh BEUNINGEN, en AMERONGEN,
[pagina 620]
[p. 620]
 
En FIERSEN, ieder in 't saizoenGa naar voetnoot16
 
Van zijnen Staet, de waterkanten
 
Aen 't Baltisch meer, en 't oude hof
 
Ontfing met eere de Gezanten,
20[regelnummer]
Gekoren om de pennen stof
 
Te geven; 't zy de geesten zwierenGa naar voetnoot21
 
Op dicht, dat klanck en voeten telt,
 
Of op doorluchtige papieren
 
Te weide gaen in ruimer velt.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Men reppe ons nu van niemant anders
 
Dan deze dry. hoe noemt men hen?
 
Den mont van 't Recht des Aemsterlanders,Ga naar voetnoot27
 
Gewapent met zijn wijze pen;
 
Den glans van 't edele Amerongen
30[regelnummer]
En opgang van 't gemytert Sticht;Ga naar voetnoot30
 
Den Staetheer van het ongedwongen
 
En vroome Vrieslant, noit gezwichtGa naar voetnoot32
 
In 't voorstaen van zijn' stijl en wetten.Ga naar voetnoot33
 
Dry landen, zeven te gelijckGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Gebiên my hen in top te zetten,
 
Op 't outer van het Noortsche Rijck:
 
Maer al wat vry staet, is niet veiligh
 
Voor ieder een: dat lofampt pastGa naar voetnoot37-38
 
Een Roomsche of Griecksche lier, een' Heiligh,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Daer d'afgront ydel tegens bast.Ga naar voetnoot40
 
Apollo raetme stil te zwijgen:
 
Zoo staenze in hunnen vollen krits.Ga naar voetnoot42
 
Mijn ouderdom wort traegh in 't stijgen.
 
Hier valt Parnas te steil en spits.Ga naar voetnoot44
[pagina 621]
[p. 621]

De bestendigheit der Kercke.
Aen zijne Excellentie den Heer D. Bernardino, Graef van Rebolledo.aant.Ga naar voetnoot*

Columna & firmamentum veritatis.

 
De wijste Bouwheer, mijn betrouwen,Ga naar voetnoot1
 
Noemt Wijzen, die hun huis op rots,Ga naar voetnoot2
 
En niet op lossen zantgront, bouwen,
 
Den bulderenden storm ten trots.
5[regelnummer]
Zoo leide oock Salomon Godts drempel,Ga naar voetnoot5
 
Het voorbeelt van een grooter Kerck,Ga naar voetnoot6
 
Op Sion, en verhief dien tempel
 
Tot aen den hemel door het zwerck:
 
En Davids zoon belooft de muurenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Van zijne Kercke op rots en steen,
 
Om 's afgronts buldren te verduurenGa naar voetnoot11
 
Door d'eeuwigheit der eeuwen heen,
 
Te stichten. 't Godtshuis der Hebreeuwen,
 
Eene ydle glori der Hebreen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Verzonck in puin, na weinige eeuwen,
 
Verdelght van Roomschen, en Chaldeen:Ga naar voetnoot16
 
Maer Christus Kerck, zoo lang bestreden
 
Van alle kanten, ongeschockt
 
En ongeschent, verduurt noch heden
20[regelnummer]
Den afgront, die geduurigh wrockt.
 
Zy tart, gelijck een hemelsch wonder
 
En wonderwerck al 't helsch gerucht,
 
Den lastersmoock en 't spoock, van onderGa naar voetnoot23
[pagina 622]
[p. 622]
 
Om hoogh gestegen in de lucht.
25[regelnummer]
Laet alle vloecken t'zamenspannen:Ga naar voetnoot25
 
Laet ketteryen, hecht aen een
 
Geketent, monsters, en tyrannen,
 
Laet afgodisten, en besneên,Ga naar voetnoot28
 
En Talmudist, en Turcken razen:
30[regelnummer]
De Kerck bezwijckt voor geen gedruis:
 
Geen dreigement kan haer verbazen,Ga naar voetnoot31
 
Zoo lang zy met Godts heiligh Kruis
 
Gewapent zit. Ghy, REBOLLEDE,
 
Zijt maghtigh op uw Spaensche LierGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Haere eer t'ontvouwen op mijn bede
 
Met eenen hooger klanck en zwier.
 
Ick wil dien lof uw Luit beveelen.Ga naar voetnoot37
 
Ay treck uw snaeren op dien toon,Ga naar voetnoot38
 
Waerop veel duizent Englekeelen
40[regelnummer]
U volgen uit den hooghsten troon.
 
Dat voeght een' dienaer van veel Kroonen.
 
Gy zult terwijl mijn keel verschoonen.Ga naar voetnoot42

Aen zijne Excellentie, den doorluchtigen Heer, Tobias Morstin,
Trucksesz te Krakou, Resident van den Koning en de Kroon Polen by Koning Frederick den derden.aant.Ga naar voetnoot*

Os humerosque Deo similis.

 
Toen 't oorloghsonweêr, van vier winden,Ga naar voetnoot1
 
Den Staet van Polen overviel,
 
En gaepte om Polen te verslinden,
 
Het Rijck, in 't stooten van zijn kiel
5[regelnummer]
En 't barnen van de holle baren,Ga naar voetnoot5
[pagina 623]
[p. 623]
 
Geen klein gevaer van schipbreuck liep,Ga naar voetnoot6
 
Wou d'Allerhooghste MORSTIN spaeren
 
In 's Konings dienst, daer Krakou, diep
 
En over hals en hooft, gedompelt
10[regelnummer]
Van krijghselenden, in dien noot,Ga naar voetnoot10
 
Aen alle kanten overrompelt,
 
Geene uitkomst zagh, een ieder vloot
 
Om zich te bergen, en zijn leven.Ga naar voetnoot13
 
Wat raet? wat gaet den Trucksesz aen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Nu d'allerstoutsten hem begeven,
 
En alle poorten open staen,
 
Het slot met zijn verlaete veste
 
Om noothulp schreit? hy grijpt en vatGa naar voetnoot18
 
Het Heilighdom des Rijx ten leste,
20[regelnummer]
En voert dien koningklijcken schat,
 
Zes kroonen, scepters, en gewaeden,
 
Door 's vyants heir, door vloet, en vier,
 
En berght de heilige cieraeden,Ga naar voetnoot23
 
Ten prijs van Gode en Kazimir,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Voor 's haeters vloeck en klaeuwen veiligh,Ga naar voetnoot25
 
Die, meesters van de stadt en 't hof,
 
Niets aenzien, heiligh noch onheiligh,
 
Maer wroeten 't al in bloet en stof,
 
Verschoonen Kerck, noch Outergaven,
30[regelnummer]
Verstooren Stanislaus rust,Ga naar voetnoot30
 
En d'asschen der gewijde graven,
 
Naer hunnen godtvergeeten lust.
 
Getrouwste hofstijl der Sarmaeten,Ga naar voetnoot33
 
Na zoo veel onrechts berghde ghyGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Te Warsou 't lijf van dien verwaten
 
Erfvyant, hielt uw sabel vry
 
Van wederwraecke en bloetvergieten,
 
En streckte uw' Vorst een rechte hant,Ga naar voetnoot38
 
Schoon duizenden de Kroon verlieten:
40[regelnummer]
Nu voert uw wijsheit, als Gezant
 
Van 't Rijck, het woort te Koopenhaven,
[pagina 624]
[p. 624]
 
Gelijck uw broeder binnen Praegh,
 
Op wiens trompet mijn dichten draven,Ga naar voetnoot43
 
Zoo verre Apollo dit behaegh.
45[regelnummer]
Gy zult de groote korenschuurenGa naar voetnoot45
 
Van Christenrijck door vasten pais
 
Verdaedigen, de nagebuuren
 
In Koning Fredericks palais
 
Vereenigen naer uw vermogen:
50[regelnummer]
Dan zal mijn keel, op zang gestelt,
 
Uw dapperheên aen 's hemels boogen
 
Verheffen, langs de blijde Belt,
 
Waer langs de Wijssel uitgegooten
 
Ons toestroomt met gelade vlooten.

voetnoot*
Van 1657. - Dit en de volgende 10 gedichten afgedrukt volgens de tekst in De Parnas aen de Belt (Unger No. 573). Opschrift: Karel van Mander (± 1610-1670) zoon van Karel van Mander gen. de Jonge en kleinzoon van de schilder-biograaf, bereisde Holland en Italië (1635-1638) en woonde sedert 1638 als hofschilder in Kopenhagen, waar hij de portretten schilderde van Christiaan IV en zijn zonen, en later van Frederik III.
voetnoot2
Frederik: Frederik III (1609-1670), sedert 1648 koning van Denemarken; vier: vuur. Woordspeling met vier in vs. 3.
voetnoot3
vier kroonen: zie het opschrift.
voetnoot4
uit zijn Noortstar: uit het hoge Noorden.
voetnoot7
op te weegen: evenveel gewicht te hebben, d.w.z. het penseel kan nooit ten volle recht doen aan de scepter.
voetnoot8-9
Die achtergrond maakt dat men het portret herkent als dat van een vorst.
voetnoot10
flaeuwe: afgematte, machteloze; mercken van de Kroon: duidelik aangeven dat het de koning is.

voetnoot2
dry (Brabantse vorm).
voetnoot3
teffens: tegelijk; scheemrende: door glans verblinde (vgl. vs. 9).
voetnoot6
de Godtheit van de jaght: Diana.
voetnoot7
De wijsheit in 't geweer: Minerva met speer en schild.
voetnoot8
Duitsche: Germaanse.
voetnoot9
Apelles: beroemd Grieks schilder, tijdgenoot van Alexander de Grote.
voetnoot10-11
Vgl. vs. 8-9 van het vorige gedicht.

voetnoot*
Hetzelfde motto als voor Tooneelkrans (hiervóór blz. 000). Christiaen (1646-1699), zoon van Frederik III, volgde zijn vader in 1670 op als Christiaan V.
voetnoot1
noopte met sporen: prikkelde, spande zijn uiterste krachten in.
voetnoot4
Askaen: Op de boven aangehaalde plaats uit de Aeneis (IX, 638) spreekt Apollo deze woorden tot Ascanius, de zoon van Aeneas, na zijn eerste wapenfeit voor de muren van Troie, nl. toen hij Romulus tot straf voor zijn schimptaal met een pijl het hoofd had doorschoten.
voetnoot5
voorstaen: beschermen; bevolen: toevertrouwd.
voetnoot6
treckt van der hant: uittrekt (Ned. Wdb. V, 1841).
voetnoot7-8
pistolen en donders: knallende pistoolschoten; balderen: krachtig weerklinken.
voetnoot12
bestel: verschaf; een' Duitschen Maro: een Nederlandse Vergilius, waarbij Vondel op zich zelf doelt.

voetnoot*
In 't Opschrift: Eryck Seesteed was destijds minister van Denemarken.
voetnoot2
rijck van eere: zinspeling op zijn naam.
voetnoot4
raetstijl: vgl. Roskam, vs, 25: een stijl des raets (deel 3, blz. 301).

voetnoot*
In 't Opschrift: Het motto, ontleend aan Aeneis IX, 638, betekent: zo stijgt men tot de sterren, d.i. zo wordt men beroemd. Karel van Mander (1548-1606), de bekende schrijver en schilder, was de grootvader van de bovengenoemde hofschilder van dezelfde naam (zie hiervóór, blz. 000). 1 levender: omdat daarin zijn persoonlikheid duidelik uitkomt.
voetnoot3
't Schilderboeck (Haarlem 1604), een reeks biografieën van Griekse, Romeines, Italiaanse, maar vooral van Nederlandse en Duitse schilders, is nog steeds de hoofdbron voor de geschiedenis der Vlaamse schilderschool (1366-1604).
voetnoot4
zijn pen: lees: en waarin zijn pen.
voetnoot5
leerbre: leergierige.
voetnoot8-9
Van Mander schreef, ten bate van schilders en dichters, zijn ‘Uutleggingh op den Metamorphosis Pub. Ovidii Nasonis’ (1604); braveert: trotseert.
voetnoot10
verknocht: verbonden, gecomponeerd.
voetnoot11
ontknoopte: uitlegde; op dat zingen: bij (door middel van) dit dichten.
voetnoot12
d'Orakels van dien Helt: de wijze, maar soms duistere uitspraken, verhalen, van Ovidius.
voetnoot14
De bedoeling zal zijn: de huldiging door de beste schilders; kroon: krans; van: door.
voetnoot1
Dit portret, dat onbekend is, werd dus op Vondel's zeventigste verjaardag (17 November) door de Deense hofschilder gemaakt.
voetnoot3
ten hemel draeft: de hoogste roem verwerft.
voetnoot5
Daer: waar.
voetnoot6
schijn: afbeelding.

voetnoot*
En dieu mon esperance (Ick stel myn hoop in Godt, vgl. vs. 108) was waarschijnlik het devies van Sofia Amalia.
voetnoot6
der vroomen wijck: de toevlucht van alle rechtschapenen.
voetnoot1-8
Ondanks de allerongunstigste toestand van leger en vloot verklaarde Frederik III om, het gebied aan de overzijde van de Sont te heroveren, in 1657 de oorlog aan Zweden, dat in oorlog met Polen gewikkeld was.
voetnoot15
daer: waar.
voetnoot19
toom ick mijn gelaet: geef ik geen uiterlike tekenen van verdriet, houd ik mij goed (gelaet heeft nog de ruimere betekenis van: houding).
voetnoot25
voerde aen: zette aan, spoorde aan.
voetnoot27
holp: hielp.
voetnoot28
voorstant: bescherming.
voetnoot31
In 't oorloghsvelt van 't bedt: toen wij, te bed, in verbeelding reeds te velde waren.
voetnoot34
in 't gezicht: van nabij.
voetnoot36
Benijt ge: gunt ge niet.
voetnoot46
toestreeft met zijn punt: aanvalt met zijn degen. Deze passage herinnert aan Hooft's Klaghte der Prinsesse van Oranjen, over t'oorloogh voor 's Hartoghenbosch (vgl. ook vs. 83-84).
voetnoot50
neef Gustavus: onze bloedverwant Gustaaf Adolf; voer: hoe het met hem afliep.
voetnoot52
ten dans ging: ten strijde trok.
voetnoot54
polver (germanisme) kruit.
voetnoot58
zijn Liefste: (Datief).
voetnoot62
flus: kort te voren; levend: levendig, schitterend.
voetnoot65
storf: stierf.
voetnoot67
uitgebreide: zich ver verbreidende.
voetnoot71
krancke: zwakke.
voetnoot77
Hij zet alles op één kans.
voetnoot78
ziet ... aen: vreest.
voetnoot80
Het moet maar gewaagd worden.
voetnoot81-82
leght geschapen: is gesteld.
voetnoot85
flaeuw: bezwijmd.
voetnoot87
Voor 't jongste: stervend (eig. voor 't laatst; Ned. Wdb. VII, 350).
voetnoot88
gezielt: levend.
voetnoot92
donderkloot: kanonskogel.
voetnoot93
ste: stad.
voetnoot103
uw bloet: uw kind.
voetnoot107
Verdaeght u: roept u op; de lucht: de hemel.
voetnoot108
Vertaling van het bovenstaande motto.
voetnoot111
Zie de aantekening bij de eerste strofe.
voetnoot*
In 't Opschrift: Joachim Gersdorff, de rijkshofmeester of eerste minister van Frederik III, was een bereisd en geleerd man. Het motto, ontleend aan Aeneis X, 218, betekent: Nederzittend bestuurt hij zelf het roer.
voetnoot1
Achates, dappere en trouwe lotgenoot van Aeneas (vgl. vs. 11-13).
voetnoot3
Ten beste van: ten bate van.
voetnoot4
uw hofwacht: uw zorgen voor het hof (vgl. vs. 10).
voetnoot5
Welwijze: zeer wijze.
voetnoot7
vieren: vuur, gloed.
voetnoot8
Als gy (past bij) de hant; stieren: besturen.
voetnoot15
letterwijsheit: geleerdheid.
voetnoot20-21
Dit slaat op de rol die Plato in zijn hoofdwerk, de Staat, aan de wijsgeren toekent in het staatsbestuur.
voetnoot28
zelfs: zelf.
voetnoot30
Mecenas: als kunstbeschermer.
voetnoot32
met ons verf verdooven: door onze uitbeelding (onze schildering) doen verbleken, d.w.z. niet voldoende tot zijn recht kunnen doen komen.

voetnoot*
In 't Opschrift Koenraad van Beuningen (1622-1693), zoon van de burgemeester Geurt Dirksz. van Beuningen, was pensionaris van Amsterdam, totdat hij als gezant naar Christina van Zweden en daarna, in 1656, naar Denemarken gezonden werd. Tegen de voorzichtige politiek van Jan de Witt in, beloofde hij aan Frederik III de steun van de Staten tegen Zweden. Het motto, ontleend aan Aeneis VI, 772, betekent: wier voorhoofd omkranst is met burgereikeloof (als erkenning van hun verdiensten als burgers).
voetnoot1
't spoock des afgronts: de Oorlog, als helse verschijning, hier als Furie met slangenharen voorgesteld (vs. 2).
voetnoot3
wapen: te wapen! Wellicht met bijgedachte aan de Mnl. interjektie: wee!
voetnoot4
verworpt: verwerpt.
voetnoot6
braveert: trotseert.
voetnoot8
Een Ilias van ramp: een eindeloze reeks van rampen (Ned. Wdb. VI, 1453); vereert: schenkt.
voetnoot11-12
door de reden van billickheit: omdat zijn aanspraken rechtvaardig zijn.
voetnoot14
aen te voên: te kweken, te bevestigen.
voetnoot16
in 't saizoen: in de volle bloei (Ned. Wdb. XIV, 1292, vooral Zuid-Nederlands). Als staet slaat op 't Baltisch meer, en ‘toestand’ betekent, dan is de hoofdletter vreemd.
voetnoot21
geesten: vernuften, dichters; zwieren op dicht: sierlike gedichten schrijven.
voetnoot24
in ruimer velt: lofschriften in proza?
voetnoot27
Den mont van 't Recht: de juridiese woordvoerder, de pensionaris.
voetnoot30
opgang: iemand van wie glans en heerlikheid uitgaat, sieraad (ontleend aan een bijbelplaats: Ned. Wdb. XI, 711).
gemytert: als bisschopszetel.
voetnoot32
vroome: dappere.
voetnoot33
voorstaen: beschermen, verdedigen; stijl: gewoonten.
voetnoot34
Drie gewesten, die de zeven gewesten vertegenwoordigen.
voetnoot37-38
Maar al wat geoorloofd is, kan daarom niet iedereen zonder gevaar ondernemen; lofampt: de taak om te prijzen.
voetnoot39
Roomsche: Romeinse; een' Heiligh: een heilige, gewijde zanger.
voetnoot40
d'af: gront: de hel; ydel: vergeefs.
voetnoot42
in hunnen vollen krits: zodanig dat er niets aan ontbreekt (Ned. Wdb. VIII, 296).
voetnoot44
valt: is (voor mij).
voetnoot*
In 't Opschrift: Bernardino de Rebolledo, was Spaans gezant tn Denemarken. Tot hem voelde Vondel zich aangetrokken allereerst als katholiek. Bovendien beoefende R. de poëzie. Vondel dicht voor hem een loflied op de Moederkerk, waarin hij de Spaanse dichter opwekt om ook de Kerk door een lofdicht te vieren (Moller: De Heerlijckheit der Kerke, blz. X vlg.). Het motto is ontleend aan I Timoth. III, 15 en betekent: Een pilaar en standvastigheid der waarheid.
voetnoot1
De wyste Bouwheer: Christus, in de bekende gelijkenis.
voetnoot2
die: diegenen die.
voetnoot5
leide: legde; drempel: tempel.
voetnoot6
voorbeelt: de voorafbeelding van de onzichtbare Kerk van Christus (vs. 17).
voetnoot9
Davids zoon: Christus (zinspeling op Matth. XVI, 18).
voetnoot11
's afgronts buldren te verduuren: om het bulderen van de hel te weerstaan (eig. langer te duren dan ..); vgl. vs. 19.
voetnoot14
ydle glori: vergankelike roem.
voetnoot16
van: door; Roomschen: Romeinen; Chaldeen: de tempel, door de Chaldeeuwen verwoest, was nog niet die van Salomo.
voetnoot23
't spoock: de helse geesten.
voetnoot25
vloecken: boze machten.
voetnoot28
afgodisten: heidenen; besneên: Joden.
voetnoot31
verbazen: schrik aanjagen.
voetnoot34
maghtigh: in staat.
voetnoot37
beveelen: toevertrouwen.
voetnoot38
treck: stem.
voetnoot42
terwijl: intussen.

voetnoot*
In 't Opschrift: Trucksesz: zie vs. 14. Het motto, ontleend aan Aeneis I, 589, betekent: Een god gelijk in spraak en voorkomen.
voetnoot1
't oorloghsonweêr. Johan Kasimir, koning van Polen (1648-1669) gaf door zijn protest tegen de troonsbestijging van Karel Gustaaf van Zweden (1654) deze eerzuchtige vorst aanleiding om Polen de oorlog te verklaren, en in 1655 Groot- en Klein-Polen met Warschau en Krakau te veroveren; van vier winden: van alle zijden.
voetnoot5
't barnen: de branding.
voetnoot6
geen klein (litotes): zeer groot.
voetnoot10
Van: door.
voetnoot13
Om zich en zijn leven in veiligheid te brengen.
voetnoot14
Trucksesz: Duitse vorm naast Mnl. drossate (drost), oorspr. de dienaar die de spijzen opdraagt, dan: aanzienlik hofambt; wat gaet aen: wat zal beginnen.
voetnoot18
noothulp: hulp in nood.
voetnoot23
berght: zie vs. 13.
voetnoot24
Ten prijs: ten bate van.
voetnoot25
's haeters: van de vijand.
voetnoot30
Stanisla-us (viersilbig te lezen) rust: door zijn graf te schenden (vgl. vs. 31).
voetnoot33
hofstijl: steun van het hof; Sarmaeten: zie Jaghtzang aen J. Maurits, vs. 70.
voetnoot34
berghde: vgl. vs. 13. Uit deze plaats blijkt dat Morstin eens een overwonnen vijand spaarde.
voetnoot38
sterckte: diende als; rechte hant: rechterhand, trouwe hulp.
voetnoot43
Op wiens trompet: Dit moet terugslaan op vs. 40: wiens roem mijn gedichten verheerlijken.
voetnoot45
de groote korenschuuren de streken langs de Wijssel (Weichsel); vgl. vs. 53-54.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • De Parnas aen de Belt


auteurs

  • over Karel van Mander


lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank