Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660 (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.91 MB)

XML (3.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

(1935)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Spreeckende Personaedjen.Ga naar voetnoot*

HOFMEESTER, eerste raet.

FILOPAIE, Jepthaes gemaelin.

SLOTVOOGHT.

REY VAN MAEGHDEN.

IFIS, Jeptha's dochter.

JEPTHA. De lantvooght, rechter, en veltheer.

HOFPRIESTER.

WETGELEERDE.

[pagina 781]
[p. 781]

Jeptha.
Offerbelofte.
Het eerste bedryf.

HOFMEESTER. FILOPAIE.
Hofmeester:
 
De tijding van uw' heer' vooruitgevlogenGa naar voetnoot1
 
Jaeght u voor dagh ten bedde uit, en uwe oogenGa naar voetnoot2
 
Gaen op, eer 't licht den hemel open sluit.
 
Al 't hof krioelt. de blyschap moet'er uit.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Men rust zich toe, om zegenrijck te praelen,Ga naar voetnoot5
 
En Jeptha weêr met staetsie in te haelen.Ga naar voetnoot6
Filopaie:
 
'k Heb jaeren lang geworstelt, en gestreên
 
Met rampen: noit waeide eene buy alleen
 
My over 't hooft, of d'andre stont'er neffens:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Maer nu, Godt lof, komt mijn geluck al teffensGa naar voetnoot10
 
My t'huis. 'k verwacht mijn dochter t'huis van daegh,
 
Van 't hoogh geberghte, en hoor de nederlaegh
 
Van Efraim. Godt zegende 's lants hoeder.Ga naar voetnoot13
 
Hoe weeligh valt de dochter haere moeder,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
De brave helt zijn blijde bedtgenootGa naar voetnoot15
 
In d'armen, als een dau in 's aerdtrijcks schoot!
 
Hoe vrolijck zal ickze alle bey bejegenen!Ga naar voetnoot17
 
Geen vloecken schaên, als Godt dit hof wil zegenen.Ga naar voetnoot18
Hofmeester:
 
Toen Godt dit hof wou zegenen, verdween,
20[regelnummer]
Verstoof het heir van Ammon, en al scheen
 
Ons Efraim verre over 't hooft gewassen,
 
Een hooger maght kon hem ontharrenassen.Ga naar voetnoot22
Filopaie:
 
Indien oit vrou van blyschap sterven kon,Ga naar voetnoot23
[pagina 782]
[p. 782]
 
Is 't wonder dat ick levendigh de zon
25[regelnummer]
Verwacht: zoo had de blyschap al de geestenGa naar voetnoot24-25Ga naar voetnoot25
 
Van 't hart gezet: toen ick, op d'eer der feesten,Ga naar voetnoot26
 
Mijn lief in zijn triomfe, na den slagh,Ga naar voetnoot27
 
En Ammons val, verwellekomde, en zagh
 
Hem heerlijck hier te Masfe 't hof opvaeren,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Door al den drang, en toevloet van de schaeren.
 
Ick zeegh, op dat gezicht, ter aerde in 't stof.
 
De hofstoet droegh my, als een lijck, op 't hof,Ga naar voetnoot32
 
Tot dat mijn hart bequam, natuur zich redde.Ga naar voetnoot33
 
Mijn dochter stont bekreeten voor het bedde,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En steende, en kermde, en zuchte in zulck een noot.
 
De vader sprack: nu, moeder is niet doot.
 
Zy krijght haer verf. toen kusteze mijn wangen,Ga naar voetnoot37
 
En bleecken mont, uit hartelijck verlangen.
 
Ick quam, gelijck de zon uit eene wolck,
40[regelnummer]
Te voorschijn, toegejuicht van 't hof, en 't volck.Ga naar voetnoot40
 
Nu wort die vreught verdubbelt: want wy hooren
 
Dat Efraim den veltslagh heeft verloren,
 
Voor Jeptha vlught naer d'oevers der Jordaen.
 
Zoo moeten al Godts vyanden vergaen.Ga naar voetnoot44
Hofmeester:
45[regelnummer]
Mevrouw, 't is kunst de blyschap in te toomen,
 
Zoo wel als rouw te maetigen. wy koomenGa naar voetnoot46
 
In beide wel te kort. de weerelt gaet
 
Door druck en vreught by beurte. wie de maet
 
En regel treft is wijs. de kanssen keeren.
50[regelnummer]
Men spiegle zich aen Jeptha, om te leeren
 
't Verandren van elcks lot, dan droef, dan bly.
 
De zwaertzy zet hem hoogh: de spillezyGa naar voetnoot52
 
Verneêrt hem door d'onwettigheit in 't erven;
 
Dies hy, geschupt van zijne broêrs, most zwerven,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Zich eerst in Tob geneeren op den roof;Ga naar voetnoot55
 
Daer hy den vloet van 't Heidensch ongeloof,
 
Gelijck een dam, behinderde in te breecken.Ga naar voetnoot57
[pagina 783]
[p. 783]
 
Wat heeft zijn deught ons menighmael gebleken!Ga naar voetnoot58
 
Het heiloos heir van Ammon quam in 't veltGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Hereischen al wat Juda met gewelt
 
Zijn Goôn ontruckte, als Isax erfgenaemenGa naar voetnoot61
 
Eerst herwaert uit Egypten over quamen:Ga naar voetnoot62
 
Schoon 't Ammon niet, maer 't hooft der AmorreenGa naar voetnoot63
 
Ontruckt, by ons dry eeuwen achtereenGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Bezeten was in pais. men zat verlegen.Ga naar voetnoot65
 
Gansch Galaäd zocht troost aen Jepthaes degen,
 
Verhief hierom 's lants balling tot 's lants hooft,
 
En over 't heir. op dit verdragh belooftGa naar voetnoot68
 
Hy hun zijn trou, en strijt, als 's volcks verweerder,
70[regelnummer]
Wint twintigh steên, wort hier, als triomfeerder,Ga naar voetnoot70
 
Te Masfa, na dien zwaeren slagh, begroet.
Filopaie:
 
Mijn dochter juicht hem vrolijck in 't gemoet,Ga naar voetnoot72
 
Groet vader voor de hofpoort met tamboeren,Ga naar voetnoot73
 
En reien: maer dit scheen zijn hart t'ontroeren:Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Doch d'oirzaeck kon ick noit uit hem verstaen.
 
Daer schuilt iet, my te duister om te raên.Ga naar voetnoot76
Hofmeester:
 
Niet duister: want het is terstont gebleken
 
Hoe Efraim den kam quam op te steecken,Ga naar voetnoot78
 
By duizenden den zegenrijcken helt
80[regelnummer]
Het voorhooft biên, en daegen in het velt,Ga naar voetnoot80
 
Daer d'allerhooghste uw wapenrecht verdaedight.Ga naar voetnoot81
Filopaie:
 
De hemel heeft ons weder begenadight.Ga naar voetnoot82
 
Zoo schijnt de vorst een Godt, geen sterflijck mensch.
 
Wien 't lot niet dient, het rolt naer mijnen wensch.Ga naar voetnoot84
Hofmeester:
85[regelnummer]
Een teêre vrou spat uit, al t' ongelaetigh,Ga naar voetnoot85
[pagina 784]
[p. 784]
 
In weelde en druck: een manshart draeght zich maetighGa naar voetnoot86
 
In beide, en kent het weifelende lot;
 
Dat rolt elck toe naer 't wijs beleit van Godt.
 
Niets staet hier stil. geen blyschap is volkomen.
90[regelnummer]
Geen druck mist troost: en tusschen hoop en schroomen
 
Verslijt de tijt des levens. quaet en goet
 
Elck heeft zijn tijt, en beurte, als eb, en vloet.Ga naar voetnoot92
Filopaie:
 
Ons erfgenaeme en dochter dorst ons vergenGa naar voetnoot93
 
Of zy een wijl zich eenzaem op de bergenGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
Verquicken moght met haeren trouwen rey.Ga naar voetnoot95
 
De vader gaf haer vrolijck het geley.Ga naar voetnoot96
 
Zy scheide, en nu zijn net, naer dat ick reken,
 
Twee maenden, dat my lastigh viel, verstreecken.Ga naar voetnoot98
Hofmeester:
 
Men zalze haest ten hove weder zien.Ga naar voetnoot99
Filopaie:
100[regelnummer]
'k Zal haer met vreught omhelzen: zoo misschien
 
Geen ongeval, Godt keer 't, haer stuit in 't keeren.Ga naar voetnoot101
 
Een moeder kon misschien haer hart ontbeeren,Ga naar voetnoot102
 
Haer eenigh kroost geensins; een kint, nu rijpGa naar voetnoot103
 
En huwbaer; meer dan menschelijck begrijp
105[regelnummer]
Kan vatten, met vernuft verciert, en gaven.Ga naar voetnoot105
 
Men ziet om 't hof de jonge heeren draven,Ga naar voetnoot106
 
En vlammen op der maeghden bloem, zoo schoon.Ga naar voetnoot107
 
Godtvruchtigheit spant in het hart de kroon,
 
Als 't eêlste, daer de hemel haer me zegent.
110[regelnummer]
Geluckigh die zoo schoon een roos bejegent,Ga naar voetnoot110
 
Geluckiger dieze afpluckt met zijn hant.
 
Zoo 't vrystont zulck een perle, een diamant
 
Te hechten aen een kroon, 't zou Memfis passen:Ga naar voetnoot113
 
Maer neen, z'is voor geen' Heiden opgewassen;
115[regelnummer]
Geen' koning, die, noch vremt van Moses wet,Ga naar voetnoot115
 
Onwaerdigh is dees schoone in 't heiloos bedtGa naar voetnoot116
[pagina 785]
[p. 785]
 
t'Omhelzen, schoon zijn kroon in top moght steigeren.Ga naar voetnoot117
 
Al eischte haer een koning, 'k zouze weigeren.
 
Hofmeester, is 't niet recht, bestraf mijn' roem.Ga naar voetnoot119
Hofmeester:
120[regelnummer]
Mevrouw, gy noemde uw dochter flus een bloem.Ga naar voetnoot120
Filopaie:
 
Met reên, is 't vreemt dat ick haer schoonheit prijze?
 
Een bloem gelijcke?Ga naar voetnoot122
Hofmeester:
 
Ick straf het geener wijze.
 
Maer zaeghtge noit des morgens bloemen staen,
 
En vontze voor den avontstont vergaen,
125[regelnummer]
Van brant gezengt, van hagelsteen geslagen,
 
Of afgemaeit? Wat kan een bloem verdraegen,
 
Een buye ter genade in ope lucht!Ga naar voetnoot127
Filopaie:
 
Wat zeghtge? quam u eenigh droef geruchtGa naar voetnoot128
 
Ter ooren?
Hofmeester:
 
Neen, ick heb niet quaets vernomen,
130[regelnummer]
Prijs schoonheit, als een gaef, van Godt gekomen;
 
Maer stelle alleen 't verwelcken by de verfGa naar voetnoot131
 
Der schoonste bloem. Godt laetze vaders erfGa naar voetnoot132
 
Bezitten. 'k wensch dat gy in haer mooght leven,
 
En haere vrucht.Ga naar voetnoot133-34
Filopaie:
 
Dat wil de hemel geven.
135[regelnummer]
Die, onder tien geboôn van Moses wet,
 
Wie d'ouders eert in zulck een waerde zet,Ga naar voetnoot136
 
Dat hy haer heil belooft, en blijde jaeren.Ga naar voetnoot137
 
Op zulck een' wensch wil u de hemel spaeren.Ga naar voetnoot138
Hofmeester:
 
Dat zy, van 't lant, de vader, uit den slagh,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
U, elck om 't blyste, in d'armen vallen magh,Ga naar voetnoot140
 
Is al mijn wensch: het kan niet lang vertrecken.
[pagina 786]
[p. 786]
Filopaie:
 
Ick hoop mijn heer zal zelf de bo verstrecken.Ga naar voetnoot142
 
Daer duncktme hoort men 's lants bazuin in 't velt.
 
Ay, zie eens uit.
Hofmeester:
 
Verwellekom den helt.
145[regelnummer]
De slotvooght komt, bestuwt met krijghsstandaerden.Ga naar voetnoot145
 
Men hoort alreê het pruischen van de paerden.Ga naar voetnoot146
SLOTVOOGHT. FILOPAIE. HOFMEESTER.
Slotvooght:
 
Ter goeder tijt vinde ick mevrouw gezont.Ga naar voetnoot147
Filopaie:
 
Hoe staet het? is mijn heer noch ongewont?
Slotvooght:
 
Gelijck hy trock om Efraim t'ontmoeten,
150[regelnummer]
Wiens heirbanier ick offere aen uw voeten
 
Eerbiedigh door 't gebodt van uwen heer.Ga naar voetnoot151
 
Ontfang dit pant van zege. Godt zy d'eer.
 
Ontfang dien stier, uit louter gout gegoten.Ga naar voetnoot153
 
Die stoots was, heeft de horens afgestooten.Ga naar voetnoot154
Filopaie:
155[regelnummer]
Wat zienwe? ô vreught! gelooft, gelooft zy Godt.
 
Men steeck' dit voort ter tinne uit van het slot,Ga naar voetnoot156
 
Op dat het blijck' hoe wy het velt behielen.Ga naar voetnoot157
 
Aldus moet Godt de vyanden vernielen,Ga naar voetnoot158
 
Die Jeptha en zijn' hoogheit wederstaen.Ga naar voetnoot159
Slotvooght:
160[regelnummer]
De vyant vlught aen d'oevers der Jordaen,
 
Gansch Efraim zwicht voor Manasses degen.Ga naar voetnoot161
Hofmeester:
 
Dat Godt voortaen Manasses afkomst zegen'.
Filopaie:
 
Verhael den strijt: het zekerste bescheitGa naar voetnoot163
[pagina 787]
[p. 787]
 
Weet gy op 't naust. Verhael het wijs beleit.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Mijn yver volghde uw' optoght met gebeden,Ga naar voetnoot165
 
En vasten. Godt heeft zelf voor ons gestreden.
 
Een post vooruit verkuntschapte ons 't geluckGa naar voetnoot167
 
Des strijts in 't gros: maer 't lustme stuck voor stuckGa naar voetnoot168
 
Te hooren hoe 't zich toedroegh onder 't stryen.
170[regelnummer]
't Verhael moet Gode alleen ten prijs gedyen.Ga naar voetnoot170
Slotvooght:
 
Gewelt, en haet, en nijt zijn uitgebroet
 
In 't Heidensch nest. een' ander heil en spoetGa naar voetnoot172
 
Misgunnen, en den bontgenoot bespringen,
 
Zijn wettigh recht onwettigh hem t'ontwringen,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Voeght onbesneên, en Filistijnschen aert,Ga naar voetnoot175
 
Een' afgodist, die minst Godts wet bewaert:Ga naar voetnoot176
 
Doch Efraim, niet vry van zulcke vlecken,Ga naar voetnoot177
 
Ontziet zich niet oproerigh op te trecken,
 
Aen dees zy der Jordaene, en 't vrye veer,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Manasse uit trots te daegen voor de speer;Ga naar voetnoot180
 
Toen Ammon en zijne ysre krijghsgeledenGa naar voetnoot181
 
Getrappelt, wy al teffens twintigh stedenGa naar voetnoot182
 
Verlichtten van het juck der slaverny,
 
Van afgoôn, zwart van roock, en smoockery;Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Zoo verre 't lant bepaelt wort van vier streecken,Ga naar voetnoot185
 
De bergen, en Jordaen, en bey de beecken,
 
Als Arrenon, en Jabok, die gelijckGa naar voetnoot187
 
Uitloopen in den stroom van 't heiligh rijck.Ga naar voetnoot188
 
Wy pooghden 't pleit door middelaers te slechten,
190[regelnummer]
't Geschil met reên, en geen rappier te rechten,Ga naar voetnoot190
 
En hielden 't staen vier weecken, eer men vocht.Ga naar voetnoot191
 
Elck spant zijn tent van wederzy. elck broghtGa naar voetnoot192
 
Zijn reden in wat hem ten oorlogh porde:Ga naar voetnoot193
 
Maer Efraim bleef wreveligh, en morde.
[pagina 788]
[p. 788]
195[regelnummer]
Geen dreigement ontbrack' er naer zijn' aert,Ga naar voetnoot195
 
Het basterthuis, en lant met vier en zwaertGa naar voetnoot196
 
Te dempen, stam en tack en al verdelgen.Ga naar voetnoot197
 
O Jakob, zie eens op hoe uwe telgen
 
Verbasteren, zoo hebt gy Esau niet
200[regelnummer]
Bejegent, die u dreigende verstiet.Ga naar voetnoot200
 
Men hadde hen niet eens, als bontgenooten,
 
Gekent, en van den wapenroof verstootenGa naar voetnoot201-202
 
Op Ammons toght; een ongegront beklagh;
 
Want toen men trock, getroost om Ammon slaghGa naar voetnoot204
205[regelnummer]
Te leveren, en aenhielt datze ons steven,Ga naar voetnoot205
 
Ontzeiden zy 't. men trock [het golt ons leven,Ga naar voetnoot206
 
En eer, en staet,] den vyant in 't gemoet.Ga naar voetnoot207
 
Men greep hem aen, en zette voet by voet.Ga naar voetnoot208
 
Nu had men 't Gode, en Jepthas vuist te dancken
210[regelnummer]
Dat Ammon zwichte. och, geene artsny kon kranckenGa naar voetnoot210
 
Genezen, die des artsens raet versmaên.Ga naar voetnoot211
 
Zy wrockten vast, en niemant liet zich raên.Ga naar voetnoot212
 
Men rust dan toe om hantgemeen te worden.Ga naar voetnoot213
 
Men stelt met kracht de standers in slaghorden.Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
De morgenzon, die met den heldren dagh
 
De wapenoogst der wetgebroedren zagh,Ga naar voetnoot216
 
En hun gereet een nederlaegh te baeren,Ga naar voetnoot217
 
Scheen drymael, dootsch van schrick, te rugh te vaeren.Ga naar voetnoot218
 
Uw man, in 't hart der heirkracht, tuight in 't kort'Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Voor Abrams Godt, dat hy onschuldigh wort
 
Tot slaen geperst, daer 't bloet der wetgenooten,Ga naar voetnoot221
 
Gelijck een zee, zal werden uitgegoten.Ga naar voetnoot222
 
Hy kent zich vry van wraeck, en broederslaght,Ga naar voetnoot223
 
Waer door Godts naem ontwijt wort, en veracht;Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Verblijft het aen Manasse, zijnen broeder,Ga naar voetnoot225
[pagina 789]
[p. 789]
 
En Josefs zoon, van eene zelve moederGa naar voetnoot226
 
Gebaert als hy; wil trecken eene lijn,Ga naar voetnoot227
 
Oock tegens al die Josef vyant zijn:Ga naar voetnoot228
 
Dat 's verre van met zwaert en spiets te deerenGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
Die Kanaän voor 't heidendom verweeren.Ga naar voetnoot230
Filopaie:
 
Godt, die geen recht om gunst noch afgunst buight,Ga naar voetnoot231
 
Hoor wat mijn man in 't openbaer betuight.
Slotvooght:
 
Terwijlze zich dus schrap in orden zetten,
 
Ging Efraïm den moedt der benden wetten,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Daer hy alom, vol moedts, in 't midden reedt.Ga naar voetnoot235
 
Nu houdt u aen dien eens gestaefden eedt,Ga naar voetnoot236
 
Die u verbint dit bastertbloet te keeren,
 
Het welck den leeuw van Juda wil regeeren,Ga naar voetnoot238
 
De stammen dwingt alleen hem naer den mont
240[regelnummer]
Te zien, ons part noch deel aen krijghseer gont.Ga naar voetnoot240
 
Schoon Ammon leght door 't bastertbloet verslonnen:Ga naar voetnoot241
 
Valt rustigh aen: wy zien den slagh gewonnen.Ga naar voetnoot242
 
De krijghbazuin klinckt op van overal.
 
Zy stooten toe met schrickelijck geschal.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
De bodem dreunt, op 't ysselijck ontmoetenGa naar voetnoot245
 
Van zeissenradt, en hoeve, en paerdevoeten.Ga naar voetnoot246
 
Geschrey, gebriesch, de stofwolck, het gerucht,Ga naar voetnoot247
 
't Geklickklack van het harnas, aen de lucht
 
Gestegen, mengt zich naer in duizent nooden,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
En jammeren van levenden, en dooden.
 
Men strijt om strijt. elck staet, gelijck een helt.Ga naar voetnoot251
 
Het roode meer schuimt bruizende over 't velt,Ga naar voetnoot252
 
En wint'er velt door 't openen der aderen,Ga naar voetnoot253
 
Die roockende in een' boezem hier vergaderen.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Men twijfelt ruim een uur wie 't winnen zal.
[pagina 790]
[p. 790]
 
Men keert zich noch aen dooden, noch getalGa naar voetnoot256
 
Van zielen, die hier sneuvelen: maer echterGa naar voetnoot257
 
Daeght Jeptha Godt, dat hy, de hooghste rechter,Ga naar voetnoot258
 
't Krackeel beslechte, en geeft zich daer de strijtGa naar voetnoot259
260[regelnummer]
Het bangste valt. hy grijpt den bitsen nijtGa naar voetnoot260
 
In 't hart aen, wort gevolght van al de braven.Ga naar voetnoot261
 
Waer hem de haet opdondren ziet, en draven,Ga naar voetnoot262
 
Begint de moedt te zincken. hy dringt door.
 
Wat hem bestuwt volght op zijn bloedigh spoor.Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Een hemelsch heir, van toorne en wraeck ontsteecken,Ga naar voetnoot265
 
Scheen vlammende aen de wolcken door te breecken
 
Met wapenklanck, en luidt bazuingeschal,
 
Dat vee en volck verschrickte, en duin en dal.Ga naar voetnoot268
 
De vyant flucks aen 't spatten aller wegen:Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
De ruiters eerst. het voetvolck stont verslegen,Ga naar voetnoot270
 
Wert van de hoef getrappelt, en getreên.Ga naar voetnoot271
 
Een springvloet, als hy doorbreeckt, ziet noch steen
 
Noch paelwerck aen, acht hooft, noch dam, noch dijcken,
 
Maer gaet met vee, en stal, en menschen strijcken.Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Ons bruizent heir vint nu geen tegenstant.Ga naar voetnoot275
 
Uw vorst zit af, danckt Godt, die d'overhantGa naar voetnoot276
 
Hem gunt. hy laet het veer des strooms bezetten,
 
En d'overvlught der vyanden beletten,Ga naar voetnoot278
 
Verbiet den haet, te kenbaer aen zijn spraeck,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Te spaeren, uit een goddelijcke wraeck.Ga naar voetnoot280
 
Wat zagh men na den slagh al mannen vellen!
 
Van duizenden zal 't niemant navertellen.
 
Daer lagh langs 't velt een veertighduizenttal.
 
Zoo gaet met recht de hooghmoedt voor den val.Ga naar voetnoot284
Filopaie:
285[regelnummer]
Hoe zijn wy voor die zege aen Godt gehouden!Ga naar voetnoot285
 
Wat wijdt men hem, die alle zijn vertrouden
[pagina 791]
[p. 791]
 
Beschut, verdelght wat Jeptha met zijn hof
 
En naem, en bloet wou trappen in het stof!Ga naar voetnoot288
Slotvooght:
 
De veltheer, door belofte aen Godt verbonden,
290[regelnummer]
Wil offeren, en heeft my afgezonden,
 
Om u terstont te voeren, daer de maghtGa naar voetnoot291
 
Van 't danckbaer heir uw blijde komst verwacht.
 
Belieft het u, zit op: de hackeneienGa naar voetnoot293
 
En muil staen reê. wy zullen u geleien.
Filopaie:
295[regelnummer]
'k Zie Ifis, van 't geberghte in Galaäd,
 
Alle oogenblick genaecken naer de stadt.
 
Kan ick mijn' heer nu volgen, en believen?
Slotvooght:
 
'k Volgh meesters last, en vreeze hem te grieven,
 
Door uw vertreck. ontschuldigh my, mevrouw.Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Gy gaeft aen een' soldaet uw hant en trouw.Ga naar voetnoot300
 
Een krijgsmans hart kan smaet noch schimp gedoogen.
Filopaie:
 
Ick min hem, als den appel van mijne oogen.
 
My trecken man en kint, beide even sterck
 
Van wederzijde, als in een worstelperck.
305[regelnummer]
Zal ick 't ontbodt van mijnen heer misachten?Ga naar voetnoot305
 
Of met de zon mijn dochter eerst verwachten?
 
Hier is geen tijt. hofmeester, geefme raet.Ga naar voetnoot307
Hofmeester:
 
Volgh eerst uw' heer, en zijn triomffeest. laet
 
My hier ten hove uwe erfgenaeme ontfangen.
Slotvooght:
310[regelnummer]
Zit op, mevrouw: men wacht u met verlangen.
Filopaie:
 
Hofmeester, zie dat gy, tot dat ick keer',
 
Haer onderhoudt.Ga naar voetnoot312
Hofmeester:
 
Hoe luttel weetze, ô heer,
 
Wat voor een lot haer heden schijnt beschoren.
 
Daer rijdtze heene, en noopt den muil met sporen.Ga naar voetnoot314
[pagina 792]
[p. 792]
315[regelnummer]
Godt geef dat zy den lantsheer', die haer mijt,Ga naar voetnoot315
 
En herwaert draeft, niet onder d'oogen rijdt.
 
Het waer genoegh om dit altaer t'ontdecken,Ga naar voetnoot317
 
En 't offer, dat men heden wil voltrecken.
 
De dochter schijnt, uit eene wolck van stof,Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Te spoedigen ten berge af, naer het hof,Ga naar voetnoot320
 
Of 't mistme. ick wil ter tinne uit zien van boven.Ga naar voetnoot321
 
Een dunne mist, voor 't rijzend licht geschoven,
 
Belet de zon te schijnen op het slot.
 
Zy rijdt bedeckt ter kimme uit. goede Godt,Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Gy zegentze al, die op uw goetheit hoopen!
 
Uw hant alleen vermoght den knoop t'ontknoopen;
 
Toen menschenraet te kleen viel, en te kort.Ga naar voetnoot327
 
De maeght genaeckt, tot zingen aengeport.Ga naar voetnoot328
 
De zanglust noopt de trippelende voeten.Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Men zalze in 't hof verwachten, en gemoeten,Ga naar voetnoot330
 
Dan melden hoe Godt Efraim verneêrt,
 
De vader weer in 't harnas triomfeert.
REY VAN MAEGHDEN. IFIS.
I. Zang:
 
O Galaäd,Ga naar voetnoot333
 
Die 't voorhooft kroont met palmen,
335[regelnummer]
En op zegegalmen
 
De maeghden voert ten rey,
 
Voor Levijs stadt;Ga naar voetnoot337
 
Ay, help ons triomfeeren,Ga naar voetnoot338
 
Die nu wederkeerenGa naar voetnoot339
340[regelnummer]
Met bommen, en schalmey:Ga naar voetnoot340
 
Volgh de maeghdelijcke harten,
 
Die de doot in 't aenzicht tarten.Ga naar voetnoot342
 
Volgh Jepthaes spruit.
 
Zy noodt uw burgers uit.
[pagina 793]
[p. 793]
I. Tegenzang:
345[regelnummer]
Toen Ammon prat,Ga naar voetnoot345
 
Op zijnen zeissenwagenGa naar voetnoot346
 
Trots ten toon gedraegen,
 
Wou dempen Jepthaes hof,Ga naar voetnoot348
 
Zich zelf vermat
350[regelnummer]
Met bolpees, en met slagenGa naar voetnoot350
 
't Heiligh volck te plaegen,
 
Te trappen in het stof,
 
Eeuwigh, als verweze slaven,Ga naar voetnoot353
 
Naer zijn zweep te leeren draven,
355[regelnummer]
Heeft Godt alleen
 
Den hooghmoedt afgestreên.Ga naar voetnoot356
II. Zang:
 
Godt heeft de steên
 
En sloten omgeworpen,
 
Heuvels, vlecken, dorpen
360[regelnummer]
Van afgoôn schoon geschuimt,Ga naar voetnoot360
 
En zijn Hebreen,
 
Gedruckt in slavernye,Ga naar voetnoot362
 
d'Eerste heerschappyeGa naar voetnoot363
 
Genadigh ingeruimt.Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Astataroth, en Chamos vloden,Ga naar voetnoot365
 
Idumeesche en Sidons goden.Ga naar voetnoot366
 
De Heidens vloôn
 
Met hun beroockte goôn.Ga naar voetnoot368
II. Tegenzang:
 
Abrahams zaetGa naar voetnoot369
370[regelnummer]
Aenbidt nu, vry van smetten,Ga naar voetnoot370
 
Naer d'aeloude wetten,
 
En Moses zuivren stijl,Ga naar voetnoot372
 
Den toeverlaet
 
Der vroomen, volght hun zedenGa naar voetnoot373-74
375[regelnummer]
Na in alle steden.
[pagina 794]
[p. 794]
 
Al wat een lange wijl
 
Was verstroit van 't heil der vadrenGa naar voetnoot377
 
Ziet men wederom vergadren
 
Met vreught by een
380[regelnummer]
Ten schimp der onbesneên.Ga naar voetnoot380
III. Zang:
 
Drymael in 't jaer
 
Verschijnen twalef stammen
 
Daer men runders, rammen
 
Te Silo Gode slaght,Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Op 't hoogh altaer,
 
De priesters wieroock zwaeien,Ga naar voetnoot386
 
En de Godtheit paeien,Ga naar voetnoot387
 
Geduurigh op hun wacht:Ga naar voetnoot388
 
Daer de bontkist omgedraegen,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Antwoort op 's aertspriesters vraegen,
 
Orakels spreeckt,Ga naar voetnoot391
 
Wanneer hy bid en smeeckt.
III. Tegenzang:
 
Nu Ammon vlught,
 
Het Heidendom ter schande,
395[regelnummer]
Uit den ganschen lande,
 
Schroomt Ifis Gode niet,Ga naar voetnoot396
 
Uit eedle zucht,Ga naar voetnoot397
 
Een willige offerhande,
 
Hier ten onderpande,Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Na al 't geleên verdriet,
 
En den prijs, behaelt in 't strijden,Ga naar voetnoot401
 
Lustigh rustigh toe te wijden.Ga naar voetnoot402
 
Of Jeptha quam:Ga naar voetnoot403
 
Hier is het offerlam.
Ifis:
405[regelnummer]
De roos van Jericho gaet open,Ga naar voetnoot405
[pagina 795]
[p. 795]
 
In 't opgaen van de morgenstont.
 
Zy heeft den koelen dau gezopen.Ga naar voetnoot407
 
Het manne viel haer in den mont:Ga naar voetnoot408
 
En Ifis hart luickt op, van weeldeGa naar voetnoot409
410[regelnummer]
En blyschap, nu zy dezen dagh
 
Het offer, datze zich verbeelde,Ga naar voetnoot411
 
Naer vaders eisch, voltrecken magh,
 
Den vaderlande en 't volck ten zegen,
 
Ten prijs van Godt, den eigenaerGa naar voetnoot414
415[regelnummer]
Van al, die door verborge wegen
 
Zijn heiligen zoo wonderbaer,
 
En boven hun begrijp, kan leien.Ga naar voetnoot417
 
Treênwe in, op bommen, en schalmeien.Ga naar voetnoot418

voetnoot*
Personaedjen: Filopaie = de kinderlievende; Ifis = de dappere.

voetnoot1
vooruitgevlogen: die, hem vooruitgevlogen, zijn nadering aankondigt.
voetnoot2
op: open.
voetnoot4
Al 't hof krioelt: het gehele hof is in beweging; moet 'er uit: moet zich uiten.
voetnoot5
rust zich toe: maakt toebereidselen; zegenrijck te praelen: gelukkig door de overwinning, een triomfantelike intocht te houden.
voetnoot6
staetsie: plechtig eerbetoon.
voetnoot9
neffens: naast, bij.
voetnoot10
al teffens: op éénzelfde ogenblik.
voetnoot13
's landts hoeder: Jeptha.
voetnoot14
weeligh: zalig, overgelukkig.
voetnoot15
brave: dappere.
voetnoot17
bejegenen: tegemoet treden.
voetnoot18
Geen vloecken schaên: geen rampen kunnen ons deren.
voetnoot22
ontharrenassen: ontwapenen.
voetnoot23
oit vrou: ooit een vrouw. Het ontbreken van het lidwoord is reeds Mnl.
voetnoot24-25
levendigh: levend; de zon verwacht: het daglicht mag afwachten, d.w.z. dat ik deze dag overleefd heb.
voetnoot25
de geesten (d.i. de levensgeesten) van 't hart gezet: mij van het bewustzijn beroofd.
voetnoot26
d'eer der feesten: het glansrijkste feest.
voetnoot27
den slagh: nl. tegen Ammon.
voetnoot29
heerlijck: fier; opvaeren: binnenrijden.
voetnoot32
hofstoet: gevolg.
voetnoot33
bequam: bijkwam; zich redde: zich herstelde.
voetnoot34
bekreeten: in tranen.
voetnoot37
krijght haer verf: herkrijgt haar kleur.
voetnoot40
van: door.
voetnoot44
moeten: mogen.
voetnoot46
rouw: smart.
voetnoot52
De zwaertzy: de afkomst van vaders zijde (term ontleend aan het leenstelsel), als zoon van Gilead: de spillezy: de afkomst van moeders zijde, nl. van een bijzit. Daarom werd hij door de echte zonen van Gilead verdreven.
voetnoot54
geschupt van: verstoten door.
voetnoot55
zich geneeren op: leven van.
voetnoot57
behinderde: verhinderde.
voetnoot58
deught: dapperheid.
voetnoot59
heiloos: bij Vondel de gewone spelling voor heilloos: onheilbrengend.
voetnoot61
als Isax erfgenaemen: toen de Israëlieten.
voetnoot62
Eerst: kort tevoren.
voetnoot63
Die streken waren indertijd niet op de Ammonieten (gelijk ze beweerden), maar op de Amorreën (Amorrieten) veroverd. Zie Richteren XI: 12-27.
voetnoot64
by: door; dry: Brabantse vorm naast drie.
voetnoot65
verlegen: met sterker betekenis dan nu: in nood, was wanhopig.
voetnoot68
En (tot hoofd) over 't heir; op dat verdragh: na deze opdracht (verdragh: overeenkomst).
voetnoot70
hier: nl. te Masfa.
voetnoot72
in 't gemoet: tegemoet.
voetnoot73
tamboeren: tamboerijnen. Vgl. Richteren XI: 34.
voetnoot74
reien: dansen.
voetnoot76
iet: iets.
voetnoot78
den kam quam op te steecken: zich begon te verzetten, zich trots ging verheffen (Ned. Wdb. VII, 1046).
voetnoot80
daegen: uitdagen.
voetnoot81
wapenrecht: door de wapenen verworven aanspraken; verdaedight: oude vorm naast verdedigt.
voetnoot82
begenadight: zijn genade, zijn gunst getoond.
voetnoot84
Wien 't lot niet dient: Wie ook het lot niet begunstigen moge.
voetnoot85
teêre: (van nature) zwakke; ongelaetigh: zonder zelfbeheersing (Ned. Wdb. X, 1606).
voetnoot86
weelde: voorspoed; draeght zich: gedraagt zich, houdt zich; maetigh: beheerst.
voetnoot92
beurte: wisseling.
voetnoot93
vergen: verzoeken.
voetnoot94
eenzaem: in afzondering.
voetnoot95
verquicken: ontspannen.
voetnoot96
gaf haer vrolijck het gelei: gaf haar opgewekt, toestemming om te vertrekken (Ned. Wdb. IV, 1128).
voetnoot98
dat my lastigh viel: wat mij zwaar viel.
voetnoot99
haest: weldra.
voetnoot101
God keer' 't: moge God het verhoeden; stuit: tegenhoudt.
voetnoot102
kon: zou kunnen.
voetnoot103
kroost: kind.
voetnoot105
met vernuft en gaven: met verstandelike gaven.
voetnoot106
jonge heeren: de aanzienlikste jongelingen.
voetnoot107
vlammen op: vurig verlangen naar.
voetnoot110
bejegent: ontmoet.
voetnoot113
een kroon: een vorstenhuis; Memfis: de koning van Egypte.
voetnoot115
vremt van: vreemd van, onbekend met (in Vondel's taal komt vremt voor naast vreemd, vs. 211).
voetnoot116
heiloos: goddeloos.
voetnoot117
steigeren: stijgen.
voetnoot119
bestraf mijn' roem: geef uw afkeuring over mijn roemen te kennen.
voetnoot120
flus: zo even.
voetnoot122
gelijcke: vergelijk met. Bij ick gebruikt Vondel, evenals nog in 't Vlaams, vaak werkwoordvormen van de tegenwoordige tijd op -e (vgl. vs. 131, 147 enz.); straf: keur af.
voetnoot127
Een buye ter genade: blootgesteld aan een bui.
voetnoot128
droef: somber, onheilspellend.
voetnoot131
(ick) stelle 't verwelcken by de verf (kleur): ik wijs er op dat in de schoonste bloei het verwelken nabij is.
voetnoot132
Godt laetze: Moge God haar laten.
voetnoot133-34
'k wens dat gij in haar en haar kinderen moogt voortleven, d.w.z. dat uw geslacht in stand blijft; wil: moge (ook in vs. 138).
voetnoot136
in zulck een waerde zet: zozeer waardeert.
voetnoot137
haer: hun: het enkelvoudige wie is, naar het begrip meervoudig: allen die.
voetnoot138
Op: op grond van, d.w.z. uit dankbaarheid voor uw zegenwens hoop ik dat ....
voetnoot139
zy, van 't lant (komende) en de vader, uit den slagh (komende).
voetnoot140
vertrecken: uitblijven.
voetnoot142
de bo verstrecken: de bode zijn, nl. van de blijde tijding.
voetnoot145
bestuwt: omstuwd.
voetnoot146
pruischen: briesen (nog Antwerps; vgl. Antw. Idioticon i.v.).
voetnoot147
Ter goeder tijt: gelukkig.
voetnoot151
door: in opdracht van.
voetnoot153
stier: het veldteken van Efraim.
voetnoot154
stoots: geneigd tot stoten.
voetnoot156
dit (zegeteken); voort: dadelik.
voetnoot157
behielen: bij Vondel gewone vorm voor behielden.
voetnoot158
moet: moge.
voetnoot159
hoogheit: macht.
voetnoot161
Manasses: Manasse was de grootvader van Gilead (Num. 36, 1).
voetnoot163
bescheit: antwoord (op mijn verzoek).
voetnoot164
naust: nauwkeurig.
voetnoot165
yver: levendige belangstelling; optoght: opmars.
voetnoot167
post: bode; vooruit (gereden).
voetnoot168
in t' gros: in 't algemeen; stuck voor stuck: in biezonderheden.
voetnoot170
moet: vgl. vs. 158; ten prijs gedyen: strekken om God te loven.
voetnoot172
spoet: voorspoed.
voetnoot174
onwettigh: wederrechtelik.
voetnoot175
onbesneên: onbesneden, dus: heidenen (vgl. vs. 380); aert: karakter. De Filistijnen waren de geminachte vijanden van de Israëlieten.
voetnoot176
afgodist: afgodendienaar; Godts wet bewaert: Gods geboden in acht neemt.
voetnoot177
Efraim, hier voor de nakomelingen van Jozefs zoon Ephraim (zie Inhoudt, r. 14); vlecken: smetten.
voetnoot179
veer: plaats geschikt voor de overtocht (vgl. vs. 277).
voetnoot180
daegen voor de speer: uitdagen ten strijde.
voetnoot181
krijghsgeleden: krijgsgelederen, troepen.
voetnoot182
getrappelt: vertrapt (absolute constructie: nadat Ammon .... vertrapt was); al teffens: tegelijk, in één veldtocht.
voetnoot184
roock en smoockery: brandoffers.
voetnoot185
bepaelt: begrensd.
voetnoot187
gelijck: in dezelfde richting.
voetnoot188
stroom: de Jordaan.
voetnoot190
reên: woorden, onderhandelingen; en geen: en niet met een; rechten: beslechten.
voetnoot191
hielden 't staen: hielden het geschil hangende, bleven onderhandelen.
voetnoot192
spant zijn tent: richt zijn legerplaats in.
voetnoot193
porde: aanspoorde, dreef.
voetnoot195
naer zijn' aert: overeenkomstig zijn karakter.
voetnoot196
Het basterthuis en lant: het stamhuis en het land van de bastaard Jeptha (vgl. vs. 53).
voetnoot197
dempen: uitroeien.
voetnoot200
bejegent: behandeld (Zie Gen. 27, 41 en 32, 13-20).
voetnoot201-202
Men hadde gekent: men zou hebben erkend; niet eens: zelfs niet; van den wapenroof (buit) verstooten: weggestoten, beroofd.
voetnoot204
getroost: vol moed.
voetnoot205
aenhielt datze ons steven: er op aandrong dat ze ons steunden (stijven: sterken).
voetnoot206
ontzeiden: weigerden.
voetnoot207
staet: positie; in 't gemoet: tegemoet.
voetnoot208
zette voet by voet: raakte slaags.
voetnoot210
zwichte: zich gewonnen gaf; krancken: nl. die van Efraïm, die van geen goede raad wilden weten.
voetnoot211
des artsens: eigenaardige genitief van arts.
voetnoot212
vast: voortdurend.
voetnoot213
rust toe: maakt toebereidselen ten strijde.
voetnoot214
de standers: de banieren, dus ook de troepen.
voetnoot216
wapenoogst: gezamenlike wapenen; wetgebroedren: synoniem van wetgenooten (vs. 221), broeders in het geloof, daar ze leefden onder dezelfde Mozaiese wet. Voor het aanschouwen van die broederstrijd deinsde de zon terug.
voetnoot217
hun gereet (zag); baeren: teweeg brengen.
voetnoot218
vaeren: gaan.
voetnoot219
't hart der heirkracht: het midden der troepen; tuight: getuigt (vgl. betuight in vs. 232).
voetnoot221
slaen: slag leveren; daer: waar.
voetnoot222
werden: oude vorm van worden.
voetnoot223
broederslaght: broedermoord.
voetnoot224
veracht: geminacht, beledigd.
voetnoot225
Verblijft het aen: laat de beslissing over aan.
voetnoot226
zelve: zelfde.
voetnoot227
wil trecken ééne lijn: wil met Efraïm samengaan (tegen de gemeenschappelike vijand).
voetnoot228
vyant: vijandig gezind.
voetnoot229
Dat's verre van: Dat is heel wat anders dan.
voetnoot230
verweeren voor: beschermen tegen.
voetnoot231
gunst noch afgunst: vriendelike of onvriendelike gezindheid.
voetnoot234
wetten: scherpen, aansporen.
voetnoot235
Daer: terwijl.
voetnoot236
gestaefden eedt: plechtig bevestigde eed.
voetnoot238
den leeuw van Juda het volk van Israël.
voetnoot240
krijghseer: nl. in de slag tegen Ammon; gont: oude, Zuidnederlandse vorm naast gunt.
voetnoot241
leght: ligt (gewoon in Vondel's taal); verslonnen (uit: verslonden): opgeslokt.
voetnoot242
rustigh: krachtig, dapper.
voetnoot244
stooten toe: dringen op elkaar in.
voetnoot245
op: ten gevolge van; ontmoeten: botsing.
voetnoot246
zeissenradt: strijdwagens, waarvan de raderen van zeisen voorzien waren om te wonden; hoeve en paerdevoeten: gehoefde paardepoten.
voetnoot247
gerucht: krijgsrumoer.
voetnoot249
naer: angstwekkend; duizent nooden: de ellende van duizenden gevallenen.
voetnoot251
strijt om strijt: vecht om 't hardst. Een dergelijke woordspeling in de volgende verzen met velt.
voetnoot252
Het roode meer: de bloedstroom.
voetnoot253
wint velt: neemt toe.
voetnoot254
roockende: dampende; accent op één; boezem: vergaarplaats.
voetnoot256
keert zich aen: bekommert zich om.
voetnoot257
echter: wederom.
voetnoot258
Daeght: roept aan.
voetnoot259
't Krackeel: de (broeder)twist; beslechte (conjunctief): moge beslechten; geeft zich: begeeft zich; daer: waar.
voetnoot260
Het bangste valt: het hachelikst is; den bitsen nijt: de kwaadaardige afgunst (nl. van de Efraïmieten); vgl. haet = de hatende Efraïmieten, in vs. 262.
voetnoot261
van: door (ook in vs. 265, 271). - braven: dapperen.
voetnoot262
opdondren: (schrikwekkend) te voorschijn komen.
voetnoot264
bestuwt: omstuwt, omgeeft.
voetnoot265
ontsteecken: oudere vorm van ontstoken.
voetnoot268
duin en dal: hoogten en laagten, de gehele omgeving.
voetnoot269
spatten: uiteenspatten, zich verstrooien.
voetnoot270
verslegen: Vlaamse vorm voor: verslagen.
voetnoot271
van: door.
voetnoot274
gaet strijcken met: sleept mee.
voetnoot275
bruizent: onstuimig opdringend (vgl. de vorige vergelijking!).
voetnoot276
zit af: stijgt van het paard; d' overhant: de overwinning.
voetnoot278
d' overvlught: de vlucht over de Jordaan naar Efraïm.
voetnoot279
den haet: de haatdragende vijanden (vgl. vs. 262); te kenbaer: zeer goed te kennen. Wie nl. geen ‘sjibboleth’ kon zeggen, werd afgemaakt (Richteren XII, vs. 6).
voetnoot280
een goddelijcke wraeck: een Gode welgevallige wraak.
voetnoot284
Accent op voor: de hoogmoed gaat aan de val vooraf.
voetnoot285
gehouden: verplicht.
voetnoot288
naem: krijgsroem; bloet: geslacht.
voetnoot291
de maght: de massa.
voetnoot293
zit op: stijg op; hackeneien: paarden (eigenl. telgangers; Ned. Wdb. V, 1562) voor het gevolg; de muil: het muildier is voor haar bestemd.
voetnoot299
vertreck: uitstel, uitblijven.
voetnoot300
soldaet: krijgsman.
voetnoot305
ontbodt: opontbod; misachten: geringschatten, dus: niet gehoorzamen.
voetnoot307
geen tijt: nl. tot langer overleg.
voetnoot312
onderhoudt: gezelschap houdt.
voetnoot314
noopt met sporen: zet aan (nopen: prikkelen; vgl. vs. 329).
voetnoot315
mijt: tracht te vermijden.
voetnoot317
dit altaer: het hier aanwezige altaar (waarop het offer, vs. 318, plaats zal hebben).
voetnoot319
De hofmeester tuurt in de verte.
voetnoot320
spoedigen: zich te haasten.
voetnoot321
Of 't mistme: of ik zou mij moeten vergissen. Na dit vers gezegd te hebben, klimt hij omhoog.
voetnoot324
Zy rijdt: de zon verrijst. De antieke voorstelling van de zonnewagen leidt tot het woord rijden. Dit schouwspel brengt de hofmeester tot verering van God.
voetnoot327
menschenraet: menselik overleg, beleid.
voetnoot328
aengeport: gedrongen.
voetnoot329
noopt: vgl. vs. 314.
voetnoot330
zal: moet; gemoeten: ontmoeten, begroeten.
voetnoot333
O Galaäd: de rei roept Galaäd aan, als de persoonsverbeelding van het na de overwinning teruggekeerde Gilead.
voetnoot337
Levijs stadt: Masfa.
voetnoot338
triomfeeren: de overwinning vieren.
voetnoot339
die: heeft betrekking op ons.
voetnoot340
bommen en schalmey: rinkelbommen en (herders)fluiten (vgl. vs. 73).
voetnoot342
in 't aenzicht tarten: openlik trotseren. Dit slaat op het martelaarschap van Ifis.
voetnoot345
Ammon: persoonsverbeelding van 't land van Ammon; prat: trots.
voetnoot346
zeissenwagen: vgl. vs. 246.
voetnoot348
dempen: vernietigen (vgl. vs. 197).
voetnoot350
Met bolpees en met slagen: met slagen van de bolpees (d.i. de gesel).
voetnoot353
verweze: veroordeeld, tot slavernij gedoemde. De vorm zonder n gebruikt Vondel als meerv. van het adjektief.
voetnoot356
afgestreên: door strijd afgemat, d.w.z. machteloos gemaakt (Ned. Wdb. I, 1599).
voetnoot360
schoon geschuimt: geheel gezuiverd.
voetnoot362
die als slaven verdrukt waren.
voetnoot363
Eerste: oorspronkelike.
voetnoot364
ingeruimt: verleend.
voetnoot365
Astaroth: godin van de Sidoniërs en Filistijnen; Chamos: god van de Ammonieten.
voetnoot366
Idumeensche: van de Edomieten.
voetnoot368
beroockte goôn: door rookoffers bevuilde goden-(beelden).
voetnoot369
zaet: nageslacht.
voetnoot370
vry van smetten: zonder heidense bijmengsels.
voetnoot372
stijl: ritus.
voetnoot373-74
den toeverlaet der vroomen: Jehovah.
voetnoot377
verstroit: verwijderd.
voetnoot380
onbesneên: heidenen (vgl. vs. 175).
voetnoot384
Silo: de plaats waar het tabernakel stond (vgl. Josua XVIII, 1).
voetnoot386
(waar) de priesters.
voetnoot387
paeien: bevredigen, verzoenen door offers.
voetnoot388
Geduurigh: onafgebroken.
voetnoot389
de bontkist: de verbondsark, de kist waarin de wet van het Joodse volk bewaard werd.
voetnoot391
Orakels spreeckt: vgl. vs. 635-37; dit raadplegen van Gods wil, door orakels, geschiedde door middel van urim en thummin (zie Samuel 28, 6). Jahwe, die vertoeft boven de ark des verbonds, antwoordt door schittering van de stenen op de borst van de aartspriester (vgl. Gebroeders, dl. 3, blz. 806 en 813).
voetnoot396
Schroomt Ifis niet, Gode een willige offerhande toe te wijden (vs. 402).
voetnoot397
zucht: verlangen.
voetnoot399
ten onderpande: om de gelofte van haar vader in te lossen.
voetnoot401
En (na) in de zelfstrijd de prijs van de overwinning behaald te hebben.
voetnoot402
lustigh rustigh: blijmoedig en kloekmoedig.
voetnoot403
Of Jeptha quam: indien (nu) J. kwam, dan zou hij het offerlam bereid vinden.
voetnoot405
De roos van Jericho: een Oosterse plant, waarvan de verdroogde bloesems, in 't water geworpen, weer opzwellen en schijnen te bloeien. De vergelijking wordt uitgewerkt in vs. 409 vlg.
voetnoot407
gezopen: ingedronken.
voetnoot408
manne: hemelse spijs; hier figuurlik: lafenis.
voetnoot409
luickt op: gaat open; weelde: genot.
voetnoot411
datze zich verbeelde: dat zij zich heeft voorgesteld.
voetnoot414
prijs: lof; eigenaer van al: heer van al het geschapene.
voetnoot417
begrijp: bevatting.
voetnoot418
op: op de muziek van; vgl. vs. 340.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank