Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
Toon afbeeldingen van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660zoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6,91 MB)

XML (3,25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

(1935)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza laten vervallen
[pagina 769]
[p. 769]

J. V. Vondels
Jeptha Of Offerbelofte.
Treurspel.aant.aant.

t'Amsterdam,

Voor de weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam, 1659.



illustratie

[pagina 770]
[p. 770]

Jeptha

VAN 1659. AFGEDRUKT NAAR DE TEKST VAN DE eerste uitgave (t' Amsterdam, Voor de weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam, 1659), waarvan 't titelblad hiervóór typografies is nagevolgd. Unger Bibliographie, nr. 594.

[pagina 771]
[p. 771]

Aen Mevrouw Anna van Hooren, Gemaelin van den edelen Heere,
Cornelis van Vlooswyck, Heere van Vlooswijck, Diemerbroeck, en Paepekoop, Burgermeester, en Raet van Amsterdam.Ga naar voetnoot*

 
Het heilighdom des bybels is behangen
 
Met beelden, die Messias, hoogh gewijt,
 
Uitbeelden, en gemoeten met verlangen,Ga naar voetnoot1-3
 
Eer hy verschijnt ten offer op zijn tijt.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Zijn offerampt was uitgebeelt door dieren,Ga naar voetnoot5
 
En menschen. zoo verbeelde ons Abels lam,Ga naar voetnoot6
 
Verteert op 't eerste altaer in smoock, en vieren,Ga naar voetnoot7
 
d'Onnozelheit, die 't kruishout op zich nam.Ga naar voetnoot8
 
Aldus verbeelde ons Isack, offerreedeGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Op 't berghaltaer, den eerstgeboren zoon,
 
En eenigen, die 't al verzoende in vredeGa naar voetnoot11
 
Wat knielen kon voor dien genadetroon.Ga naar voetnoot12
 
Het eenigh beelt van Isack kon verdovenGa naar voetnoot13
 
Alle offermans, en offers van de wet:Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Maer deze maeght gaet al de mans te boven,Ga naar voetnoot15
 
En geeft een kracht aen dees tooneeltrompet.Ga naar voetnoot16
 
De sterckste zwicht voor d'allerzwackste kunne.Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot17
 
Gewis zy hoeft blancketsel noch cieraet.Ga naar voetnoot18
[pagina 772]
[p. 772]
 
Schoon 't mansbeelt haer den offerpalm misgunne,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Noch staet het stom voor d'uitspraeck van haer daet.Ga naar voetnoot20
 
Als zy den eedt des vaders komt te hooren,
 
Verschricktze niet, maer antwoort offerreedt:Ga naar voetnoot22
 
Heeft vader dit belooft, en Godt gezworen:
 
Voltreck, voltreck uw woort, en hoogen eedt,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Dewijl u Godt aen Ammon quam te wreecken.Ga naar voetnoot25
 
Bezegel uw belofte: gunme alleen
 
Dat ick bedruckt mijn' maeghdom vier paer weecken
 
Met speelgenoots in eenzaemheit beween.Ga naar voetnoot27-28
 
Gehoorzaem komtze aldus in hooge brozenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Ten heiligen tooneele, en outer treên.Ga naar voetnoot30
 
Graftjoffers, stroit nu lelien, stroit rozenGa naar voetnoot31
 
Voor 't morgenlicht, daer 't kruislicht op verscheen:Ga naar voetnoot32
 
En gy, Mevrouw, die Franschen, Italjaenen,
 
Als neêrduitsch dicht, in hunne spraeck verstaet,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En menighmael tooneelen zaeght in traenen,Ga naar voetnoot35
 
Gewaerdigh toe te luistren naer dees maet.Ga naar voetnoot36
 
Gy zult de zon van zege, hier betogenGa naar voetnoot37
 
Met eene wolck van druck, niet zonder gunst,Ga naar voetnoot38
 
Zien schilderen tapijt, en regenbogen
40[regelnummer]
Van beeldewerck, te schicken naer de kunst.Ga naar voetnoot39-40
 
Magh deze maeght op uw behaegen stappenGa naar voetnoot41
 
Ten offer, tot een' spiegel van de jeught,Ga naar voetnoot42
 
De Schouburgh zal in zijne handen klappen:Ga naar voetnoot43
 
De rouw des volcks verkeert in volle vreught.
[pagina 773]
[p. 773]

Berecht
Aen de begunstelingen der toneelkunste.

1 Ick voere nu Jeptha, den zeeghhaftigen helt, lantvooght, rechter,Ga naar voetnoot1 2 en veltheer der Hebreen, ten stichtigen treurtooneele, waer opGa naar voetnoot2 3 mijne gedachten al menige jaeren geleden speelden: maer het 4 spel bleef steecken, om de twee maenden uitstels, de dochterGa naar voetnoot4 5 toegestaen, middelerwijl zy haeren maeghdelijcken staet op de 6 bergen beschreit: welck uitstel Aristoteles tooneelwet in het lichtGa naar voetnoot6 7 staet: want hy zeght dat het treurspel allermeest begrijpt den han-Ga naar voetnoot7 8 del van eenen zonneschijn, of luttel min, of meer: waer tegens 9 Buchanan, in zijn treurspel van Jeptha, zich [behoudens zijne treffe-Ga naar voetnoot9 10 lijcke eer in de dichtkunste,] te grof vergreepen heeft, oock tegensGa naar voetnoot10 11 d'openbaere waerheit der bybelsche historie: gelijck van wijlenGa naar voetnoot11 12 de heer professor Vossius, op de tooneelwetten afgerecht, die inGa naar voetnoot12 13 Buchanan overlang tegens my bestrafte. Sedert de geschiedenisGa naar voetnoot13-14 14 van Jeptha ernstiger by my naergespoort, hoorde ick hoe Serarius,Ga naar voetnoot14-15 15 Arias, Saliaen, en andere treflijcke vernuften gevoelden dat 16 Jepthas krijghstoght tegens de wederspannige Efraimmers noch 17 uitgevoert wiert, eer de gemelde twee maenden uitstels verstreec-Ga naar voetnoot17 18 ken waren, schoon het boeck der Rechteren, en Josefus dezeGa naar voetnoot18 19 orden niet houden, om het verhael van Jeptha en zijne offerhande,Ga naar voetnoot19 20 alreede begonnen, niet te stooren, en te deelen, maer vervolgensGa naar voetnoot20 21 achter een te beschrijven. Dees hinderpael hier mede verzet zijnde, 22 [want het is klaer dat men in het heilighdom des bybels nietsGa naar voetnoot22 23 magh veranderen,] nam ick voor dit werck op te zetten, oock inGa naar voetnoot23 24 dier voege, dat het alle eigenschappen, tot een volkomenheit ver-Ga naar voetnoot24 25 eischt, in zich moght besluiten, en te gelijck den aenkomenden treur-Ga naar voetnoot25 26 dichteren dienen tot een voorbeeldelijck onderwijs van het toestellenGa naar voetnoot26

[pagina 774]
[p. 774]

27 der treurspelen. Aristoteles heeft zijne leerlingen ingescherpt 28 hoe veel gelegen zy aen eene eenige schickelijcke stellinge, inGa naar voetnoot28 29 de voorbeelden der leeringen en kunsten, by overoude wijzen,Ga naar voetnoot29 30 ten hooghste waergenomen, en in zijn onderwijs van de dicht-Ga naar voetnoot30 31 kunst by den gemelden niet overgeslagen. Zoo plaghten de door-Ga naar voetnoot31 32 luchtighste Italiaensche schilders, in hunne historischilderyen, 33 byzonder op het wel schicken, de kroon van hunne wercken, teGa naar voetnoot33-34 34 passen. Het spel heeft zijne behoorlijcke hoegrootheit, en leden, 35 met de maete van evenredenheit gemeeten. De gansche handelGa naar voetnoot35 36 van Jeptha is een, en eenigh, en de verscheidenheit der bedrijven,Ga naar voetnoot36 37 en alle omstandigheden van tijt en plaetse en andersins worden 38 hier tot het uitvoeren en voltrecken van dezen eenigen handel ge- 39 geschickt: dewijl de schickelijcke t'zamenstellinge der bedrijvenGa naar voetnoot39 40 de ziel des treurspels genoemt wort, dat zonder deze niet recht-Ga naar voetnoot40 41 maetigh kan bestaen, schoon'er manhaftige uitspraeck, nochteGa naar voetnoot41 42 zeden, nochte spreucken ontbreecken. Ons tooneel staet hier door-Ga naar voetnoot42 43 gaens onverwrickt en vast, voor het hof te Masfe in Galaäd; eeneGa naar voetnoot43 44 uitsteeckende opmerckinge, waerop Euripides in zijne volwrochteGa naar voetnoot44 45 Fenisse zonderling gelet heeft. Het spel is niet eenverwigh, maerGa naar voetnoot45 46 geschakeert. zoo heeten wy het volkomener slagh van spel, datGa naar voetnoot46 47 niet altyt eenen zelven toon van droefheit of blyschap houdt, 48 maer van staet verandert, het zy van ongeluck in geluck, of vanGa naar voetnoot48 49 geluck in ongeluck: gelijck in Filopaie sterck, in Jeptha flaeuwer 50 gezien wort. Oock levert deze geschiedenis den rechtschapenGa naar voetnoot50 51 aert van een treurspel: want de zwaericheit en het haperen valtGa naar voetnoot51 52 niet simpelijck tusschen gemeene of verre bloetvrienden, maerGa naar voetnoot52 53 tusschen het naeste bloet, vader, moeder, en dochter, een eenige 54 dochter, en gemael, en gemaelin. Jeptha, de hooftpersonaedje, 55 uit den stamme van Manasse gesproten, en een doorluchtigh velt-Ga naar voetnoot55

[pagina 775]
[p. 775]

56 overste, verschijnt hier nochte heel vroom, nochte onvroom,Ga naar voetnoot56 57 maer tusschen beide: want hy verliest door onweetenden yver,Ga naar voetnoot57 58 ongehoorzaemheit, en het overtreden der wet en zijnen vaderlijckenGa naar voetnoot58 59 plicht, den naem van eene volkome vromicheit, en staet hierom,Ga naar voetnoot59 60 voor zijne verzoeninge met Godt, en den aertspriester, [waer 61 na hy endelijck heilighlijck overlijdt, en namaels onder de Heiligen,Ga naar voetnoot61 62 als in triomfe, omgevoert wort,] tusschen vroom en onvroom,Ga naar voetnoot62 63 eene hoedanigheit eigentlijck in een personaedje van een volko-Ga naar voetnoot63 64 men treurspel vereischt. De beide hooftcieraden, hier by een ge- 65 voeght, by de Latijnen peripetia, en agnitio, of staetveranderinge,Ga naar voetnoot65 66 en herkennis genoemt, gaen in arbeit, om hunne kracht met eeneGa naar voetnoot66 67 maghtige beweeghenisse te baeren: want d'onmaetige blyschapGa naar voetnoot67 68 der moeder, [aldus te voorschijn gebrogt, om hier na het weelighGa naar voetnoot68 69 hart eenen zwaerder slagh te geven,] verandert in d'uiterste droef- 70 heit, gramschap, wraecklust, en zinneloosheit: gelijck 's vaders 71 reuckeloze offeryver in een schrickelijck en bykans mistroostighGa naar voetnoot71 72 naberouw: en zy komen beide te spade tot kennis, d'eene vanGa naar voetnoot72 73 haer dochters ongeluck, d'ander van zijne blintheit, in het godeloosGa naar voetnoot73 74 uitvoeren der dwaze offerbelofte. De uitbreitsels, by de LatijnistenGa naar voetnoot74 75 episodia geheeten, worden niet tegens de natuur ingedrongen,Ga naar voetnoot75 76 nochte te verre gehaelt, maer dienen ter zaecke, en zetten denGa naar voetnoot76 77 handel eenen heerlijcken luister by. Onder de trapswijze en langk- 78 saeme opsteigeringe wort'er by wijlen eenigh zaet van het toe-Ga naar voetnoot78 79 komende gezaeit, dat te zijner tijt opkomt, om opmerckende toe- 80 hoorders geduurigh t'onderhouden, in eene bespiegelinge van hetGa naar voetnoot80 81 navolgende. De rede is gezedevormt naer den staet en gesteltenisGa naar voetnoot81 82 der personaedje, zonder het welck goeden en quaeden onder eenGa naar voetnoot82 83 gemengt worden, en de schouwburgh, ten nadeele van het staet- 84 gezagh, eene school van gebreken, en niet van deughden streckt, 85 waerin zelfs aeloude tooneelmeesters van het rechte wit afdwael-Ga naar voetnoot85

[pagina 776]
[p. 776]

86 den. Om dien misslagh te schuwen, zochten wy op de voeghlijck-Ga naar voetnoot86 87 heit te letten, en elcke personaedje naer zijne oude, staet, en ge- 88 legenheit uit te beelden, en de zeden, en spreucken naer de leestGa naar voetnoot88 89 van elcks lijf te passen. Men vint hier dryderhande oude, de 90 jeught der dochter, de middelbaere oude in vader, en moeder, 91 den ouderdom in den hofmeester, en eersten hofraet. De dochter 92 draeght zich godtvruchtigh, gehoorzaem, en eerbiedigh neffensGa naar voetnoot92 93 Godt, vader, en moeder, en den hofpriester. De moeder wort, 94 naer den tederen aert der vrouwen, ingevoert dertel, moedigh,Ga naar voetnoot94 95 en uitgespat in voorspoet, en liefde tot haere eenige dochter,Ga naar voetnoot95 96 en entlijck zoo veel te dieper in kleenmoedigheit, over hals enGa naar voetnoot96 97 hooft, gedompelt. Jeptha draeght zich manhaftigh, en gestreng 98 in den oorlogh, is reuckeloos yverigh in 't beloven, onverzetbaerGa naar voetnoot98 99 in 't beloofde te voltrecken, en wort ondertusschen in het vader- 100 lijck harte van weemoedigheit geschockt, en getroffen, en blijftGa naar voetnoot100 101 entlijck, tot naberouw en herkennis van zijn lasterstuck gekomen,Ga naar voetnoot101 102 niet wederhoorigh om dit te boeten, en zich met Godt, en denGa naar voetnoot102 103 aertspriester, Godts mont, en de levendige stem der wet, te ver-Ga naar voetnoot103 104 zoenen. De hofmeester toont zich, naer den eisch van een wee- 105 reltlijck raetsheer, en zijnen hoogen ouderdom, nadachtigh, enGa naar voetnoot105 106 omzichtigh in beleit, en raetgeven. De hofpriester, en wetgeleerde 107 yveren voor de wet, en waerachtigen godtsdienst, hanthaven het 108 hooftgezagh des aertspriesters, poogen alle schandaelen, naerGa naar voetnoot108 109 hun vermogen, te weeren, en ondertusschen den lantvooght met 110 alle bescheidenheit, den staet en vaderlande ten beste, in teGa naar voetnoot110 111 volgen, zoo veel hun heiligh ampt en wijdinge eenighzins lijden 112 kan. De hofpriester laet ten leste Jeptha in zijne verlegenheit nietGa naar voetnoot112 113 steecken, nochte de misdaet onbestraft, maer wijst hem naer denGa naar voetnoot113 114 aertspriester, om eene uitkomste te vinden, en alle steurnis, tegensGa naar voetnoot114 115 d'aenkomste der bedgenoote, te minderen. Hy bejegent de weder-Ga naar voetnoot115 116 keerende moeder naer heure kranckheit, zetze allengs neder, ver-Ga naar voetnoot116 117 troostze, en voorspelt, door eene heimelijcke openbaeringe, Jep-Ga naar voetnoot117 118 thaes geluckzaligheit, en heiligheit, namaels, onder de gelovige

[pagina 777]
[p. 777]

119 helden en heiligen, ten toon te voeren. De reien der maeghdenGa naar voetnoot119 120 blijven middelerwijl zedigh, in het heelen der geheimenisse, haerGa naar voetnoot120 121 toebetrouwt, getrouw in het vertroosten en stercken der godtvruch- 122 tige dochter, begunstigen de billijckheit, keeren het onheil, naerGa naar voetnoot122 123 heur vermogen, en verheffen de gehoorzaemheit. Aldus woelen,Ga naar voetnoot123 124 tuimelen, en barnen hier verscheide hartstoghten, door geduurigeGa naar voetnoot124 125 veranderingen van den beginne tot het ende. De slagh, voorheene 126 tegens Ammon geslagen, wort in 't voorbygaen slechts beknopt 127 en kort aengeroert; de strijt, sedert tegens Efraim gestreden, 128 breet verhaelt, dewijl dit niet kon vertoont worden, oock buitenGa naar voetnoot128-129 129 tijts was. De maeght sterft niet voor d'oogen des aenschouwers, 130 gelijck Horatius in zijne dichtkunste leert, om ongeloofwaerdig-Ga naar voetnoot130 131 heit te schuwen. Ondertusschen wort de voorbereidinge ter 132 doot den oogen niet onttrocken: dewijl het zien meer de hartenGa naar voetnoot132 133 beweeght dan het aenhooren en verhael van het gebeurde: schoon 134 de toestel des treurhandels zoodaenigh behoorde te wezen, datGa naar voetnoot134 135 die, zonder eenige kunstenary, of hulp der lijdende personaedje,Ga naar voetnoot135 136 maghtigh ware alleen door het aenhooren en lezen der treur-Ga naar voetnoot136 137 rolle, [zonder wanschape en gruwzaeme wreetheden te vertoonen,Ga naar voetnoot137 138 en misgeboorten, en wanschepsels, door het ontstellen van zwan-Ga naar voetnoot138-139 139 gere vrouwen, te baeren,] medoogen en schrick uit te wercken 140 op dat het treurspel zijn einde en ooghmerck moght treffen, hetGa naar voetnoot140 141 welck is deze beide hartstoghten in het gemoedt der menschenGa naar voetnoot141 142 maetigen, en manieren, d'aenschouwers van gebreken zuiveren,Ga naar voetnoot142 143 en leeren de rampen der weerelt zachtzinniger en gelijckmoediger 144 verduuren. Wy zochten oock te bereicken de dry deughden des 145 tooneelstijls, klaerheit, en geloofwaerdigheit doorgaens, en kortheitGa naar voetnoot145 146 ter behoorlijcke plaetse. Dit treurspel treet voort op vaerzen van 147 tien en elf lettergreepen: naerdien de edele heer Ronsard, deGa naar voetnoot147 148 vorst der Fransche dichteren, deze dichtmaet hooghdravenderGa naar voetnoot148

[pagina 778]
[p. 778]

149 oordeelt, en beter van zenuwen voorzien, en gesteven dan d'Alexan-Ga naar voetnoot149 150 drijnsche, van twalef en dertien lettergreepen, die, zoo veel langer, 151 naer zijn oordeel, flaeuwer vallen, en meer op ongebonde redeGa naar voetnoot151 152 trecken, ten zy deze, uit eenen uitnemenden meesters koker ko- 153 mende, zich verheffen, gelijck uitheffende schilderyen, en, rijckGa naar voetnoot153Ga naar voetnoot153-154 154 gestoffeert, en doorwrocht, van gemeenen kout en ommegangk 155 verre afgescheiden zijn; een uitsteeckentheit boven al in treur-Ga naar voetnoot155 156 spelen vereischt, gelijck Ovidius, wiens Medea, helaes, verlorenGa naar voetnoot156 157 blijft, in dit vaers opzong:Ga naar voetnoot157

 
Hoe hoogh men drave in stijl en toon,
 
Het treurspel spant alleen de kroon.

160 Om in dezen treurhandel nergens het leven, zijn voorbeelt, teGa naar voetnoot160 161 bezwijcken, ververschten wy onze geheughenis met overlezen, 162 en herlezen van Aristoteles en Horatius dichtkunst, en hunneGa naar voetnoot162 163 uitleggers over de zelve stof, naemelijck, Robertellus, Madius,Ga naar voetnoot163 164 Lombardus, Scaliger, Heinsius, en de voorrede van Huigh de 165 Groot, op Euripides vertaelde Fenisse, Castelvetro, Delrius, 166 en Strada, oock Vossius, en Menardieres, die beide, elck om het 167 wackerste, d'een in Latijn, d'ander in Fransch, den Schouburgh,Ga naar voetnoot167 168 het worsteíperck der menschelijcke hartstoghten, helpen opbouwen.

169 Maer gelijck den Griecken d'eer van den heerlijcken vont derGa naar voetnoot169 170 tooneelspelen, allengs by trappen in top gesteigert, niet kanGa naar voetnoot170 171 gelochent worden, zoo vereischt een gewijt treurspel, op hunnen 172 leest geschoeit, tot het uitvoeren, keur van bequame personaedjen, 173 en toestel van tooneel, en maetgezang van reien, geoefent door eenenGa naar voetnoot173 174 grooten Orlando, om onder het speelen d'aenschouwers te laetenGa naar voetnoot174 175 hooren eene hemelsche gelijckluidentheit van heilige galmen, dieGa naar voetnoot175 176 alle deelen der goddelijcke zangkunste in hunne volkomenheitGa naar voetnoot176 177 zodanigh bereickt, datze de zielen buiten zich zelve, als uit den 178 lichame, verruckt, en ten volle met eenen voorsmaek van deGa naar voetnoot178 179 gelukzaligheit der engelen vergenoegt.Ga naar voetnoot179

[pagina 779]
[p. 779]

180 Wy oordeelden niet ondienstigh dit treurspel, en zijne om-Ga naar voetnoot180 181 standigheden t'ontleden, of het opwassende en leergeerige Ne-Ga naar voetnoot181 182 derduitschen leerde opmercken om zich, als van een toneel- 183 kompas, hier van op deze holle dijningen, te dienen, alle klippenGa naar voetnoot183 184 en zantplaeten van doolinge, en schipbreuck van onwettige schic-Ga naar voetnoot184 185 kinge te mijden, en entlijck, beter gemaniert de gewenschte havenGa naar voetnoot185 186 van de volkomenheit der tooneelkunste in te zeilen. Behaeght het 187 hun, laetze eens lustigh en rustigh in de handen klappen, en myGa naar voetnoot187 188 helpen hooge en laege staeten met spel en zang stichten en verheu-Ga naar voetnoot188 189 gen.

[pagina 780]
[p. 780]

Inhoudt.

1 Jeptha, Galaäds natuurlijcke zoon, wert, na zijn vaders doot, 2 van zijne broederen, als onwettigh, uit het erfdeel gestooten.Ga naar voetnoot2 3 Hy, van nootdruftigheit aengeperst, geneerde zich by Heiden-Ga naar voetnoot3 4 schen roof, en gaf treflijcke proeven van dapperheit, dies hemGa naar voetnoot4 5 de bloetvrienden, en Hebreen, van d'Ammonners beoorloght,Ga naar voetnoot5 6 uit noot ten veltheere, lantvooght, en rechter kozen, om zich 7 t'ontlasten van het afgodische juck der slavernye, achtien jaeren 8 lang gedraegen. Hy hierop te velde treckende, beloofde Gode, 9 indien het heir d'overhant behielt, op te offeren wat hem eerst 10 uit zijne poorte zoude bejegenen. Hier na zeeghaftigh wederge-Ga naar voetnoot10 11 keert, gemoete hem zijne eenige dochter, die zich gehoorzaem en 12 gewilligh ten offer instelde, behoudens datze twee maenden haerenGa naar voetnoot12 13 maeghdelijcken staet op de bergen moght beschreien, het welck 14 de vader haer toestont. Middelerwijl stonden d'Efraïmmers uit 15 haet en nijt tegens hem op, die hy in eenen veltslagh verdelghde: 16 waer na de dochter van de bergen, de vader uit den slagh weder-Ga naar voetnoot16 17 gekeert, haer Gode ten brantoffer opofferde. Het tooneel is voor het 18 hof te Masfa. Het treurspel begint voor den opgang, en eindightGa naar voetnoot18 19 met den ondergang der zonne. De stof is genomen uit het boeck 20 der Rechteren.Ga naar voetnoot20

voetnoot*
Opschrift: Anna van Hooren (1608-1666) trouwde in 1634 Cornelis van Vlooswijck (1601-1687), die in 1656, 1657, 1660 enz. burgemeester van Amsterdam was. Zij was bij haar man Vondel's voorspraak geweest om hem een post aan de Bank van Lening te bezorgen.
voetnoot1-3
De bijbel wordt vergeleken met een heilighdom (tempel), waarvan de wanden behangen zijn met schilderingen van de prototypen van Christus in het Oude Testament, d.w.z. de ‘voorbeelden’, die de taak van de Messias uitbeelden (vs. 3) en zijn komst voorspellen, hem als 't ware vol verlangen tegemoet treden (gemoeten, vs. 3). Deze ‘heiligen’ van het Oude Testament heeft Vondel beschreven in zijn Helden Godes.
voetnoot4
op zijn tijt: als zijn tijd (om als zoenoffer te sterven) gekomen zal zijn.
voetnoot5
offerampt: bestemming als offer (Ned. Wdb. II, 371).
voetnoot6
verbeelde: verl. tijd (Vondel spelt in dat geval geen dubbele d).
voetnoot7
vieren: vlammen (vier Z. Ned. naast vuur).
voetnoot8
Onnozelheit: onschuld (van Christus); vgl. het Lam Gods.
voetnoot9
offerreede: bereid om zich te offeren.
voetnoot11
En eenigen (Zoon): de Heiland; 't al: alles, alle mensen.
voetnoot12
knielen kon: zich in staat voelde, boetvaardig te buigen en te geloven; dien genadetroon: blijkens dien heeft Vondel hier gedacht aan het berghaltaer (vs. 10) als prototype van het Kruis, waaraan Christus de zoendood stierf.
voetnoot13
Het eenigh beelt: alleen het beeld; verdoven: overschitteren (eig. dof maken), dus: overtreffen.
voetnoot14
offermans: mannen die ten offer strekten, in tegenstelling met offers van de wet: dieren.
voetnoot15
deze maeght: Ifis.
voetnoot16
dees tooneeltrompet: dit treurspel. Bij trompet zal gedacht zijn aan de trompet waarmee de Faam de roem verkondigt.
margenoot*
[Randschrift:] Sexus
voetnoot17
kunne: sekse.
voetnoot18
De dichter behoeft haar niet mooier te maken dan ze reeds is.
voetnoot19
't mansbeelt: Isaac.
voetnoot20
staet het stom: moet het verstommen; d'uitspraeck van haer daet: haar luid sprekende daad. Immers, zij stierf inderdaad, terwijl Isaac nog levensbehoud kreeg, door Goddelike tussenkomst.
voetnoot22
offereedt: vgl. vs. 9.
voetnoot24
hoogen: heilige.
voetnoot25
Omdat Godt u gelegenheid bood, u op Ammon te wreken.
voetnoot27-28
mijn' maeghdom beween: treur over het feit dat ik als maagd, kinderloos, moet sterven. Ook dit maakt haar dood tragieser en haar offer groter.
voetnoot29
in hooge brozen: als waardige figuur voor een treurspel. De brozen waren bij de Grieken de toneellaarzen, waarmee de spelers in het treurspel optraden, om hun gestalte hoger te doen schijnen.
voetnoot30
outer: het altaar stond op het toneel (vgl. het Berecht).
voetnoot31
Graftjoffers: aanzienlike bewoonsters van de Amsterdamse grachten; lelien en rozen als symbolen van de maagden en martelaren.
voetnoot32
't morgenlicht: Ifis, die als ‘dageraad’ het volle kruislicht, Christus, voorafbeeldt, en aankondigt.
voetnoot34
Als: even goed als; hunne spraeck: hun eigen taal.
voetnoot35
tooneelen zaeght in traenen: tot tranen geroerd werd door treurspelen.
voetnoot36
Gewaerdigh u: verwaardig u; dees maet: deze verzen.
voetnoot37
de zon van zege: het schitterend licht van (Jeptha's) overwinning; betogen: betrokken.
voetnoot38
een wolck van druck: de smart over Ifis' dood; gunst: welgevallen.
voetnoot39-40
tapijt en regenbogen: een veelkleurig tapijt, nl. een reeks kunstig afwisselende taferelen van verrukking en verslagenheid.
voetnoot41
op uw behaegen: onder uw goedkeuring.
voetnoot42
tot een' spiegel: als voorbeeld (van gehoorzaamheid en offervaardigheid).
voetnoot43
De smartelike aandoeningen, door het treurspel gewekt, gaan over in blijdschap over het gesmaakte kunstgenot.
voetnoot1
zeeghaftigen: overwinnende.
voetnoot2
stichtigen: stichtelik; voor Vondel had het toneel een zedelike strekking; waer op .... speelden: waarmede zich bezig hielden.
voetnoot4
om: wegens.
voetnoot6
in het licht staet: belemmert, in strijd is met.
voetnoot7
begrijpt: omvat; den handel van eenen zonneschijn: wat zich afspelen kan tussen zonsopgang en zonsondergang (handel: handeling).
voetnoot9
Buchanan (1506-1582), een Engels dichter, die zijn Jepthes in 1554 schreef en zich daarin niet aan de Aristoteliaanse eenheid van tijd gehouden had; behoudens: zonder te kort te doen aan; treffelijcke eer: uitstekende verdiensten.
voetnoot10
zich vergreepen heeft: gezondigd heeft.
voetnoot11
openbaere: duidelik blijkende; van wijlen: wijlen.
voetnoot12
afgerecht op: volleerd in; overlang: lang geleden; tegens my bestrafte: tegenover mij afkeurde.
voetnoot13-14
Sedert .... naergespoort: absolute constructie: Nadat ik sedert .... onderzocht had.
voetnoot14-15
Serarius, Arias, Saliaen: Katholieke theologen uit het laatst van de 16de en het begin van de 17de eeuw; treflijcke vernuften: uitstekende geleerden; gevoelden: van gevoelen waren.
voetnoot17
uitgevoert: volvoerd.
voetnoot18
Josefus: de geschiedschrijver Flavius Josephus.
voetnoot19
orden: volgorde.
voetnoot20
te stooren en te deelen: af te breken en te splitsen; vervolgens achter een: als een samenhangend geheel (nl. in Richteren XI).
voetnoot22
het heilighdom des Bybels: de heilige, en dus onaantastbare Bijbel.
voetnoot23
op te zetten: te ondernemen (vgl. op touw zetten).
voetnoot24
een volkomenheit: een volmaakt geheel.
voetnoot25
besluiten: bevatten.
voetnoot26
voorbeeldelijck onderwijs: leerrijk voorbeeld.
toestellen: samenstellen.
voetnoot28
eenige: eenheid vormende; schickelijcke stellinge: gepaste, juiste compositie; leeringen en kunsten: theorie en praktijk.
voetnoot29
by: door; ten hooghste: zo nauwkeurig mogelik.
voetnoot30
onderwijs van de dichtkunst: nl. zijn verhandeling De arte poëtica; by den gemelden: door de bovengenoemde (nl. Aristoteles).
voetnoot31
doorluchtighste: beroemdste.
voetnoot33-34
te passen op: zorg te dragen voor; hoegrootheit: lengte; leden: onderdelen, d.i. bedrijven.
voetnoot35
met de maete van evenredigheit gemeeten: van onderling evenredige lengte; De gansche handel: handeling, d.w.z. al wat in het treurspel voorvalt.
voetnoot36
een: onafgebroken; eenigh: een innerlike eenheid vormend.
voetnoot39
geschickt tot: ondergeschikt gemaakt aan; schickelijcke: gepaste, juiste.
voetnoot40
rechtmaetigh: volgens de eis.
voetnoot41
manhaftige uitspraeck: krachtige, gespierde taal; zeden: zedelike strekking.
voetnoot42
spreucken: kernachtige gezegden; doorgaens: voortdurend, d.w.z. er is eenheid van plaats in acht genomen.
voetnoot43
Masfe = Mizpa; Galaäd = Gilead; Jeptha heerste dus in het Overjordaanse.
voetnoot44
eene uytsteeckende opmerckinge: iets waarop men vooral letten moet (Ned. Wdb. XI, 1042).
zijne volwrochte (volmaakte) Fenisse: dit treurspel heeft Vondel later vertaald onder de tekst van Feniciaensche of gebroeders van Thebe.
voetnoot45
zonderling: in 't biezonder; eenverwigh: van één tint, eentonig; geschakeerd: kleurrijk, vol afwisseling.
voetnoot46
slagh: soort.
voetnoot48
staet: omstandigheden.
voetnoot50
den rechtschapen aert: het juiste wezen.
voetnoot51
de zwaericheit en het haperen: de moeielikheden en de verstoring van de onderlinge verhoudingen (haperen: blijven steken; in de 17de eeuw soms ook: twisten).
voetnoot52
valt: heeft plaats; gemeene: gewone; bloetvrienden: verwanten.
voetnoot55
Manasse: oudste zoon van de aartsvader Jozef en de priesterdochter Asnath (Num. 41, 50). Manasse's kleinzoon, naar zijn land Gilead of Galaäd geheten (Num. 32, 39-40), had Jeptha tot natuurlike zoon (zie Inhoudt, r. 1); doorluchtigh: beroemd.
voetnoot56
nochte: oudere vorm van noch; vroom: deugdzaam; onvroom: slecht.
voetnoot57
onweetenden yver: verblinde godsdienstijver.
voetnoot58
en (van) zijnen.
voetnoot59
vromicheit: deugdzaamheid.
voetnoot61
Heiligen: nl. als Richter een der ‘heiligen’ van het Oude Verbond; vgl. vs. 1973.
voetnoot62
omgevoert: in plechtige optocht rondgeleid.
voetnoot63
eigentlijck: nl. volgens de leer van Aristoteles.
voetnoot65
peripetia: vertaald door staetveranderinge, slaat op de gemoedsverandering van de hoofdpersonen, in de volgende regels genoemd; agnitio, vertaald door herkennis, betekent bij Vondel: het komen tot kennis of tot erkenning (uitgewerkt in r. 68).
voetnoot66
gaen in arbeit: eigenl.: komen in barensweeën, in verband met het volgende baeren; kracht: uitwerking.
voetnoot67
beweeghenisse: ontroering; onmaetige: grenzenloze, buitensporige.
voetnoot68
weeligh: overgelukkige.
voetnoot71
reuckeloze: onbedachtzame; mistroostigh: tot wanhoop voerend.
voetnoot72
kennis: in 't eerste geval bekendheid, in het tweede: erkenning.
voetnoot73
blintheit: verblinding.
voetnoot74
uitbreitsels: uitbreiding door kleine gebeurtenissen, die de auteur maakt bij de begrensde overgeleverde stof (vgl. Aristoteles: De arte poëtica § 18); by: door.
voetnoot75
ingedrongen: ongepast ingevoerd.
voetnoot76
gehaelt: gezocht, er bij gesleept; den handel: de gebeurtenissen en daden der personen.
voetnoot78
opsteigeringe: ontwikkeling; zaet van het toekomende: aanduiding van wat er volgen zal.
voetnoot80
t' onderhouden in: bezig te houden met.
voetnoot81
rede: stijl van spreken; gezedevormt naer: aangepast aan; staet en gesteltenis: rang en aard.
voetnoot82
personaedje: spelende persoon.
voetnoot85
wit: doel (van de toneelkunst).
voetnoot86
voeghlijckheit: gepastheid; oude: leeftijd.
voetnoot88
gelegenheit: levensomstandigheden; zeden: wijze van optreden, manieren; spreucken: wijze, kernachtige gezegden.
voetnoot92
draeght zich: gedraagt zich; neffens: tegenover.
voetnoot94
ingevoert: ten tonele gevoerd; dertel: uitbundig; moedigh: overmoedig.
voetnoot95
uitgespat: uitgelaten.
voetnoot96
kleenmoedigheit: verslagenheid.
voetnoot98
reuckeloos: onbedachtzaam; onverzetbaer: onverzettelik.
voetnoot100
weemoedigheit: grievende smart.
voetnoot101
herkennis: erkentenis; lasterstuck: wandaad.
voetnoot102
wederhoorigh: weerspannig, onwillig.
voetnoot103
mont: tolk; levendige: levende.
voetnoot105
nadachtigh: bedachtzaam.
voetnoot108
schandaelen: aanstoot gevende daden, zondige daden.
voetnoot110
bescheidenheit: oordeelkundige wijsheid; ten beste: tot heil; in te volgen: tegemoet te komen, toe te geven.
voetnoot112
verlegenheit: rampzalige toestand.
voetnoot113
wijst: verwijst.
voetnoot114
uitkomste: uitweg; steurnis: heftige tonelen.
voetnoot115
bejegent naer: behandelt overeenkomstig.
voetnoot116
kranckheit: zwakheid; zetze neder: kalmeert haar.
voetnoot117
door een heimelijcke openbaeringhe: op grond van een goddelike openbaring.
voetnoot119
ten toon te voeren: als voorbeeld voor te houden.
voetnoot120
het heelen der geheimenisse: het verbergen van het toevertrouwde geheim (van Ifis' offer).
voetnoot122
begunstigen de billijckheit: bepleiten de rechtvaardigheid (nl. van het weerzien der moeder).
voetnoot123
verheffen: prijzen.
voetnoot124
tuimelen: wentelen; barnen: onstuimig dooreenwoelen (als golven in de branding).
voetnoot128-129
oock buiten tijts was: en bovendien buiten de gestelde eenheid van tijd viel.
voetnoot130
Horatius: nl. in vs. 188 van De Arte poëtica, in Vondel's vertaling: ‘Al watghe my zoo vertoont, dat haet ick, als een die niet gelooft.’ Dat wordt hier uitgedrukt in om ongeloofwaerdigheit te schuwen, d.w.z. omdat een dergelijk tafereel nooit de illusie van werkelikheid kan geven.
voetnoot132
dewijl het zien enz.: ook dit is aan Horatius ontleend.
voetnoot134
de toestel des treurhandels: de dramatiese compositie.
voetnoot135
kunstenary: kunstmiddelen; hulp der lijdende personaedje: bedoeld is: overdreven pathetiese standen, gebaren of geluiden; maghtigh: in staat.
voetnoot136
treurrolle: tekst.
voetnoot137
wanschape: stuitend-lelike.
voetnoot138-139
misgeboorten te baeren: gelijk eenmaal te Athene, bij de vertoning van de Eumeniden, gebeurde; medoogen en schrick: vertaling van de Aristoteliese termen (juister weer te geven met huivering en deernis).
voetnoot140
einde en ooghmerck: doel en oogwit.
voetnoot141
manieren: intomen, bedwingen (Ned. Wdb. IX, 204).
voetnoot142
leeren .... verduuren: deze zinsnede, die Vondel's opvatting weergeeft, komt niet voor in de tekst van Aristoteles; gelijckmoediger: kalmer.
voetnoot145
doorgaens: zie r. 40.
voetnoot147
Ronsard: hoofd van de Franse renaissance-dichters.
voetnoot148
hooghdravender: verhevener.
voetnoot149
beter van zenuwen voorzien: gespierder; (beter) gesteven: gedrongener.
voetnoot151
flaeuwer vallen: slapper zijn; meer .... trecken: gelijken op proza.
voetnoot153
uitheffende schilderyen: schildering in relief.
voetnoot153-154
rijck gestoffeert: in beeldrijke taal; doorwrocht: (kunstig) doorwerkt; gemeenen kout en ommegangk: gewone omgangstaal.
voetnoot155
afgescheiden zijn: afwijken; uitsteeckentheit: voornaamheid.
voetnoot156
Het treurspel Medea, waarmee Ovidius zijn dichterloopbaan begon, werd door de Romeinen hoog geroemd.
voetnoot157
opzong: zingende (d.i. dichterlik) verkondigde.
voetnoot160
treurhandel: treurspel; het leven te bezwijcken: het leven uit het oog te verliezen (bezwijcken: in de steek laten; Ned. Wdb. II, 2521).
voetnoot162
ververschten wy onze geheughenis: fristen wij ons geheugen op.
voetnoot163
de zelve: deze (zelfde); Robertellus enz.: namen van uitgevers van Aristoteles of van Horatius of schrijvers over de theorie der dichtkunst.
voetnoot167
elck om het wackerst: om strijd, ijverig.
voetnoot169
vont: uitvinding.
voetnoot170
in top gesteigert: ten top gestegen; gelochent: ontzegd.
voetnoot173
toestel van toneel: décors.
voetnoot174
eenen grooten Orlando: een musicus als Orlando Lasso, beroemd Zuid-Nederlands componist uit de 16de eeuw.
voetnoot175
gelijckluidentheit: harmonie.
voetnoot176
alle deelen .... bereickt: in alle opzichten de volmaaktheit bereikt.
voetnoot178
verruckt: meesleept.
voetnoot179
vergenoeght: verblijdt.
voetnoot180
zijne omstandigheden: al wat er bij hoort.
voetnoot181
of: in de hoop dat; Nederduitschen: Nederlanders.
voetnoot183
holle dijningen: deiningen zijn hoge golven; holle (wegens de ruimte tussen twee deiningen) is daarbij een vast epitheton (Ned. Wdb. III, 2365).
voetnoot184
onwettige schickinge: ongeoorloofde compositie.
voetnoot185
gemaniert: betoomd (vgl. r. 134).
voetnoot187
lustigh en rustigh: opgewekt en krachtig.
voetnoot188
staeten: standen.
voetnoot2
van: door.
voetnoot3
van nootdruftigheit aengeperst: door armoede gedwongen; geneerde zich by: voorzag in zijn onderhoud door.
voetnoot4
treflijcke: uitstekende; dies: waarom.
voetnoot5
bloetvrienden: stamverwanten.
voetnoot10
bejegenen: tegemoet komen; zeeghaftigh: overwinnend.
voetnoot12
instelde: aanbood.
voetnoot16
de dochter van de bergen (wedergekeert zijnde): zodra de dochter teruggekeerd was (gewrongen constructie).
voetnoot18
Masfa: hoofdstad van het Palestijnse bergland Gilead (zie ook Berecht, r. 43).
voetnoot20
Rechteren: Richteren XI en XII.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Jeptha of Offerbelofte