Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660 (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.91 MB)

XML (3.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

(1935)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 809]
[p. 809]

Het derde bedryf.

JEPTHA. HOFMEESTER.
Jeptha:
785[regelnummer]
Gy onderzocht by wijl mijn gemaelin,Ga naar voetnoot785
 
Na mijn vertreck?
Hofmeester:
 
Ick toetste meer of minGa naar voetnoot786
 
Hoe 't lagh in haer gedachten, doch met schroomen.
 
Een vrou is teêr. men dorst niet nader komen,Ga naar voetnoot788
 
Om achterdocht te schuwen. had zy ietGa naar voetnoot789
790[regelnummer]
Geroken van 't genaeckende verdriet,
 
En hoe het kint ten berge met haer reien
 
Vertrock, om daer den maeghdom te beschreien;
 
Wat ging ons aen? hoe had men haer geredt?Ga naar voetnoot793
 
Zy waer al doot, of lagh van schrick te bedt.
795[regelnummer]
Nu trockze u na, tot danckbaerheit gedreven,
 
Om d'overhant, u weêr van Godt gegeven.Ga naar voetnoot796
 
Zy smilt schier van verlangen naer het kint,
 
Het eenighste een, dat zy naest Godt bemint.Ga naar voetnoot798
Jeptha:
 
Ter weerelt leeft geen droever man en vader.
800[regelnummer]
De rouw gaet nu in arbeit. hoe dees naderGa naar voetnoot800
 
Aen 't baeren is, hoe my de last meer smart,
 
En met dien last ontzincktme zin en hart.Ga naar voetnoot802
 
Een ander melt zijn' rouw, magh zich verluchten,Ga naar voetnoot803
 
Maer ick ontzagh en vreesde een' zucht te zuchten,Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
En kropte mijn verdriet in nacht en dagh.Ga naar voetnoot805
Hofmeester:
 
Zy merckte al dat u iet op 't harte lagh.
Jeptha:
 
Zy vraeghde eerst wat mijn moedigh hart moght prangen,Ga naar voetnoot807
 
Na zulck een zege en eer, van Godt ontfangen:
 
Toen stelde ick mijn gelaet, gelijck een helt,Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Die triomfeert, en niet als 't was gestelt,Ga naar voetnoot810
[pagina 810]
[p. 810]
 
Heel anders dan toen Ammons heir te paerde
 
Ons opquam, met den schitterenden zwaerde,Ga naar voetnoot812
 
Godts stamhuis dreighde alleen in mijnen hals
 
t'Onthalzen: toenme in zoo veel ongevalsGa naar voetnoot813-14
815[regelnummer]
Niets overschoot dan Godt, in 't voorst' der troepen,Ga naar voetnoot815
 
Met een altaerbelofte om hulp te roepen,Ga naar voetnoot816
 
Op 't offren wat, ter poorte uit van mijn hof,
 
My eerst gemoete, alleen Godts naem ten lof.Ga naar voetnoot818
 
Ick docht niet dat zy d'eerste my zou groeten,Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
Uit deze poort met zang en bom gemoeten,
 
Stof geven aen den vader, in dien staetGa naar voetnoot821
 
Van schrick en rouw, te scheuren zijn gewaet.
 
Ick docht niet dat mijn dochter d'offerhande
 
Most strecken, die zich zelf voor 't lant te pandeGa naar voetnoot823-24
825[regelnummer]
Zou stellen, en vrywilligh ten altaer
 
Zich wijden, my, gelijck een' zegenaer,Ga naar voetnoot826
 
Omhelzen, als ick 't jammer quaem te mellen.Ga naar voetnoot827
 
Och, sprackze, gunme alleen dit uit te stellen,Ga naar voetnoot828
 
Twee maenden op 't geberght, mijn' maeghdenstaet,
830[regelnummer]
Het ondergaen van 's levens dageraet,
 
Met mijnen rey weemoedigh te beweenen.Ga naar voetnoot831
 
Och vader, badtze, och vader, rust van steenen.Ga naar voetnoot832
 
Hebt gy dit Godt gezworen met een' eedt;
 
Ick offre Godt mijn leven, ben gereet
835[regelnummer]
Te sterven, 't volck met mijne doot te zegenen,Ga naar voetnoot835
 
Mijn zuiver bloet op 't lant te laeten regenen,Ga naar voetnoot836
 
Te storten, al den stammen tot een' zoen.
 
Dus voerze heen, gaf moeder geen vermoên.Ga naar voetnoot838
 
Dat jammer zou haer tijts genoegh bedroeven.Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Hoe wort mijn hart beklemt, gelijck met schroeven!
 
Wy hadden 't u ter noot geopenbaert.Ga naar voetnoot841
 
Och, Ammon rant vry Jeptha met uw zwaertGa naar voetnoot842
 
En zeissens aen: het staet hem licht te sneven.Ga naar voetnoot843
 
'k Vont heil in 't velt, maer t'huis noch lust noch leven.
845[regelnummer]
Een woort, uit noot gesproken, veltme neêr.
[pagina 811]
[p. 811]
 
Geen Ammon dreightme nu met zwaert, en speer:
 
Ick heb my zelf ten vyant, sta beneepen.Ga naar voetnoot847
 
Mijn eigen zwaert is tegens my geslepen.
 
'k Heb al den staet tot tweemael trots geredtGa naar voetnoot849
850[regelnummer]
Uit slaverny: nu strijde ick met mijn bedt,Ga naar voetnoot850
 
En erfgenaeme, en ga in haer verloren.Ga naar voetnoot851
 
Ter quader uure is zy, helaes, geboren
 
Van my, die my alleen ten vyant heeft.Ga naar voetnoot853
 
Ick heb mijn hoop en zegen overleeft.
Hofmeester:
855[regelnummer]
Gy hebt voorheene u moediger gedraegen
 
In 't scheiden.
Jeptha:
 
Zegh, mijn hartewee met knaegenGa naar voetnoot856
 
In 't hart gesmoort. het uitstel streelt de pijn,Ga naar voetnoot857
 
En geeft van ver de rampen andren schijn:Ga naar voetnoot858
 
Maer anders is 't van verre, en onder d'oogen
860[regelnummer]
Wat anders. och, de doot grimt voor mijne oogen:Ga naar voetnoot860
 
Zy tast den stam in d'afkomst aen te stout.Ga naar voetnoot861
 
Mijne aders slaen: de leden worden kout,Ga naar voetnoot862
 
En sidderen. noit schroomde ick onder 't hortenGa naar voetnoot863
 
Der heiren, daer geheele benden stortenGa naar voetnoot864
865[regelnummer]
Rondom mijn lijf: nu treftme schrick op schrick.
 
Geen vader leeft rampzaliger dan ick:
 
Zoo 't leven heet alle oogenblick te sterven,
 
Versteecken van zijn hoop, en bloet, en erven.Ga naar voetnoot868
 
Wat 's Jepthaes huis? een lichaem, zonder hooft.
870[regelnummer]
Dit hadde ick my van Ifis niet belooft,Ga naar voetnoot870
 
Maer hoopte noch uit grootvaêr Josefs asse
 
Op stoel te zien de glori van Manasse;Ga naar voetnoot872
 
Een' die [gelijck helt Gedeon, wel eer
 
De koningen, gekroont langs 't roode meer
875[regelnummer]
In Madian, Godts erfdeel leerde ruimen,]Ga naar voetnoot875
 
Dit zeestrant zou van Filistijnen schuimen.Ga naar voetnoot876
 
Nu stort dees hoop in d'asch van 't offervier,
 
En smoort in bloet. wat troost, wat raet is hier?
[pagina 812]
[p. 812]
Hofmeester:
 
'k Heb dickwijl by den lantvooght d'eer genooten,
880[regelnummer]
Dat zonder my niet wightighs wiert besloten,Ga naar voetnoot880
 
Noch vast gestelt, in 's lants geheimen raet,
 
Tot heil des volcks, en nootweer voor den staet,Ga naar voetnoot882
 
Maer vondt noit stuck, zoo zwaer in 't overweegenGa naar voetnoot883
 
Als dit. hier wil des hemels vloeck, of zegenGa naar voetnoot884
885[regelnummer]
Op volgen. eer of schande hangt hier aen.
 
De schael van 't brein zal heene en weder slaen,Ga naar voetnoot886
 
Haer tong u wijs, of onvoorzichtigh noemen,Ga naar voetnoot887
 
Elck, naer zijn drift, dit kroonen, of verdoemen.Ga naar voetnoot888
 
d'Een schat u vroom, in 't houden van Godts eedt;
890[regelnummer]
Een ander schelt u godeloos, en wreet.Ga naar voetnoot890
 
De Heiden, en besneden zal 't waerdeeren,Ga naar voetnoot891
 
Menschofferen, en wreetheit hier uit leeren.
 
Een lantvooght, die de stammen zal gebiên
 
Naer Moses stijl, hoeft uit- en om te zien.Ga naar voetnoot894
Jeptha:
895[regelnummer]
't Was uitziens tijt, eer wy de boogen spanden
 
Om Ammons heir gewapent aen te randen,Ga naar voetnoot896
 
Eer Gode blint het offer wiert gewijt:Ga naar voetnoot897
 
Nu is 't te spade, en uit- noch omziens tijt.
 
De tijt staet pal. men magh den eedt niet krencken.Ga naar voetnoot899
Hofmeester:
900[regelnummer]
't Gevolgh van 't werck geeft maghtigh achterdencken.Ga naar voetnoot900
 
Want anders is 't van achter, en van voor
 
Wat anders. wat scherpziende ziet hier door?Ga naar voetnoot902
 
't Beloven scheen u nodigh, voor het strijden:
 
Nu ziet gy dit van achter, dus in lijden,
905[regelnummer]
Met naberouw vast na: nu druckt en smartGa naar voetnoot905
 
U dees belofte, en valt u op het hart,
 
Gelijck een steen. Godt wil uw hart verlichten.Ga naar voetnoot907
 
Een zelve zaeck heeft menige aengezichten,Ga naar voetnoot908
 
Naer datze wordt gedraeit, gewent, gekeert
910[regelnummer]
Op 's menschen oogh. dit wort met rouw geleert,Ga naar voetnoot910
[pagina 813]
[p. 813]
 
En schande, en scha. zoo leert men al zijn leven.
Jeptha:
 
Noch blijven wy op twijfelingen zweven.Ga naar voetnoot912
Hofmeester:
 
Hier strijden twee nootpunten tegens een.Ga naar voetnoot913
 
Kies een van beide, of rust, en kies 'er geen.Ga naar voetnoot914
Jeptha:
915[regelnummer]
Die rusten moght. een dagh is haest verstreecken.Ga naar voetnoot915
Hofmeester:
 
Opofferen, of uw belofte breeckenGa naar voetnoot916
 
Staet hier in uw bedencken. kies, en deel.Ga naar voetnoot917
Jeptha:
 
Voor 't zweeren stont ick noch op mijn geheel.Ga naar voetnoot918
 
Toen hadde ick keur te zwijgen, of beloven.Ga naar voetnoot919
Hofmeester:
920[regelnummer]
Uw vyant leght verslagen: gy staet boven:Ga naar voetnoot920
Jeptha:
 
Om jammerlijck te vallen in mijn bloet.Ga naar voetnoot921
 
De zege viel my toe, op dezen voet.Ga naar voetnoot922
Hofmeester:
 
Wat voet? dat gy uw dochter Godt zoudt slaghten?
 
Opoffren?
Jeptha:
 
Noit schoot dit in mijn gedachten.
Hofmeester:
925[regelnummer]
Hoet staet gy dan verbonden aen uw woort?
Jeptha:
 
Mijn eedt staet vast. de Godtheit heeft gehoort
 
Hem wijden wat my 't eerste uit mijne poorte
 
Gemoeten zou.Ga naar voetnoot928
Hofmeester:
 
Geen die in haer geboorte
 
U zalighde, en den naem van vader gaf,Ga naar voetnoot929
[pagina 814]
[p. 814]
930[regelnummer]
Maer eer een kalf, of wat ten heuvel af
 
Quaem huppelen, het waer dan kalf, of stieren.Ga naar voetnoot931
 
De wet beveelt de Godtheit stomme dieren
 
Op 't offeren.
Jeptha:
 
De naem van dier is meGa naar voetnoot933
 
Den mensch gemeen, zoo wel als 't stomme vee:
935[regelnummer]
En mensch en vee zijn onderdaen aen 't sterven.Ga naar voetnoot935
Hofmeester:
 
Men onderscheit met recht die reden derven
 
Van dieren, klaer met licht van reên verlicht.Ga naar voetnoot937
 
Waer is de wet, die iemant houdt verplicht
 
Aen 't offeren van redelijcke zielen?Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
Dat is geen wet hanthaven, maer vernielen.Ga naar voetnoot940
 
Doch d'uitspraeck en het oordeel van de wetGa naar voetnoot941
 
Is aen den mont der priesteren gezet,Ga naar voetnoot942
 
Bewaerders van de wet, en Moses boecken.
 
Ick rade u by den priester raet te zoecken,
945[regelnummer]
En wetgeleerde, om niet zoo los te gaen.Ga naar voetnoot945
Jeptha:
 
En vinden zy dit offren ongeraên,
 
Hoe dan toe? kan ick staen op hun besluiten,Ga naar voetnoot947
 
Hen volgen, mijn geweten gaen te buiten?Ga naar voetnoot948
Hofmeester:
 
Zy zullen niets besluiten, zonder reên,Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
En klaer bewijs. zoo leert men onderscheên
 
De letter, en den zin van 's hemels woorden;
 
Wat offeren verschilt van kindermoorden.Ga naar voetnoot952
 
Bestemmen zy dit offer met bescheit,Ga naar voetnoot953
 
En schijn van reên: hun geloofwaerdigheit,Ga naar voetnoot954
955[regelnummer]
Hun aenzien geeft uw daet by 't volck een' luister,
 
Al dwaelde gy. de priester, om niet duister
 
Te wandelen, schoon hy de wet verstaet,Ga naar voetnoot956-57
 
Gaet zelf by Godt, en zijne hut om raet.Ga naar voetnoot958
 
Dus raeckt gy best dees zwaericheên te boven.Ga naar voetnoot959
[pagina 815]
[p. 815]
960[regelnummer]
Dus wort de schult, van uwen hals, geschoven
 
Op 's priesters hals, indien'er is gefaelt.Ga naar voetnoot961
 
Hoe heeft Godts volk in 't offren eer gedwaeltGa naar voetnoot962
 
Van Godt, die hun de wet, om niet te missen,
 
Genadigh schonck! in welcke duisternissen
965[regelnummer]
Vervielen zy, die blint hunne eige vruchtGa naar voetnoot965
 
Het heiloos spoock opdroegen, eene vlughtGa naar voetnoot966
 
Van afgoôn! kon den hemel dit behaegen?
Jeptha:
 
Geensins. zijn vrucht den afgront op te draegen,Ga naar voetnoot968
 
Wie zich zoo dwaes in 't offeren verliep;Ga naar voetnoot969
970[regelnummer]
Ick draegh mijn vrucht hem op, die alles schiep,
 
Den eigenaer en heer van alle dingen,
 
Die my beschutte, en Ammons maght kon dwingen.
 
Maer aengezien het raetzaem schijnt Godts montGa naar voetnoot973
 
Te spreecken voor het offren; laet terstont
975[regelnummer]
Den priester, en den wetgeleerde ontvouwen
 
Op welck een' gront dit outer staet te bouwen.Ga naar voetnoot976
 
Godt stercke ons in de barning van dien noot.Ga naar voetnoot977
 
Hier worstelen het leven, en de doot,
 
De schande, en eer, de vloeck, en zegen t'zamen,
980[regelnummer]
Godtvruchtigheit, en liefde, het betaemen,
 
En schricklijckheên, och hartstorm al te zwaer!
 
Hier loopt mijn ziel, of staetheil groot gevaerGa naar voetnoot982
 
Van schipbreuck. och, wat zijde zal ick kiezen?
 
Godts zegen, of de gunst des volcks verliezen
985[regelnummer]
Verschilt te veel: doch 't eerste weeght wel meest.Ga naar voetnoot985
 
Hoe wanckelt hier mijn aengevochten geest!Ga naar voetnoot986
HOFPRIESTER. WETGELEERDE. JEPTHA.
Hofpriester:
 
Godt spaer' de telgh van Josef, en Manasse.
Wetgeleerde:
 
Dat zy gelijck een ceder eeuwigh wasse,
 
Het gansche lant beschaduw' met haer kroon.
[pagina 816]
[p. 816]
Jeptha:
990[regelnummer]
De hemel spaere en zegene Arons zoon,Ga naar voetnoot990
 
En Levijs zoon, leitstarren der geslachten,Ga naar voetnoot991
 
Die op den troost van Godt Messias wachten.
Hofpriester:
 
Wat hooren wy? ô onverwinbre helt,
 
Wat offer is 't dat uw gemoedt ontstelt?Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
Eischt d'Opperste danckoffer, outervieren,
 
Een rijcke gaef van hondert witte stieren,
 
Voor uwe zege, op Ammons heir behaelt;
 
Treck op, treck op naer Silo: daer betaeltGa naar voetnoot998
 
Elck Gode zijn belofte, en offergaven.
1000[regelnummer]
Zoo werde uw leedt vergeeten, en begraven,Ga naar voetnoot1000
 
Uw ziel ontlast van 't pack, dat heur bezwaert.Ga naar voetnoot1001
Jeptha:
 
Geluckigh die aldus zijn bedevaert
 
Voltrecken magh met redenloze kudden,
 
En danckbaer al zijn hart voor Gode uitschudden:Ga naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
Maer ick, helaes, ben Gode een offerboet,Ga naar voetnoot1005
 
Een eenigh kint, mijn ziel, mijn hartebloet,
 
Gehouden op te draegen, droef en druckigh.Ga naar voetnoot1007
Wetgeleerde:
 
Wie zijn geluck niet kent leeft ongeluckigh
 
In rijck bezit. wat baete al' s aertrijcks schat
1010[regelnummer]
Den eersten mensch, die 't paradijs bezat,
 
En onvernoeght noch, tegens 's hemels wetten,Ga naar voetnoot1011
 
Zijn lippen aen verboden ooft wou zetten;
 
Waerop Godts vloeck hem van dit erf verstackGa naar voetnoot1013
 
In ballingschap, verdriet, en ongemack?
1015[regelnummer]
Zoo gaet het u. Godt zegende u met faeme,
 
En eere, en staet, en d'eenige erfgenaeme,
 
Uw hoop, en vreught: en wilt gy, tegens Godt,
 
En zijne wet, en uitgedruckt verbodt,Ga naar voetnoot1018
 
Haer offeren? wat plaegh verruckt uw zinnen!Ga naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Natuur leerde elck zijn kinders trouw beminnen,
 
Heeft kinderliefde en trouw in rots noch steen,
 
Maer in het hart der ouderen gesneên,
[pagina 817]
[p. 817]
 
Gelijck een wet. zy planteze oock in dieren,
 
Die door de lucht op hunne pennen zwieren,
1025[regelnummer]
Of zwemmen in de zee, en watervloên,
 
Of weiden in geberghte, en klavergroen.
 
De pellikaen, by mangel van den regen,Ga naar voetnoot1027
 
En water, laet de jongen niet verlegen,Ga naar voetnoot1028
 
Maer opent zelf alle aders in zijn borst,
1030[regelnummer]
En tapt het bloet van 't hart, om hunnen dorst
 
Te lesschen, hen te spijzen met zijn spieren.Ga naar voetnoot1031
 
Gy hoort den leeu, en beer, en tyger tieren,Ga naar voetnoot1032
 
En brullen, zoo de jaeger 't nest berooft.
 
Wat mensch is dan zoo dol, die noch gelooftGa naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Den goeden Godt met bloedige offerhanden
 
Van kinderen te paeien; zoo de landen,Ga naar voetnoot1036
 
Bevochtight van Eufraet, en vruchtbren Nijl,
 
Zelfs vreemt zijn van dien wreeden offerstijl!Ga naar voetnoot1038
 
De Godtheit der aertsvaderlijcke stammen
1040[regelnummer]
Eischt 's menschen hart, en zuivere offervlammen,
 
Gehoorzaemheit, en geensins menschevleisch.Ga naar voetnoot1039-41
Jeptha:
 
Heeft Abraham, op 's hemels last en eisch,
 
Zijn' eenigen en lieven eerstgeboren,
 
Waerin hem zulck een zegen was beschoren,
1045[regelnummer]
Niet op den bergh gevoert, op 't hout geleit?
 
Stont Abraham niet willigh, en bereit
 
Om Isack met zijn blanck geweer te treffen?Ga naar voetnoot1047
 
Was 't gruwelijck? hoe loven en verheffen
 
Dan engelen en menschen hem zoo hoogh?
Wetgeleerde:
1050[regelnummer]
De Godtheit zagh met haer genadigh oogh
 
Dit aen, verboodt by tijts den zoon te dooden.
Jeptha:
 
Godt had nochtans dit offer hem geboden.
Hofpriester:
 
Tot eene proef van's mans gehoorzaemheit,
 
Geloof, en trouw, die, meer dan os, en geit,
[pagina 818]
[p. 818]
1055[regelnummer]
En stier, en ram, den oppersten gevallen;Ga naar voetnoot1055
 
Want d'opperste behoeft nog vee, noch stallen:
 
De Godtheit eischt gehoorzaemheit, en 't hart.
Jeptha:
 
Daer deert het my. dat is het dat my smert.Ga naar voetnoot1058
Wetgeleerde:
 
Wat smert u?
Jeptha:
 
Dat ick Godt verongelijcke,Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
Zoo 't hart hem niet gehoorzaeme, en dit blijckeGa naar voetnoot1060
 
Doer 't offer, hem belooft voor d'overhant.Ga naar voetnoot1061
 
Ick steecke in schult: belofte is een verbant.Ga naar voetnoot1062
 
Hier staet mijn ziel geketent, en gebonden.
Hofpriester:
 
Gy hebt door die belofte u onderwondenGa naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
Het geen noit mensch vermoght?Ga naar voetnoot1065
Jeptha:
 
Ben ick geen heer
 
Van mijne vrucht?
Wetgeleerde:
 
Zoo verre het tot eer
 
Der Godtheit streckt: nu streckt uw dwaes beloven
 
Ten laster van Godts naem en eer daer boven.Ga naar voetnoot1068
 
Indien gy dees belofte uitwercken zult,Ga naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
Uw ziel vervalt dan allerdiepst in schult.
Jeptha:
 
Is 't redelijck zijn' dieren eedt te breecken?
Hofpriester:
 
Volbrengt gy dien, de hooghste zal het wreecken.
Jeptha:
 
De wetbelofte is vast by Godt gestelt.Ga naar voetnoot1073
Wetgeleerde:
 
In billijckheit; geen reuckeloosheit gelt,Ga naar voetnoot1074
1075[regelnummer]
Noch kan voor Godt bestaen, in geene wijze.Ga naar voetnoot1075
Jeptha:
 
Het voeght niet dat een vorst zich zelven prijze:
[pagina 819]
[p. 819]
 
Maer gy, die licht en duisternissen scheit,
 
Alziende Godt, ô aldoordringentheit,
 
O engelen, in 't eeuwigh licht, daer boven
1080[regelnummer]
Zoo hoogh verlicht, gy weet hoe mijn beloven,
 
In 't dringenste en in 't nijpen van dien noot,
 
Uit loutre liefde, en gloênden yver sproot,
 
Om Godts altaer en erfdeel met deze ermenGa naar voetnoot1083
 
Te zuiveren, en geensins in t'beschermenGa naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Van Moses wet t'ontbreecken, na een juckGa naar voetnoot1085
 
Van achtien jaer, te jammerlijck in druckGa naar voetnoot1086
 
By 't volck bezuurt. hoe kan een rein geweetenGa naar voetnoot1087
 
Godts weldaên, en zich zelf zoo gansch vergeeten!Ga naar voetnoot1088
Hofpriester:
 
Wy volgen u, zoo ver het Godt gehengt.Ga naar voetnoot1089
Wetgeleerde:
1090[regelnummer]
Uw yveren was loflijck, maer gemengt
 
Met onverstant.
Hofpriester:
 
Uw ooghmerck was Godt eeren:
 
Maer 't middel strijt recht tegens Godts begeeren.
Jeptha:
 
Wat middel kan my van dien bant ontslaen?
Wetgeleerde:
 
Danckofferen, dat wettigh magh bestaen.Ga naar voetnoot1094
Jeptha:
1095[regelnummer]
Mijn heilige eedt is my een wet geworden.
Hofpriester:
 
Een gruwelwet. zy strijt met Moses orden,Ga naar voetnoot1096
 
En Godts verbodt, raeckt Godt aen zijne kroon.
Jeptha:
 
Hoe luidt dan dit verbodt?
Wetgeleerde:
 
Gy zult niet doôn.
Jeptha:
 
Ick ben hier zelf gewettight tot 's lants rechter.Ga naar voetnoot1099
[pagina 820]
[p. 820]
Hofpriester:
1100[regelnummer]
Op dat gy 't recht hanthaven zoudt: en echterGa naar voetnoot1100
 
Beneemtge uw huis het recht, te byster blint.Ga naar voetnoot1101
Wetgeleerde:
 
't Is billijck dat de wet en 't recht begintGa naar voetnoot1102
 
Van 't hooft des rechts, indien dit qualijck oordeelt,
 
Zoo sterckt de mont van 't recht, door zulck een voorbeeltGa naar voetnoot1104
1105[regelnummer]
Het onrecht, om met wetteloozen toom
 
Het ongelijck te volgen, zonder schroom.Ga naar voetnoot1106
 
Godt wort, indien een staetloos man verbastertGa naar voetnoot1107
 
Van zijnen plicht, ontheilight, en gelastert,Ga naar voetnoot1108
 
Maer allermeest zoo 't hooft van 't vry gebietGa naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
Hier afdwaelt: want al 't volck, dat op hem ziet,Ga naar voetnoot1110
 
Wort schandelijck ge-ergert; dat verloopenGa naar voetnoot1111
 
Te gulziger, als water, ingezopen.Ga naar voetnoot1112
 
Dat evel kruipt van 't hooft door al de leên,Ga naar voetnoot1113
 
Gelijck de wolf, of kancker. geef dan geenGa naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
Aenvoedtzel tot misbruicken, en schandaelen.Ga naar voetnoot1115
Jeptha:
 
Moght ick dees schult zelf boeten en betaelen
 
Met dezen hals, wat waer het my een vreught!
Hofpriester:
 
Haer leven hangt aen uwen wil. gy meughtGa naar voetnoot1118
 
Haer spaeren.
Jeptha:
 
Wie kan my dees schult vergeven?
Wetgeleerde:
1120[regelnummer]
Godts priester. hy ontslaet u: laetze leven.Ga naar voetnoot1120
Jeptha:
 
Ontsloeghme mijn geweeten?Ga naar voetnoot1121
Hofpriester:
 
Wat is dit
 
Geweeten, dat wijt afdwaelt van Godts wit?Ga naar voetnoot1122
 
Men magh geen quaet met schijn van goet verbloemen,
 
Onweetenheit een rein geweeten noemen.Ga naar voetnoot1124
[pagina 821]
[p. 821]
1125[regelnummer]
Wilt gy naer een gerust geweeten staen,
 
Volgh 's hemels wet: want onrust vangt eerst aen,
 
Zoo ras men wijckt van Godts gezetten regel.Ga naar voetnoot1127
Jeptha:
 
Een drift van Godt inwendigh steeckt het zegelGa naar voetnoot1128
 
Aen 't werck, waerin men zijn genegentheên
1130[regelnummer]
Versterft, en breeckt, ten prijs van Godt alleen.Ga naar voetnoot1129-30
Wetgeleerde:
 
Zegh Godt ten vloeck. zoo tergt men 's hemels toren.
Hofpriester:
 
Laet d'uitspraeck des aertspriesters hier op hooren.
Jeptha:
 
Heel gaerne, indien dit offer uitstel lijdt.Ga naar voetnoot1133
Wetgeleerde:
 
Men borght een schult, noch schelt men die niet quijt.Ga naar voetnoot1134
Hofpriester:
1135[regelnummer]
Een dagh of vijf is haest voorby gegleden.Ga naar voetnoot1135
Jeptha:
 
De tijt is uit: nu gelden geen gebeden.Ga naar voetnoot1136
Wetgeleerde:
 
d'Aertspriester wort geraeckt in deze daet.
Jeptha:
 
Godt is mijn burgh, en vaste toeverlaet.Ga naar voetnoot1138
Hofpriester:
 
Zult gy zoo los 's aertspriesters raet versmaeden?Ga naar voetnoot1139
Jeptha:
1140[regelnummer]
Ick heb my nu met Godt hier op beraeden.Ga naar voetnoot1140
Hofpriester:
 
d'Aertspriester is tot middelaer gezet,
 
Om, tusschen Godt en ons, door zijn gebedt
 
En offerhande alle ongelijck te slechten.Ga naar voetnoot1143
[pagina 822]
[p. 822]
 
Hy is gestelt tot rechter, om te rechten
1145[regelnummer]
In 't heilighdom, naer eisch van elcke zaeck,
 
Wanneer Godts boeck een tong eischt, en een spraeck,Ga naar voetnoot1146
 
De boeckstaef wort misduit door avrechts spellen.Ga naar voetnoot1147
 
Hy magh geen punt in Moses bladt herstellen,Ga naar voetnoot1148
 
Maer houden elcks betekenis in kracht.Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Hy zit naest Godt op stoel, als eerste maght,Ga naar voetnoot1150
 
Behantvest met het recht van doot en leven.Ga naar voetnoot1151
 
Vertrouw hy zal u haest eene uitkomst geven,Ga naar voetnoot1152
 
U redden in dit hachelijck geval.
 
Verzuimt gy 't, denck dat u dit rouwen zal.
Jeptha:
1155[regelnummer]
Mijn hart wert sterck van 's hemels geest gedreven,Ga naar voetnoot1155
 
Toen ick, getroost te sterven, of te leven,Ga naar voetnoot1156
 
Godts volck, en Godt ten dienste, heenevoer,Ga naar voetnoot1157
 
Den oppersten eene offerhande zwoer
 
Te heiligen. nu buiten mijn vermoedenGa naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
Dit uitvalt, en d'onnoosle maeght moet bloeden,Ga naar voetnoot1160
 
Vertroostme dat Godts geest mijn' yver steef.Ga naar voetnoot1161
 
d'Aertspriester hou zijne eer, en waerde: ick leef
 
Nu raet met Godt: hier gelt geen tegenreden.Ga naar voetnoot1162-63
 
Gy zult met uw Levijten 't feest bekleeden,Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
En 't offerlam geleiden aen mijn zy.
Hofpriester:
 
Ontschuldigh ons.Ga naar voetnoot1166
Jeptha:
 
Ick neem den last op my.
 
Laet d'opspraeck vry alleen op Jeptha kleven,Ga naar voetnoot1167
 
Alle eeuwen vry hun oordeel hier op geven.Ga naar voetnoot1168
 
Dit vonnis houdt zijn kracht: het leght gevelt.Ga naar voetnoot1169
Wetgeleerde:
1170[regelnummer]
Ontschuldigh ons genadigh, braefste helt.Ga naar voetnoot1170
 
Hoe wil de stadt en 't lant hier over krijten!Ga naar voetnoot1171
[pagina 823]
[p. 823]
 
Ontwijt men dus den vryburgh der Levijten,Ga naar voetnoot1172
 
De hooge school der wetgeleertheit! och,
 
Bedenck u: staeck dit gruwzaem opzet toch.Ga naar voetnoot1174
Jeptha:
1175[regelnummer]
De zon is hoogh; het hof verwachtme binnen.
Hofpriester:
 
Wat gaet ons aen?Ga naar voetnoot1176
Wetgeleerde:
 
Wat zullen wy beginnen?
Hofpriester:
 
Mijn Jonathan, trouwhartighste Levijt,
 
Beschry terstont den postmuil. vliegh den tijtGa naar voetnoot1178
 
Met kracht voorby. ontdeck mevrouw dees treken.Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Zoo zy haer kint wil levend zien en spreecken,
 
't Is tijt, hoogh tijt, om herwaert aen te spoên.Ga naar voetnoot1181
 
Zy juicht in 't heir, en heeft geen quaet vermoên.
 
Men triomfeert om d'Efraïmsche bossen.Ga naar voetnoot1183
 
De moeder kon misschien haer kint verlossen.Ga naar voetnoot1184
HOFPRIESTER. HOFMEESTER.
Hofpriester:
1185[regelnummer]
Hofmeester, waer verzeilen wy alreê?Ga naar voetnoot1185
Hofmeester:
 
Hy hoorde u?
Hofpriester:
 
Ja, gelijck een rots in zee
 
Naer 't barnen en gebruisch der baren luistert.Ga naar voetnoot1187
 
By vlaegen wort de klaere zon verduistert
 
Van eene wolck: noch breecktze na of voorGa naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Met eene strael, ter zijde of elders, door:
 
Maer 't licht van 't brein is hier te dicht besloten.Ga naar voetnoot1191
 
Nu drijft hy noch dat wy altaergenooten,Ga naar voetnoot1192
 
Wy priesters, wy Levijten [uitgelotGa naar voetnoot1193
 
Om, onderdaen en zedigh, onder GodtGa naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
Alleen te staen, en zijne stedehouderenGa naar voetnoot1195
[pagina 824]
[p. 824]
 
d'Aertspriestren,] dit met onzen hals en schouderen
 
Zelfs stutten, en dien kindermoort bekleên.Ga naar voetnoot1197
 
Hofmeester, denck, ay denck waer wil dit heen.Ga naar voetnoot1198
 
Hy, van een' geest der dwaelingen gedreven,
1200[regelnummer]
Pooght zijne drift een' schoonen schijn te gevenGa naar voetnoot1200
 
Door ons gezagh: en worden wy gedaeghtGa naar voetnoot1201
 
Te Silo: zoo ons Amarias vraeghtGa naar voetnoot1202
 
Op welck een' voet wy, tegens Moses regelen,Ga naar voetnoot1203
 
Oock zonder 't hoofd te kennen, dit bezegelen,Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Dit stercken met ons tegenwoordigheit:
 
Wat middel om, voor Arons stoel, dit pleit,
 
Dit bloedigh pleit, rechtmaetigh uit te voeren?Ga naar voetnoot1207
Hofmeester:
 
Ontvaltge hem, het zal den staet beroeren.Ga naar voetnoot1208
Hofpriester:
 
Bestemmen wy 't, de godtsdienst krijght gewisGa naar voetnoot1209
1210[regelnummer]
Een schantvleck, die niet af te wasschen is.
Hofmeester:
 
Hy draegh' de schult, die niet voor u wll buigen.
Hofpriester:
 
Wat raet dan?
Hofmeester:
 
Laet voor 't hofgerecht betuigen
 
Dat gy hier toe geperst wort. scheur uw kleet,Ga naar voetnoot1213
 
Tot een bewijs van rouw, en harteleet.
Hofpriester:
1215[regelnummer]
Hoe durf de vorst Godts volck zoo lastigh vallen?Ga naar voetnoot1215
Hofmeester:
 
De vorst draeght eerst den zwaersten last van allen.Ga naar voetnoot1216
 
De vader sterft de doot, in 's dochters smert,Ga naar voetnoot1217
 
Dies trapt hem, schoon gy recht hebt, niet op 't hart.Ga naar voetnoot1218
 
Hy heeft al 't lant, den godtsdienst eerst, verdaedight,Ga naar voetnoot1219
[pagina 825]
[p. 825]
1220[regelnummer]
Het priesterdom behantvest, begenadight,Ga naar voetnoot1220
 
Uwe inkomst, noch uw tienden noit besnoeitGa naar voetnoot1221
 
In oorloghslast. gy zaeght hem noit vermoeitGa naar voetnoot1222
 
In 't yveren, en menighmael in traenen,
 
Of blijdelijck de feest, en nieuwe maenenGa naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
Toejuichen, met de vreught in 't aengezicht.
 
'k Verzwijgh hoe hy de wetschool bouwt en sticht,Ga naar voetnoot1226
 
En luistert naer den mont der wetgeleerden,
 
Afkeerigh van waenwijzen, en verkeerden.Ga naar voetnoot1228
Hofpriester:
 
Zoo raetge ons niet te treên in dit geschil?Ga naar voetnoot1229
Hofmeester:
1230[regelnummer]
Om 's vaders, of ten minste om 's dochters wil.
 
Uw byzijn zal haer troosten in dit lijden,
 
Uw zegen haer in 't uiterste verblijden,Ga naar voetnoot1232
 
Om moediger naer 't hofaltaer te treên.Ga naar voetnoot1233
Hofpriester:
 
Hoe draeghtze zich?Ga naar voetnoot1234
Hofmeester:
 
Groothartigh, niet als een
1235[regelnummer]
Die sterven moet, maer rustiger, en stouter.Ga naar voetnoot1235
 
Op 't voorhof staet, helaes, het deerlijck outerGa naar voetnoot1236
 
Met rijs gedeckt, waerop zy knielen zal.
 
Dit worstelperck des doots is overal
 
Met maeghdepalm bestroit, in geen saizoenen
1240[regelnummer]
Verwelckbaer; zuil en hofmuur met feestoenenGa naar voetnoot1240
 
En hoftapijt behangen in 't vierkant.Ga naar voetnoot1241
 
Natuur en kunst ontzeggen niet de hantGa naar voetnoot1242
 
Te houden aen den schouburgh, die het levenGa naar voetnoot1243
 
Aen menigh moort-en-treurtooneel zal geven;
1245[regelnummer]
Zoo menighmael godtvruchtigh dichtvernuftGa naar voetnoot1245
 
Den treurtoon, die alle andren toon verbluft,Ga naar voetnoot1246
 
Op Jeptha zet, in tijt van pais, en stilten,Ga naar voetnoot1247
[pagina 826]
[p. 826]
 
Om 't volck te zien in bloet aen traenen smilten,Ga naar voetnoot1248
 
Den schouwburgh root geverft in maeghdenbloet:Ga naar voetnoot1249
1250[regelnummer]
Want schreien is oock aengenaem en zoet,
 
Zet hartewee, lang aengegroeit by droppen,
 
Met kracht van 't hart, na'et langkzaem innekroppen.Ga naar voetnoot1251-52
Hofpriester:
 
Hoe kleetze zich? ich denck geheel in rouw.
Hofmeester:
 
In bruitsgewaet, als eene die haer trouw
1255[regelnummer]
En blijde hant den bruidegom zal schencken.
 
Hier komt noch doot, noch leven in bedencken.Ga naar voetnoot1256
 
De lelien van gout, in 't sneeuw gespreitGa naar voetnoot1257
 
Van 't onderkleet der maeght, haer zuiverheit,
 
Onnozelheit, en vast geloof afmaelen.Ga naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
Het opperste gewaet, vol zonnestraelenGa naar voetnoot1260
 
In purper, en doorgloeit van 't zonneroot,
 
Sleept achter na, vloeit met zijn' rijcken schootGa naar voetnoot1262
 
Van vore om laegh. geen ring, noch halskarkantenGa naar voetnoot1263
 
Van perlen, noch onschatbre diamanten
1265[regelnummer]
Ontbreecken hals, en hant. het blonde haer,
 
Met geur gepoêrt, vloeit neder, als een baerGa naar voetnoot1266
 
Van gout in zee, van achter met zijn glanssen,
 
Waerop de kroon om 't hooft sluit, met dry transsenGa naar voetnoot1268
 
In top, gelijck een myter opgehaelt,Ga naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Die met gesteente en met karboncklen praelt.
 
Hier toonen deught en schoonheit haer vermogen.
 
Onsterflijckheit ziet haer alreê ten oogen
 
En aenschijn uit. wat ziel wort ingetoomt!Ga naar voetnoot1273
 
Wie spat niet uit, zoo zy te voorschijn koomt!
1275[regelnummer]
Kan Jeptha dat gezicht alleen verdraegen;Ga naar voetnoot1275
 
Gewis hy heeft noit grooter slagh geslaegen;Ga naar voetnoot1276
 
Dies bidde ick: sla hem zijn verzoeck niet af.
 
Hy staet noch, maer met eenen voet in 't graf.
[pagina 827]
[p. 827]
 
Godt spaere hem, tot heil van bey de staeten.Ga naar voetnoot1279
Hofpriester:
1280[regelnummer]
Nu 't wezen moet, wy stellen ons gelaeten.Ga naar voetnoot1280
REY. HOFMEESTER.
Rey:
 
Vergeef het ons, hofmeester, vallen wy
 
U lastigh: want dit schricklijcke offertyGa naar voetnoot1282
 
Ontraet de hulck van' 't hof niet zeil te minderen.Ga naar voetnoot1283
 
Wat uitstels kan het offren niet verhinderen.
1285[regelnummer]
Een be verzocht d'onnoosle, moght het zijn:Ga naar voetnoot1285
 
Verwerf dat zy, in dezen jongsten schijn,Ga naar voetnoot1286
 
Haer moeder noch eens spreeck' voor 't allerleste.Ga naar voetnoot1287
Hofmeester:
 
'k Verzocht dit by den vader, haer ten beste,Ga naar voetnoot1288
 
Uit haeren naem. hy weigert het uit geen
1290[regelnummer]
Quaetwilligheit, maer met gezonde reên.Ga naar voetnoot1290
Rey:
 
Al is hier 't bloên der hartaêr niet te stelpen,
 
Dees halsquetsuur met geene artsny te helpen:Ga naar voetnoot1292
 
Onheelbaer quaet wort dickwijl noch verzacht.
 
Indien men op haer moeders komste wacht,
1295[regelnummer]
Die aenspraeck zou 't verwezen hart noch stercken:Ga naar voetnoot1295
 
Hoewel men niet aen haer gelaet kan merckenGa naar voetnoot1296
 
Dat zy verflaeut. de godtgewijde bruit
 
Staet offerreede, en stapt getroost vooruit.Ga naar voetnoot1298
Hofmeester:
 
Bedenck het na. gy wilt het topzeil zwichtenGa naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
In dezen storm. is dat de hulck verlichten,
 
In 't uiterste, in het barnen van dien noot?Ga naar voetnoot1301
 
Men klampt aldus veel dooden op een doot.Ga naar voetnoot1302
 
Als een leeuwin, of tygerin opdondert,Ga naar voetnoot1303
[pagina 828]
[p. 828]
 
Het hongrigh nest berooft vint, en geplondert
1305[regelnummer]
Van 't lieve jong, aen haere speen gevoedt,
 
Geaest, gelaeft met melck, en zuiver bloet,Ga naar voetnoot1306
 
Haer van het hart gezogen, na de vlaegenGa naar voetnoot1307
 
Voor 't worpen, eerst met smerte aen 't hart gedraegen:Ga naar voetnoot1308
 
Hoe vlieghtze voort den rover na. zy brult.Ga naar voetnoot1309
1310[regelnummer]
Woestijn, en woudt, van yslijckheên gevult,Ga naar voetnoot1310
 
Staen overent. niet tammer, maer verwoeder
 
Van ongedult, zoudt gy de dolle moederGa naar voetnoot1312
 
Haer nagels fel zien zetten in het licht
 
Der oogen van haer' man; hem in 't gezicht
1315[regelnummer]
Aengrijpen; niet met handen, maer met klaeuwen
 
Gewapent hem aenranden, onder 't flaeuwenGa naar voetnoot1316
 
Der bleecke maeght, die nu, al offerreedt,Ga naar voetnoot1317
 
De doot getroost, van doot noch sterven weet.
 
De vader, die, verknocht aen zijn geweten,Ga naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
Niet wijcken wil, moght nutter aen een ketenGa naar voetnoot1320
 
Zijn gemaelin dan sluiten, eer haer hant
 
Dit heerlijck hof kranckzinnigh staecke aen brant,Ga naar voetnoot1322
 
En zy in 't vier uit wanhoop quam gesprongen.
 
Wat dunckt u? waer 't dan nut wat tijts bedongen?Ga naar voetnoot1324
1325[regelnummer]
Wat rijp is lijt geen uitstel: hoe het zy,
 
Het uitstel brengt dan niet als schade by.Ga naar voetnoot1326
REY VAN MAEGHDEN.
I. Zang:
 
Toen d'oude dwinglant van den NijlGa naar voetnoot1327
 
Besloot Godts stamhuis plat te treden,Ga naar voetnoot1328
 
De droeve Jochebed een wijlGa naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
Het kraemkint berghde, en door haer ledenGa naar voetnoot1330
 
Alle oogenblick een grilling ging,Ga naar voetnoot1331
 
En angstigh aen elck haer,
 
In schrickelijck gevaer,
 
Een druppel dootzweet hing:
1335[regelnummer]
Het minste ruisschen van een bladtGa naar voetnoot1335
[pagina 829]
[p. 829]
 
De kraemvrou, al te vroegh,Ga naar voetnoot1336
 
Met kracht ter nedersloegh,
 
Belaên met haeren schat:Ga naar voetnoot1338
 
Bevalze, uit hoogen noot, het kint,Ga naar voetnoot1339
1340[regelnummer]
In eenen rieten kist verborgen,
 
De wufte gunst van stroom, en wint,Ga naar voetnoot1341
 
En 's hemels vaderlijcke zorgen.
 
Godt weet hoe 't moederlijcke hart,
 
In dien bedruckten stant,Ga naar voetnoot1344
1345[regelnummer]
Om 't kostelijcke pantGa naar voetnoot1345
 
Beklemt was en benart:Ga naar voetnoot1346
 
Toen zy 't op 't water drijven liet,
 
De zuster al belaênGa naar voetnoot1348
 
Het stil zou gadeslaen,
1350[regelnummer]
Gedoken achter 't riet.
I. Tegenzang:
 
Hoe kon d'ondanckbre vorst zoo haestGa naar voetnoot1351
 
Dien voesterheer des volcks vergeeten,Ga naar voetnoot1352
 
Al Josefs weldaên! och, hy raest,
 
Gelijck een tiger, van zijn keten
1355[regelnummer]
Geborsten, om onnozel bloet,Ga naar voetnoot1355
 
De toevlught der Hebreen,Ga naar voetnoot1356
 
Oock zonder recht, en reên,Ga naar voetnoot1357
 
Te plompen in den vloet:
 
De manlijcke afkomst algelijckGa naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
De telgen, uit den stam
 
Geteelt van Abraham,
 
Te roien uit het rijck.Ga naar voetnoot1362
 
De krokodil, dat moortgedroght,
 
Verschoonde 't kint uit mededoogen.
1365[regelnummer]
Denck of zijn moeders achterdochtGa naar voetnoot1365
 
Dit hartewee alleen haere oogen,Ga naar voetnoot1366
 
En Gode klaeghde, daerze zat
 
Op d'oevers van den vliet.
[pagina 830]
[p. 830]
 
Wat kermt, wat klaeghtze niet,
1370[regelnummer]
Van zuchten afgemat!
 
Hoe kropte zy de jammerklaghtGa naar voetnoot1371
 
Inwendigh, en zagh, stom
 
Van angst en dootschrick, om,
 
Beducht voor 's konings wacht!Ga naar voetnoot1374
II. Zang:
1375[regelnummer]
d'Alziende wachter, die noit sliep,
 
En Jakobs afkomst trou bewaeckte,Ga naar voetnoot1376
 
Zagh uyt den hemel neêr, zoo diep,Ga naar voetnoot1377
 
Op 't vlotend kraemkint: dat genaeckteGa naar voetnoot1378
 
Den oever, daer de koningin
1380[regelnummer]
De dochter, in het groenGa naar voetnoot1379-80
 
Van 't lachende saizoen,
 
Verquickte hart en zin.
 
Het kleentje viel haer in den schoot,Ga naar voetnoot1383
 
Al schreiende. zy kust
1385[regelnummer]
En welkomt het met lust,Ga naar voetnoot1385
 
Beschut voor 's waters noot.Ga naar voetnoot1386
 
Zy koestert het aen 's moeders borst,Ga naar voetnoot1387
 
En treckt het heerlijck op in 't ende,Ga naar voetnoot1388
 
Voor haeren zoon, gelijck een' vorst,Ga naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
Tot dat het, na geleên elende,
 
Zijn stamhuis ruckte uit Faroos maght,
 
Die voort met zwaert en speer,Ga naar voetnoot1392
 
In 't midden van het meer,
 
Het roode meer, versmacht:Ga naar voetnoot1394
1395[regelnummer]
Daer Godts genootschap op het strantGa naar voetnoot1395
 
Met zang en spel Godt looft,
 
En aller stammen hooft,Ga naar voetnoot1397
 
Gehanthaeft van Godts hant.Ga naar voetnoot1398
II. Tegenzang:
 
Och, of Godt mede eene uitkomst gaf
1400[regelnummer]
Aen Ifis onbewuste moeder,Ga naar voetnoot1400
[pagina 831]
[p. 831]
 
Ten beste van haer vrucht, dus straf
 
Te handelen van haeren hoeder,Ga naar voetnoot1401-2
 
En eigen vader, om een woort,
 
Een' onbeschaefden eedt,Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
Te stercken overwreetGa naar voetnoot1405
 
Door 't offer, noit gehoort:Ga naar voetnoot1406
 
Zoo moght haer dochter noch, ten stutGa naar voetnoot1407
 
Des lants, een' braven heltGa naar voetnoot1408
 
Gewinnen, die in 't velt,
1410[regelnummer]
Als Moses, 't volck beschut.Ga naar voetnoot1410
 
Wat zal men eerst beklaegen, of
 
De schoonheit, of het jonge leven,
 
Of haer stantvastigheit? een stof
 
Voor dichteren, om op te zweven.Ga naar voetnoot1413-14
1415[regelnummer]
Wat gaet de ontstelde moeder aen,Ga naar voetnoot1415
 
Als zy, verheught van geest,
 
Op 't blijde zegefeest,
 
Dit jammer zal verstaen?Ga naar voetnoot1418
 
Waer me verschoonen wy voor haer
1420[regelnummer]
Ons stillezwijgentheit
 
Van 't offer, lang beschreit?Ga naar voetnoot1421
 
O schendigh moortaltaer!Ga naar voetnoot1422

voetnoot785
onderzocht: polste; by wijl: soms, wellicht.
voetnoot786
toetste: onderzocht.
voetnoot788
men: d.w.z. ik; niet nader komen: niet te ver gaan.
voetnoot789
achterdocht: hier in de moderne betekenis (vgl. vs. 642); iet: iets.
voetnoot793
Wat zou ons dan overkomen zijn?; geredt: (in 't leven) behouden.
voetnoot796
overhant: overwinning.
voetnoot798
Het eenighste een: versterkende toevoeging (niet in Ned. Wdb. vermeld).
voetnoot800
De rouw gaet nu in arbeit: de smart begint nu te kwellen; in arbeit gaen: de barensweeën beginnen te voelen; vandaar baeren in vs. 801. De verpersoonliking van rouw is in dit verband wat vreemd.
voetnoot802
zin en hart: verstand en gevoel.
voetnoot803
melt: spreekt uit; verluchten: verlichten (door zich te uiten).
voetnoot804
ontzagh: schroomde.
voetnoot805
kropte in: verkropte.
voetnoot807
prangen: knellen, benauwen.
voetnoot809
gelaet: houding.
voetnoot810
als: gelijk (inderdaad).
voetnoot812
Ons opquam: tegen ons optrok; met den zwaerde (oude Datief).
voetnoot813-14
in mijnen hals t'onthalzen: door mij te doden het gehele geslacht uit te roeien.
voetnoot815
in 't voorst: voor het front.
voetnoot816
altaerbelofte: offergelofte.
voetnoot818
gemoete: zou tegenkomen (ook vs. 820).
voetnoot819
d'eerste: als eerste.
voetnoot821
stof: aanleiding; staet: toestand.
voetnoot823-24
d'offerhande most strecken: het offer zou zijn.
voetnoot826
zegenaer: overwinnaar.
voetnoot827
't jammer: onheil; mellen: uit: melden, aankondigen.
voetnoot828
alleen: slechts.
voetnoot831
weemoedigh: treurend.
voetnoot832
rust van steenen: staak uw gekerm.
voetnoot835
te zegenen: tot heil te zijn.
voetnoot836
zuiver: rein, kuis; te laeten regenen: het land ten goede te doen komen, als een weldadige regen.
voetnoot838
vermoên: reden tot achterdocht.
voetnoot839
jammer: vgl. vs. 827; tijts genoegh: vroeg genoeg.
voetnoot841
ter noot: toen de nood drong.
voetnoot842
rant aen: val aan.
voetnoot843
zeissens: zeissenwagens; vgl. vs. 246; staet licht: valt licht.
voetnoot847
beneepen: bekneld.
voetnoot849
al: geheel; trots: fier, dapper.
voetnoot850
bedt: het Ned. Wdb. kent slechts de betekenis huwelik; in dit verband: de vrucht van het huwelik.
voetnoot851
ga in haer verloren: haar ondergang zal ook de mijne zijn.
voetnoot853
Van my: door mijn toedoen; die slaat op zy in het vorige vers.
voetnoot856
met knaegen: onder knagende pijn.
voetnoot857
streelt: verzacht.
voetnoot858
schijn: uiterlik.
voetnoot860
grimt: grijnst.
voetnoot861
afkomst: nakomelingschap; te stout: zeer hevig.
voetnoot862
slaen: bonzen.
voetnoot863
horten: botsen.
voetnoot864
daer: terwijl; storten: sneuvelden.
voetnoot868
versteecken: verstoken, beroofd.
voetnoot870
belooft: voorgesteld.
voetnoot872
Op stoel: ten troon; de glori van Manasse: door een afstammeling van Ifis.
voetnoot875
Godts erfdeel leerde ruimen: het ons door God toegewezen land dwong te ontruimen. Zie Richteren VI en VII.
voetnoot876
Dit zeestrant: nl. van de twaalf stammen, of wel van Manasse (zie Jozua XVII: 10); schuimen: zuiveren.
voetnoot880
niet wightighs: niets gewichtigs.
voetnoot882
nootweer: beveiliging tegen dreigende rampen.
voetnoot883
stuck: zaak; zwaer: moeielik.
voetnoot884
wil: zal.
voetnoot886
schael van 't brein: de weegschaal van het wikkend verstand.
voetnoot887
tong: de tong van de weegschaal wijst aan naar welke kant hij overslaat.
voetnoot888
drift: aandrang, neiging; kroonen: prijzen.
voetnoot890
schelt u: noemt u verwijtend.
voetnoot891
besneden: Jood; waerdeeren: beoordelen.
voetnoot894
hoeft: behoort.
voetnoot896
aen te randen: vgl. vs. 842.
voetnoot897
blint: onbedacht.
voetnoot899
staet pal: staat onwrikbaar vast; krencken: schenden.
voetnoot900
't Gevolgh: de voortzetting, volvoering; maghtigh achterdencken: veel stof tot nadenken (synon. van achterdocht in vs. 642).
voetnoot902
wat: welke; ziet hier door: ziet een uitkomst.
voetnoot905
vast: voortdurend.
voetnoot907
wil: moge.
voetnoot908
Een zelve: een zelfde.
voetnoot910
op: naar; rouw: smart.
voetnoot912
blijven wy zweven: voelen wij ons onzeker.
voetnoot913
nootpunten: twee gevallen die noodzakelik gesteld moeten worden (Ned. Wdb. IX, 2081); tegens een: tegen elkaar.
voetnoot914
rust: onthoud u.
voetnoot915
Die rusten moght: Als men maar rusten kon!; haest: spoedig.
voetnoot916
Opofferen: offeren.
voetnoot917
in uw bedencken: ter overweging; kies en deel: neem een beslissing (zie voor de oorsprong: Ned. Wdb. VII, 2839).
voetnoot918
stont ick op mijn geheel: was ik onverdeeld, kende ik geen tweestrijd (de uitdrukking ontbreekt in 't Ned. Wdb.).
voetnoot919
keur: de vrije keuze.
voetnoot920
leght: ligt (in Vondel's taal gewoon); gy staet boven: gij hebt overwonnen.
voetnoot921
vallen in mijn bloet: mijn geslacht onder te zien gaan, bij gebrek aan nakomelingen; vgl. vs. 851.
voetnoot922
op dezen voet: op deze voorwaarde, d.w.z. ten gevolge van deze gelofte.
voetnoot928
Gemoeten: tegemoet komen; Geen: (Maar) niet iemand.
voetnoot929
zalighde: gelukkig maakte.
voetnoot931
quaem: kwame, zou komen.
voetnoot933
me: mee, evenzeer.
voetnoot935
onderdaen (oorspr. partic.): onderworpen.
voetnoot937
dieren: schepsels; reên: verstand.
voetnoot939
redelijcke zielen: met verstand begaafde wezens.
voetnoot940
vernielen: te niet doen.
voetnoot941
oordeel: beoordeling, uitlegging.
voetnoot942
gezet: opgedragen.
voetnoot945
zoo los te gaen: op zulke losse gronden te besluiten.
voetnoot947
Hoe dan toe?: wat dan? (vgl. vs. 499); staen op: steunen op, mij beroepen op.
voetnoot948
mijn geweten gaen te buiten: handelen tegen mijn geweten.
voetnoot949
zonder reên: zonder oordeelkundig onderzoek.
voetnoot952
Wat: hoe zeer.
voetnoot953
Bestemmen zy: hechten zij hun goedkeuring aan; bescheit: juist inzicht.
voetnoot954
schijn van reên: blijkbare redelikheid.
voetnoot956-57
duister te wandelen: zonder voorlichting te werk te gaan.
voetnoot958
zijne hut: zijn woning, nl. de tabernakel te Silo; vgl. vs. 384-91 en 635-37.
voetnoot959
Dus: zo (doende).
voetnoot961
hals: verantwoording.
voetnoot962
eer: eertijds; heeft gedwaelt: is afgedwaald geweest; in 't offeren: door aan afgoden te offeren.
voetnoot965
blint: in hun verblinding.
voetnoot966
Het heiloos spoock: aan de vervloekte helse geesten (synon. van afgoôn in vs. 967); vlught: zwerm. Dit slaat op de kinderoffers aan Baäl.
voetnoot968
afgront: hel.
voetnoot969
zich verliep: zondigde; vs. 968-69 vormt een voorzin bij vs. 970.
voetnoot973
Godts mont: de vertolkers van Gods wil, nl. de priester en de wetgeleerde.
voetnoot976
staet te bouwen: moet gevestigd worden.
voetnoot977
barning: branding, toegepast op zijn tweestrijd.
voetnoot982
staetheil: het behoud van de staat.
voetnoot985
te veel: zeer veel; 't eerste: nl. de vrede met God.
voetnoot986
aengevochten: in beproeving gebrachte.
voetnoot990
Arons zoon: de priester.
voetnoot991
Levijs zoon: de wetgeleerde.
voetnoot994
ontstelt: in verwarring brengt.
voetnoot998
betaelt: voldoet.
voetnoot1000
werde: worde.
voetnoot1001
pack: last.
voetnoot1004
al: heel; uitschudden: uitstorten.
voetnoot1005
offerboet: zoenoffer.
voetnoot1007
gehouden: verplicht; druckigh: bedrukt.
voetnoot1011
onvernoeght: onvoldaan; noch: nochtans (Ned. Wdb. IX, 2049).
voetnoot1013
dit erf: dit erfelik toegewezen gebied, het paradijs; verstack: verstiet, verdreef.
voetnoot1018
uitgedruckt: uitdrukkelik.
voetnoot1019
plaegh: bezoeking; verruckt: brengt op hol.
voetnoot1027
by mangel van: bij gebrek aan.
voetnoot1028
verlegen: noodlijdend (vgl. vs. 775).
voetnoot1031
spieren: vlees. Deze zelfopoffering en kinderliefde van de pelikaan berust op een oude overlevering.
voetnoot1032
tieren: te keer gaan.
voetnoot1034
Wat: welke.
voetnoot1036
paeien: bevredigen, verzoenen.
voetnoot1038
vreemt van: onbekend met; offerstijl: wijze van ofleren.
voetnoot1039-41
Toespeling op I Sam. XV: 22 en Hos. VI: 6. Evenzo in vs. 1056-57.
voetnoot1047
geweer: wapen; in dit verband: offermes.
voetnoot1055
gevallen: behagen.
voetnoot1058
Daer deert het my: daar voel ik de kwelling.
voetnoot1059
verongelijcke: onrecht aandoe.
voetnoot1060
dit: nl. de gehoorzaamheid.
voetnoot1061
voor d'overhant: in ruil voor de overwinning, of: vóór de overwinning.
voetnoot1062
is een verbant: is bindend.
voetnoot1064
u onderwonden: iets op u genomen.
voetnoot1065
vermoght: in staat geweest is te doen.
voetnoot1068
Ten laster: tot smaad.
voetnoot1069
uitwercken: ten uitvoer brengen.
voetnoot1073
wetbelofte: plechtig bevestigde gelofte (volgens de wet).
voetnoot1074
reuckeloosheit: onbezonnenheid.
voetnoot1075
bestaen: stand houden.
voetnoot1083
erfdeel: het grondgebied der vaderen; ermen: armen, als rijm op beschermen, beide waarschijnlijk met a-achtige vokaal.
voetnoot1084
zuiveren: nl. van vijanden; geensins: in geen enkel opzicht.
voetnoot1085
t'ontbreecken: tekort te schieten.
voetnoot1086
te jammerlijck: zeer ellendig.
voetnoot1087
By: door; bezuurt: smartelik doorstaan. Hoe kan men, als men zijn geweten rein wil houden ....
voetnoot1088
zich zelf: zijn eigen verplichtingen.
voetnoot1089
Wy volgen u: wij gaan met uw redenering mee; gehengt: toelaat.
voetnoot1094
dat wettigh magh bestaen: voorzover dat volgens de wet kan geschieden.
voetnoot1096
orden: instellingen.
voetnoot1099
gewettight tot: wettig aangesteld als.
voetnoot1100
echter: daarentegen.
voetnoot1101
Beneemt: onthoudt; te byster blint: in hoge mate verblind.
voetnoot1102
begint van: uitgaat van.
voetnoot1104
sterckt: moedigt aan; mont: tolk.
voetnoot1106
ongelijck: zijn onrechtmatige neigingen.
voetnoot1107
een staetloos man: iemand die geen gezag uitoefent, een gewoon burger; verbastert van: verzaakt.
voetnoot1108
ontheilight: niet als heilig erkend: gelastert: gesmaad.
voetnoot1109
gebiet: landsbestuur.
voetnoot1110
op hem ziet: naar hem (als voorbeeld) kijkt.
voetnoot1111
ge-ergert: bedorven; dat verloopen: dat zondigen (tegen de wet).
voetnoot1112
Te gulziger: des te gretiger (wegens het hoge voorbeeld); ingezopen: opgeslurpt.
voetnoot1113
vel: ziekte, kwaal.
voetnoot1114
de wolf: lupus.
voetnoot1115
Aenvoedtzel (ontbreekt in 't Ned. Wdb.): voedsel, aanmoediging.
voetnoot1118
meught: kunt.
voetnoot1120
ontslaet u (van uw eed).
voetnoot1121
Het vraagteken achter geweten heeft de betekenis van ons uitroepteken: Als mijn geweten mij maar ontsloeg!
voetnoot1122
wit: doel, bedoeling.
voetnoot1124
Onweetenheit: het niet-weten wat goed is.
voetnoot1127
gezetten regel: ingestelde wet.
voetnoot1128
Een drift van Godt inwendigh: een innerlike goddelike aandrang, ingeving; steeckt het zegel aen 't werck: keurt die daden goed, waarbij.
voetnoot1129-30
zijn genegentheên versterft en breeckt: zich van eigen voorkeur, eigen neigingen, losmaakt en die vernietigt.
voetnoot1133
lijdt: duldt.
voetnoot1134
borght: geeft uitstel van betaling; noch: toch. Zinspeling op het spreekwoord: Lang borgen is geen kwijtschelden (Ned. Wdb. III, 560).
voetnoot1135
haest: spoedig.
voetnoot1136
uit: om.
voetnoot1138
Zinspeling op Psalm 91:2: Mijn toevlucht en mijn burg! mijn God, op wien ik vertrouw.
voetnoot1139
los: loszinnig, ondoordacht.
voetnoot1140
heb my beraeden: ben te rade gegaan met.
voetnoot1143
alle ongelijck te slechten: alle moeielikheden weg te nemen.
voetnoot1146
boeck: wet; tong: vertolker; spraeck: uitlegging.
voetnoot1147
De boeckstaef: de letter (van de tekst); misduit: verkeerd verklaard; avrechts spellen: onjuiste lezing.
voetnoot1148
geen punt: tittel noch iota; herstellen: verplaatsen, wijzigen.
voetnoot1149
houden in kracht: handhaven.
voetnoot1150
op stoel: ten troon; eerste: hoogste.
voetnoot1151
Behantvest: plechtig begiftigd (hantvest: oorkonde).
voetnoot1152
haest: weldra.
voetnoot1155
van: door.
voetnoot1156
getroost: vol berusting om.
voetnoot1157
heenevoer: ten strijde trok.
voetnoot1159
heiligen: toewijden, opdragen; vermoeden: verwachting.
voetnoot1160
bloeden: haar bloed vergieten.
voetnoot1161
mijn' yver: nl. om mijn eed gestand te doen, steef: stijfde, steun verleende.
voetnoot1162-63
ik leef raet met Godt: ik raadpleeg God, ik leef overeenkomstig Gods raad (Ned. Wdb. VIII, 1724); tegenreden: tegenspreken, tegenwerpingen.
voetnoot1164
bekleeden: bijwonen; vgl. vs. 758.
voetnoot1166
Ontschuldigh: verontschuldig.
voetnoot1167
opspraeck: blaam.
voetnoot1168
hier op: hierover.
voetnoot1169
leght: ligt, is.
voetnoot1170
braefste: dapperste.
voetnoot1171
wil: zal.
voetnoot1172
den vryburgh der Levijten: het onaantastbaar aartspriesterlik recht.
voetnoot1174
opzet: voornemen.
voetnoot1176
gaet ons aen: overkomt ons.
voetnoot1178
Beschry: bestijg; postmuil: muildier voor koeriersdiensten; vliegh den tijt voorby: rijd vlugger dan de tijd, vliegensvlug.
voetnoot1179
Ontdeck: openbaar; treken: listen, geheime plannen.
voetnoot1181
herwaert aen te spoên: hierheen te snellen.
voetnoot1183
triomfeert: viert de overwinning; om: in de omtrek van.
voetnoot1184
kon: zou kunnen.
voetnoot1185
waer verzeilen wy alreê?: waar zijn wij reeds te land gekomen, d.i. wat moeten wij beginnen?
voetnoot1187
't barnen: de branding.
voetnoot1189
Van: door; noch: toch.
voetnoot1191
hier: bij Jeptha; besloten: afgesloten.
voetnoot1192
drijft: beweert, betoogt (Ned. Wdb. III, 3347).
voetnoot1193
uitgelot: uitverkoren.
voetnoot1194
onderdaen (adj.): onderdanig (vgl. vs. 935); zedigh: nederig.
voetnoot1195
en (onder).
voetnoot1197
zelfs stutten: zelf steunen, d.w.z. mede de verantwoordelikheid dragen; bekleên: bijwonen (vgl. vs. 758, 1164).
voetnoot1198
wil: moet.
voetnoot1200
drift: ijver.
voetnoot1201
gedaeght: ontboden.
voetnoot1202
Amarias: de hogepriester.
voetnoot1203
Op welck een' voet: op welke gronden.
voetnoot1204
't hooft te kennen: de hogepriester daarin te kennen, te raadplegen; bezegelen: onze goedkeuring er aan hechten (door onze tegenwoordigheid); synoniem van stercken (1205).
voetnoot1207
rechtmatigh uit te voeren: op goede gronden ons optreden te verdedigen (pleit: rechtsgeding; in dit verband: vonnis).
voetnoot1208
Ontvaltge hem: valt ge hem af, laat ge hem in de steek; beroeren: in beroering brengen.
voetnoot1209
Bestemmen: goedkeuren.
voetnoot1213
geperst: gedwongen.
voetnoot1215
durf: durft; lastig vallen: kwellen.
voetnoot1216
eerst: in de eerste plaats.
voetnoot1217
De smart van zijn dochter trekt de vader zich zo aan, dat hij er bijna van sterft.
voetnoot1218
Dies: daarom.
voetnoot1219
al: geheel; eerst: bovenal; verdaedight: oude vorm naast verdedigd.
voetnoot1220
behandvest: voorrechten geschonken; begenadight: begunstigd.
voetnoot1221
noch .... noit: dubbele, versterkende ontkenning.
voetnoot1222
in oorloghslast: onder de druk van de oorlog.
voetnoot1224
de feest (oudtijds vr.) en nieuwe maenen: het feest van de nieuwe maan.
voetnoot1226
wetschool: school van schriftgeleerden.
voetnoot1228
verkeerden: verkondigers van dwaalleer.
voetnoot1229
te treên in: tussenbeiden te komen bij.
voetnoot1232
in 't uiterste: bij haar sterven.
voetnoot1233
Om (daardoor).
voetnoot1234
draeght: gedraagt; groothartigh: moedig.
voetnoot1235
rustiger en stouter: kloekmoediger en fierder.
voetnoot1236
deerlijck: deerniswekkend.
voetnoot1240
feestoenen: festoenen (met bijgedachte aan feest), slingers.
voetnoot1241
in 't vierkant: aan vier kanten.
voetnoot1242
ontzeggen: weigeren.
voetnoot1243
te houden: te lenen; schouburgh: toneel van het offer; het leven zal geven: in 't leven zal roepen, aanleiding zal geven tot. Enigszins misplaatste zinspeling op latere treurspelen over dit onderwerp! Vgl. vs. 1413-14, 1683 en het Berecht.
voetnoot1245
dichtvernuft: dichterlik talent.
voetnoot1246
verbluft: tot zwijgen brengt, overtreft. Met alle andren toon is bedoeld: andere stemmingen en gevoelens die de dichter vertolken kan.
voetnoot1247
Den treurtoon Op Jeptha zet: Jeptha als onderwerp van zijn treurspel kiest.
voetnoot1248
in bloet: aen traenen. Niet duidelik. Is wellicht aen drukfout voor en? in bloedige tranen?
voetnoot1249
geverft: gekleurd.
voetnoot1251-52
Zet hartewee van 't hart: lenigt de smart; innekroppen: verkroppen.
voetnoot1256
in bedencken: in de gedachten, d.w.z. het onderscheid tussen dood en leven is voor haar weggevallen.
voetnoot1257
't sneeuw (in Vondel's taal onz.): de blankheid, symbool van haar zuiverheit: reinheid, kuisheid en onnozelheit: onschuld.
voetnoot1259
vast: onwankelbaar.
voetnoot1260
opperste gewaet: bovenkleed.
voetnoot1262
schoot: voorpand. Van achter en van voren hangt het laag neer langs de voeten.
voetnoot1263
halskarkanten: halssnoeren van goud of edelgesteenten (Ned. Wdb. VII, 1621).
voetnoot1266
Met geur gepoêrt: met geurige poeder bestrooid.
voetnoot1268
dry transsen in top: een driedelige kroon.
voetnoot1269
myter: bisschopsmuts; opgehaelt: hoog opgewerkt.
voetnoot1273
Wat ziel wort ingetoomt: wie kan zich beheersen; synoniem van: Wie spat niet uit: wie geeft niet uitbundig zijn bewondering te kennen.
voetnoot1275
alleen: slechts; voorwaardelike zin bij vs. 1276.
voetnoot1276
grooter slagh geslagen: groter overwinning behaald (dan nu, op zich zelf).
voetnoot1279
bey de staeten (standen): priesterschap en volk.
voetnoot1280
stellen ons gelaeten: nemen een berustende houding aan.
voetnoot1282
Offerty: gevaarvolle offerplechtigheid. Ty: getij, gebruikt Vondel ook voor: branding, storm (Ned. Wdb. IV, 1841).
voetnoot1283
Ontraet niet: maakt het niet ongeraden, dat het hof met bedachtzaamheid te werk gaat; de hulck: het schip; zeil minderen: niet te veel vaart zetten.
voetnoot1285
Accent op Een; onnoosle: onschuldige.
voetnoot1286
schijn: staat van zaken (vgl. Maria Stuart, vs. 314).
voetnoot1287
voor 't allerleste: vóór haar dood (vgl. vs. 456).
voetnoot1288
haer ten beste: om harentwille.
voetnoot1290
met gezonde reên: op goede gronden.
voetnoot1292
halsquetsuur: de (aanstaande) onthoofding.
voetnoot1295
verwezen: veroordeeld, ten dode gedoemde.
voetnoot1296
gelaet: houding.
voetnoot1298
offerrede: bereid tot het offer; getroost: vastberaden berustend.
voetnoot1299
Bedenck het na: Denk er (ernstig) over na; het topzeil zwichten (neerhalen): d.w.z. vaart minderen, dus synoniem met zeil minderen in vs. 1283.
voetnoot1301
het barnen: de branding, waar het schip door in nood verkeert.
voetnoot1302
klampt op: vasthechten aan; vgl. vs. 1476. D.w.z. dan kan het meer mensenlevens kosten (vgl. 1319-23).
voetnoot1303
opdondert: plotseling te voorschijn komt.
voetnoot1306
Geaest: van voedsel (prooi) voorzien.
voetnoot1307
vlaegen: barensweeën.
voetnoot1308
worpen: werpen (van het jong).
voetnoot1309
voort: onmiddellik.
voetnoot1310
yslijckheên: angsten door dit vreselike geluid.
voetnoot1312
ongedult: ondraaglike smart.
voetnoot1316
flaeuwen: bezwijmen.
voetnoot1317
al: geheel.
voetnoot1319
verknocht: (zich) gebonden (voelend).
voetnoot1320
wijcken: toegeven; moght nutter: kon beter. Eigenaardige constructie: het zou nuttiger, beter zijn, dat hij ....
voetnoot1322
heerlijck: luisterrijk.
voetnoot1324
wat tijts: enig uitstel.
voetnoot1326
brengt by: brengt mee; dan; als de zaak rijp is; niet: niets.
voetnoot1327
dwinglant: de Egyptiese koning. De hoofdzin begint eerst in vs. 1339.
voetnoot1328
Godts stamhuis: Jehovah's volk, als slaven in Egypte.
voetnoot1329
Jochebed: Mozes' moeder.
voetnoot1330
berghde: in veiligheid bracht; en (toen).
voetnoot1331
grilling: rilling.
voetnoot1335
(toen) het minste ....
voetnoot1336
al te vroegh: ontijdig.
voetnoot1338
Belaên met: verlegen met, bezorgd voor (Ned. Wdb. II, 1663).
voetnoot1339
Bevalze: vertrouwde ze toe.
voetnoot1341
De wufte gunst: de wisselvallige genade (te verbinden met beval).
voetnoot1344
stant: toestand.
voetnoot1345
kostelijcke: kostbare, dierbare.
voetnoot1346
Beklemt en benart: in nijpende angst.
voetnoot1348
al belaên: geheel bezorgd (voor het kind).
voetnoot1351
haest: spoedig.
voetnoot1352
voesterheer: Jozef, die de hongersnood voorkwam, door graan op te stapelen.
voetnoot1355
Geborsten: losgebroken; onnozel bloet: nl. van alle mannelike eerstgeborenen (vs. 1359).
voetnoot1356
toevlught: waarop de hoop gevestigd was.
voetnoot1357
reên: redelikheid, billikheid.
voetnoot1359
algelijck: gezamenlik.
voetnoot1362
roien: uitroeien, maar hier, in verband met telgen (1360) nog als beeld: rooien, uitgraven.
voetnoot1365
Denck of ....: Bedenk hoe zeer; Men kan zich voorstellen dat ....; achterdocht: beduchtheid.
voetnoot1366
alleen: zij moest zich van luide klachten onthouden (vgl. 1371-74); haere oogen (Datief).
voetnoot1371
kropte inwendigh: verkropte.
voetnoot1374
wacht: wachters.
voetnoot1376
afkomst: nakomelingen.
voetnoot1377
zoo diep: zo ver omlaag.
voetnoot1378
vlotend: drijvend.
voetnoot1379-80
de koningin, de dochter: de vorstendochter, prinses.
voetnoot1383
viel haer in den schoot: kwam (doorgelukkig toeval) op haar schoot.
voetnoot1385
met lust: met innige blijdschap.
voetnoot1386
beschut (participium), terugslaande op het (kleentje); 's waters noot: het dreigende gevaar van het water.
voetnoot1387
koestert: brengt het ter koestering.
voetnoot1388
treckt het op: voedt het op; heerlijck: vorstelik.
voetnoot1389
Voor: als.
voetnoot1392
voort: spoedig, kort daarna.
voetnoot1394
versmacht: verstikt, verdrinkt.
voetnoot1395
Daer: terwijl; Godts genootschap: het volk van Israël (vgl. vs. 1328). Zie Exod. 15, 1-20.
voetnoot1397
aller stammen hooft: Mozes.
voetnoot1398
Gehanthaeft van: gehanteerd door (Ned. Wdb. V, 1964), dus: als werktuig van God.
voetnoot1400
onbewuste: niet bewust (van het dreigend onheil).
voetnoot1401-2
dus straf te handelen van: die zo streng zal behandeld worden door.
voetnoot1404
onbeschaefden: onbedachtzame (eig. ruwe; in deze betekenis niet in 't Ned. Wdb.).
voetnoot1405
stercken: gestand te doen; overwreet: op zeer wrede wijze.
voetnoot1406
noit gehoort: nooit te voren gehoord.
voetnoot1407
moght: zou kunnen.
voetnoot1408
braven: dappere.
voetnoot1410
beschut: zou beschutten.
voetnoot1413-14
een stof voor dichteren: vgl. vs. 1243; om op te zweven: om zich daarop te inspireren tot een werk van hoge vlucht.
voetnoot1415
gaet aen: zal overkomen; ontstelde: geschokte.
voetnoot1418
jammer: ramp; verstaen: vernemen.
voetnoot1421
Van: ten opzichte van.
voetnoot1422
schendigh: schandelik.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank