Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663 (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.40 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel
poëtica
leerdicht
hekeldicht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

(1936)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]

Het tweede bedryf.

Urias Geest:
 
Ick helt Urias, lang by geesten afgezondertGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
Van 's levens licht, quam uit den voorburgh opgedondertGa naar voetnoot230
 
By nacht te Sion, in dit oude hof, en vondt
 
De bedgenooten, die, van Davids min gewont,Ga naar voetnoot232
 
In haeren eersten slaep gerust gevallen lagen.
 
Zy schrickten, toenze my by maenlicht waeren zagen
235[regelnummer]
Voor haere ledekant, en mijn doorschote borst
 
Vol wonden, root van bloet geverft, en vuil bemorst.
 
De haeren rezen, en de teêre leden trilden.
 
'k Verweckte een krijghsgerucht van schilden tegens schilden,Ga naar voetnoot238
 
Geklickklack van metael en harnas tegens een,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Bazuin- en yzerklanck, als of'er wert gestreên;
 
Een voorspoock van den strijt en 't oproer, reede op handen.Ga naar voetnoot241
 
Zy zagen d'oogen in mijn hooft, als koolen, branden,
 
En hoorden een geschrey van wapen, wapen, wraeck,Ga naar voetnoot243
 
Door alle kamers heen. haere oogen, van den vaeck
245[regelnummer]
Verwonnen, zien gespoock, en twijfelen. haere oorenGa naar voetnoot244-45
 
Bestemmen naulijx het gerammel, datze hooren,Ga naar voetnoot246
 
En d'ysselijcke stem: maer d'uitkomst van dien droom
 
Wil haest uitwijzen dat mijn geest geen'ydlen schroomGa naar voetnoot248
 
Den bedden aenjaeght van mijn' heer, die ongebondenGa naar voetnoot249
250[regelnummer]
Zijn' troustens dienaers bed zoo schendigh heeft geschonden,Ga naar voetnoot250
 
Mijne overschoone onteert, die, zwanger van een vrucht,
 
Verlegen zat om raet. de schender, om 't geruchtGa naar voetnoot252
 
Van overspel, by tijts, met eenen glimp te smooren,Ga naar voetnoot253
 
Ontboodtme t'huis, of my de zwangre moght bekooren:Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Maer 'k weigerde eerelijck, als een rechtschapen helt,Ga naar voetnoot255
 
't Gemack van 't bed, naerdien de veltheer lagh op 't velt,Ga naar voetnoot256
 
Met al de stammen, en de bontkiste in hun tenten.
[pagina 39]
[p. 39]
 
Wat raet? zijn eer in last, besluit de dreigementenGa naar voetnoot258
 
Van schande en laster af te keeren op mijn' hals,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Verzendtme met een' brief, moordaedigh, overvalsch,Ga naar voetnoot260
 
Naer 't leger. Joab volght, daer 's meesters last hem preste,Ga naar voetnoot261
 
En joeghme in Ammons zwaert te Rabba voor de veste.
 
Zoo klampte David, [och wie yst niet, die dit hoort!]
 
Op overspel, verraet, en godtvergeeten moort,Ga naar voetnoot263-64
265[regelnummer]
En laeu van 't bloet des mans, die Juda wou beschermen,Ga naar voetnoot265
 
Omhelst de zwangre vrou, als koningin, in d'armen.
 
Een yvraer voor de wet, van 's hemels geest verlicht,Ga naar voetnoot267
 
Die voor de bontkist danst, de harp huwt aen zijn dicht,Ga naar voetnoot268
 
Een koningklijck profeet, befaemt door profeteeren,
270[regelnummer]
Ziet Godt noch menschen aen in moorden, en schoffeeren:Ga naar voetnoot270
 
Maer Nathan, die hem rechte uit zijnen eigen mont,Ga naar voetnoot271
 
Dorst spellen wat dit hof hierna te vrezen stont;Ga naar voetnoot272
 
Hoe 't zwaert gesleepen wiert, om eeuwigh, zonder kennis,Ga naar voetnoot273
 
Te weiden. hier op sterft de vrucht. de zusterschennisGa naar voetnoot274
275[regelnummer]
Staeckt nau haer weeklaght, en de broedermoort het bloên,Ga naar voetnoot274-75
 
Of Absolon, in schijn van offren om zijn' zoen,
 
Leght op zijn luimen, om nu Nathans dreigementenGa naar voetnoot277
 
Te stercken, en 't verloop, de hooftsom met de renten,Ga naar voetnoot278
 
Al teffens t'eischen, en, als een weêrspannigh zoon,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Den vader onvoorsiens te vliegen in zijn kroon.Ga naar voetnoot280
 
De wraeck des hemels loopt door Davids zaelen spoocken,
 
Rinckincken. 'k zie eer lang Urias leedt gewroken.Ga naar voetnoot282
 
De wraeck zet hof en stadt, en straeten overendt.Ga naar voetnoot283
 
De zoon ontziet niet dat hy zijne handen schent
285[regelnummer]
Aen vaders heilighdom, en hof, en bedtgenooten.Ga naar voetnoot285
 
Godts wraeck verstoot hem, die Urias heeft verstooten,
 
Versteecken van zijn trouw. zy volght oock in zijn schim,Ga naar voetnoot287
 
Den zoon tot aen den eick in 't bosch van Efraim:Ga naar voetnoot288
[pagina 40]
[p. 40]
 
Daer zal hy sneven, die eerst groeide in vaders schade:Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
En niets ontzagh, als hy zijn' moedtwil slechts verzade.Ga naar voetnoot290
 
Maer tijt is 't dat ick daele, en naer mijn' kercker spoê:
 
De zon rijt op, en hijght my met haer paerden toe.Ga naar voetnoot292
DAVIDS BEDTGENOOTEN. THAMAR.
Bedtgenooten:
 
De nacht, tot 's menschen rust geschapen,
 
Ontzeght den menschen stilte en rust.
295[regelnummer]
  De nacht, die moeite en zorgen sust,
 
En wieght in slaep, verbiet te slaepen.
 
Wat spoockeryen zijn ons nietGa naar voetnoot297
 
In naere schaduwe verscheenen!Ga naar voetnoot298
 
Wie waerde door de kamers heenen,
300[regelnummer]
  En dreighde Sion met verdriet?
 
Of kan een droom het oogh bedriegen
 
Met schijn, en harssenschilderyGa naar voetnoot302
 
Die, in 't verschiet, of van naby,
 
De waerheit naerbootseert met liegen?Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
  Of deckt de grijns van't nachtgezichtGa naar voetnoot305
 
De troni van aenstaende waerheit,Ga naar voetnoot306
 
Het hof te vrezen? 'k wenschte klaerheitGa naar voetnoot307
 
Te scheppen uit een wijs bericht.
 
Maer Thamar komt hier aengetreden
310[regelnummer]
  Uit Arons hutte, en heilighdom.Ga naar voetnoot310
 
Zy ziet heel vrolijck naer ons om,
 
En schijnt getroost in haer gebeden.Ga naar voetnoot312
 
Men gaze groeten, en met een
 
Ontvouwen hoe de harten schroomenGa naar voetnoot314
315[regelnummer]
Voor zwaerigheên, en droeve droomen.
 
Laet 's konings dochter dit ontleên.Ga naar voetnoot316
Thamar:
 
Geluck bejegene u, mevrouwen,
 
Van daegh, al rijst het hemelsch licht
 
Met een benevelt aengezicht.
320[regelnummer]
Geen nevel steurt een vast betrouwen.Ga naar voetnoot320
[pagina 41]
[p. 41]
 
Hoe slaetge d'oogen zoo bedruckt
 
Naer d'aerde? wat 's u voorgekomen?Ga naar voetnoot322
 
Hebt gy ons blyschap niet vernomen?
 
Mijn wensch, Godt lof, is my geluckt.Ga naar voetnoot324
Bedtgenooten:
325[regelnummer]
Wat wensch is dit, ô bloem der hoven?
Thamar:
 
Mijn trouwe broeder Absolon
 
Wijdt Gode een offer met de zon,
 
Nu hy zijn rampen is te boven.
Bedtgenooten:
 
Waer offert uw heer broeder dan?
Thamar:
330[regelnummer]
Te Hebron, daer de stammeheerenGa naar voetnoot330
 
Ten offer met hem bancketteeren,
 
En zijn godtvruchtigh raetgespan.Ga naar voetnoot332
Bedtgenooten:
 
Wanneer is Absolon vertogen?Ga naar voetnoot333
Thamar:
 
Te midnacht, zonder groot geluit.Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
  De vroomsten zondt hy eerst vooruit,Ga naar voetnoot335
 
Van yver brandende en bewogen.
Bedtgenooten:
 
En gaf uw vader zijne stemGa naar voetnoot337
 
Tot deze bedevaert alreede?
Thamar:
 
De vader stemde 't op zijn bede.
340[regelnummer]
  Zoo trock hy uit Jerusalem.
 
Waer heeft mevrouw zoo lang gesteecken?Ga naar voetnoot341
 
Al 't rijck, van Berseba tot DanGa naar voetnoot342
 
Hiertoe genoodt, gewaeght hier van,
 
Jordaen, en zee, langs alle streecken.
Bedtgenooten:
345[regelnummer]
  Godt geve dat dit feest beslaGa naar voetnoot345
 
Tot heil der kroone en onderdaenen,
[pagina 42]
[p. 42]
 
Tot heil van 't hof, dus lang in traenen.
 
De hemel schutte Jakobs schâ.Ga naar voetnoot348
Thamar:
 
En waerom zuchtge dus zwaermoedigh?Ga naar voetnoot349
Bedtgenooten:
350[regelnummer]
  Om 't nachtgezicht, dat ons vervaert.Ga naar voetnoot350
Thamar:
 
't Is ydelheit, die 't hart bezwaert.Ga naar voetnoot351
 
Noit heerste Juda zoo voorspoedigh.
Bedtgenooten:
 
Wy droomden in een berreghwoudt
 
Een' jongen leeuw, en maght van dierenGa naar voetnoot354
355[regelnummer]
Te zien, die vrolijck, onder 't vieren,
 
Hem kroonden met een kroon van gout.
 
De jonge leeuw gemoedight, brulde,Ga naar voetnoot357
 
En gaf een' vreesselijcken schreeuw,
 
Dat zelf zijn vader, d'oude leeuw,Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Vernam wat boschgalm 't wout vervulde.
 
Uit schrick verliet de grijze 't nest.
 
De jonge leeuw, om velt te winnen,
 
Schiet toe, en grijpt de berghleeuwinnen,
 
Daer hy zijn' dollen gloet mê lescht.Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Dat is 't niet al. toen scheenen troepenGa naar voetnoot365
 
Te worstelen, en hantgemeen,
 
Zich spits te kanten tegens een,Ga naar voetnoot367
 
En wapen, wraeck, en moort te roepen.Ga naar voetnoot368
 
De grijze leeuw in 't berghbosch maeltGa naar voetnoot369
370[regelnummer]
Den leeuw van Juda af naer 't leven.
 
De jonge leeuw, tot staet verheven,Ga naar voetnoot371
 
Schijnt Absolon, van gout bestraelt.
 
De berghleeuwinnen, aengegreepen,
 
Geschent van dien gekroonden leeuw,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
  Verbeelden dat hy met geschreeuwGa naar voetnoot375
 
Zijn klaeuwen heeft op ons gesleepen.Ga naar voetnoot376
 
Dees harnasklanck, dit krijghsgeluit
[pagina 43]
[p. 43]
 
Beelt af hoe tusschen zoon en vader
 
Een tweedraght broeit: en weet gy 't nader,
380[regelnummer]
  Ontvouw ons wat dit spoock beduit.Ga naar voetnoot380
Thamar:
 
Mijn broeder wou ter sluick niet reizen,Ga naar voetnoot381
 
Maer met des konings oorelof,Ga naar voetnoot382
 
En viel hem hier te voet voor 't hof.
 
Hy wou zijn godtsvaert niet ontveizen.Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
  Weêrspannige aert beschiet zijn witGa naar voetnoot385
 
Ter sluick, en door bedeckte laegen,Ga naar voetnoot386
 
Om uit het doncker op te daegen,
 
Eer zijn party te paerde zit.
 
Om zich den wegh ten zoen te baenen
390[regelnummer]
  Nam broeder afscheit, zoo verneêrt,Ga naar voetnoot390
 
Dat zich de vader zijnes deert,Ga naar voetnoot391
 
En niet onthouden kan van traenen.
 
De vader gaf op dit verzoeck
 
Hem openhartigh zijnen zegen.Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Nu raeskalt, droomt, en spoockt hier tegen:Ga naar voetnoot395
 
Hy reisde, ontlast van vaders vloeck.
 
Geduurende zijn ballingschappen
 
Vervolght, voorvlughtigh, west en oost,Ga naar voetnoot398
 
Heb ick het treurigh hart getroost.
400[regelnummer]
Hem lust dien zantwegh niet te stappen.Ga naar voetnoot400
 
De koning zette een nieuwe wijsGa naar voetnoot401
 
Op dees verzoening, en geleenight,Ga naar voetnoot402
 
Als was, heeft zijne harp vereenight
 
Met lofgezang, Godts naem ten prijs.
405[regelnummer]
Al 't heilighdom kan u getuigenGa naar voetnoot405
 
Hoe vader met een' blijden zin
 
Den hemel danckte. laet de spin
 
Vry gal uit zulck een leli zuigen.Ga naar voetnoot407-408
 
Of dunckt u dat ick broeder draegh',Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Uit gunste en trouwe, my gebleecken,Ga naar voetnoot410
[pagina 44]
[p. 44]
 
Toen hy mijn ongelijck dorst wreecken,Ga naar voetnoot411
 
En Ammon wis nam uit zijn laegh;Ga naar voetnoot412
 
Gy mooght vry Joab ondervraegen,Ga naar voetnoot413
 
Indienge voor den koning schroomt.
415[regelnummer]
  Hy heeft den vader ingetoomt,Ga naar voetnoot415
 
Den zoon, als op zijn' hals, gedraegen.Ga naar voetnoot416
 
Hy komt u effen in 't gemoet,Ga naar voetnoot417
 
Om in de hutte Godt te loven.Ga naar voetnoot418
 
Nu spreeck hem aen. ick ga naer boven.
420[regelnummer]
  My dunckt dat u de veltheer groet.
JOAB. DAVIDS BEDTGENOOTEN.
Joab:
 
O schoonheên, zonder ga, des konings liefde waerdigh,Ga naar voetnoot421
 
Gy yvert met den dagh, alree getoit en vaerdighGa naar voetnoot422
 
Ter hutte, om, 's hooghsten naem ten prijs, uw vroegh gebedt
 
Te storten voor het koor. dat 's recht. de zuivre wet,
425[regelnummer]
Van 's hemels hant in steen op Sinai gehouwen,Ga naar voetnoot425
 
Ontfangt haere eer in 't hart der yverende vrouwen.
 
Wy volgen gaerne: het believe u voor te treên.
Bedtgenooten.
 
Heer Joab, eenigh spoock, dat ons te nacht verscheen,
 
Versteurt de rust op 't hof. wy duchten en vermoeden
430[regelnummer]
Of eenigh misverstant, het zy hoe 't wil, moght broedenGa naar voetnoot430
 
Ten hove, tusschen zoon en vader.
Joab:
 
spruit de reên
 
Van dit vermoeden slechts uit droom en nachtspoock?
Bedtgenooten:
 
Neen,
 
Ons is niet luttel stofs van achterdocht gegeven.Ga naar voetnoot433
Joab:
 
Zijn koningsvrouwen dan in 't hof dus onbedreven,
435[regelnummer]
Dat zy niet weeten hoe de zoon en vader staen
 
In volle vrientschap? zijt gerust: hier schort niet aen.Ga naar voetnoot436
Bedtgenooten:
 
Princesse Thamar melde in 't lang en breede hedenGa naar voetnoot437
 
Met welck een afscheit hy naer Hebron is gereden.
[pagina 45]
[p. 45]
Joab:
 
Laet vaeren dan gespoock, en droom, en kinderklucht.Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Doch schuilt'er anders iet, het welck u houdt beducht,Ga naar voetnoot440
 
Verhaelt het ront en klaer: al viel'er iet te zeggenGa naar voetnoot441
 
Dat schijn heeft; 'k zal 't met pit van reden wederleggen.Ga naar voetnoot442
Bedtgenooten:
 
Wat aengaet dezen zoen der broêrslaght; kentge een' man,Ga naar voetnoot443
 
Die zijn gedachten loos en kloeck ontveinzen kan,
445[regelnummer]
Dat's Absolon, de schalckste en listighste in 't ontveinzenGa naar voetnoot445
 
Van zijn' verborgen haet, en wraeckzucht, en gepeinzen.
 
Had Ammon, schender van de koningklijcke maeght,
 
Dit konnen riecken; noit had David hem beklaeght,Ga naar voetnoot448
 
Die, op het veltbancket, van moortgeweer doorregen,Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Gesmoort lagh in zijn bloet. dit 's klaer. dit springt u tegen,Ga naar voetnoot450
 
Zoo gy den zoen betrouwt. onthou van Absolon,Ga naar voetnoot451
 
Dat hy twee jaeren lang de wraeck ontveinzen kon,
 
En smooren in zijn hart.
Joab:
 
Gy sterckt uw vrees met reden.Ga naar voetnoot453
Bedtgenooten:
 
Nu luister. oordeel voort uit alle omstandigheden
455[regelnummer]
Van 's jonglings kroonzucht, ons ontdeckt door zijn beleit.Ga naar voetnoot455
Joab:
 
Dat waer een dootschult van gequetste majesteit.Ga naar voetnoot456
Bedtgenooten:
 
De majesteit is blint van al te groot een liefde.Ga naar voetnoot457
 
De broeder, die den broêr met zijnen moortpriem griefde,Ga naar voetnoot458
 
Ontziet den vader niet te steecken naer het hart.
Joab:
460[regelnummer]
De zusterschennis kon de broeder zonder smert
 
Niet lijden.
Bedtgenooten:
 
Recht. nu denck hoe smert hem om te zwerven,Ga naar voetnoot461
 
Zijn vaders aengezicht vijf jaeren lang te derven.
[pagina 46]
[p. 46]
 
Stiet hy den vader weêr, als balling, uit het rijck;
 
Stont vaders rek'ning met den zoon dan niet gelijck?Ga naar voetnoot464
Joab:
465[regelnummer]
De zoen staet hem te dier. de lucht van 't hof te scheppenGa naar voetnoot465
 
Koste arbeit. noit dorst ick een woort ten hove reppen,Ga naar voetnoot466
 
En bezighde endtlijck stil de weeuw van Thekoa,Ga naar voetnoot467
 
Verworf by trappen hem den toegang ter gena,Ga naar voetnoot468
 
Dat hy herstelt twee jaer, gelijck in duisternissen,
470[regelnummer]
Most wandelen, en 't licht van 's konings aenschijn missen.
 
Indien hier oorlogh school, wat lagh hem aen dien zoen?Ga naar voetnoot471
Bedtgenooten:
 
Om onder schijn van pais een oorlogh uit te broên.
Joab:
 
Zou d'erfgenaem des rijx zich tegens 't rijck gaen kanten?
Bedtgenooten:
 
De blinde vader laet den zoon met lijftrouwanten,Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Een' stoet gewapenden, bestuwt in 't openbaer,Ga naar voetnoot475
 
De hoftrap optreên, recht of hy al koning waer.
 
Dit baert hem aenzien en ontzagh by d'onderdaenen.
 
Dit's maghtigh hem den wegh naer vaders troon te baenen.Ga naar voetnoot478
Joab:
 
De vader eert zich zelf, in d'eere van den zoon.
Bedtgenooten:
480[regelnummer]
Zegh: hy onteert zich, zet zijne afkomste op den troon.Ga naar voetnoot480
Joab:
 
De koning magh met recht den eerstgeboren eeren.
Bedtgenooten:
 
En d'outste vreest al of de jongste moght regeeren.Ga naar voetnoot482
Joab:
 
Terwijl de vader leeft houdt hy hen beide in dwang.Ga naar voetnoot483
Bedtgenooten:
 
De vader suft, en leeft den zoon alree te lang.Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
Hem dunckt de vader is in 't goet des zoons gezeten.
 
Dit weet de koning, of gewis hy wil 't niet weeten.
[pagina 47]
[p. 47]
Joab:
 
Wat's dit?Ga naar voetnoot487
Bedtgenooten:
 
In welck gevaer hy zich en 't gansche rijck
 
Durf stellen. let hier op. gy hoeft geen klaerder blijckGa naar voetnoot488
 
Dat Absolon de kroon zich eigen door geboorteGa naar voetnoot489
490[regelnummer]
Toerekent, en belaeght. hy zet zich in de poorte,
 
En 't poortgerecht, heel vroegh, als rechter van elx pleit,Ga naar voetnoot491
 
Onthaelt en kust het volck, ontmoet elck met bescheit,Ga naar voetnoot492
 
Als of de koning 't recht al willens wou verzuimen.Ga naar voetnoot493
 
Zoo wint hy 't hart des volx, en leght op zijne luimen.Ga naar voetnoot490-94Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
Al 't stamhuis bidt hem aen. de dageraet des mansGa naar voetnoot495
 
Zijn jeught, en schoonheit geeft hem gunst en eenen glans
 
By alle joffers, die hem gunstigh zien naer d'oogen,Ga naar voetnoot497
 
Ten wasdom van zijne eere, en aenzien, en vermogen,Ga naar voetnoot498
 
Dat stijght allengs in top van 't opperste gezagh.
500[regelnummer]
Waeckt gy niet op: hy zal u wecken met den slagh,Ga naar voetnoot500
 
En 't slaghzwaert op den hals. men mompelt onder kloeckenGa naar voetnoot501
 
Dat hy Achitofel by wijlen ging bezoecken,
 
Te Gilo, zijne stadt.
Joab:
 
die vos is hem te loos.Ga naar voetnoot502-03
Bedtgenooten:
 
Niet schalck en loos alleen, maer teffens loos en boos.Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
Wy kennen zijnen aert.
Joab:
 
Hy heeft het hof begeven,Ga naar voetnoot505
 
Om op zijn vaders erf gerust en stil te leven.
Bedtgenooten:
 
Het draeght dien naem by 't hof, doch blijft by ons verdacht.Ga naar voetnoot507
Joab:
 
Het achterdencken kent geen paelen, slaet met maghtGa naar voetnoot508
 
Al voort.men kan op los vermoên niet zekers bouwen.Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Het gelt den koning eerst:
Bedtgenooten:
 
en echter 's konings vrouwen.Ga naar voetnoot510
[pagina 48]
[p. 48]
Joab:
 
Hebt gy uwe achterdocht den koning niet ontdeckt?
Bedtgenooten:
 
Hoe durven wy? zy weckt een' leeu, die David weckt.
Joab:
 
Een leeu versteurt zich niet, geweckt van zijn leeuwinne.Ga naar voetnoot513
Bedtgenooten:
 
Wy koestren slechts zijn min, als voesters van zijn minne;Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
En reppen van geen' staet, uit angst voor ongena.Ga naar voetnoot515
Joab:
 
Ontziet gy 't, zoo gaet heene, ontdeckt het Berseba.Ga naar voetnoot516
Bedtgenooten:
 
En zoo zy ons ontdeckt, dan staen wy ruim noch slimmer.Ga naar voetnoot517
 
Zy spant de kroon in 't hart, en haet al 't joffretimmer,Ga naar voetnoot518
 
De bedtgenooten, en haer' aenhang. d'uchtendzon,
520[regelnummer]
Gelijck gy weet, behaeght hem min dan Absolon:
 
Wanneer die met zijn haer in zijn gezicht komt praelen,Ga naar voetnoot521
 
Zoo schoon als Godt hem schiep, zou vaders gramschap daelen,
 
En stellen allen schijn van nadocht aen een zy:Ga naar voetnoot523
 
Dan lagen al des zoons beschuldigers in ly.Ga naar voetnoot524
Joab:
525[regelnummer]
De koning stelde ons tot een wachter van zijn benden.
Bedtgenooten:
 
En zoo de zoon het roer des staets eens quaem te wenden.
Joab:
 
De zes paer stammen zijn in 's konings eedt getreên.Ga naar voetnoot527
Bedtgenooten:
 
En zooze eens weifelen, en raecken op de been?Ga naar voetnoot528
Joab:
 
Daer hoeft meer tijt toe. dat gerucht zou verre klincken.
Bedtgenooten:
530[regelnummer]
Gelooft de hulck van 't rijck is heimelijck aen 't zincken.Ga naar voetnoot530
[pagina 49]
[p. 49]
Joab:
 
Hoe slaept de stuurman dan, dat hy 't gevaer niet merckt?Ga naar voetnoot531
Bedtgenooten:
 
Wie zal ons zeggen hoe Godts oordeel hier in werckt?
Joab:
 
De wacht van 't leger staet den koning eerst bevolen.Ga naar voetnoot533
Bedtgenooten:
 
Wat is het leger, zoo de legerhoofden doolen?
Joab:
535[regelnummer]
Wat zoecktge dan by ons in dit gedroomt gevaer?
Bedtgenooten:
 
Weck uwen meester op: gy zijt 's rijx amptenaer,
 
En veltheer over 't heir, of hy uw' raet wou volgen.Ga naar voetnoot537
Joab:
 
Dat's zorghelijck. hy is oploopende en verbolgen.Ga naar voetnoot538
Bedtgenooten:
 
Gy zoeckt zijn veiligheit, behoudenis, en rust.
Joab:
540[regelnummer]
Hy heeft op mijn verzoeck zijn' zoon noch eerst gekust.Ga naar voetnoot540
 
Hoe durf ick, zonder gront, nu Absolon betygen?Ga naar voetnoot541
 
En wert de zoon dit wijs?Ga naar voetnoot542
Bedtgenooten:
 
De vader zal het zwijgen.
Joab:
 
Dat 's hachelijck: en zoo de zoon, in 't hof gedaeght,
 
Verschijnt, en eischt voor recht te zien wie hem beklaeght?Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
Waer berght zich Joab dan? die Ammons hooft niet spaerde,
 
Dat koningklijcke bloet, zou my met blancken zwaerde
 
Vervolgen, langer dan mijn ziel in 't lichaem leeft.
 
'k Zie hier geene uitkomst, zoo ons Godt geene uitkomst geeft.
 
Wy hoopen dat hy met den avont weêr zal keeren
550[regelnummer]
Van Hebron, en de vrede in Juda triomfeeren.
 
'k Wil evenwel uw vrees verbergen. onderstut
 
Het rijck met uw gebeên, en gaenwe in Arons hut.Ga naar voetnoot552
[pagina 50]
[p. 50]
REY VAN LEVYTEN.
I. Zang:
 
De koning droegh zijn nachtgetijdenGa naar voetnoot553
 
Den hemel op, die hem
555[regelnummer]
  En gansch Jerusalem
 
Ten hooghste wou verblijden,
 
Door 't liefelijck verdraegen
 
Met zijnen liefsten zoon,Ga naar voetnoot557-58
 
Als harp en keel op eenen toon.Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Die pais reckt 's vaders dagen,
 
Als olie, in een goude lamp,
 
De vlam noch aenvoedt, en den dampGa naar voetnoot562
 
Der duisternisse drijft uit d'oogen.
 
Wat was de koning opgetogen!Ga naar voetnoot564
I. Tegenzang:
565[regelnummer]
De kroon en scepter lagen achter.Ga naar voetnoot565
 
Hy scheen een ziel met Godt,Ga naar voetnoot566
 
Zijn heil, en hooghste lot.
 
Hy wenschte, als tempelwachter,
 
Het heilighdom te hoeden,
570[regelnummer]
  In 't midden van Godts schaer
 
Met blijden zang en harpesnaer
 
Zijne aendacht aen te voeden.Ga naar voetnoot572
 
Hy triomfeerde met zijn maet,Ga naar voetnoot573
 
Die, hoogh in top, al hooger gaet,
575[regelnummer]
Van geene pennen t'achterhaelen.Ga naar voetnoot575
 
Men kan den yver niet bepaelen.Ga naar voetnoot576
II. Zang:
 
Maer midlerwijl [wat moght dit wezen?]
 
Daer 't oor dien galm inzwelghtGa naar voetnoot578
 
Verschijnt iet, dat zich belght:Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Want onder uitgelezen
 
Muzijck wil iet ontbreeckenGa naar voetnoot581
 
Aen zoete eenstemmigheit,Ga naar voetnoot582
 
Die graetige ooren streelt en vleit,
 
Misschien om af te steecken,Ga naar voetnoot584
[pagina 51]
[p. 51]
585[regelnummer]
  Iet haetlijx, strijdigh tegens gunst,Ga naar voetnoot585
 
Te laeten hooren, daer de kunst
 
Wat alssems mengt met honighklancken.
 
Geen oor kan zich dien smaeck misdancken.Ga naar voetnoot588
II. Tegenzang:
 
Zoo ging 't. de harpenaer en zinger,
590[regelnummer]
  Die met zijn aengezicht,
 
En voorhooft eerst een licht
 
Van vreught gaf, zijnen vinger
 
En keel volghde, in 't schakeeren
 
Van klancken, scheen een wijl
595[regelnummer]
  Te flaeuwen in dien stijl,Ga naar voetnoot595
 
En zijne vreught t'ontbeeren,
 
Als of hem d'eerste moedt ontviel.
 
De klaere spiegel van de ziel,
 
Zijn aenschijn, scheen bezwalckt van waessem.Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Wat is ons blyschap kort van aessem!Ga naar voetnoot600
III. Zang:
 
Zou David, 't licht van Godts profeeten,
 
Bespieglen in den geestGa naar voetnoot602
 
Iet, daer zijn hart voor vreest,Ga naar voetnoot603
 
Dat Arons zoons niet weeten?Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
Zou hy van ver' zien komen
 
Een onweêr, dat misschien
 
Geen weereltwijzen zien?Ga naar voetnoot607
 
Hanthaver van de vroomen,
 
Beschut den koning, die uw hutGa naar voetnoot609
610[regelnummer]
  Ter harte neemt, het volck beschutGa naar voetnoot610
 
Voor inheemsche oorelogen.
 
Een oogh bewaeckt alle oogen.Ga naar voetnoot612
III. Tegenzang:
 
Geen koningen is rust beschoren,
 
Ten minste een korte wijl.Ga naar voetnoot613-14
615[regelnummer]
  Dit was en blijft de stijlGa naar voetnoot615
[pagina 52]
[p. 52]
 
Der weerelt. vorsten zijn gekoren
 
Tot wachters over onderzaten.
 
Zy zitten steil en hoogh,
 
En slaen hun waeckende oogh
620[regelnummer]
Door alle huizen, alle straeten.
 
Zy zien en kennen 't onderscheit
 
Van ieders aert. hun wijs beleitGa naar voetnoot621-22
 
Hoeft onorde in haer ploy te schicken.Ga naar voetnoot623
 
's Volx rust is 't wit, daer wijze op micken.Ga naar voetnoot624
 
 
625[regelnummer]
De hofbazuin, die tegens 't zuiden kraeit,Ga naar voetnoot625
 
Spelt onweêr, dat van Hebron herwaert waeit.

voetnoot229
by geesten: nl. in de onderwereld.
voetnoot230
den voorburgh: het voorgeborchte, de verholen plaats waar de zielen der rechtvaardigen uit het Oud Testament de komst van de Messias en hun verlossing afwachtten; opgedondert: (indrukwekkend) te voorschijn gekomen.
voetnoot232
van: door; Davids min: liefde voor David.
voetnoot238
'k Verweckte: nl. in hun verbeelding.
voetnoot239
tegens een: tegen elkaar.
voetnoot241
voorspoock: voorteken; reede op handen: reeds nabij.
voetnoot243
wapen (alarmgeroep): te wapen! Als interjectie: wee. Vgl. vs. 368.
voetnoot244-45
verwonnen van: overmand door; gespoock: droomverschijning (vgl. vs. 247).
voetnoot246
Bestemmen: vinden een verklaring voor, kunnen de oorsprong nagaan van.
voetnoot248
wil haest uitwijzen: zal weldra bewijzen; ydlen schroom: ongemotiveerde angst.
voetnoot249
aenjaeght: inboezemt; ongebonden: losbandig, loszinnig.
voetnoot250
Zijn' troustens dienaers: door vergissing, in plaats van: Zijns trouwsten dienaers, onder invloed van de constructie, uit gesproken taal: zijn trouste dienaers bed; schendigh: schandelik.
voetnoot252
Verlegen: wanhopig.
voetnoot253
glimp: bedrieglike schijn.
voetnoot254
of: in de hoop dat ...
voetnoot255
eerelijck: als man van eer.
voetnoot256
't Gemack van 't bed: een veilig leven bij mijn vrouw (vgl. 2 Sam. 11, vs. 8-11).
voetnoot258
zijn eer in last: nu er gevaar dreigde voor zijn eer, besluit (hij).
voetnoot259
af te keeren op mijn' hals: af te wenden door mijn leven te offeren.
voetnoot260
overvalsch: zeer verraderlik.
voetnoot261
preste: er toe noodzaakte (vgl. 2 Sam. 11, vs. 14-17).
voetnoot263-64
klampte op overspel: vermeerderde, verergerde het overspel met.
voetnoot265
die Juda wou beschermen (vgl. 2 Sam. 11. vs. 11).
voetnoot267
van: door.
voetnoot268
Die voor de bontkist danst: vgl. 2 Sam. 6, vs. 14-15; de harp huwt aen zijn dicht: zijn psalmen met de harp begeleidt.
voetnoot270
ziet aen: heeft eerbied voor; schoffeeren: een vrouw onteren.
voetnoot271
rechte: rechtte, vonniste; uit zijnen eigen mont: met zijn eigen uitspraak (zie Opdracht, r. 30).
voetnoot272
spellen: voorspellen.
voetnoot273
zonder kennis: zonder aanzien des persoons.
voetnoot274
weiden: (genietend) rond te gaan.
voetnoot274-75
Vgl. Inhoudt, r. 7: nauweliks is de klacht om de zusterschennis verstomd.
voetnoot277
Leght op zijn luimen: ligt op de loer.
voetnoot278
stercken: bevestigen.
't verloop: de lopende, nog te ontvangen rente (nog Vlaams. Vgl. Mnl. Wdb. VIII, 2062). In dit verband eer: de uitstaande schuld.
voetnoot279
Al teffens: alles tegelijk.
voetnoot280
te vliegen in zijn kroon: aanvallend zijn kroon te betwisten.
voetnoot282
Rinckincken: (met geraas) rondspoken (Ned. Wdb. XIII, 569).
voetnoot283
zet overendt: brengt in beroering.
voetnoot285
heilighdom: de ark, die David te Jerusalem had achtergelaten (zie 2 Sam. 15, vs. 25-29). Vgl. Inhoudt, r. 32-35.
voetnoot287
versteecken van: verstoken van, verlaten door zijn (= Gods) trouwe liefde; zy (de wraak) volgt in de gedaante van Urias' geest.
voetnoot288
Den zoon: Davids zoon Absolon (Inhoudt, r. 54-56).
voetnoot289
groeide in: zich verheugde in.
voetnoot290
niet: niets; moedtwil: boze wil.
voetnoot292
Het gewone mythologiese beeld van de zonnewagen, die, door paarden getrokken uit de kim verrijst. In hijght toe ligt een bedreiging: als schim mag Urias het daglicht niet aanschouwen.
voetnoot297
spoockeryen: droombeelden (vgl. gespoock in vs. 245 en spoock in vs. 380).
voetnoot298
naere: angstwekkende.
voetnoot302
harssenschildery: hersenschim (Ned. Wdb. VI, 649).
voetnoot304
naerbootseert met liegen: bedrieglik nabootst.
voetnoot305
grijns: masker.
voetnoot306
troni: gelaat.
voetnoot307
Het hof te vrezen: die door het hof te vrezen is.
voetnoot310
Uit de tempel.
voetnoot312
getroost in: tot vrede gekomen door, gesterkt door.
voetnoot314
schroomen: angstig zijn.
voetnoot316
ontleêen: verklaren, opheldering geven.
voetnoot320
steurt: verstoort.
voetnoot322
wat 's u voorgekomen: wat is u overkomen?
voetnoot324
is my geluckt: is in vervulling gegaan.
voetnoot330
stammeheeren: de hoofden van de stammen.
voetnoot332
raetgespan: gezamenlike raadslieden.
voetnoot333
vertogen: vertrokken.
voetnoot334
midnacht: zie vs. 50.
voetnoot335
vroomsten: dapperste.
voetnoot337
stem: toestemming; vgl. stemde: stemde toe, in vs. 339.
voetnoot341
mevrouw: Thamar richt zich tot de woordvoerster van de ‘bedtgenooten’.
voetnoot342
van Berseba tot Dan: vgl. Inhoudt, r. 20.
voetnoot345
besla: aflope.
voetnoot348
schutte: were af; Jakobs schâ: rampen voor het geslacht van Jacob.
voetnoot349
zwaermoedigh: bang te moede.
voetnoot350
nachtgezicht: nachtelike droombeelden.
voetnoot351
ydelheit: iets zonder betekenis.
voetnoot354
maght van: een grote menigte.
voetnoot357
gemoedight: daardoor moedig geworden.
voetnoot359
zelf: zelfs.
voetnoot364
gloet: zinnenlust.
voetnoot365
Dat is nog niet alles.
voetnoot367
Heftig tegen elkaar ten strijde te trekken (bijw. spits: op scherpe wijze: Ned. Wdb. XIV, 2865).
voetnoot368
wapen: zie vs. 243.
voetnoot369
maelt af: gelijkt op; den leeuw van Juda: David.
voetnoot371
staet: hoge positie.
voetnoot374
Geschent van: geschonden door.
voetnoot375
Verbeelden: betekenen (vgl. beelt af in vs. 378).
voetnoot376
op ons: tegen ons.
voetnoot380
spoock: vgl. vs. 245, 297.
voetnoot381
ter sluick: heimelik.
voetnoot382
oorelof: toestemming.
voetnoot384
godtsvaert: vgl. godevaert in vs. 107; ontveizen: Vlaamse vorm naast ontveinzen (vgl. peizen)
voetnoot385
beschiet zijn wit: tracht zijn doel te bereiken.
voetnoot386
bedeckte laegen: hinderlagen.
voetnoot390
verneêrt: nederig, deemoedig.
voetnoot391
zijnes deert: medelijden met hem heeft (deren met Gen. komt ook bij Hooft voor).
voetnoot394
openhartigh: van ganser harte (Ned. Wdb. XI, 608).
voetnoot395
Vergeefs stelt gij daartegenover uw dwaze droombeelden!
voetnoot398
voorvlughtigh: vluchtende.
voetnoot400
Die lijdensweg wil hij niet langer volgen.
voetnoot401
zette een nieuwe wijs op: heeft met een nieuw lied ingewijd.
voetnoot402
geleenight: zacht geworden, vermurwd (Ned. Wdb. VIII, 1570).
voetnoot405
Al 't heilighdom: de gehele tempel.
voetnoot407-408
Volgens een oud volksgeloof zuigt de spin gif uit bloemen. Hier is de vergelijking vervormd door de bijgedachte aan gal.
voetnoot409
draegh': partij kies voor (Ned. Wdb. III, 3237); vgl. op zijn' hals gedraegen in vs. 416 (aangehaald Ned. Wdb. III, 3238).
voetnoot410
gunste: genegenheid.
voetnoot411
mijn ongelijck: het aan mij begane onrecht.
voetnoot412
wis nam uit zijn laegh: met juiste berekening Ammon in zijn hinderlaag wist te overrompelen.
voetnoot413
Joab had de verzoening bewerkt (vgl. 2 Sam. 14).
voetnoot415
ingetoomt: zijn toorn getemperd.
voetnoot416
op zijn' hals gedraegen: zie de aant. bij vs. 409.
voetnoot417
effen: juist (Ned. Wdb. III, 3955).
voetnoot418
de hutte: vgl. de Godtshutte in vs. 10.
voetnoot421
zonder ga: weergaloos.
voetnoot422
yvert: begeeft u ijverig (vgl. yverende in vs. 426).
voetnoot425
Van: door.
voetnoot430
misverstant: onenigheid.
voetnoot433
niet luttel stofs van: veel aanleiding tot.
voetnoot436
niet: niets.
voetnoot437
in 't lang en breede: uitvoerig.
voetnoot439
kinderklucht: kinderachtige bedenksels.
voetnoot440
anders iet: iets anders; houdt beducht: in bezorgdheid doet verkeren.
voetnoot441
iet: iets.
voetnoot442
dat schijn heeft: dat waarschijnlik is; pit van reden: krachtige argumenten.
voetnoot443
broêrslaght: broedermoord.
voetnoot445
schalckste: boosaardigste.
voetnoot448
riecken: vermoeden; hem beklaeght: over zijn verlies geklaagd.
voetnoot449
veltbancket: met de moord werd gewacht, totdat Ammon ‘vrolik van de wijn’ was (2 Sam. 13, vs. 28-29); van moortgeweer: door het moordende wapen.
voetnoot450
springt u tegen: springt u in 't oog (Ned. Wdb. XVI, 1280).
voetnoot451
onthou van Absolon: bedenk ten opzichte van Absolon.
voetnoot453
sterckt uw vrees met reden: voert krachtige bewijzen aan voor uw vrees.
voetnoot455
kroonzucht: verlangen naar de heerschappij.
voetnoot456
dootschult van gequetste majesteit: zware schuld door aantasting van het wettige koninklike gezag.
voetnoot457
van: door.
voetnoot458
griefde: leed (hier: de dood) berokkende.
voetnoot461
lijden: verdragen; hoe smert hem: hoe het hem smart rond te zwerven.
voetnoot464
Had hij dan zijn vader niet met gelijke munt betaald?
voetnoot465
staet hem te dier: heeft hem heel wat moeite gekost.
voetnoot466
arbeit: inspanning.
voetnoot467
de weeuw van Thekoa speelde een rol bij de verzoeningspoging (2 Sam. 14, vs. 1-28).
voetnoot468
verworf: verwierf; by trappen: geleidelik.
voetnoot471
Indien zijn heimelike bedoeling was geweest, vijandig te blijven, wat voor belang had hij dan bij de verzoening?
voetnoot474
blinde: verblinde; lijftrouwanten: lijfwacht.
voetnoot475
bestuwt: omringd.
voetnoot478
maghtigh: in staat.
voetnoot480
afkomste: zoon.
voetnoot482
d'outste: Absolon (na de dood van de eerstgeborene, Ammon); de jongste: Salomon, zoon van Bathseba.
voetnoot483
Terwijl: zolang.
voetnoot484
suft: zijn geestvermogens verzwakken.
voetnoot487
Wat's dit?: Wat wil hij dan niet weten?
voetnoot488
Durf: durft.
voetnoot489
eigen: als eigendom.
voetnoot491
pleit: proces.
voetnoot492
Onthaelt: ontvangt; ontmoet elck met bescheit: bejegent iedereen met juist begrip.
voetnoot493
al willens: opzettelik; verzuimen: veronachtzamen.
voetnoot490-94
Zie Inhoudt, r. 11-13.
voetnoot494
leght op zijne luimen: ligt op de loer.
voetnoot495
Al 't stamhuis: alle stammen, het gehele geslacht van Israel; dageraet: jeugdige bloei.
voetnoot497
gunstigh: vriendelik gezind (vgl. gunst in vs. 496).
voetnoot498
wasdom: vermeerdering; vermogen: macht.
voetnoot500
Waeckt op: wordt wakker.
voetnoot501
kloecken: degenen die op de hoogte zijn.
voetnoot502-03
Vgl. 2 Sam. 15, vs. 12.
voetnoot504
boos: boosaardig.
voetnoot505
begeven: verlaten (Achitofel was te voren David's raadsman; zie 2 Sam. 15, vs. 12).
voetnoot507
Het draeght dien naem: zo wordt het voorgesteld.
voetnoot508
achterdencken: achterdocht; kent geen paelen: is onbegrensd; slaet met maght al voort: verbreidt zich krachtig, steeds verder.
voetnoot509
niet: niets.
voetnoot510
echter: vervolgens.
voetnoot513
versteurt zich niet: wordt niet boos, als hij door zijn leeuwin gewekt wordt.
voetnoot514
voesters: aankweeksters.
voetnoot515
staet: zaken van staat, politiek.
voetnoot516
Ontziet gy 't: zijt gij daarvoor bevreesd.
voetnoot517
ons ontdeckt: ons verraadt; dan staen wy ruim noch slimmer: dan is het nog vrijwat erger met ons gesteld.
voetnoot518
Zij is David's liefste vrouw; al 't joffretimmer: de gezamenlike vrouwen.
voetnoot521
met zijn haer: vgl. 2 Sam. 14, vs. 26; in zijn gezicht: voor zijn ogen.
voetnoot523
nadocht: achterdocht; aen een zy: terzijde.
voetnoot524
lagen in ly: kwamen erslecht af.
voetnoot527
Het volk van Israël was verdeeld in twaalf stammen; in 's konings eedt getreên: door een eed van trouw aan de koning verbonden.
voetnoot528
raecken op de been: in verzet komen.
voetnoot530
Gelooft: wees overtuigd; de hulck van 't rijck: het schip van staat.
voetnoot531
Hoe (interjectie).
voetnoot533
staet bevolen: is toevertrouwd aan.
voetnoot537
of: het Latijnse si.
voetnoot538
zorghelijck: gevaarlik; oploopende: driftig.
voetnoot540
noch eerst: nog onlangs.
voetnoot541
betygen: beschuldigen.
voetnoot542
wert dit wijs: komt dit te weten.
voetnoot544
voor recht: als zijn recht.
voetnoot552
Arons hut: vgl. vs. 7.
voetnoot553
nachtgetijden: nachtelike gebeden.
voetnoot557-58
verdraegen met: tot overeenstemming komen, verzoenen met.
voetnoot559
Als het harmonies-samenklinken van harp en stem.
voetnoot562
damp: nevel.
voetnoot564
opgetogen: in vrome overpeinzing verdiept (vgl. vs. 566-67).
voetnoot565
lagen achter: geraakten vergeten.
voetnoot566
één ziel.
voetnoot572
Zijn vroomheid te sterken.
voetnoot573
zijn maet: zijn muziek.
voetnoot575
Van: door; pennen: vleugels.
voetnoot576
Zijn geloofsijver is grenzenloos.
voetnoot578
Daer: terwijl.
voetnoot579
iet, dat zich belght: iets dat daar scherp tegen ingaat (zich belght: zich vertoornt).
voetnoot581
wil iet ontbreecken: ontbreekt soms iets.
voetnoot582
zoete eenstemmigheit: liefelike harmonie.
voetnoot584
om af te steecken: wegens het contrast.
voetnoot585
Iet haetlijx: iets leliks; strijdigh tegens gunst: onharmonies (gunst: liefelikheid, wat het oor streelt).
voetnoot588
zich misdancken: zich niet over iets verheugen, zich beklagen (Ned. Wdb. IX, 815).
voetnoot595
flaeuwen: verslappen; stijl: trant.
voetnoot599
bezwalckt: met een damp betrokken.
voetnoot600
kort van aessem: kortstondig.
voetnoot602
Bespieglen: beschouwen.
voetnoot603
Iet: iets.
voetnoot604
Arons zoons: de priesters.
voetnoot607
weereltwijzen: bezitters van slechts wereldse wijsheid.
voetnoot609
uw hut (vgl. Godtshutte: in vs. 10).
voetnoot610
Ter harte neemt: verzorgt.
voetnoot612
Eén oogh: nl. van de koning.
voetnoot613-14
Versta: Aan koningen is nooit rust beschoren, zelfs niet een korte tijd.
voetnoot615
de stijl: de gewone gang.
voetnoot621-22
't onderscheit van ieders aert: ieders onderscheiden karakter.
voetnoot623
Hoeft: behoort, heeft tot taak; in haer ploy te schicken: tot orde te brengen.
voetnoot624
daer wijze op micken: waar wijzen (d.i. vorsten) zich op richten.
voetnoot625
tegens 't zuiden kraeit: naar het Zuiden gericht, weerklinkt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank