Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663 (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.40 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel
poëtica
leerdicht
hekeldicht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

(1936)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 69]
[p. 69]

Het vierde bedryf.

DAVID. TWEEDE BODE. JOAB.
David:
 
Men zwaeit de veltbanier op 's burghpoorts hooge kruin,
 
En blaest van Hebron met de heldere bazuin
 
Te wapen, dat het klinckt door Davids stadt en straeten.Ga naar voetnoot1013
 
De wacht heeft door 't klincket den postbode ingelaeten.Ga naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
Trouwanten, rept u. haelt hem daetlijck hier voor 't hof.Ga naar voetnoot1015
 
Daer komt hy, 't aenzicht zwart begruist van zweet en stof,Ga naar voetnoot1016
 
En hygende en vermoeit, kan naulijx adem scheppen.
Bode:
 
Godt spaer' den koning. op, men moet de handen reppen.
 
Te wapen, heeren, op te wapen: het is tijt.
1020[regelnummer]
De vyant voor de poort. men wapen' zich ten strijt.
 
Te wapen: op, de prins treckt aen met zijn standaerden.
 
Hy is in aentoght, draeft vast herwaert met de paerden,Ga naar voetnoot1022
 
Bezet de heirbaen. sluit den draeiboom. spoet u. voort.Ga naar voetnoot1023
 
Ick zie den prins van daegh te Sion voor de poort.
David:
1025[regelnummer]
De rijxprinces is flus naer Hebron toe getogen:Ga naar voetnoot1025
Bode:
 
Gelijck een blixemstrael my snel voorby gevlogen,
 
Ten halven wege, met een' ridderlijcken troep.Ga naar voetnoot1027
David:
 
Laet hooren wat'er wanckt. zegh op: hoe gaet de roep.Ga naar voetnoot1028
Bode:
 
Zoo ras als Absolon den stammen had gezworen,Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Op 't graf van Abraham, nam Arons zoon een' horen,Ga naar voetnoot1030
 
En zalfde 't schoone hooft in 't midden van al 't volck,
 
Dat hem omschaduwde, gelijck een dicke wolck.
 
Hy kroonde 't blonde haer met levendige straelen
 
Van gout en diamant. daer had gy hem zien praelen,
[pagina 70]
[p. 70]
1035[regelnummer]
Gelijck een morgenzon, met eenen zwier van gunst,Ga naar voetnoot1035
 
Dat elck in twijfel trock of hier natuur, of kunstGa naar voetnoot1036
 
De kroon spande in een' man, van boven tot benedenGa naar voetnoot1037
 
Volschapen, zonder smet doorgaens aen al zijn leden.Ga naar voetnoot1038
 
Leef lang, leef lang, ô Prins, ô koning Absolon.
1040[regelnummer]
Leef lang, doorluchtste telgh. uw naem verdoof de zon
 
In glans en heerlijckheit. dat was 't geduurigh roepen,
 
't Gejuich van duizenden, gedeelt in twalef troepen.
 
Hier op verhief zich voort een schel bazuingeschal,Ga naar voetnoot1043
 
Beantwoort met een' galm van heuvel en van dal,Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Die aen de starren klonck. het offer wort ontsteecken.Ga naar voetnoot1045
 
Men deckte tafels. geen triomf, noch vreughdeteken
 
Ontbracker. d'offerspijs wert rustigh opgedischt.Ga naar voetnoot1047
 
Men stroide in 't hondert gout en zilver. ieder vischtGa naar voetnoot1048
 
En grabbelt'er. de wijn springt levendigh uit bronnen.
1050[regelnummer]
Geheele kudden, noch gebrade runders konnen
 
De menighten verzaên. men hoorde een zelve stemGa naar voetnoot1051
 
In duizenden. men sloot hier op JerusalemGa naar voetnoot1052
 
Te winnen, en den zoon in vaders troon te zetten,
 
Eer veltheer Joab schrap, den degen quaem te wetten.Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Men stelde daetelijck het voetvolck in 't vierkant,
 
Gewapent, eensgezint, om voort gelijckerhantGa naar voetnoot1056
 
Te rucken naer de stadt. de koning met zijn paerden
 
Voert zelf den voortoght aen, op brullende standaerdenGa naar voetnoot1058
 
Van dieren. Kanaän, zoo heerlijck als 't oit was,
1060[regelnummer]
Zagh noit een braver jeught in 't gouden harrenas,Ga naar voetnoot1060
 
Al gout is 't dat' er blinckt. de weelige livreien,Ga naar voetnoot1061
 
De wapenrocken, elck om 't prachtighste geleien
 
Den nieuwen koning, die, in 't harte van dees pracht,
 
Op eenen zwarten muil trots uitsteeckt, als by nacht
1065[regelnummer]
De heldre morgenstar de starren komt te dooven,Ga naar voetnoot1065
 
En al wat adem schept een' schoener dagh beloven.
 
Recht voor hem heene praelt de groote leeusbanier
 
Van Juda, en 's rijx leeu straelt moedigh vlam en vier
 
Ten grimmige oogen uit. hy dreight zijn scherpe klaeuwen
[pagina 71]
[p. 71]
1070[regelnummer]
In uwe kroon te slaen, nu Davids helden flaeuwen.Ga naar voetnoot1070
 
De stammen volgen hem, doch langsaem na te voet,
 
Elck onderscheiden door zijn wapen, en vol moedt
 
Om ongestuit, recht toe, uw' burgh en Salems wallenGa naar voetnoot1073
 
En poorten teffens, als een springvloet, t'overvallen.
David:
1075[regelnummer]
Waer reedt Achitofel?
Bode:
 
recht achter 's konings zoon.
 
De stammevaders, als hanthavers van zijn kroon,
 
Omringden hem, gekleet in purpre staetsirocken,
 
Op hun strijtwagens, al van muilen voortgetrocken.Ga naar voetnoot1078
 
Dat gaf prins Absolon, de jonge majesteit,
1080[regelnummer]
Een' wonderbaeren glans en glimp van wettigheit.Ga naar voetnoot1080
 
Dus wort hy aengebeên met juichen, buigen, knielen,
 
Zoo verr' men uitzagh, daer alle oogen op hem vielen.
 
De rotsgalm rolde al voort, zoo wijt die rollen kon:Ga naar voetnoot1083
 
Godt spaer' den koning, 's rijx beschermer, Absolon.
1085[regelnummer]
Genadighste, waeck op: schut Josefs schande en schade.Ga naar voetnoot1085
 
Of breng de sleutels, op genade en ongenade,
 
Den erfgenaem des rijx, den jongen koning toe.
 
Is 't Godts gehengenis, zoo kus by tijts Godts roê.Ga naar voetnoot1088
 
Al 't heir spuwt vier en vlam, om Davids eer te minderen,
1090[regelnummer]
Haelt Saul uit het graf, het dempen van zijn kinderen,Ga naar voetnoot1090
 
Eischt wraeck om 't overspel, bespat met bloet en moort.
 
Het is al lasteringe en schennis wat men hoort.
David:
 
Ga daetelijck in 't hof. verhael de koninginnen
 
Al wat gy hoorde, en zaeght. 't is tijt om tijt te winnen.
Joab:
1095[regelnummer]
Zoo is 't, genadighste. dees storm eischt kort beraet.Ga naar voetnoot1095
 
De Kreten, Plethen schrap. de knods raeckt licht op straet.Ga naar voetnoot1096
 
Het graeu, de burgers zelf ontzien zich niet te mompelenGa naar voetnoot1097
 
De burghpoort, en den burgh, en hofwacht t'overrompelen.
 
Wij mogen op geen' eedt van weifelaeren staen.Ga naar voetnoot1099
[pagina 72]
[p. 72]
David:
1100[regelnummer]
Of nootweer bieden, of in ballingschap te gaen,Ga naar voetnoot1100
 
Te vlughten, eer de prins de stadt koome overvallen.
Joab:
 
Het lest waer raedtzaemst: doch verlaeten wy de wallen,
 
Zoo zet hy zich op stoel, ten zy het Thamar keer'.Ga naar voetnoot1103
David:
 
Die hoop is uit: hier gelt geen tusschenspreecken meer:Ga naar voetnoot1104
1105[regelnummer]
De kans is al gewaeght. het oproer moet'er onder,
 
Of over. deze stadt schijnt nu een lichaem, zonderGa naar voetnoot1106
 
Het eêlste deel, het hooft, dat noch wat spartlen wil.Ga naar voetnoot1107
 
Elck ziet naer 't zuiden uit. 't ontvonckte vier smeult stil,
 
Zoeckt naer ontvonckbre stof, en komt het die te vatten,
1110[regelnummer]
De vlam zal uitslaen, en de daecken over spatten:
 
Dan brengt men ydel hulp en water by der hant.Ga naar voetnoot1111
 
De baet- en staetzucht, wraeck, en haet, en misverstant,Ga naar voetnoot1112
 
En ongebondenheit hun hoofden t'zamensteecken:
 
Als naer een dootquetsuur een toevloet van gebrekenGa naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
Des lichaems t'zamenrot, tot ergernis van 't quaet.Ga naar voetnoot1115
 
Zoo is 't, helaes, gestelt met onzen krancken staet.
 
Maer laet ons raet met Gode en 's rijx aertspriestren leven,Ga naar voetnoot1117
 
Eer wy besluiten, en ons op de vlught begeven.
 
Staffiers, vlieght heene: roept d'aertspriesters hier voor 't hof.Ga naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
Laet dreigen al wat wil: 't gedy Godts naem ten lof.
 
Ick zworf voor Saul lang in droeve ballingschappen.Ga naar voetnoot1121
Joab:
 
Toen was de koning jong: nu vallen hem de stappen,
 
In zijnen ouderdom, te zuur: een hardt gelagh.
 
Hoe trapt een wrevligh zoon, in uwen ouden dagh,Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
Den vader, in wiens hart hy plagh de kroon te spannen!
 
Wat baert een lantverdriet al wolven, en tyrannen!Ga naar voetnoot1126
AERTSPRIESTERS. DAVID. JOAB.
Aertspriesters:
 
Lang leef de koning. Godt bewaere Jesses spruit.
[pagina 73]
[p. 73]
 
De storm van oproer raest.
David:
 
het ziet'er byster uit.Ga naar voetnoot1128
Aertspriesters:
 
Wat sluit men?Ga naar voetnoot1129
David:
 
onder Godts en Arons vollen zegen
1130[regelnummer]
Te vlughten uit de stadt. 't gelieve u te overweegen
 
Of 't niet geraeden zy dit hollend weêr den toomGa naar voetnoot1131
 
Te vieren, liever dan stijfzinnigh, tegens stroom
 
En wint, de hulck des rijx in zulck een storm te waegen.
 
Wy sloten nodigh Godt en u om raet te vraegen.Ga naar voetnoot1134
Aertspriesters:
1135[regelnummer]
Genadighste, wy staen gelaeten onder Godt,
 
En 's konings wijsheit, en gereet op 't hoogh gebodt
 
Te volgen wat tot heil des volx wort goet gevonden.
 
's Volx welstant is de wet, waer aen gy staet gebonden:Ga naar voetnoot1138
 
Maer 't is bedenckens waert of dit gevordert wortGa naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Met voor te vlughten, eer de hooghste noot u port.Ga naar voetnoot1140
 
Gy hebt in uwen dienst de Krethen, en de Plethen,Ga naar voetnoot1141
 
De nederstadt in dwang, door 't spannen van de keten.Ga naar voetnoot1142
 
Uw helden, om hun deught en dapperheit ontzien,
 
Staen tegens duizenden, getroost hun 't hooft te biên.Ga naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
Wy schuilen noch, beschut van torenrijcke muuren,Ga naar voetnoot1145
 
En graften, een gewelt, dat stormen kan verduuren,Ga naar voetnoot1146
 
En voor 't rammeien van den stormram suft noch zwicht.Ga naar voetnoot1147
 
Hoe zou dit schreeuwen, zoo een oorloghsman te lichtGa naar voetnoot1148
 
Zijn burgh en hooftstadt gaef ten rove aen wulpsche troepen!Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Zy steecken u naer 't oogh met bulderen en roepen,Ga naar voetnoot1150
 
Doch min met hart en moedt. dit lichte kaf wil haest
 
Verstroien, zoo de wint, uw aêm, hier onder blaest.Ga naar voetnoot1151-52
 
De vroomen, op wier trouw een vorst zich magh verlaeten,Ga naar voetnoot1153
 
Staen vast, en pal, een man zoo goet als tien soldaeten.Ga naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
Men zifte weifelaers en trouweloozen uit:Ga naar voetnoot1155
 
Want los Godts heilighdom, de bontkist, tot een buitGa naar voetnoot1156
 
Te schencken; liever ons gewijde en heilige orden,
[pagina 74]
[p. 74]
 
In 't blancke harrenas, het zwaert op zy te gorden,Ga naar voetnoot1158
 
De Godtskist met triomfe en juichende geschal
1160[regelnummer]
Rondom gevoert, ten schimp des oproers, op de wal.Ga naar voetnoot1159-60
David:
 
Dat u de hemel loon', voor uwe oprechte trouwe,
 
Gebleecken t'onswaert, in het nijpen van dien rouwe.Ga naar voetnoot1162
 
Eerwaerdighsten, betrouwt wy weegen d'eer van GodtGa naar voetnoot1163
 
En u veel zwaerder dan geluck van aertsch genot,
1165[regelnummer]
Den scepter en de kroon, ons toegekeurt van boven.Ga naar voetnoot1165
Aertspriesters:
 
Is hier geen middel om dien rijxgloet uit te doven,Ga naar voetnoot1166
 
Door tusschenspreecken, en belofte, en kloeck beleit?Ga naar voetnoot1167
David:
 
Dees rijxkoorts heeft zich reede in 't hart des rijx gespreit.
 
Wy zien geen middelen dien brant zoo dra te koelen.
1170[regelnummer]
Het krancke lichaem van den staet, benaeut aen 't woelen,
 
En flaeu van krachten, geeft den staetarts noch te raên
 
Of 't maghtigh zy dien stoot en aenval uit te staen.Ga naar voetnoot1172
 
Wy hebben niettemin, of Godt ons troost gewaerdight,Ga naar voetnoot1173
 
Ons dochter Thamar, op haer aenstaen, afgevaerdight,Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
En wachten tijding, zoo misschien die eedle ziel
 
Door licht betrouwen niet in broeders ongunst viel.Ga naar voetnoot1176
Aertspriesters:
 
De broeder was dus lang haer wonder wel gewogen.Ga naar voetnoot1177
David:
 
Noch heeft hy haer vermomt vertreckende bedrogen,Ga naar voetnoot1178
 
Doch eerst zich zelven, door zijn bloetraên aengestoockt,Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Daer nu het gansche lant te jammerlijck af roockt.Ga naar voetnoot1180
Aertspriesters:
 
Waer recht in zwang, dit stont dien bloetraet eerst te boeten.Ga naar voetnoot1181
David:
 
Een eigen huisgenoot treet zijnen heer met voeten,
[pagina 75]
[p. 75]
 
Achitofel, bewust van 't hofgeheimenis,Ga naar voetnoot1183
 
Die lang gemeenzaem met den koning ging ten disch;
1185[regelnummer]
Een wonde in onze borst: maer gaende slimme gangen,Ga naar voetnoot1185
 
Wat wonder waer 't, zoo hy in zijnen strick bleef hangen,Ga naar voetnoot1186
 
De steen, om hoogh gesmackt, quaem vallen op zijn hooft!
Aertspriesters:
 
Ruimt gy Jerusalem, als balling, dat verdooftGa naar voetnoot1188
 
Den glans der majesteit, dus lang by alle volckenGa naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Aenbiddelijck, zoo wijt de hemel hangt met wolcken
 
Betrocken: en wat hoop van Sion weêr te zien?
David:
 
Verdooft het min mijn' glans, den vader op de knienGa naar voetnoot1192
 
Zien leggen voor den zoon, hem smeecken om genade;Ga naar voetnoot1193
 
En hachelijck of my het smeecken quaem te stade.Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
d'Aenstoockers van dit quaet, te gruwelijck verwoet,Ga naar voetnoot1195
 
By zich veroordeelt, geen gerustheit zien te moet,Ga naar voetnoot1196
 
Zoo lang de voorzaet leeft, en leght op zijne luimen,Ga naar voetnoot1197
 
Om t'achterhaelen, die hem 't erfdeel leerden ruimen,Ga naar voetnoot1198
 
Waerover hy, gezalft van Godt, den troon bezat.
Joab:
1200[regelnummer]
Indien gy 't vlieden stemt, ten minste laet de stadtGa naar voetnoot1200
 
Verzien met eenen glans en koningklijcken luisterGa naar voetnoot1201
 
Van bedtgenooten: recht gelijck de zon, by duister
 
Beneên de kim gedaelt, noch gansch niet onder gaet,
 
Ten zyze een wijl een streeck van glanssen na zich laet,Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Getuigen dat het licht te water, na'et verdwijnenGa naar voetnoot1205
 
In 't westen, weder uit den oosten zal verschijnen.
Aertspriesters:
 
De veltheer vat het recht: dat 's raetzaem en gegront.Ga naar voetnoot1207
David:
 
Ick had dien voorslagh op de tong, en in den mont,Ga naar voetnoot1208
 
En vind geraden tien van mijne bedtgenooten
1210[regelnummer]
Te laeten in het hof. nu echter eens geslotenGa naar voetnoot1210
 
Of niet het heilighdom, en priesterlijck geslacht,
[pagina 76]
[p. 76]
 
En wat Godts hutte dient zal volgen. men verwachtGa naar voetnoot1212
 
d'Aertspriesterlijcke stem. wy stellen 't aen uw oordeel.Ga naar voetnoot1213
Aertspriesters:
 
Al wat uw majesteit, Godts majesteit tot voordeel,
1215[regelnummer]
Geraden vint en nut, bestemt d'aertspriester mê.Ga naar voetnoot1215
David:
 
Zoo rept u daetelijck, en houdt u t'samen ree:
 
Want ons gelegenheit van uur tot uur wort slimmer.Ga naar voetnoot1217
 
Levyt en bontkist voor, dan 't hof en joffrentimmer.Ga naar voetnoot1218
 
Laet Kreeth, en Pleeth, en al het regement van GethGa naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Den hindertoght bekleên, dat niemant ons belett',Ga naar voetnoot1220
 
Van 't zuiden opkoome, in den staert sla met den degen.
Aertspriesters:
 
Wy reppen ons: wy gaen. Godt geve u zijnen zegen.
David:
 
Heer Joab, ruck al uw gewapenden by een.Ga naar voetnoot1223
Joab:
 
Genadighste, terstont. maer langs wat heirbaen heen
1225[regelnummer]
Getrocken, veiligh voor den snellen scepterrover.Ga naar voetnoot1224-25
David:
 
De Beeckpoort uit, de brugh der beecke Cedron over,Ga naar voetnoot1226
 
Naer stadts Olijfbergh, op Bahurim oostwaert aen.Ga naar voetnoot1227
 
De wegh valt reisbaer, om het rijzen van de maen.Ga naar voetnoot1228
Joab:
 
Daer komt de koningin, bestuwt van bedtgenooten,Ga naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Bedroefde tronien, met traenen overgoten.Ga naar voetnoot1230
BERSABE. DAVID. BEDTGENOOTEN.
Bersabe:
 
Genadighste, wat raet met onzen Salomon,Ga naar voetnoot1231
 
Dit kint, uw' erfgenaem, gevloeckt van Absolon?Ga naar voetnoot1232
 
Waer bergen wy uw spruit? wat schaduw zal haer decken?Ga naar voetnoot1233
David:
 
Schep moedt, mijn koningin: wy staen op ons vertrecken.Ga naar voetnoot1234
[pagina 77]
[p. 77]
1235[regelnummer]
Dit kint en gy zult mê. bewaert behoedt ons Godt:Ga naar voetnoot1235
 
Wy trecken algelijck een zelve deel, een lot.Ga naar voetnoot1236
 
Gy hoeft de zorgh voor 't kint den vader niet te vergen.Ga naar voetnoot1237
 
Vergeet de kroonen en de scepters niet te bergen,
 
Het heilighdom des rijx: vooral vergeet dit niet,
1240[regelnummer]
En voort al wat ons nu niet in de zinnen schiet.Ga naar voetnoot1240
 
Vertreck, en houdt u reedt met al de koninginnen.
Bedtgenooten:
 
Helaes, wat gaet ons aen? wat raeden? wat beginnen?Ga naar voetnoot1242
David:
 
Het is besloten dat gy 't hof bewaeren zult.Ga naar voetnoot1243
Bedtgenooten:
 
Vertrecktge zonder ons? zoo boeten wy de schult
1245[regelnummer]
Van anderen alleen. wat ramp wil ons gemoeten!Ga naar voetnoot1245
 
De vyant zal zijn lust baldaedigh met ons boeten.
 
Geene onschult, noch bescheit houdt woesten by den toomGa naar voetnoot1247
 
Van reden. och, nu zien wy d'uitkomst van den droom,Ga naar voetnoot1248
 
En 't ysselijck gespoock. de leeuw, die 't velt zal winnen,
1250[regelnummer]
Mishandelt brullende d'onschuldige leeuwinnen.
David:
 
Laet vaeren ydelheit van droom en spoockery.Ga naar voetnoot1251
 
Het loop' zoo hoogh als 't wil, men houdt de vrouwen vry.Ga naar voetnoot1252
 
Hier valt geen wederstant: de stadt, en 't hof staen open.Ga naar voetnoot1253
Bedtgenooten:
 
Waer bergen wy onze eer. nu zullen wy 't bekoopen:Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Want d'overwinner schat zijne eer te kort geschiet.Ga naar voetnoot1255
 
O koning, voer ons mê. behoê ons voor verdriet.
David:
 
De Sanhedrin zal zelf 't aentreckend heir gemoeten,Ga naar voetnoot1257
 
En offeren beleeft de sleutels aen de voetenGa naar voetnoot1258
 
Des triomfeerders, die den vader overmagh,Ga naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
En, jammerlijck misleit in zijnen ouden dagh,
 
Ten rijcke uitschupt. verhaelt hem vaders leste klaghten,Ga naar voetnoot1261
[pagina 78]
[p. 78]
 
En droeven uitgang, of 't zijn hart noch moght verzachten.
 
Men stilt een' leeuw door zoet en minzaem ondergaen.Ga naar voetnoot1263
 
Wat hooren wy? hier komt ons dochter Thamar aen.
THAMAR. DAVID. BEDGENOOTEN.
Thamar:
1265[regelnummer]
Ter goeder uure vinde ick u, heer vader, weder.
David:
 
Gy zette uw broeders wrock en blinde gramschap neder?Ga naar voetnoot1266
 
Hy luisterde naer u?
Thamar:
 
gelijck een dove rotsGa naar voetnoot1267
 
Naer 't ruisschen van de zee. hy bleef verstockt, en trots.
David:
 
Zoo hoopten wy vergeefs of gy dit quaet moght heelen.
Thamar:
1270[regelnummer]
Ick had met mijnen troep omtrent twee derdedeelen
 
Naer Hebron afgeleght, toen hy ons tegen quam,
 
En stont op ons bazuin. 'k viel hem te voet. hy namGa naar voetnoot1272
 
De zuster minnelijck, naer zijn gewoonte, in d'armen,Ga naar voetnoot1273
 
En hief haer uit het stof, met hartelijck ontfarmen.
1275[regelnummer]
Ick hielt op zijn genade ootmoedigh by hem aen,Ga naar voetnoot1275
 
Met een bedruckte stemme, op elcke wang een traen,
 
En badt, waer 't mogelijck, dien heirtoght noch te staecken,
 
Te minste vader niet te quetsen, door 't genaecken
 
Met zulck een vyantschap, noch reuckeloos zijn bloet,
1280[regelnummer]
Verkout van ouderdom, t'ontstellen, maer 't gemoedtGa naar voetnoot1280
 
Des vaders, om den zoon tot stervens toe verlegen,Ga naar voetnoot1281
 
Te troosten. ick beloof hem al wat vaders zegen
 
Vermagh, oock zelf de kroon, met een gemeene stemGa naar voetnoot1283
 
En tegenjuichen van geheel Jerusalem,Ga naar voetnoot1284
1285[regelnummer]
By vaders leven, te verzekren, toe te wijden,
 
Om namaels hierom met zijn' broeder niet te strijden.Ga naar voetnoot1286
 
Hy eischt mijn' last te zien. ick nam dien last op my,Ga naar voetnoot1287
 
Dit uit te voeren met verlof van vaders zy.
 
'k Verzekerde hy zou by uitstel meer verwerven,
1290[regelnummer]
En badt hem zich noch al zijne afkomst niet t'onterven
[pagina 79]
[p. 79]
 
Door wapens, en gewelt. hy scheen ten leste een wijl
 
Te luistren naer dien toon, en liefelijcken stijl:Ga naar voetnoot1292
 
Maer uw Achitofel sloegh al dien handel gade,Ga naar voetnoot1293
 
Versteurde het gespreck, en keerde 't al ten quade.Ga naar voetnoot1294
1295[regelnummer]
Ten leste zwoer hy, borst met dreigementen uit,Ga naar voetnoot1295
 
Indien Jerusalem verhardt den intoght stuit,
 
Haer poorten en den muur ter aerde toe te slechten.
 
Zoo luidt zijn afscheit. kies te vlieden, of te vechten.Ga naar voetnoot1298
 
Geen middel is'er om zijn gramschap t'ondergaen.Ga naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
Hy ruckt al brullende en verbolgen herwaert aen.
Bedtgenooten:
 
Zoo brult de jonge leeuw, en dreight de hofleeuwinnen.
 
Wat raet? wat gaet ons aen? wat zullen wy beginnen?
 
Tien bedgenooten, elck als een verlaete weeu,
 
Geschonden, geschoffeert, verslonden van den leeuw.Ga naar voetnoot1304
Thamar:
1305[regelnummer]
Zal mijn heer vader dan Jerusalem verlaeten?
David:
 
Wy trecken heen, gevolght van alle beyde staeten,Ga naar voetnoot1306
 
Het priesterdom, en 't hof, waer d'opperste ons geley.
Thamar:
 
Och, wat ontmoete my een lant- en stadtgeschrey!
 
Behaeghde 't vader dat uw dochter mê moght trecken.
David:
1310[regelnummer]
Uw blijven zal misschien tot vaders voordeel strecken.
 
'k Beveel dees schreienden in uwe hoede. keerGa naar voetnoot1311
 
Al wat gy keeren kunt. 'k beveel beschut haere eer,
 
Gelijck uw moeders. wisch de traenen van uw kaecken.
 
De slagh, die my raeckt, zal een iegelijck niet raecken.Ga naar voetnoot1314
Thamar:
1315[regelnummer]
Helaes, verlaet gy ons,in dezen droeven schijn?Ga naar voetnoot1315
Bedtgenooten:
 
Och, geeftge duiven, die toch zwack en weerloos zijn,
 
In 's havix klaeuwen?
David:
 
dit 's besloten by ons allen.Ga naar voetnoot1317
[pagina 80]
[p. 80]
Bedtgenooten:
 
Most dan dit heiloos lot ons juist ten deele vallen?
David:
 
Gy zijt geluckiger dan wy, en zet geen' stap
1320[regelnummer]
Den drempel over; wy gaen heene in ballingschap,
 
Onzeker waer men zal ter neder slaen in 't ende.Ga naar voetnoot1321
Thamar:
 
Mevrouwen, weest getroost. wat jammer, wat elendeGa naar voetnoot1322
 
U overkomt, dat komt my over. broeder zalGa naar voetnoot1323
 
Zich draegen, als 't betaemt, zijn zuster te geval.Ga naar voetnoot1324
David:
1325[regelnummer]
Welaen dan, weest getroost, en wilt op Godt betrouwen,
 
Die ons met blyschap wil vergaderen. mevrouwen,Ga naar voetnoot1326
 
Mijn dochter, dat ick u voor 't leste eens kuss'. 't is tijt
 
Te scheiden voor een wijl. waertoe al dit gekrijt?
 
Dit schreien baet niet. nu mijn dochter, troost dees droeven,
1330[regelnummer]
U zelve mê. schep moedt. de hemel wil beproevenGa naar voetnoot1330
 
Wat ons gedult vermagh.Ga naar voetnoot1331
Thamar:
 
och vader, gaet gy heen?
Bedtgenooten:
 
Hy gaet in ballingschap, verlaet ons hier alleen.
Thamar:
 
Naerdien het Godt belieft, laet u een hart inspreecken.Ga naar voetnoot1333
 
Wat my belangt: betrouwt u zal geen hulp ontbreecken.
1335[regelnummer]
'k Heb broeder menighmael getroost, en neêrgezet,
 
In zijne ballingschap naer mijne maght geredt.
 
Wat leedt hy niet, vervolght, gelastert, en besproken,Ga naar voetnoot1337
 
Schoon hy rechtvaerdigh zich aen Ammon had gewroken!
 
Noch loof ick niet dat hy zijn lijden eeuwigh kaeut,Ga naar voetnoot1339
1340[regelnummer]
Uit wraeck zijn vaderlant en vaders hart benaeut,
 
Daer hy de kroon in spant. Godt straff' den raet, die wrockendGa naar voetnoot1341
 
Den jongling stijft in 't quaet, zoo groot een quaet berockent,
 
Den vader en den zoon gescheiden houdt, en lacht
 
In zulck een lantbederf. de koning moet te nacht,Ga naar voetnoot1343-44Ga naar voetnoot1344
[pagina 81]
[p. 81]
1345[regelnummer]
Versteecken in een hol, en onderaerdtsche kuilen,Ga naar voetnoot1345
 
Zich met zijn koninginne en erfgenaem verschuilen:
 
Wy mogen veiligh in het hof te ruste gaen.
Bedtgenooten:
 
Godt geef dat dit, gelijck gy voorspelt, magh beslaen.Ga naar voetnoot1348
Thamar:
 
Men spoet de reis met kracht: zy hoeven tijt te winnen:Ga naar voetnoot1349
1350[regelnummer]
Laet ons terwijl in 't hof vergaêren onze zinnen,Ga naar voetnoot1350
 
Verstroit door al 't gewoel. vertreckenwe aen een zy.Ga naar voetnoot1351
 
Nu ebt hier 't heil van 't hof: verwachtenwe 't gety.Ga naar voetnoot1352
David:
 
Jordaen, die, boven stont, benedenGa naar voetnoot1353
 
Den doortoght schonckt, door Godts gena,
1355[regelnummer]
  Aen 't heilrijck heir van Josua,Ga naar voetnoot1355
 
Een wonder voor den onbesneden:Ga naar voetnoot1356
 
Waerna de stammen, rijck van buit,
 
De dertigh rijcken deelden uit:Ga naar voetnoot1358
 
Nu hoeftge uw water op te trecken,Ga naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
  Te stoppen uwe glaze kruick,Ga naar voetnoot1360
 
Op dat de koning, stil, ter sluick,
 
Uw kil doorwaede, en zich magh deckenGa naar voetnoot1362
 
In een woestijne voor zijn kint,Ga naar voetnoot1363
 
Van hem zoo vaderlijck bemint.Ga naar voetnoot1364
1365[regelnummer]
Och, Absolon, geen vrouweliefde,
 
In tonder van het jonge bloetGa naar voetnoot1366
 
Gevat, ontsteeckt met zulck een' gloet,Ga naar voetnoot1367
 
Als gy het hart van vader griefde.Ga naar voetnoot1368
 
Wat hadge my, nu afgeslooft,
1370[regelnummer]
  Met uwen bloessem niet belooft!Ga naar voetnoot1370
 
'k Heb Jonathan, in 't velt verslagen,
 
Mijn' halsvrient, die mijn leven stut,
 
Voor vaders blinden wrock beschut,
 
Zoo niet betreurt: leght gy my laegen?Ga naar voetnoot1371-74
[pagina 82]
[p. 82]
1375[regelnummer]
  Doorstietge my, gy zoudt, ô smert!
 
Uw hart doorstooten in mijn hart.Ga naar voetnoot1376
 
O hof, 'k getroost my u te missen.Ga naar voetnoot1377
 
d'Alziende kent hier d'oirzaeck af.Ga naar voetnoot1378
 
Hy kan, na d'uitgestaene straf,Ga naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
De traenen van mijn aenzicht wissen.
 
't Verschiltme luttel of ick leef,Ga naar voetnoot1381
 
Als Godt het Absolon vergeef.Ga naar voetnoot1382
 
'k Laet d'uitkomst van mijn leedt den oppersten bevolen.Ga naar voetnoot1383
 
Hy heeft den pael gestelt, hoe lang my staet te doolen.Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Hier komen Levys zoons gepaert ter hutte uittreên,Ga naar voetnoot1385
 
De Godtskist volghtze, met d'aertspriestren. gaenwe heen.
 
Dat my de koningin, met onzen jongen zoone
 
En 't vrouwentimmer, volg'. de toeverlaet der kroone,Ga naar voetnoot1388
 
Helt Joab volge ons, en al 't hof, en lest de wacht
1390[regelnummer]
Des burghs, gesloten met de trouw van d'oorloghsmaght.Ga naar voetnoot1390
REY VAN LEVYTEN.
Zang:
 
Wat was 't een heerlijck praelen,
 
Toen gansch Jerusalem,
 
Een hart, een ziel, een stem,Ga naar voetnoot1393
 
Helt David in quam haelen!
1395[regelnummer]
Die op het punt van 't slaghzwaert,
 
Den Filistijn ontrooft,
 
Hun toonde 't reuzenhooft,
 
Dat flus al 't heir verdaghvaert.Ga naar voetnoot1398
 
Men zagh den helt geleien,
1400[regelnummer]
  Daer hy met eere tradt
 
Ter poorte in van de stadt,Ga naar voetnoot1399-1401
 
Op bommen, en schalmeien.Ga naar voetnoot1402
 
Men hoorde joffrekeelen,
 
Gestelt op Jesses lofGa naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
  Hem voortreên op het hof,
[pagina 83]
[p. 83]
 
En dezen, lofzang speelen:
 
Wie staet nu niet verwondert?
 
Om Geth het hooft te biên
 
Sloegh koning Saul tien-
1410[regelnummer]
Helt David honderthondert.Ga naar voetnoot1410
Tegenzang:
 
Nu treckt 's rijx heilant heenen,Ga naar voetnoot1411
 
Die dertigh jaeren pratGa naar voetnoot1412
 
Den stoel des rijx bezat,Ga naar voetnoot1413
 
Baervoets, met bloote beenen,
1415[regelnummer]
Het hooft met rouw behangen,
 
Van jaeren overlast.Ga naar voetnoot1416
 
De traenen rollen vast,Ga naar voetnoot1417
 
En bigglen langs de wangen.
 
Nu moet hy nootdruft prachen,Ga naar voetnoot1419
1420[regelnummer]
  In ballingschap versmaet,
 
Gevloeckt, vervolght, gehaet,
 
Den vyant hooren lachen.
 
Al 's helts doorluchte daeden
 
Vergeet men. is 't niet snoot?Ga naar voetnoot1424
1425[regelnummer]
  Zijn hof- en dischgenootGa naar voetnoot1425
 
Durf zijnen heer verraden.Ga naar voetnoot1426
 
Al 't stamhuis, vol geschater,Ga naar voetnoot1427
 
Bestormt des vaders troon,
 
Verslingert op den zoon.Ga naar voetnoot1429
1430[regelnummer]
Het valt hem toe, als water.Ga naar voetnoot1430
Slotzang:
 
De koning leerde ons niet te bouwen
 
Op menschen reuckeloos,
 
Lichtvaerdigh, los, en broos,Ga naar voetnoot1433
 
Maer met een onverwrickt betrouwen
1435[regelnummer]
  Op Godt alleen te staen.Ga naar voetnoot1435
 
De weerelt, als de maen,
 
Is wisselbaer, dan heel volscheenen,Ga naar voetnoot1437
 
Dan half, dan minder, dan verdweenen.
 
Wat 's nu 't gekroonde hooft?
1440[regelnummer]
  De glans is uitgedooft.

voetnoot1013
Davids stadt: Jeruzalem, door David tot residentie gemaakt.
voetnoot1014
klincket: kleine deur in de stadspoort.
voetnoot1015
Trouwanten: vgl. vs. 936.
voetnoot1016
begruist: bezoedeld.
voetnoot1022
vast: reeds.
voetnoot1023
draeiboom: afsluitboom op de weg.
voetnoot1025
flus: zo even.
voetnoot1027
ridderlijcken troep: troep ruiters.
voetnoot1028
wat'er wanckt: welk onraad er is; hoe gaet de roep: wat weet men te vertellen?
voetnoot1029
den stammen: het object (de eed van trouw) is niet uitgedrukt.
voetnoot1030
Arons zoon: de priester.
voetnoot1035
met eenen zwier van gunst: met zwier en gratie.
voetnoot1036
dat: zodat.
voetnoot1037
de kroon spande: de bovenhand had.
voetnoot1038
doorgaens: overal (Ned. Wdb. III, 2964).
voetnoot1043
voort: dadelik; schel: luid klinkend.
voetnoot1044
van: door.
voetnoot1045
aen: tot aan.
voetnoot1047
rustigh: op vrijgevige wijze (Ned. Wdb. XIII, 1919).
voetnoot1048
in 't hondert: onder de menigte naar alle kanten (Ned. Wdb. VI, 911).
voetnoot1051
een zelve: eenzelfde.
voetnoot1052
sloot: besloot.
voetnoot1054
schrap: tot de strijd gereed (Ned. Wdb. XIV 995): vgl. vs. 1096.
voetnoot1056
voort: onmiddellik; gelijckerhant: gezamenlik (Ned. Wdb. IV, 1195).
voetnoot1058
voortoght: voorhoede; brullende standaerden van dieren: banieren met brullende dieren, nl. als veldtekenen van de verschillende stammen (zie vs. 1067, 1072 en Genesis 49).
voetnoot1060
braver: dapperder.
voetnoot1061
weelige: weelderige.
voetnoot1065
komt te dooven: doet verbleken.
voetnoot1070
flaeuwen: verslappen.
voetnoot1073
Salems: Jerusalems.
voetnoot1078
al van: alle door.
voetnoot1080
glimp: schijn.
voetnoot1083
rotsgalm: weerkaatst geluid tegen de rotsen.
voetnoot1085
waeck op: ontwaak; schut: weer af; Josefs: van het geslacht van Jozef.
voetnoot1088
gehengenis: beschikking; kus Godts roê: berust in de door God toegedachte straf.
voetnoot1090
Haalt de herinnering op aan Saul en het uitmoorden van zijn kinderen (dempen: doden; Ned. Wdb. III, 2398).
voetnoot1095
storm: dreigende aanval.
voetnoot1096
Kreten, Plethen: zie vs. 765 en 1141; schrap: gereed ten strijde: vgl. 1054; de knods raeckt licht op straet: het komt licht tot straatgevechten. De knods als het wapen van het graeu (vs. 1097).
voetnoot1097
mompelen: morren.
voetnoot1099
staen op: vertrouwen stellen in.
voetnoot1100
nootweer: verdediging tegen een aanval (Ned. Wdb. IX, 2107).
voetnoot1103
op stoel: op de troon.
voetnoot1104
is uit: is verdwenen; tusschenspreecken: bemiddeling.
voetnoot1106
Of over: of het moet winnen.
voetnoot1107
spartlen: tegenstreven.
voetnoot1111
ydel: vergeefse.
voetnoot1112
staetzucht: heerszucht; misverstant: onenigheid.
voetnoot1114
naer een dootquetsuur: na een dodelike wonde.
voetnoot1115
t'zamenrot: samenspant, zich verenigt; ergernis: verergering.
voetnoot1117
raet leven met: raadplegen.
voetnoot1119
staffiers: lijfwacht.
voetnoot1121
zworf: zwierf.
voetnoot1124
wrevligh: misdadig.
voetnoot1126
lantverdriet: droevige ramp van het land; al: te verbinden met Wat.
voetnoot1128
byster: ongunstig, gevaarlik (Ned. Wdb. II, 2645).
voetnoot1129
sluit: besluit.
voetnoot1131
dit hollend weêr: deze voortjagende storm (vgl. vs. 1128).
voetnoot1134
Wy sloten nodigh: wy besloten als noodzakelik.
voetnoot1138
welstant: welzijn.
voetnoot1139
gevordert: bevorderd.
voetnoot1140
voor te vlughten: weg te vluchten (vgl. voorvlughtigh); port: drijft, aanspoort.
voetnoot1141
Krethen en Plethen: vgl. vs. 765.
voetnoot1142
nederstadt: benedenstad; dwang: bedwang.
voetnoot1144
staen tegens: zijn bestand, houden stand tegen; getroost: bereid.
voetnoot1145
van: door.
voetnoot1146
gewelt: macht; stormen: bestorming.
voetnoot1147
suft: te zwak is.
voetnoot1148
Welk een ergernis zou het geven.
voetnoot1149
ten rove: als buit; wulpsche: losbandige, bandeloze.
voetnoot1150
steecken u naer 't oog: bedreigen uw leven.
voetnoot1151-52
wil haest verstroien: zal zich weldra verstrooien.
voetnoot1153
vroomen: rechtschapenen.
voetnoot1154
Accent op één.
voetnoot1155
zifte uit: verwijdere.
voetnoot1156
los: lichtzinnig (Ned. Wdb. VIII, 2969). Deze zin is te lezen als een verontwaardigde vraag.
voetnoot1158
in 't blancke harrenas: te verbinden met te gorden.
voetnoot1159-60
Gelijk eertijds voor Jericho geschiedde.
voetnoot1162
rouwe: verdriet.
voetnoot1163
betrouwt: vertrouwt er op, dat.
voetnoot1165
toegekeurt: toebedeeld.
voetnoot1166
rijxgloet: brand in de staat.
voetnoot1167
tusschenspreecken: vgl. vs. 1104.
voetnoot1172
maghtigh: in staat; uit te staen: te doorstaan.
voetnoot1173
of Godt ons troost gewaerdight: in de hoop dat God ons troost waardig zal keuren.
voetnoot1174
aenstaen: aandrang.
voetnoot1176
Door licht betrouwen: door te goed van vertrouwen te zijn; in ongunst viel: zijn genegenheid verbeurde.
voetnoot1177
wel gewogen: genegen (Ned. Wdb. IV, 2118).
voetnoot1178
Noch: toch; vermomt vertreckende: onder een voorwendsel vertrekkende.
voetnoot1179
bloetraên: zie vs. 884.
voetnoot1180
Daer af: waarvan, waardoor; te jammerlijck: zeer betreurenswaardig.
voetnoot1181
Als het recht zijn vrije loop had, dan moesten die raadgevers daarvoor eerst boeten.
voetnoot1183
bewust van 't hofgeheimenis: op de hoogte van de geheimen van het hof.
voetnoot1185
maer gaende slimme gangen: maar nu hij verkeerde wegen gaat.
voetnoot1186
in zijnen strick: in de door hem zelf gespannen strik.
voetnoot1188
Ruimt: verlaat.
voetnoot1189
dus: zo.
voetnoot1192
den vader: mij als vader.
voetnoot1193
leggen: liggen.
voetnoot1194
Terwijl het nog onzeker zou zijn of mij het smeken baten zou.
voetnoot1195
te: zeer.
voetnoot1196
By (door) zich veroordeelt: zich zelf bewust van hun schuld.
voetnoot1197
de voorzaet: de vader (David); leght op zijne luimen: op de loer ligt.
voetnoot1198
achterhaelen: zich wreken op; ruimen vgl. vs. 1188.
voetnoot1200
stemt: besluit tot.
voetnoot1201
Verzien met: voorzien van.
voetnoot1204
streeck: strook
voetnoot1205
Getuigen: als getuigen.
voetnoot1207
vat het recht: heeft een juist inzicht.
voetnoot1208
voorslagh: voorstel.
voetnoot1210
gesloten: besloten.
voetnoot1212
Godts hutte: vgl. vs. 7 en 10.
voetnoot1213
stellen 't: laten het over.
voetnoot1215
bestemt: keurt goed.
voetnoot1217
gelegenheit: toestand; slimmer: slechter.
voetnoot1218
joffrentimmer: de vrouwen.
voetnoot1219
Kreeth en Pleeth: zie vs. 765; het regement van Geth (vgl. 2 Sam. 15, vs. 18).
voetnoot1220
Den hindertoght bekleên: de achterhoede vormen.
voetnoot1223
ruck by een: breng samen.
voetnoot1224-25
Als vraag te lezen.
voetnoot1226
Zie 2 Sam. 15, vs. 23.
voetnoot1227
Zie 2 Sam. 16, vs. 5.
voetnoot1228
valt reisbaer: is geschikt voor de tocht.
voetnoot1229
bestuwt van: omringd door.
voetnoot1230
tronien: gezichten (in Vondels taal nog geen plat woord).
voetnoot1231
wat raet met: wat moet er worden van.
voetnoot1232
van: door.
voetnoot1233
schaduw: beschutting; haer wijst terug op het vrouwelike woord spruit.
voetnoot1234
op ons vertrecken: op het punt om te vertrekken.
voetnoot1235
zult: moet; bewaert...: voorwaardelike zin bij 1236.
voetnoot1236
algelijck: allen te samen; een zelve: hetzelfde; accent op één.
voetnoot1237
vergen: verzoeken.
voetnoot1240
voort: verder.
voetnoot1242
Wat zal ons overkomen?
voetnoot1243
't hof bewaeren: in het paleis blijven.
voetnoot1245
wil: zal; gemoeten: wachten.
voetnoot1247
bescheit: verstandig overleg.
voetnoot1248
d'uitkomst: de bevestiging.
voetnoot1251
ydelheit van droom: die nietsbetekenende dromen.
voetnoot1252
men houdt de vrouwen vry: men zal de vrouwen wel sparen.
voetnoot1253
valt geen wederstant: baat geen verzet.
voetnoot1254
bergen: beveiligen.
voetnoot1255
schat zijne eer te kort geschiet: meent dat aan zijn eer te kort gedaan is.
voetnoot1257
Sanhedrin: Joods gerechtshof te Jeruzalem; gemoeten: tegemoet gaan.
voetnoot1258
offeren beleeft: vriendelik aanbieden.
voetnoot1259
overmagh: in macht overtreft, overwint, (Ned. Wdb. XI, 1906).
voetnoot1261
uitschupt: verdrijft.
voetnoot1263
ondergaen: vriendelik behandelen.
voetnoot1266
zette neder: bracht tot bedaren.
voetnoot1267
Dezelfde vergelijking in Jeptha, vs. 1186.
voetnoot1272
stont: bleef staan; op ons bazuin: bij het horen van ons bazuingeschal.
voetnoot1273
minnelijck: vriendelik.
voetnoot1275
hielt aen op: drong aan op.
voetnoot1280
Verkout: verkild, verstijfd; ontstellen: in beroering brengen.
voetnoot1281
verlegen: wanhopig.
voetnoot1283
zelf: zelfs; met een gemeene stem: eenstemmig.
voetnoot1284
tegenjuichen: toejuiching.
voetnoot1286
namaels: later.
voetnoot1287
last: opdracht (lastbrief) Ned. Wdb. VIII, 1114); last: verplichting.
voetnoot1292
liefelijcken stijl: vriendelike wijze van spreken.
voetnoot1293
handel: onderhandelingen, besprekingen.
voetnoot1294
Versteurde: deed afbreken.
voetnoot1295
borst uit: viel uit.
voetnoot1298
afscheit: laatste woord.
voetnoot1299
ondergaen: tot bedaren brengen.
voetnoot1304
geschoffeert: onteerd.
voetnoot1306
staeten: standen.
voetnoot1311
Beveel: vertrouw toe; keer: wend af, verhoed.
voetnoot1314
een iegelijck niet: niet ieder.
voetnoot1315
schijn: toestand.
voetnoot1317
by: door.
voetnoot1321
ter neder slaen: zich neerzetten, zich vestigen.
voetnoot1322
weest getroost: schept moed.
voetnoot1323
komt my over: treft mij.
voetnoot1324
zich draegen: zich gedragen; te geval: ter wille van, ten dienste van (Ned. Wdb. IV, 1900).
voetnoot1326
wil vergaderen: moge herenigen.
voetnoot1330
wil beproeven: wil onderzoeken, de proef nemen.
voetnoot1331
gedult: lijdzaamheid.
voetnoot1333
een hart: moed.
voetnoot1337
besproken: synon. van belasterd.
voetnoot1339
loof ick: keur ik goed; eeuwigh kaeut: steeds wrokkend blijft herdenken.
voetnoot1341
Daer hy de kroon in spant: waarin hij de eerste plaats bekleedt; den raet: de raadgevers.
voetnoot1343-44
lacht in: zich lachend verheugt in.
voetnoot1344
lantbederf: ramp voor het land; te nacht: deze nacht.
voetnoot1345
Versteecken: verscholen.
voetnoot1348
voorspelt: blijkens het versritme met accent op de eerste silbe; beslaen: goed aflopen.
voetnoot1349
spoet: bespoedige; zy hoeven: zij hebben het nodig.
voetnoot1350
vergaêren onze zinnen: tot bezinning komen.
voetnoot1351
vertreckenwe: laten wij ons terugtrekken.
voetnoot1352
ebt: vloeit terug, gaat achteruit; 't gety: de vloed.
voetnoot1353
Herinnering aan Jozua 3. vs. 16-17; boven stont: in de bovenloop bleef stilstaan.
voetnoot1355
heilrijck: gezegende.
voetnoot1356
onbesneden: heiden.
voetnoot1358
deelden uit: onderling verdeelden (zie Jozua 12, vs. 7-24, waar er 31 genoemd worden).
voetnoot1359
hoeftge: is het nodig dat ge.
voetnoot1360
glaze kruick: de bekende mythologiese voorstelling van een rivier als een godheid die uit een kruik het water laat stromen (Vgl. b.v. Vondel's Rijnstroom, vs. 68-70 in dl. 3, blz. 291).
voetnoot1362
kil: bedding.
voetnoot1363
woestijne: woeste streek.
voetnoot1364
Van: door.
voetnoot1366
In tonder gevat: in ontbrandbare stof (zwam) terechtgekomen.
voetnoot1367
ontsteeckt: ontbrandt.
voetnoot1368
De bedoeling is: als uw vader gevoelde toen gy zijn hart zo smartelik troft (griefde).
voetnoot1370
Met uwen bloessem: met uw frisse, jeugdige kracht.
voetnoot1371-74
Zie 2 Sam. 1, vs. 11-12; Zoo niet: niet zó zeer.
voetnoot1376
Uw hart doorstooten in mijn hart: in mijn hart heb ik het uwe opgenomen: dat zou dus tegelijk getroffen worden.
voetnoot1377
'k getroost my: ik berust er in.
voetnoot1378
hier af: hiervan.
voetnoot1379
na d'uitgestaene straf: nadat ik mijn straf ondergaan heb. David beschouwt dus hier het lot dat hem trof als een straf des hemels voor zijn zonden.
voetnoot1381
't Verschiltme luttel: 't is mij onverschillig.
voetnoot1382
Als: mits.
voetnoot1383
'k Laet bevolen: ik laat over.
voetnoot1384
pael: grens.
voetnoot1385
Levys zoons: de Levieten, vgl. vs. 5; hutte: vgl. vs. 10.
voetnoot1388
't vrouwentimmer: de gezamenlike vrouwen.
voetnoot1390
De betekenis van deze regel is ons niet duidelik. Is de bedoeling dat de burcht tot nu toe beveiligd was door een trouwe krijgsmacht?
voetnoot1393
Accent op één.
voetnoot1398
flus: kort te voren; verdaghvaert: uitdaagt (zie 1 Sam. 17, vs. 10).
voetnoot1399-1401
Zie 1 Sam. 18, vs. 6-7.
voetnoot1402
bommen en schalmeien: trommels en fluiten.
voetnoot1404
Gestelt op Jesses lof: gestemd om de lof van Jesse (eigenlik Jesse's zoon, zie Inhoudt r. 1) te verkondigen.
voetnoot1410
honderthondert: tienduizend.
voetnoot1411
heilant: redder.
voetnoot1412
prat: trots, fier.
voetnoot1413
Den stoel bezat: op de troon zetelde.
voetnoot1416
overlast van: te zwaar beladen met.
voetnoot1417
vast: intussen.
voetnoot1419
nootdruft prachen: zijn levensonderhoud bedelen.
voetnoot1424
snoot: schandelik.
voetnoot1425
Zijn hof- en dischgenoot: Achitofel.
voetnoot1426
durf: durft.
voetnoot1427
Al 't stamhuis: de gehele stam.
voetnoot1429
Verslingert op: biezonder gesteld op (zonder ongunstige kleur).
voetnoot1430
Het valt hem toe: men valt hem bij, kiest zijn partij.
voetnoot1433
los: loszinnig.
voetnoot1435
Op God alleen te vertrouwen.
voetnoot1437
wisselbaar: wisselend.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank