Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.06 MB)

XML (2.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

(1937)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Het tweede bedryf.

GABRIËL. RAFAËL. MICHAËL.
Gabriël:
 
Wy zweefden zacht en stil den blancken Melckwegh neêr,Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
De morgenzon voorby, die, schijnende uit het meerGa naar voetnoot300
 
Van 't oosten zuidwaert aen, met haeren gouden wagen,Ga naar voetnoot301
 
Den middagh kroonen gingk. toen wy dees springbron zagenGa naar voetnoot302
 
Vier aders leveren aen 't aerdtsche paradijs,Ga naar voetnoot303
 
Naer 't hemelsche genoemt, en daer de bruiloftswijs,
305[regelnummer]
Tot vreught van d'eerste trou met vrolijcke engletongen,Ga naar voetnoot305
 
Voor bruidegom en bruit, zal worden opgezongen;
 
Zoo streecken wy terstont de vleugels hier ter ste:Ga naar voetnoot307
 
Gelijck een arentsvlught, die wijt, van over zee,Ga naar voetnoot308
 
Of uit de starren strijckt in top van hooge cederen,Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
En dan zich zelve deckt en schaduwt met haer vederen.
 
Wat heeft de Godtheit hier een hemelschdom geplant!Ga naar voetnoot311
 
Hoe roken wy den geur van 't melck- en honighlant,Ga naar voetnoot312
 
En blancke lelien, en versch ontloke rozen!Ga naar voetnoot313
 
Hoe flonckren d'oevers hier van bdellion, turkozen,
[pagina 119]
[p. 119]
315[regelnummer]
Karbonklen, onixsteen, en flickrend diamant!Ga naar voetnoot314-15
 
De gront is een tapijt van bloemen. geene hant
 
Van geesten kan zoo rijck borduuren en schakeeren.Ga naar voetnoot317
 
Wat vogels steecken hier in kostelijcke veêren!
 
Daer staet d'eenhoren, die zich spiegelt in de bron.Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Hier volght de zonnebloem het aenschijn van de zon,
 
En schijnt in 't harte ontvonckt van levendige straelen.
 
Wat vogels zingen daer alle engelsche kooraelenGa naar voetnoot322
 
Met hunne keelen na! hoe weeligh hangt dit ooft!
 
Hoe zwilt dees muskadel! d'oranje boom belooftGa naar voetnoot324
325[regelnummer]
Den mont verquickend sap. men ziet het vee gedyenGa naar voetnoot325
 
By keur van geurigh kruit, en duizend leckernyen.
 
De rugh van 't dertel lam, gedost met eene vachtGa naar voetnoot327
 
Van gloênde purperverf, getuight door zijne draghtGa naar voetnoot328
 
In welck een' beemt het weit, en draeght livrey en wapen
330[regelnummer]
Van koningh Adams hof, ter heerschappy geschapen.
 
De boom zweet honighdau. de beeck geeft room en wijn.Ga naar voetnoot331
 
De boomschors is kanneel. hier valt de zonneschijnGa naar voetnoot332
 
Gematight, niet te heet, noch koel: het zy de straelenGa naar voetnoot333
 
In top staen: 't zy het licht verrijze, of koom te daelen.Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
d'Alzegenaer stort hier zich zelven teffens uit,Ga naar voetnoot335
 
En waert in dier, en erts, en steen, en plant, en kruit,Ga naar voetnoot336
 
Doch meest in Adam, heer van 't edelste geweste.
 
De hemel gaf zijn hart aen 't aerdtrijck hier ten beste.Ga naar voetnoot338
Rafaël:
 
Aertsengel, Gabriël, doorluchtighste gezant,
340[regelnummer]
Dees lusthof, die de kroon van 's aerdtrijx hoven spant,
 
Behoeft geen' englelof, en gaet het al te boven.
 
Het lofbazuinen kan zijn schoonheit slechts verdoven.
 
De Godtheit wandelde in de lommer van dees blaên,
[pagina 120]
[p. 120]
 
En liet, na'et planten, in den hof haer stappen staen.Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Godt heilighde den gront, zoo zegenrijck betreden,Ga naar voetnoot345
 
En schonck dees streeck den naem van wellust, dat is Eden,Ga naar voetnoot346
 
Daer geen volkomenheit ontbreeckt, in 's menschen oogh.Ga naar voetnoot347
Gabriël:
 
Mijn leistar, Rafaël, die in den hooghsten booghGa naar voetnoot348
 
Des hemels wert gewijt in 't zevental, wilvaerdighGa naar voetnoot349
350[regelnummer]
De Godtheit naer den mont te zien, en Godts rechtvaerdighGa naar voetnoot349-50
 
Besluit te stercken; het wort tijt dat wy gelijckGa naar voetnoot350-51Ga naar voetnoot351
 
Den koning groeten, met den intre van zijn rijck,Ga naar voetnoot352
 
En zijne koningin, en, onder 't heusch bejegenen,Ga naar voetnoot353
 
Hun heil toewenschende, de twee gelieven zegenen
355[regelnummer]
In 's allerhooghsten naem, en kroonen bly van geest.
 
Dan zultge, aen mijne zy, het heerlijck bruiloftsfeest
 
Bekleeden. pas het paer, als ick 't gebie, te kranssenGa naar voetnoot357
 
Met eeuwigh lauwerier, gebroght van 's hemels transsen,Ga naar voetnoot358
 
Doorvlochten met robijn en hemelsch diamant.Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Laet 's hemelsch rey den disch met zijn gewijde hantGa naar voetnoot360
 
Voorzien van dierbaer ooft, gewassen aen die tacken,Ga naar voetnoot361
 
Dat 's menschen leven voedt, en tegens het verzwacken
 
De zenuw stijft, en sterckt; het bloet in eenen staetGa naar voetnoot363
 
Bewaert op zijn gewight, en ingeschape maet;Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Als oly van d'olijf de vlam, die, zonder zwichten,Ga naar voetnoot365
 
Niet ophoudt, even klaer te branden, en te lichten.Ga naar voetnoot366
 
De zon ga haeren gangk, en mercke tijt en uur:Ga naar voetnoot367
 
Dees boomvrucht queeckt en sterckt het wezen van natuur,Ga naar voetnoot368
 
Alle eeuwen uit en in, erfvyant van 't bederflijck.Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Zoo leeft de mensch, als Godt en d'engelen, onsterflijck.Ga naar voetnoot370
[pagina 121]
[p. 121]
 
Godts veltheer Michaël blijf midlerwijl de wachtGa naar voetnoot371
 
Bevolen van den hof, om 't goddelijck geslacht,Ga naar voetnoot372
 
Het menschdom, ga te slaen, zoo ver het Godt gehenge,Ga naar voetnoot373
 
Op dat geen helsch gespan, zich in de bruiloft menge,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
En bruidegom en bruit, versteecken van zijn hulp,Ga naar voetnoot375
 
Den doot niet drincken uit een parlemoere schulp,Ga naar voetnoot376
 
Waer in men druiven perst, en rijpe muskadellen,Ga naar voetnoot377
 
Die aen de wijnranck, milt van sap, uit weelde zwellen.
 
Kort om, een ieder lette op zijn' ontfangen last.Ga naar voetnoot379
Michaël:
380[regelnummer]
Gezant des hemels, ick verschijn geharrenastGa naar voetnoot380
 
Met hellem en rondas, uit diamant gekloncken,Ga naar voetnoot381
 
En dit tweesnedigh zwaert, daer vier en gloet en vonckenGa naar voetnoot382
 
Uit sprongen, toen ick 't heir van Lucifer besprong,
 
En uit Godts troonen in den diepen afgront drong.Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Al quaem hy brullende van onder opgedondert,Ga naar voetnoot385
 
Daer 's aerdtrijx navel wat Godt vloeckt houdt afgezondertGa naar voetnoot386
 
Van 't koesterende licht, dat al wat leeft verquickt;Ga naar voetnoot387
 
Wy staen voor geen gewelt verbijstert noch verschrickt.Ga naar voetnoot388
 
Gebie slechts: 't lustme hem noch eens op 't spits t'ontfangen,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
En 's afgronts wapenroof in 's hemels kerck te hangen.Ga naar voetnoot390
Gabriël:
 
Wel aen, belieft het u, bewaeck den hof rondom.Ga naar voetnoot391
 
Eerst volgh een poos, tot dat ons Adam wellekom,Ga naar voetnoot392
[pagina 122]
[p. 122]
 
Wy 't rijck gezegent paer bekranssen met laurieren,
 
En onverwelckbaer loof. men zal de bruiloft vieren,Ga naar voetnoot393-94Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Daer 's levens boom bedeckt den klaeren watersprongk,Ga naar voetnoot395
 
Waer uit terstont een leeu met zijn leeuwinne dronck,Ga naar voetnoot396
 
En zoo veel dieren, als op Adams wenck verzaemen,Ga naar voetnoot397
 
By hem getekent, elck met hun byzondre naemen.Ga naar voetnoot398
 
My dunckt daer ziet men bruit en bruidegom gepaertGa naar voetnoot399
400[regelnummer]
Genaecken, hant aen hant. zy komen herrewaert.Ga naar voetnoot400
 
Hoe lief en aengenaem is zulck een trougenootschap!Ga naar voetnoot401
 
Ick wensch Godts zegen hun t'ontvouwen met mijn bootschap.Ga naar voetnoot402
 
Een rey wachtenglen volght van achter op hun spoor,Ga naar voetnoot403
 
En streelt met blijden zang 't aendachtige gehoor.
ADAM. GABRIËL.
Adam:
405[regelnummer]
Ay zie, mijn liefste, wat geluck zal ons gemoeten?Ga naar voetnoot405
 
Daer komt het hemelschdom met zijne zuivre voetenGa naar voetnoot406
 
Den gront van dezen hof bezwieren uit de lucht.
 
Zy laeten eene streeck van gout in hunne vlughtGa naar voetnoot408
 
Van boven na. ay zie, wat zijn dat schoone pennen,
410[regelnummer]
Hun vlugh ten blancken rugge uitwassende, om te rennen
 
In wint en starren, op des oppersten geboôn!Ga naar voetnoot409-11
 
Zy brengen gaven mede, en meer dan eene kroonGa naar voetnoot412
 
Van lauwerblaên. wat wil d'almaghtige openbaeren,Ga naar voetnoot413
 
Die, schoon ons een getal wachtengelen bewaeren,
415[regelnummer]
Noch hooger geesten uit de starren nederzendt?Ga naar voetnoot415
 
Godtheiligh hemeltal, de Godtheit best bekent,Ga naar voetnoot416
 
Weest wellekom; het zy 't u lust om laegh te zweven,
 
En uit te spannen, om 't gewest, daer menschen levenGa naar voetnoot418
 
Eens door en door te zien; het bovenste en 't beneênGa naar voetnoot419
420[regelnummer]
Te zien afsteecken op elckandre en tegens een,Ga naar voetnoot420
[pagina 123]
[p. 123]
 
Om klaerder 't onderscheit van 's hemels rijcke schatten
 
En 's aerdtrijx minder goet in uw verstant te vatten;
 
Het zy u d'opperste met een' byzondren last
 
Hebbe uit zijn' troon gestiert: gelijck 't hem eeuwigh past
425[regelnummer]
Den schepselen een wet naer zijnen wil te zetten;Ga naar voetnoot425
 
Gy zijt ons welkom, meer dan welkom. onbesmetten,Ga naar voetnoot426
 
Die d'onderweerelt uw gemeenschap waerdigh kent,Ga naar voetnoot427
 
Gy moet ons bey, naerdien 't geluck u herwaert zendt,Ga naar voetnoot428
 
Gezelschap houden, 't licht in onze duisternissenGa naar voetnoot429
430[regelnummer]
En 't hemelsch paradijs om 't aerdtsche een weinigh missen,
 
Indien des menschen bede op englen iet vermagh.Ga naar voetnoot431
Gabriël:
 
O stedehouder van het opperste gezaghGa naar voetnoot432
 
Op aerde, zijt gegroet, eerste oirsprongk der geslachten,Ga naar voetnoot433
 
En stam der spruiten, daer de weerelden op wachten:Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
O vorst, die Godt alleen voor uwen leenheer houdt,Ga naar voetnoot435
 
De Godtheit, op wiens maght en goetheit gy betrout,
 
Godt, die u paerde door zijn hemelsche genade
 
Met deze uw eige ribbe, uw vleesch, en wedergade,Ga naar voetnoot438
 
Zent ons van boven, om u heil in dezen staet
440[regelnummer]
Te wenschen in zijn' naem, op dat de dageraetGa naar voetnoot440
 
Der weerelt schooner rijze en opluicke in u beide,
 
De bruiloft innega, op 't goddelijck geleide,Ga naar voetnoot442
 
En d'eendraght u getrou verbinde door den bant
 
Van 't onderling verbont, bezegelt hant aen hant.Ga naar voetnoot443-44Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
En gy, ô zuster, bruit, en dochter van uw' hoeder,Ga naar voetnoot445
 
Genarijcke Eva, licht der maeghden, groote moederGa naar voetnoot446
 
Van zoo veel levenden, als d'aerde uit uwen schootGa naar voetnoot446-47
 
Van verre alreede ontmoet, volschoone bedtgenootGa naar voetnoot448
 
Des schoonsten bruidegoms, gy morgenstar der vrouwen,
450[regelnummer]
Wat wil uw naem en faem zich wijt en zijt ontvouwen,Ga naar voetnoot450
 
Indien d'alzegenaer, die u zoo hoogh verheft,
[pagina 124]
[p. 124]
 
En dus te prijck zet, in deze echt zijn ooghmerck treft!Ga naar voetnoot452
 
Gedooght nu datwe u beide, in 's hooghsten naem, bekranssen,
 
Terwijl de hemelen al juichende om u danssen.Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Ontfangt dees kroonen, gy die dus geluckigh paert.Ga naar voetnoot455
 
Een grooter kroon wort u in eeuwigheit bewaert.Ga naar voetnoot456
Adam:
 
Gy komt ter goeder uure ons eeren hier beneden.
Gabriël:
 
Wy komen door Godts last uw' bruiloftsdisch bekleeden,Ga naar voetnoot458
 
Daer 's levens boom den disch met zijne schaduw deckt.Ga naar voetnoot459
Adam:
460[regelnummer]
Gelooft zy d'opperste, die zijn genade streckt
 
En uitbreit wijder dan de heldre zonneglanssen
 
Zich spreien overal, uit zijn turkoize transsen.Ga naar voetnoot462
 
Wy neemen uwen wensch en zegen danckbaer aen.
 
De rijckste vader stort in zijnen onderdaen
465[regelnummer]
't Genarijck hart uit, door ontelbaer tal van goeden.Ga naar voetnoot464-65Ga naar voetnoot465
 
De vrucht van 's levens boom is maghtigh ons te voedenGa naar voetnoot466
 
Met alle leckerny, die lijf en ziel vernoeght.Ga naar voetnoot467
 
Hy heeftme deze gade uit liefde toegevoeght,
 
Op dat ick haeren troost en noothulp zou genieten.
470[regelnummer]
Zoo kan geene eenzaemheit my quetsen noch verdrieten.
 
Het hart der godtheit leght hier voor ons beide bloot.Ga naar voetnoot471
Gabriël:
 
Geluckigh leeftge met uw lieve trougenoot,Ga naar voetnoot472
 
Gelijck een koning, zy als koningin van Eden.Ga naar voetnoot473
[pagina 125]
[p. 125]
Adam:
 
Gy Reien, volght, terwijl wy door den lusthof treden,
475[regelnummer]
Ons spoor met feestgezang. 't gevogelt zingt u voor.
 
De dieren luisteren, en geven u gehoor.
REY VAN WACHTENGELEN.
I. Zang:
 
Wie kan zijn graetigh oogh verzadenGa naar voetnoot477
 
Aen 't paer, ter bruiloftsfeest bereit,
 
Bekleet met zuivere gewaeden
480[regelnummer]
  Van hemelsche Erfrechtvaerdigheit?Ga naar voetnoot479-80
 
Gewaeden, niet van vrou NatuureGa naar voetnoot481
 
Gewrocht, neen zeker, neen ô neen:
 
De stof van 't kleet is veel te puure,
 
En niet te vinden daerwe treên.Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
Dat kleet viel hun ten deel van boven.Ga naar voetnoot485
 
De godtheit schonck dien bruiloftsschat
 
Hun beide uit liefde in d'aertsche hoven.Ga naar voetnoot487
 
Och dat geene aerdtscheit dit beklad,Ga naar voetnoot488
 
Noch vuile vleck het schende in 't praelen.
490[regelnummer]
Geen blanckheit magh het hier by haelen.Ga naar voetnoot490
I. Tegenzang:
 
Dees zuiverheit sproot uit geen zonne,
 
Die daeghlijx opgaet voor 't gezicht,
 
Maer uit der hemellichten bronne,
 
Eerste oirzaeck van al 't zichtbre licht.Ga naar voetnoot493-94
495[regelnummer]
De godtheit, uit gena bewogen
 
Tot miltheit, wou zijn beelt bekleênGa naar voetnoot496
 
Op 't heerelijxt; het alvermogenGa naar voetnoot497
 
Het puick van 's hemels schat besteênGa naar voetnoot498
 
Aen 't menschdom, by hem uitgekozen.Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
  Nu wijcken zuiverheit en geur
 
Van witte lelien en roozen
 
Voor deze bloem. nu wijckt de keurGa naar voetnoot502
[pagina 126]
[p. 126]
 
Van bloemen, en alle andre stoffen.
 
De godtheit heeft haer wit getroffen.Ga naar voetnoot504
II. Zang:
505[regelnummer]
De mensch, uit lijf en ziel bestaende,
 
Twee deelen, ongelijck van aert,Ga naar voetnoot506
 
Gevoelt geen' strijt, geen overslaende
 
Gewight: want elck van bey bewaert
 
Den evenaer. d'een wil als d'ander.Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
  De reden onderworpt zich Godt,Ga naar voetnoot510
 
Het lijf de ziele, wijs en schrander.Ga naar voetnoot511
 
Verloor de mensch dees gaef, dit lot,
 
En most hy by zijn kracht volharden,Ga naar voetnoot513
 
Natuur kon hem niet houden staen.Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Men zagh het bruiloftskleet aen flarden,Ga naar voetnoot515
 
En al die schoonheit gansch vergaen,Ga naar voetnoot512-16
 
Daer Cherubijnen zelfs om blaeckten.Ga naar voetnoot517
 
Nu deckt een wolck van glans de naeckten.Ga naar voetnoot518
II. Tegenzang:
 
Gelijck de keel en harpesnaeren,Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
  Gespannen op een' zelven toon,Ga naar voetnoot520
 
Een schoon geluit in d'ooren baeren,
 
Dat englen treckt uit hunnen troon,Ga naar voetnoot522
 
Zoo baert d'eenstemmigheit, in 't paeren
 
Van lijf en ziele, aen een getrout,
525[regelnummer]
Een lieflijckheit, die door alle arenGa naar voetnoot524-25Ga naar voetnoot525
 
De geesten streelt en onderhoudt.Ga naar voetnoot526
 
Dus leeft de mensch gerust op d'aerde,Ga naar voetnoot527
 
Gelijck een Godt, in volle vreught.
 
Och of de Godtheit hem bewaerde
530[regelnummer]
  In eene zelve lente en jeught,Ga naar voetnoot530
[pagina 127]
[p. 127]
 
Zoo kon de bruiloft eeuwigh duuren.Ga naar voetnoot531
 
Een bant verbint de twee natuuren.Ga naar voetnoot505-32Ga naar voetnoot532
Toezang:
 
Engelscheit en dierscheit mengenGa naar voetnoot533
 
In den mensch zich ondereen.
535[regelnummer]
Om deze overeen te brengenGa naar voetnoot535
 
Wou de vader hier beneênGa naar voetnoot536
 
Met een hantvest hem verrijcken,Ga naar voetnoot537
 
Die den ongelijcken treckGa naar voetnoot538
 
Van de worstlende ongelijckenGa naar voetnoot539
540[regelnummer]
  Vreedzaem houdt in hun besteck.Ga naar voetnoot540
 
Eert uw hantvest, ô gelieven,
 
En bewaert uw' vaders last,Ga naar voetnoot542
 
Zoo kan u geen vyant grieven.
 
Houdt u buiten leedt en last.Ga naar voetnoot541-44Ga naar voetnoot542-44

voetnoot299
neêr: af, langs.
voetnoot300
schijnende: verschijnend, opkomend; het meer: de zee.
voetnoot301
gouden wagen: de stralende, voortwentelende zon, vgl. vs. 259.
voetnoot302
den middagh kroonen: haar hoogtepunt bereiken; dees springbron: vgl. vs. 19 en 171.
voetnoot303
aders: rivieren.
voetnoot305
Tot vreught van d'eerste trou: tot opvroolijking van de eerste huwelijksviering.
voetnoot307
hier ter ste: op deze stede, op deze plaats.
voetnoot308
arentsvlught: een zwerm arenden; wijt: ver.
voetnoot309
strijckt: neerstrijkt, daalt.
voetnoot311
hemelschdom: hemelsche toestand.
voetnoot312
't melck- en honighlant: deze bijbelsche uitdrukking, die in den Pentateuch herhaaldelijk het Beloofde Land aanduidt, gebruikt Vondel hier voor de weelde en den overvloed van het Aardsch Paradijs.
voetnoot313
Vgl. Prediker, L, 8.
voetnoot314-15
bdellion: een mirachtig, geurig hars, Gen. II, 12; onixsteen: mat gevlamde kleursteen, Gen. II, 12, vgl. Lucifer, vs. 66.
voetnoot317
geesten: engelen.
voetnoot319
d'eenhoren: fabeldier in de gedaante van een wit paard met een spiraal-hoorn, vgl. vs. 1072.
voetnoot322
engelsche kooraelen: de koorliederen der engelen.
voetnoot324
zwilt: zwelt; muskadel: geurige witte druif; d'oranje boom: altijd groene, tropische boomsoort met kleurige sappige vruchten: sinaasappel, citroen, pompelmoes enz.
voetnoot325
gedyen: vet worden.
voetnoot327
dertel: dartel, springend.
voetnoot328
gloênde purperverf: gloeiend roode kleur. Deze bijzonderheid ontleent Vondel aan Vergilius, die in Ecloga IV, vs. 45 van met purper (sandyx) bekleede lammeren spreekt, vgl. noot in Dl. VI, bl. 128, r. 49-50; wellicht heeft Vondel donkerroode of roodbruine lammeren bedoeld, in overeenstemming met livrey en wapen van Adam (vs. 329), die uit roode klei gevormd was (vs. 152).
voetnoot331
De boom zweet honighdau: Ook dit is van de Ecl. IV, vs. 30: ‘Et durae quercus sudabunt roscida mella’, in Vondels proza-vert.: ‘dan zullen de harde eicken honinghdauw zweeten’. Honingdauw (vgl. Altgeh. I, 228) is eigenlijk een kleverig zoet sap, door bladluizen zomers op de boomblaren afgescheiden. Vondel doelt op een geurig hars uit den boombast. Zie ook de noot in Dl. VI, blz. 126, r. 38 en Dl. VII, bl. 408, vs. 137; de beeck geeft room en wijn: dit is naar Ovidius: ‘Flumina jam lactis, jam flumina nectaris ibant’, Metam. I, 107, in Vondels Herscheppinge: ‘de melck en nectar vloeit als water’ I, 136-37.
voetnoot332
kanneel: zoo welriekend als kaneel.
voetnoot333
koel: te koel.
voetnoot334
in top: op 't hoogste punt.
voetnoot335
teffens: in eens, tegelijk.
voetnoot336
waert: van ww. waren, rondwaren; is aanwezig, is bespeurbaar; vgl. vs. 189.
voetnoot338
haet: liefde, goedheid.
voetnoot344
haer stappen: voetstappen, de vestigia Dei in het geschapene.
voetnoot345
zoo zegenrijck betreden: door hem (God) met zooveel zegen doorwandeld, vgl. vs. 343.
voetnoot346
wellust: geneugten; de Vulgaat spreekt van paradisus voluptatis, Gen. II, 10; Eden beteekent wellust.
voetnoot347
Versta: waar het menschelijk oog niets onvolkomens ontdekt.
voetnoot348
leistar: gelei-ster, ster die den weg wijst; Rafaël wordt zoo genoemd, omdat hij den jongen Tobias begeleidde, Tobias, XII, 15.
voetnoot349
't zevental: de zeven hoogste engelen voor Gods aanschijn; vgl. Openb. VIII, 2.
voetnoot349-50
wilvaerdigh-rechtvaerdigh: een der weinige voorbeelden van onzuiver rijm bij Vondel; vgl. vs. 542-44; wilvaerdigh: bereid.
voetnoot350-51
Versta: Gods besluiten te vernemen en te helpen uitvoeren.
voetnoot351
gelijck: te gelijk, samen; vgl. vs. 356.
voetnoot352
Den koning: Adam, vgl. vs. 472; met den intre: bij het bezitnemen.
voetnoot353
zijne koningin: Eva; heusch bejegenen: minzaam begroeten.
voetnoot357
Bekleeden: bijwonen; pas: zorg; als: zooals.
voetnoot358
eeuwigh lauwerier: de altijd groene lauriertak.
voetnoot359
robijn: de roode vruchten; hemelsch diamant: dauwdroppels.
voetnoot360
gewijde: heilige.
voetnoot361
dierbaer: kostbaar, heerlijk; die tacken: van den boom des levens, vgl. vs. 70, 175.
voetnoot363
in eenen staet: in éénzelfden toestand, in een blijvend goede dispositie.
voetnoot364
op zijn gewight enz.: naar gehalte en natuurlijke hoeveelheid.
voetnoot365
Het bloed werd in Vondels tijd de zetel der levensgeesten geacht, het onderhield het leven zooals olijfolie een vlam; zwichten: verzwakken.
voetnoot366
even klaer: altijd even helder.
voetnoot367
Versta: al duurt de zonneloop, de tijd nòg zoo lang.
voetnoot368
het wezen van natuur: het in wezen blijven van de natuur, het leven.
voetnoot369
erfvyant van 't bederflijck: de levensboom is de onverzoenlijke vijand van alle bederf, van den dood, vgl. vs. 176.
voetnoot370
Nieuwe verzekering van 's menschen oorspronkelijke onsterflijkheid, vgl. vs. 157, 164-66.
voetnoot371
Godts veltheer Michaël: zoo heet de aartsengel, omdat hij Lucifer versloeg; in de Vulgaat heet hij princeps en princeps magnus, Dan. X, 21; XII, 1, en in de kath. liturgie geldt hij als de bestrijder van den duivel en beschermer van den mensch.
voetnoot372
't goddelyck geslacht: de mensch, vgl. Handel. XVII, 28 en I Petr. I, 4.
voetnoot373
ga te slaen: te bewaken; gehenge: toelaat.
voetnoot374
helsch gespan: helsche samenspanners, de duivels.
voetnoot375
versteecken: verstoken; van zijn hulp: van Michaëls hulp.
voetnoot376
schulp: schelp.
voetnoot377
men: de duivel; druiven en rijpe muskadellen: heerlijke, maar gevaarlijke en bedwelmende drank, in overdrachtelijken zin voor misleidende taal, hetgeen op Belials taal tot Eva (vs. 1032-vlg.) vooruitloopt.
voetnoot379
zijn ontvangen last: zijn opdracht, vgl. vs. 56-59.
voetnoot380
Gezant: zoo noemen de engelen elkaar (vgl. vs. 339) naar de letterlijke beteekenis van ἀγγελλος, boodschapper, verkondiger, gezant.
geharrenast: geharnast; Vondel gebruikt gaarne deze aan de spreektaal ontleende verlenging, vgl. Gysbr. v. Aemst. vs. 1542, Lucifer, vs. 1378 en hellem (helm) hier in vs. 381; hij stelt Michael volgens de iconographie in volle krijgsuitrusting voor, vgl. Fra Angelico's Michaël in de Accademia te Florence, en die van H. Wierts den barokken Vlaming bij E. Mäle: L'Art religieux apr. le Conc. d. Trente (1932), bl. 300.
voetnoot381
rondas: rond schild, vgl. Lucifer, vs. 1499, 1788, 1900, 2004; uit diamant: vgl. Lucifer, vs. 1910, 1912.
voetnoot382
dit tweesnedigh zwaert: het tweesnijdend zwaard door Michaël gevoerd; Vondel ontleent het aan den Cherub, die na den zondeval de paradijspoort bewaakt, Gen. III, 24; gloet en voncken: gloeiende vonken (hendiadys).
voetnoot384
Godts troonen: de zetels, door God aanvankelijk aan de opstandige engelen toegewezen.
voetnoot385
Versta: al zou Lucifer met luid gebrul uit de hel te voorschijn komen.
voetnoot386
's aerdrijx navel: het middelpunt van den aardbol; vgl. Noah, vs. 2. Vondel sluit zich aan bij de middeleeuwsche, ook door Dante gevolgde voorstelling, dat de Hel en bijzonder de plaats van Lucifer in 't middelpunt der aarde is.
voetnoot387
In de Hel heerscht alleen de duisternis van den dood.
voetnoot388
gewelt: overmacht.
voetnoot389
op 't spits t'ontfangen: in een gevecht af te wachten, vgl. Lucifer, vs. 1311, 1402, 1850.
voetnoot390
Deze voorstelling ontleent Vondel aan de krijgszeden zijner dagen, toen de op een vijand buitgemaakte vlaggen als trofeeën in de kerken werden opgehangen; 's afgronts wapenroof: de buit op Lucifer behaald; 's hemels kerck: de Hemel.
voetnoot391
rondom: aan alle kanten.
voetnoot392
Eerst volgh een poos: volg ons eerst een poos; wellekom: verwelkome, begroete.
voetnoot393-94
met laurieren, En onverwelckbaer loof: met onverwelkbaer loof van laurieren, vgl. vs. 357-58.
voetnoot394
Men zal: wij zullen.
voetnoot395
Zinrijk zal het huwelijk van Adam en Eva bij den boom des levens worden ingezegend; vgl. vs. 175 en 459.
voetnoot396
terstont: zoo juist.
voetnoot397
verzaemen: te zamen komen.
voetnoot398
By hem getekent: door hem gekenteekend; byzondre: eigen, passende, vgl. Gen. II, 19-20.
voetnoot399
ziet men: zie ik.
voetnoot400
herrewaert: hierheen.
voetnoot401
trougenootschap: huwelijksvereeniging; men vgl. als tegenstelling met deze uitingen van Gabriël de jalouzie van Apollion op het huwelijk in Lucifer, vs. 139-vlg.
voetnoot402
Versta: ik wil hun boodschappen, hoezeer God hen zegent.
voetnoot403
Een rey wachtenglen: een schildwacht van bewaarengelen, vgl. vs. 57.
voetnoot405
mijn liefste: Eva; gemoeten: te gemoet komen.
voetnoot406
het hemelschdom: de bewoners van den Hemel, de engelen.
voetnoot408
Vgl. Lucifer, 12-13.
voetnoot409-11
Hier staan Vondel engelenfiguren van Rubens voor den geest.
voetnoot412
gaven: de kronen van vs. 455, vgl. vs. 393; meer dan eene kroon: lees: meer dan éene kroon, dus twee kronen of kransen.
voetnoot413
Wat wil enz.: Versta: wat bedoelt God hiermee?.
voetnoot415
Noch hooger geesten: engelen van nog hooger rang, nl. de drie aartsengelen Michaël, Gabriël en Rafaël.
voetnoot416
Godtheiligh hemeltal: aan God toegeheiligde schare; de Godtheit: aan de Godheid.
voetnoot418
uit te spannen: de vleugels ontspannen; 't gewest: het Paradijs, vgl. Lucifer, vs. 25.
voetnoot419
zien: met klemtoon; het bovenste en 't beneên: hemel en aarde.
voetnoot420
Versta: met elkaar te vergelijken.
voetnoot425
een wet te zetten: een wet te geven; het Duitsche Gesetz, bij den jongen Vondel gezet, schijnt hier niet vreemd aan.
voetnoot426
onbesmetten: gij, zuivere geesten.
voetnoot427
d'onderweerelt: met betrekking tot den Hemel, dus de aarde, vgl. Bespiegelingen, III, 874, 925; gemeenschap: omgang.
voetnoot428
naerdien: nu; 't geluck: nl. voor Adam.
voetnoot429
onze duisternissen: het aardsche licht vergeleken met het hemelsche.
voetnoot431
iet vermagh: eenigen invloed heeft.
voetnoot432
stedehouder: plaatsbekleeder, drager; Adam is bedoeld, vgl. vs. 615; bijna hetzelfde zegt Rafaël tot Lucifer in Lucifer, vs. 1455.
voetnoot433
eerste oirsprongk der geslachten: stamvader van alle generaties.
voetnoot434
spruiten: nakomelingen; de weerelden: de werelddeelen.
voetnoot435
leenheer: vgl. vs. 101-102, 1375.
voetnoot438
uw eige ribbe, uw vleesch: Gen. II, 21, 23; vgl. Lucifer, vs. 128; wedergade: evenbeeld.
voetnoot440
de dageraet: het begin.
voetnoot442
innega: beginne.
voetnoot443-44
verbinde- bant- verbint: een bij Vondel niet ongewoon klankspel; vgl. vs. 164-66.
voetnoot444
hant aen hant: door de handen in elkaar te leggen.
voetnoot445
Vgl. vs. 199; dochter van uw' hoeder: dochter van Adam; Gabriël kon haar zoo noemen, omdat zij uit Adam gevormd was.
voetnoot446
licht der maeghden: het huwelijk was nog niet gesloten.
voetnoot446-47
groote moeder van zoo veel levenden: Eva beteekent, dat zij de moeder van alle levenden zou worden.
voetnoot448
ontmoet: begroet.
voetnoot450
wil: zal.
voetnoot452
dus: aldus; te prijck zet: zooals bij de bruiden in Vondels tijd gebruikelijk was, vlg. vs. 255; zijn oogmerck treft: zijn doel bereikt; wanneer zij God niet te leur stelt.
voetnoot454
Versta: terwijl de hemelsferen en de sterren rondwentelen, vgl. vs. 263-64.
voetnoot455
dees kroonen: de laurierkransen van vs. 412-13.
voetnoot456
Een grooter kroon: een nog hooger verheerlijking, vgl. vs. 298 en in anderen zin, vs. 1041.
voetnoot458
uw' bruiloftsdisch bekleeden: deelnemen aan uw huwelijksfeest.
voetnoot459
Daer: waar, vgl. 394-95.
voetnoot462
turkoize transsen: hemelsblauwe luchten.
voetnoot464-65
stort 't Genarijck hart uit: bewijst zijn genaderijke liefde, vgl. vs. 335, 338, 471.
voetnoot465
goeden: goedheden, bona, vgl. Lucifer, vs. 295.
voetnoot466
Vgl. vs. 175.
voetnoot467
vernoeght: vergenoegt, verzadigt.
voetnoot471
Het hart der Godtheit: Gods liefde, vgl. vs. 465.
voetnoot472
trougenoot: echtgenoote.
voetnoot473
Vgl. vs. 352-53, 615; Rei: Wat Vondel over de oorspronkelijke onschuld (justitia originalis) van het eerste menschenpaar in zijn Berecht kort en zakelijk dogmatisch heeft uiteengezet, laat hij de Wachtengelen poëtisch bespiegelen. Nadat de voorrechten van natuurlijke orde door Adam en Eva zelf bezongen zijn (vs. 119-210), waarbij de overnatuurlijcke schenkaedje, in navolging van de Kerkvaders het gewaet der Erfrechtvaerdigheit genoemd, slechts terloops is aangeduid in den onbelemmerden vrijen wil, de lichaamsonsterflijkheid en de onbewolkte reden (vs. 156-58): beschouwen de Engelen die schenkage en gave (Berecht), dat kleed (Berecht en vs. 479, 483, 485), dat handvest (Berecht en vs. 537) nu opzettelijk. En zij zeggen daarvan: 1o dat dit voorrecht niet spruit uit de menschelijke natuur (vs. 481-82), omdat het meer geeft dan de natuur vraagt of geven kan (483-84): vandaar over-natuurlijke ofwel buiten-natuurlijke schenkage (donum superadditum, donum praeternaturale); 2o dat het een gave is van Gods liefde (487), genade (495) en mildheid (496); 3o dat het bestaat in de volledige onderworpenheid van de ziel aan God, van de lagere vermogens aan de hoogere en van het lichaam aan de ziel (505-11). Dit voorrecht nu van oorspronkelijke rechtvaardigheid (dat de heiligmakende genade niet is, maar als oorzaak insluit), noemt Vondel erf rechtvaardigheit, omdat het, aan de menschelijke natuur gegeven, op alle menschen zou overgaan, wanneer althans de heiligmakende genade door geen zonde zou worden verstoord. De mogelijkheid van dit laatste laten de Engelen telkens doorschemeren.
voetnoot477
graetigh: gretig.
voetnoot479-80
zuivere gewaeden Van hemelsche Erfrechtvaerdigheit: dit zielekleed wordt door Vondel, ook om tooneel- en welvoeglijkheidsredenen, stoffelijk voorgesteld; zie Berecht, r. 100 en vs. 106-07.
voetnoot481
van: door.
voetnoot484
daer: waar.
voetnoot485
van boven: uit den Hemel.
voetnoot487
d'aerdtsche hoven: de lusthof, het Paradijs.
voetnoot488
aerdtsheit: toeneiging tot het aardsche, zonde.
voetnoot490
magh: kan.
voetnoot493-94
Versta: uit God.
voetnoot496
zijn beelt: de mensch, Gen. I, 26-27.
voetnoot497
het alvermogen: de almachtige God.
voetnoot498
Het puick van 's hemels schat: het allerbeste van de hemelsche rijkdommen.
voetnoot499
by: door.
voetnoot502
deze bloem: de zuivere mensch, schooner dan de schoonste bloemen van het Paradijs.
voetnoot504
Versta: God heeft in den volmaakten mensch het hoogste doel (wit) der schepping bereikt.
voetnoot506
Vgl. Berecht en vs. 163-64, 533.
voetnoot509
Den evenaer: de balans, het tongetje of de naald van de weegschaal.
voetnoot510
reden: rede; onderworpt: onderwerpt.
voetnoot511
wijs en schrander: verstandig, bijwoordelijk te verstaan: verstandig onderwerpt de rede (de ziel) zich aan God, het lichaam aan de ziel.
voetnoot513
by zijn kracht: bij zijn eigen krachten, bij zijn natuurlijke krachten.
voetnoot514
Versta: de natuur zou hem niet staande kunnen houden.
voetnoot515
Men zagh: wij zouden zien.
voetnoot512-16
Dit zinspeelt op 't geen gebeuren zal.
voetnoot517
om blaeckten: verrukt over waren, vgl. 478.
voetnoot518
Versta: maar nu zijn Adam en Eva, naakt dus onschuldig, nog met het blanke kleed als met een wolk van glans bedekt, nog niet gevallen.
voetnoot519
keel en harpesnaeren: zang en muziek.
voetnoot520
Gespannen: gestemd.
voetnoot522
treckt: lokt.
voetnoot524-25
De harmonische verbintenis van ziel en lichaam is als een huwelijk; vgl. vs. 531.
voetnoot525
door alle aren: in alle bloedvaten, vgl. vs. 176.
voetnoot526
De geesten: de levensgeesten, die geacht worden in de bloedvaten te zetelen, vgl. vs. 176; streelt: koestert.
voetnoot527
Dus: aldus.
voetnoot530
lente en jeught: frischheid, ongereptheid.
voetnoot531
Zoo kon: dan zou; de bruiloft: het huwelijk van ziel en lichaam, vgl. vs. 524-25.
voetnoot505-32
Deze vss. verduidelijken, waarin de oorspronkelijke rechtvaardigheid van den nog niet gevallen mensch bestond.
voetnoot532
Een bant: lees: éen band.
voetnoot533
Engelscheit en dierscheit: spiritualiteit en materialisme, vgl. Berecht en vs. 161-62.
voetnoot535
overeen te brengen: te verzoenen.
voetnoot536
de vader: God de Vader.
voetnoot537
hantvest: voorrecht, vgl. 't Berecht r. 56, waar 't ook schenckaedje en gave heet, in vs. 512 lot.
voetnoot538
den ongelijcken treck: de tegenovergestelde neigingen.
voetnoot539
worstelende: nl. van nature worstelend, maar in den heilstaat verzoend.
voetnoot540
in hun besteck: binnen hun perken.
voetnoot542
uw vaders last: Gods gebod, van den éenen boom te mijden.
voetnoot541-44
Ook dit preludeert op den aanstaanden val.
voetnoot542-44
last - last: weer een rijmpaar van 't zelfde woord, vgl. vs. 349-50. - Asmodé: zie noot bij Personaedjen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank