Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Evert in turfland (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Evert in turfland
Afbeelding van Evert in turflandToon afbeelding van titelpagina van Evert in turfland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Evert in turfland

(1930)–Anne de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 46]
[p. 46]

7. Een vechtpartij.

Daar kwamen Arend en Evert aanloopen. Hun broodtrommels slingerden op hun rug.

‘Mòjje!’ riepen ze.

‘Hé, wat ben jij weer vroeg! Bij de baggermachine zeiden ze, dat je al doorgeloopen was!’

‘Kijk daar es!’ Arend wees naar Bruno, die een eindje weggeloopen was voor al dat lawaai.

Meteen gooide hij hem al met een turfbrok. De hond stoof bang weg tusschen de turfhoopen.

Pats! Jan gaf hem een slag om zijn ooren, dat het kletste.

Arend wist eerst niet zoo gauw, wat er gebeurde, maar meteen stond Jan al voor hem en riep;

‘Doe dat nou nog es, hè, dierenplager! Toe dan! Doe 't nog eens, als je durft!’ Hij duwde zijn rechter schouder tegen Arend aan en hield zijn vuisten klaar. Zijn oogen keken nijdig in het verschrikte gezicht van zijn vriendje.

Die was geschrokken van dien onverwachten slag. Hij wreef zijn wang en keek Jan verbaasd aan. Toen werd hij ook kwaad:

[pagina 47]
[p. 47]

‘Wat kan jou dat schelen, leelijkerd! Sla je zelf om je ooren! 't Is jouw hond toch niet?’

‘'t Is mìjn hond, zei Jan. ‘En as je....’

Evert kwam tusschenbeide.

‘Toe jongens, maak nou geen ruzie! Vooruit, schei uit! Heb je een hond gekregen, Jan?’

Jan gaf geen antwoord. Hij liep weg en riep: ‘Bruno! Bruno! Kom dan maar, kom maar bij den baas!’

Even later kwam hij met Bruno voor den dag. Hij hield hem bij zijn nekvel vast.

‘Kom maar, jongens, hij doet niks,’ riep hij.

Ze aaiden hem en de hond wende dadelijk aan de jongens en liep met ze mee verder.

Jan vertelde, wat er gebeurd was.

‘'t Is vast een zwerver,’ zei Ever. ‘Hij is zoo mager als een latje.’

En Arend zei: ‘Dat heb ik niet geweten! Dan had ik hem niet gegooid. Maar 't is zoo'n leelijk beest’

‘Hij is heelemaal niet leelijk,’ stoof Jan weer op. 't Is best een mooie hond, maar hij is zoo mager, zie; en al die kale plekken....’

‘Da 's schurft,’ zei Arend. ‘Da 's vies!’

‘Jìj bent vies,’ riep Jan.

Toen zweeg Arend maar. Met dien Jan was vanmorgen weer niets te beginnen. Wat scheelde hem toch?

[pagina 48]
[p. 48]

Toen ze aan den straatweg kwamen, wou Bruno nog verder mee, maar Jan joeg hem terug.

Hij kwam telkens weer aanloopen, maar eindelijk bleef hij toch staan en keek de jongens na, tot ze den hoek omsloegen.

Op den straatweg pakte Jan Arend bij zijn arm.



illustratie

‘Heb ik je erg pijn gedaan?’ vroeg hij wat verlegen.

Arend had tot hier nog een beetje stuursch gekeken, maar nu werd hij vriendelijker.

‘Ben je mal! 'k Voel er niks meer van. Ik had ook niet moeten gooien, hè?’

‘'t Spijt me hoor,’ zei Jan. ‘Maar 'k werd ook zoo nijdig! Ik vind 't een mooie hond. Hij is vast van niemand en ik wil vragen, of ik hem houden mag. Dan is ie ook een beetje van jou.’

‘Mooi,’ zei Arend. ‘Dat vind ik fijn!’

't Was al weer in orde tusschen die twee.

Bij school waren ze veel te vroeg.

Met een paar andere jongens deden ze ‘Bok, bok, hoeveel horens?’ Jan deed ook mee.

Maar juist, toen hij voorover gebogen tegen den

[pagina 49]
[p. 49]

muur stond, en Arend op zijn rug zat, kwam Bruno het schoolplein oploopen. Hij wilde bij zijn nieuwen baas zijn.

De jongens merkten er niets van.

‘Hoeveel?’ vroeg Arend. Hij stak vijf vingers omhoog.

‘Tien!’ zei Jan.

‘Mis; nog weer staan!’

Daar hoorden ze achter zich ineens een geschreeuw en gejoel en daar doorheen het janken van een hond.

Met een ruk keerde Jan zich om. Een troep jongens rende achter Bruno aan, die, met den staart tusschen de pooten het hek weer uitvloog.

Jan stoof er heen. Midden in den troep stond Geert, een groote boerenjongen. Hij vertelde met een lachend gezicht en drukke gebaren: ‘O, jongens, wat een mormel! Gisteravond hebben we zoo'n lol met hem gehad! Hij kwam bij 't varkensvoer op de deel; nou toen hebben we hem tusschen de deur geknepen en een emmer aan zijn staart gebonden. O, wat liep dat beest! Ha-ha-ha!’

Ineens stond Jan vlak voor hem.

‘Dan ben jij een groote flauwerd,’ snauwde hij hem toe en zijn oogen keken recht in die van den ander.

Geert was één van de weinige jongens op school, die niet bang voor Jan was. Hij was groot en sterk en zat al in de hoogste klas. ‘De lange’, werd hij genoemd. Al vaak had hij het met Jan aan den stok

[pagina 50]
[p. 50]

gehad, want hij was zijn ergste plaaggeest. Meestal won hij het.

Jan vermeed hem dan ook maar liefst.



illustratie

Geert schrok in 't geheel niet.

‘Wacht even,’ zei hij, ‘daar komt die ook nog. Ook zoo'n schooier! Ben jij daar kwaad om, jongentje? Haha, jongens, die is goed. Soort bij soort!’

Jan hield zich nog in.

[pagina 51]
[p. 51]

‘Ja,’ zei hij, ‘een flauwerd, dat ben je! Een hond plagen, dien je eerst tusschen de deur klemt, dat durf je, hè? Plaag hem dan nog eens, als ik er bij ben!’

Zijn stem klonk heesch.

‘Da 's goed!’ zei de lange. ‘'k Ben niet bang voor je! Niks hoor!’

Hij raapte een steen van het plein op en keek rond naar Bruno.

Hij gooide niet. Jan vloog ineens op hem aan en dezen keer won hij het.

Hij lag boven op zijn ouden vijand en zijn vuisten sloegen, waar ze raken konden.

Juist kwam meester het huis uit, om naar school te gaan. Hij zag de vechtende jongens en de lange pijp trilde in zijn hand van verstoordheid.

Met kleine trippelpasjes kwam de oude onderwijzer aanloopen. Nu vochten die ondeugende jongens al weer en hij had ze het toch zoo vaak verboden.

Hij vroeg niet, wat er gebeurd was.

Hij trok Jan bij zijn kraag omhoog en joeg hem de school in. En hij mopperde:

‘Zoo, ben jij 't weer? Marsch! Naar binnen, jij! En vanavond honderd maal opschrijven: Ik mag niet vechten. Schaam jij je niet? Vooruit!’

Jan kreeg nog een draai om zijn ooren en liep stil voor meester uit.

[pagina 52]
[p. 52]

Hij klemde zijn lippen stijf op elkaar. Zijn oogen glinsterden nog. Hij zei niets.

Bij de deur keek hij nog even achterom.

Bruno stond in de verte op de straat met opgeheven kop naar de school te kijken.

‘De lange’ stond met zijn zakdoek tegen zijn neus gedrukt, huilend na te mopperen tegen de andere jongens.

Meester joeg Jan op zijn plaats. Hij moest netjes zitten, zijn armen over elkaar. Hij deed het dadelijk, maar zijn oogen keken stil-voldaan voor zich uit. Hij dacht aan Bruno.

Meester was oud en doof. Hij begreep dien vreemden jongen niet; dien ruwen jongen, die door bijna alle kinderen gemeden werd. Hij dacht, dat Jan een gemééne jongen was.

Om negen uur kwam meester bij Jan terug.

Die zat nog net als daar straks. Toen meester hem vroeg, of hij al berouw had, zei hij: ‘Neen, 't is Geert zijn eigen schuld.’

‘Tweehonderd strafregels,’ zei de meester.

‘Ja, meester!’ riep Arend. ‘'t Is Geert zijn schuld, want hij is een dierenplager.’

‘Dan had Jan maar bij mij moeten komen,’ zei meester. ‘Vechten mag niet en daarmee uit!’

Dien dag ging 't weer heelemaal verkeerd met Jan.

's Namiddags werd hij zelfs op de gang gestuurd

[pagina 53]
[p. 53]


illustratie

en toen meester na tien minuten hem terug wou halen, was hij spoorloos verdwenen.

Arend en Evert vonden hem om vier uur op 't veen zitten. Hij plonste nadenkend met een stok in 't water. Bruno zat bij hem.

‘Wat zul jij morgen krijgen!’ riepen ze. ‘Wat was meester boos!’

‘'k Ga niet meer deze week,’ zei Jan. ‘Morgen moet ik vader helpen en overmorgen ook. En Maandag komt de nieuwe meester. Dan is deze weg. Dan zie 'k hem nooit meer terug.’

't Was, of er een brok in zijn keel zat.

‘Maar je mag niet thuis blijven,’ zei Arend. ‘Dan komt de politie je halen, zeg!’

‘Vader zegt, dat 't moet. Anders komt het werk

[pagina 54]
[p. 54]

niet klaar en dan lijden we van den winter armoe. En dat is ook niet alles!’

‘Je hebt den lange flink op zijn huid gegeven,’ zei Evert. ‘Hij had een bloedneus!’

‘Hij moest nog veel meer gehad hebben,’ zei Jan. ‘Die flauwerd!’

Jan kwam die week werkelijk niet meer op school. Hij keerde iederen dag turfjes om, die in de zon moesten drogen.

Maar Bruno vond hem daar ook. Ze bléven vrienden. Jan had hem willen houden, maar vader had hem weggejaagd.

‘Geen eters er bij,’ had hij gezegd.

Trouw wachtte Bruno toen de meeste morgens Jan op. En die bewaarde altijd wat voor hem.

Soms was hij dagen lang weg. Altijd kwam hij weer terug.

Ze hadden alle twee, Jan en Bruno, een kameraad gevonden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken