Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Evert in turfland (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Evert in turfland
Afbeelding van Evert in turflandToon afbeelding van titelpagina van Evert in turfland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Evert in turfland

(1930)–Anne de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 55]
[p. 55]

8. Die grootmoe!

Het huis van Evert was grooter dan de meeste andere in de buurt. Het had zelfs een zijkamertje en daarin woonde grootmoe.

't Was weer Zaterdagavond. Grootmoe zat in haar ouden, gemakkelijken leunstoel voor 't raam. Een vriendelijke glimlach lag op haar oude rimpelgezicht.

Grootmoe was al heel oud. Wel tachtig jaar. Ze liep voorovergebogen van 't harde werken in de turf, en de haartjes die onder haar witte, gesteven muts uitkwamen, waren grijs. Als 't zonnetje er op scheen, leken ze wel van zilver te zijn.

Evert hield veel van haar en grootmoe hield veel van Evert.

Als hij een boodschap voor haar gedaan had, of houtjes gehakt, of haar tuintje geharkt, waar allerlei bloemen door elkaar groeiden, kwam er altijd wat lekkers voor den dag: een pepermunt, een zuigbal, en sòms.... een stukje worst.

En weet je, wat 't mooiste was? Grootmoe was altijd vroolijk en ze maakte vaak een grapje. Grootmoe zei, dat alle menschen, die God lief hadden, vroolijk moesten zijn.

Nu zat ze voor 't raam te breien. Poes zat op de vensterbank bij haar. Die spon van stil genoegen. 't Was zoo lekker in 't zonnetje!

[pagina 56]
[p. 56]


illustratie

Poesen houden ook van zonnewarmte, net als oude menschen.

En de kanarie, die in zijn kooitje ook voor 't raam zat, zong. Die was ook altijd vroolijk!

Grootmoe dacht aan Evert en ze glimlachte. Haar oogen achter de brilleglazen lachten mee. Ze zou dien deugniet vandaag eens beetnemen. 't Werd tijd. Hij had het haar nu al drie keer gedaan.

Gisteravond ook weer. Grootmoe had zitten lezen in haar grooten Staten-Bijbel. Dat was zoo'n mooi boek! Als je dien opensloeg, róók je al, dat hij heel oud was. De bladen waren geel van ouderdom. En

[pagina 57]
[p. 57]

er stonden zulke mooie platen in. Van Adam en Eva toen ze vluchtten uit het paradijs en van Abraham en David en van den Heere Jezus heel veel.

En achterin was iets geschreven. Sommige letters waren heel bleek geworden, maar toch nog wel te lezen.

Daar stond ook: ‘5 Januari 1848: Heden geboren onze dogter Janna tot Borger.’ Dat was grootmoe zelf en dat had haar vader nog geschreven. Dat ‘tot’ beteekende ‘te’ zei grootmoe. Zoo spraken de menschen vroeger.

Grootmoeder had zitten lezen en toen 't zonnetje zoo lekker scheen, was haar hoofd met de witte muts gaan knikkebollen en was ze zachtjes ingedommeld. Poes had ook geslapen.

Toen was Evert voor 't raam gekomen. Hij moest haar eten brengen in een witte schaal. Dat kookte moeder meteen mee, omdat grootmoe maar alleen was. Hij ging altijd buiten om.

Hij had die slaapster al gezien. Heel zacht was hij naar binnen geslopen, had de schaal op tafel gezet en was even zacht weer weggegaan.

Grootmoe had niets gemerkt. Alleen poes had even één oog open gedaan en Pietje had ook gekeken, met zijn kopje schuin.

Toen was Evert buiten weer voor 't raam gekomen en plotseling had hij zoo hard op de ruit ge-

[pagina 58]
[p. 58]


illustratie

bonsd, dat poes verschrikt met een grooten sprong eerst op grootmoe's schoot en toen onder de tafel was gewipt. Daar bleef ze zitten brommen van kwaadheid. En Piet, die vroolijke Piet, had heen en weer gefladderd in zijn kooitje.

Toen was grootmoe ook wakker geworden en had Evert gezien. Hij wees met een lachend gezicht naar de tafel. Daar zag grootmoe de schaal. Ze had haar vuist geschud en een heel boos gezicht getrokken en geroepen: ‘Jou deugniet! Heb je 't oude mensch al weer beetgenomen? Pas op, ik zal je, hoor!’

[pagina 59]
[p. 59]

Maar haar oogen, die goede, oude oogen, hadden gelachen achter de brilleglazen.

Nu zou Evert weer gauw komen. Het liep tegen zes uur en 's Zaterdags kwam het eten altijd vroeg.

Nu zou ze hèm eens beetnemen.

Ze had den bezem klaar gezet bij de deur en ze zou goed opletten.

Als ze hem het raam voorbij zag gaan, zou ze achter de deur gaan staan en als die openging, zou ze ineens een stap naar voren doen en met den bezem vooruit stooten. ‘Boeh!’ zou ze roepen. Dan zou die deugniet ook eens schrikken, zie je!

Niet hard zou ze roepen! En met den bezem zou ze heel hóóg stooten; ze mocht hem eens raken....

Grootmoe's oogen lachten ondeugend. Ze praatte hardop: ‘Ja, ja, dat zullen wij nu eens winnen, hè, poes? Jij bent ook zoo geschrokken, hè? Maar nu zùllen we hem, hoor! Maar goed uitkijken, of je hem ziet!’

Grootmoe keek nog eens naar de klok, die groote klok met de zware koperen gewichten.

Zes uur al! Nu moest hij.... wacht, daar ging wat voor 't raam langs.

Haastig stond ze op en legde haar breiwerk in den stoel. Vlug trippelde ze naar de deur, nam den bezem en nu stond ze klaar voor den uitval.

Opgepast nu! Ze had zich toch niet vergist? Op 't zelfde oogenblik werd er geklopt, maar grootmoe, die een beetje doof was, hoorde dat niet.

[pagina 60]
[p. 60]


illustratie

Toen ging de deur zachtjes open....

‘Boeh!’ riep grootmoe en ze sprong vooruit. Met haar bezem stootte ze in het donkere portaaltje. Tegelijk voelde ze, dat ze iets raakte ook.

Er klonk een benauwde schreeuw, een gestommel .... en toen kwam uit het donker een groote man

[pagina 61]
[p. 61]

naar voren wankelen, met een bakje op zijn rug. Hij hield zich vast aan de deurpost, hij was bleek en zijn oogen keken wild het kamertje rond. Zoo was hij geschrokken!

Hij kon eerst niets zeggen. Verbaasd keek hij naar het oude vrouwtje, met dien bezem in de hand en grootmoe keek met groote oogen naar den man.

Zoo stonden ze een poosje, zonder te praten.

Toen stotterde hij:

‘O, pardon! Ik wou,.... ik dacht....’

Daar kreeg grootmoeder ook haar spraak terug. Ze was zelf nog erger geschrokken dan de man.

Ze pakte hem bij den arm en trok hem mee naar haar ouden kraakstoel. ‘Och, mijn stumper,’ riep ze, dàt wist ik ook niet, dat jíj daar was. Mijn arme stumper, dat wist ik niet, werkelijk waar niet, maar....,’ en haar gezicht werd heel ernstig, ‘niet vloeken hoor! Dat mag niet, dat weet je toch wel? Och, och, och, hier...., drink dat maar gauw leeg, hoor!’ Ze gaf den man een groot glas melk.

‘Och, och, dat ik jou nou zoo moest laten schrikken, hè? Hè, hè, de schrik zit me zelf ook in de beenen, ik tril er nog van.’

‘Ik heb niet gevloekt, vrouw Mast!’ zei de man.

Maar grootmoe hoorde 't niet eens. In haar verbijstering trapte ze poes op haar staart en ze merkte 't niet eerder, dan toen het beest haar in het been krabde.

[pagina 62]
[p. 62]

Toen sprong ze op.

‘Och, och, trap ik jou nou ook nog? Arme Mies....’

Poes vluchtte onder de kachel. Haar staart slingerde boos heen en weer.

‘'t Was voor Evert zie je,’ zei grootmoe. ‘Die jongen....’

Toen moest ze ineens lachen om 't gekke van 't geval.

De man slurpte van zijn melk en lachte ook, maar niet zoo hartelijk.

Grootmoe keerde zich om en.... daar stond Evert op den drempel.

Hij was vlak achter den man aangekomen. Die liep met negotie en kwam wel eens vaker bij grootmoe.

Evert had alles gehoord en gezien. Eerst was hij ook geschrokken, maar nu schaterde hij 't uit.

‘Daar is de deugniet,’ zei grootmoe. ‘Voor dien was 't bestemd!’

Ze kocht vijf vellen schuurpapier en een potlood van den man en toen hij wegging, kreeg hij nog een dikke boterham mee op reis.

Grootmoe bleef met Evert alleen. Ze lachten nog eens samen. Grootmoe trok Evert aan zijn ooren en zei: ‘Hier, deugniet! Dat is je straf!’

Ze gaf hem het potlood. Maar nu niet weer iemand laten schrikken, hoor! Dat is te gevaarlijk. Dat zie

[pagina 63]
[p. 63]

je nou. Wat was die man kwaad! Hij vloekte!’

‘Wel neen, grootmoe,’ riep Evert. ‘Hij vloekte niet! Hij zei: Pardon!’

Grootmoe keek hem aan, zonder te begrijpen.

‘Nou, dat is toch vloeken,’ zei ze.

‘Wel neen, grootmoe! Dat beteekent: Neem me niet kwalijk,’ riep Evert. ‘Dat hebben we pas op school gehad.’

‘Zoo, zoo....,’ zei grootmoe nadenkend, ‘ja ja...., die vreemde woorden tegenwoordig! Daar weet zoo'n oud mensch niets van. Maar 'k ben toch blij, dat hij niet gevloekt heeft. Hij leert die rare woorden zeker in de stad.’

‘En dit is voor 't potlood,’ zei Evert. Hij zoende 't oude vrouwtje op haar rimpelige wang.

‘Malle jongen,’ zei ze. ‘Nu maar gauw naar huis.’

Evert rende weg.

Thuis vertelde hij het dadelijk en ze lachten allemaal.

Vader was juist thuisgekomen. Hij liet zich zwaar in zijn stoel neervallen. Hij had een moeilijken dag gehad.

Na 't danken ruimde moeder de tafel af. Zus mocht nog even paardjerijden op vaders knie, want daar was vader nooit te moe voor. Evert ging zitten teekenen voor 't raam met zijn nieuwe potlood.

Zus werd al gauw slaperig. Ze vlijde zich lekker tegen vader aan; haar oogjes vielen toe.

[pagina 64]
[p. 64]

‘Moeder,’ riep va. ‘Zus gaat in bed paardje-rijden.’



illustratie

Ineens zat zus rechtop. Ze stak haar vingertje omhoog. ‘Sst,’ zei ze, ‘Sst!’

‘Wat is er?’ vroeg va. ‘Hoor je wat?’

‘We krijgen slecht weer,’ zei zus met een ernstig gezichtje.

‘Waarom zus?’

‘Mijn been doet pijn,’ zei zus.

Vader en moeder keken verwonderd, maar Evert schaterde: ‘O, va, dat zegt ze wel eens vaker! Dat heeft ze van grootmoe afgeluisterd. Die zegt het ook altijd, als ze rheumatiek in haar been heeft.’

Toen lachten ze weer allemaal. Maar zus zei half huilend: ‘En mijn been doet tòch pijn!’

‘Dat is de slaap,’ zei moeder. ‘Kom maar, zus!’

‘Dat is de tweede keer vandaag, dat grootmoe ons laat lachen,’ zei Evert.

‘Ja, die grootmoe,’ zei va. En aan den toon van zijn stem kon je hooren, hoeveel hij van haar hield.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken