Nog eenmaal keek hij het kamertje rond. Toen viel zijn oog op een trommel, die zó maar, open en bloot, in een donkere hoek op de vloer stond.
'Ha,' dacht hij, 'dáár hebben we de schat!'....
Zijn handen beefden, toen hij die trommel greep. Hij gunde zich geen tijd meer, om die open te maken. Er zat iets zwaars in, dat voelde hij wel. Dat kon niet anders zijn dan het geld, waar de mensen van spraken. En haastig maakte hij, dat hij wegkwam, met die trommel onder zijn arm. Nog juist op tijd verdween hij tussen de struiken.
Toen was het nog een hele toer om thuis te komen, zonder dat iemand hem zag. Maar het lukte hem toch, want hij woonde niet ver van het bos.
Hij deed de luiken voor de ramen en de deur op slot. En zijn hart bonsde, toen hij de gestolen trommel op tafel zette. Want nu kwam het!.... Nu ging hij de schat bekijken!....
Wat zou hij zien?.... Zilver en goud?.... Of alleen maar guldens en rijksdaalders?.... Duizend gulden of nog meer?....
'Kràk,' zei de trommel. Toen sprong het deksel open. En wat zag Gijs?.... Wát zag hij daar, jongens?....
Een boek! Niets dan een boek. Een boek met een oude leren band en vergeelde bladen. Een bijbel was het, met mooie platen.
Maar Gijs keek niet naar de platen en hij las