Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het zwaard, de zee en het valse hart (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het zwaard, de zee en het valse hart
Afbeelding van Het zwaard, de zee en het valse hartToon afbeelding van titelpagina van Het zwaard, de zee en het valse hart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

ebook (3.60 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het zwaard, de zee en het valse hart

(1966)–Theun de Vries–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 10]
[p. 10]

2



illustratie

Onze hertogen besloten te wachten tot onze komst zou worden opgemerkt en anders zelf boodschappers te sturen naar het Britse Lundunwike, dat dieper landinwaarts lag en waar koning Vortigern een zaal bezat die hij nu en dan bewoonde; want hij vertoefde om de beurt in al zijn nederzettingen die zij steden noemen. Wij waren doende een kamp in te richten toen er een boot kwam met een zestal mannen. Ze droegen andere kleren dan wij, maar wat ons het meest verbaasde en sommigen ook aan het lachen bracht was de stok of standaard die zij op de plecht voerden en waaraan zij een rechthoekige lap linnen bevestigd hadden: op dat linnen was een groene gevleugelde slang geschilderd die zich leek te kronkelen bij het wapperen van het doek in de wind.

Onze oudsten zeiden: ‘Dat moeten koningsboden zijn, zij hebben juist als het krijgsvolk altijd dit soort baanders en vanen bij zich waarmee zij eerbied proberen af te dwingen.’ Hun voorzegging kwam uit: de zes mannen met de gevleugelde slang, van wie één een tolk bleek die onze taal kende, lieten weten dat zij gezonden waren om ons namens de oudste der Britse koningen

[pagina 11]
[p. 11]

welkom te heten en ons naar het verblijf te brengen dat ons door hun meester was toegewezen. Wij verbaasden ons omdat zij onze aankomst toch gemerkt hadden; het was ons duidelijk dat zij langs hun kusten en aan hun riviermonden verspieders hadden die onze aandacht waren ontsnapt.

De boden loodsten ons tussen ondiepten en zandplaten naar een groot bebost eiland in de uitwatering van de Tamesa dat zij Thanet noemden. Wij bemerkten al van ver met enige boze verbazing dat er zich mensen bevonden, er kronkelde rook; en toen wij de baai van het eiland inliepen, een wijde kom met glooiende zandoevers, zagen wij boten op het strand die nauwelijks van de onze verschilden. Er kwamen tientallen mannen kijken bij onze landing; zij zagen er niet Brits uit. Het bleken Jutten te zijn uit de Grote Bocht; zij waren al enkele weken op het eiland, hun hutten lagen in een grote kring. Hun leidsman noemde zich Byrge en een koningszoon; hij was groot en zijn blond haar leek wit in de zon en hij had lange voeten, maar hij was vooral jong zodat hij bijna een zoon had kunnen zijn van Hengist of Horsa.

Ik zag dat de aanwezigheid van deze Jutten en mededingers onze hertogen slecht beviel, maar zij hielden hun gezicht in de goede plooi en wisselden de handslag met deze voorgangers. De Britten met de groene baander die ons uit de Ebbestroom geloodst hadden, zeiden nog namens hun koning dat deze zijn nieuwe bondgenoten in vrede en goed overleg met elkaar hoopte te zien leven. Wij zouden goed verzorgd worden met eten en drinken en konden onderkomens op het eiland Thanet bouwen

[pagina 12]
[p. 12]

naar eigen inzicht en landzede. Na die woorden vertrokken zij met haastige spoed.

Wij konden met de Jutten van het begin af redelijk goed spreken. Hengist en Horsa onderhielden zich met Byrge en een oud man die Hrod genoemd werd en die een priester was. Wij hadden geen priester meegenomen, hetgeen onze hoofdlingen scheen te spijten, maar wij hadden een zanger bij ons, Skene met het kale hoofd, die bij nood als priester kon optreden. Des avonds hoorde ik Hengist tegen Horsa zeggen: ‘Deze Hrod heeft mij er aan herinnerd dat wij de zee een dankgave verschuldigd zijn. Ons eigen volk is er te goed voor; maar ik wil wachten tot wij op een krijgstocht vreemdelingen buit maken; die zak ossebloed die wij in zee geleegd hebben is niet voldoende.’

Wij woonden met de Jutten op het eiland en bouwden onderkomens van leemgrond en boomstammen die er beide in overvloed waren te vinden. Wij gingen bij tijden gezamenlijk jagen en strikken zetten en op de visvangst, gedierte was er volop. De Jutten zeiden dat zij na de oproep van koning Vortigern langs onze kusten waren gevaren en dat zich vele Angelen onderweg bij hen hadden aangesloten. De Angelen waren doorgeroeid; van dezen hadden zij vernomen dat er al eerder een groot aantal kielen uit de Bocht was vertrokken met Saksen die van de Albis kwamen. Men had beide stammen uit het oog verloren; ongetwijfeld waren zij neergestreken aan hogere kusten.

Wij vroegen de Jutten wie de vijanden waren tegen wie koning Vortigern ons dacht te gebruiken, maar het was ook hun vrij

[pagina 13]
[p. 13]

duister. Wel wisten zij dat er oproerige en krijgshaftige stammen woonden in het noorden en het afgelegen westen die van oudsher invallen in Brittannië gedaan hadden; tegen hen was al lange tijden voordien een muur gebouwd dwars door het hele land, maar niet door de Britten; dat was het werk geweest van het volk van Rome dat hier vroeger gezeteld en geregeerd had. Wij hadden van deze Romeinen gehoord; zij moesten geduchte veroveraars geweest zijn, want onze eigen koophandelaars, die de grote rivieren ver tot in Rijnfranken plachten op te varen, hadden overal Romeinse nederzettingen, vaatwerk en muntgeld aangetroffen, en van het laatste zelfs mee naar huis gebracht. Wij hadden bovendien geleerd naar hun voorbeeld wapens en sieraden te smeden, maar hun naam was ons gehaat en wij vernamen met ergernis dat zij zich destijds ook al op het eiland van de Britten genesteld hadden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken