Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het zwaard, de zee en het valse hart (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het zwaard, de zee en het valse hart
Afbeelding van Het zwaard, de zee en het valse hartToon afbeelding van titelpagina van Het zwaard, de zee en het valse hart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

ebook (3.60 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het zwaard, de zee en het valse hart

(1966)–Theun de Vries–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 24]
[p. 24]

5



illustratie

Wij hadden gidsen van de koning gekregen die ons noordwaarts zouden leiden. Wij begonnen de Tamesa op te varen; er lagen aan beide zijden nog meer nederzettingen, meest tegen de heuvels. Vee graasde, uit smidse en kokerijen steeg rook van vuren alsof eeuwige vrede deze groene hellingen en geboomten beschoren was. Rondom alle nederzettingen was ploegland, afgeoogst en al weer opnieuw besteld. Ik voelde de steek van de naijver als ik zag hoeveel goede bouwgrond deze Britten onder zich hadden en hoe ruim zij leefden op die uitgebreide hoeven, want men kon aan het voorkomen en de kledij van de verre mensen zien dat zij niet met krapte hadden te kampen, niet wat de grond noch wat hun levenswijze betrof.

Wij gingen na uren varen aan land en Heten onze schepen onder bewaking achter, nadat wij door het lot hadden aangewezen wie de bewakers zouden zijn (zij morden, maar schikten zich). Wij volgden nu te voet en bepakt het dal van een tweede rivier; de gidsen hadden er een vreemde lange naam voor, maar wij noemden haar de Kinnebakstroom omdat wij de lange kakebenen van een rund bij de eerste voorde vonden.

[pagina 25]
[p. 25]

Wij kwamen op een vaste kalkgrijze weg, zonder missen weer Romeinse aanleg. Hier en daar waren er gaten ingeslagen die niemand hersteld had, regenwater had de holten uitgediept; wij konden het inwendige maaksel van de heerbaan zien, balken en steengruis, door een diepe laag staande bakstenen bevestigd. Het maakte indruk op velen van ons wat dit vreemde oude volk had vermocht om zijn legers te verplaatsen, en ook ik was vol onbehaaglijke bewondering. Skene lachte onaangenaam; ‘Ja, mannen, kijk goed, zo vernuftig waren zij: ze namen de Christenleer aan, en het was gedaan met hun macht!’ Horsa die van de onzen het onverschilligst was in zaken van goden en erediensten gromde dit keer erkentelijk tegen de zanger.

De Romeinse weg liep met de rivier vrijwel recht noordwaarts. De heuvels werden kalkig en grillig, wij trokken in de motregen over eindeloze heidevelden, die uitgebloeid onder de blauwe mantel van de kou lagen. Af en toe hadden wij de beschutting van een naald- of beukenbosje, maar wij gunden ons weinig rust. Er lagen nog steeds nederzettingen in de kleine dalen of in de kom van de rivier, maar mensen zagen wij niet. Zij waren bij onze nadering blijkbaar met hun vee weggevlucht in de heuvels. Het stemde ons wrevelig dat zij ons voor invallers hielden. Wij liepen een keer door een van die nederzettingen dicht aan de heerbaan die zeker aan een rijkaard of inheemse adeling toebehoorde, zo groot was ze. Wij sprongen met gemak over de aarden wal die gordelsgewijs om de plek liep. Wij waren verbaasd over de gladde vloeren van de woonzaal, sommige met klein,

[pagina 26]
[p. 26]

bont gesteente ingelegd, bloemen, vogels en vissen. Alles was gevoegd met de strakste, klaarste lijn; de bouwers hadden ongetwijfeld over vernuftig gereedschap beschikt. Er stonden stoelen van goud (later begreep ik dat het geverfd hout was en niet meer), de bedden waren gedekt met warm weefsel, en rondom de haarden bevond zich een veelheid van aardewerk. Wij werden zo korzelig om al die zinneloze buitensporigheid dat wij overal op spuwden en waterden. Byrge was de eerste die kommen, vazen en lampen stuk begon te trappen, waarna wij alles vernielden wat los en vast was. Onze gidsen zeiden niets; ze keken bleek en verlamd toe bij onze handtastelijke verachting jegens al wat ons Romeins leek.

Wij rukten op. Toen wij een lange, hoge heuvelrug waren overgetrokken zagen wij aan onze voeten een stad liggen; de Kinnebakstroom liep er doorheen en bochtte daarna westwaarts af. De gidsen vertelden ons in de gebroken taal waarmee zij zich bij ons verstaanbaar trachtten te maken dat wij voor de stad Verulam stonden die het graf bevatte van een Britse heilige; ook had koning Vortigern er een van zijn hofzalen.

Byrge betoogde meteen op hoge toon dat wij de stad Verulam dienden in te trekken en te plunderen, althans leeftocht buit te maken voor het vervolg van de tocht, maar een van de gidsen overwon zijn schroom en bezwoer ons deze stad met rust te laten: de heilige die hier een bedevaartplaats had zou elk geweld op ons wreken, ofwel de god zou zich wreken voor hem. Wij konden het meeste wat hij zei maar half verstaan, maar wij begrepen

[pagina 27]
[p. 27]

de strekking. Onze hoofdlingen lachten om de geraakte gids: de heilige kon hun met zijn graf en zijn god gestolen worden, zo zeiden ze, ze wisten niet eens wat men onder een heilige verstaan moest; maar Verulam was een stad van de koning en derhalve te ontzien.

Wij trokken de stad voorbij langs de al bouwvalliger heerbaan. De regen had opgehouden. Overdag scheen er een dunne zon. De beukenbossen werden dieper en machtiger, er moesten bomen bij zijn van honderden jaren; zij vlamden bruin en geel en ziekelijk rood. Velen van ons hadden het niet op de zwijgende schaduwdiepten van de bossen, maar wij stroopten ijverig de randen af om wild en op het vrije veld schoten wij reigers neer in de vlucht. Wij begonnen ons juist af te vragen waar onze bondgenoten bleven, de Angelen en de Saksen, toen zij na een etmaal of wat werkelijk uit het oosten tussen de heidebulten opdoken. Zij van hun kant herkenden ons, er volgde groot geschreeuw en welkomstvreugde van over en weer. Wij namen die dag lange rust in de heuvels en dronken met de nieuwe vrienden, tot van de voorraad mede die wij uit Lundunwike hadden meegekregen en waarop wij tot dan toe zuinig waren geweest, geen drop meer over was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken