Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het zwaard, de zee en het valse hart (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het zwaard, de zee en het valse hart
Afbeelding van Het zwaard, de zee en het valse hartToon afbeelding van titelpagina van Het zwaard, de zee en het valse hart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

ebook (3.60 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het zwaard, de zee en het valse hart

(1966)–Theun de Vries–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 28]
[p. 28]

6



illustratie

Wij waren nu met zeshonderd man en kwamen onszelf onoverwinnelijk voor, terwijl wij voortrukten door dat bonte, schrale herfstweer, legerend, jagend, etend. Wij dorsten ook de bossen verder binnendringen, Skene zong jachtliederen die al het klein vogelgebroed opjoegen, en wij gingen beurtelings op buit uit. Drinkwater vonden wij volop; de bossen dropen van sprengen. Wat wij misten was goed gerstebier; wij zouden onze schade later moeten inhalen. Boven ons hoofd aasden al meer roofvogels, buizerds en adelaren op het afval dat wij lieten liggen; Skene beweerde dat het aanmoedigende tekens waren van de zijde der goden.

Op een dag toen ik met mijn makkers op jacht was in een eikenbos dreven wij een ever op. Het beest ontsnapte naar het open veld waar onze makkers lagen en luizen knipten in de zonneschijn. Zij hadden het beest snel in het oog gevat, een deel van hen kwam in schreeuwende beweging. Het zwijn keerde zich om en rende naar een lage diepte in het heideveld. Er woekerden riet en teenhout om een langgestrekte plek, grijsgrauw naar het leek van dorre mossen. Degenen van ons die de ever vervolgden

[pagina 29]
[p. 29]

bleven onverhoeds staan. Het varken verdween tussen riet en rijshout alsof de aarde het verslonden had. Daarna dook het nog eens op, krijste verwilderd en werd voorgoed verzwolgen. Wat wij voor dood mos hadden aangezien deinde en rimpelde traag, het was levende aarde die zich vadzig sloot boven haar buit.

‘Drijfzand!’ zei een van de Saksen naast mij. Iedereen sprak er van wat voor meesterlijke valstrik de doodse en stille aarde hier zelf gespannen had; een ware poort naar de onderwereld. Als om ons daadwerkelijk te bewijzen hoe goedgunstig zij ons waren hadden de goden de ever gestuurd. Hun goedgunstigheid hield aan: wij waren de volgende morgen nauwelijks opgebroken of wij zagen degenen tegen wie koning Vortigern onze bijstand had ingeroepen.

Het was in een dal met boomgroepjes, spichtige berken, zwarte wekholder en wilde hazelaar dat onze voorhoede het teken gaf om te duiken. Vanachter de heuvelkam keken wij neer op veertig, vijftig mensengedaanten, ver weg in het spikkelbonte landschap. Zij leken naakt, of anders droegen zij blonde pelzen. De hertogen stuurden onze scherpste verspieders vooruit. Toen zij na enkele uren terug kwamen kruipen vernamen wij dat de mannen die wij ver weg waarnamen werkelijk op een lendendracht van dierenvel na naakt liepen en hun gezichten afschuwelijk met leem en ruwe verven besmeurd hadden. Kennelijk waren zij gewoon daarmee schrik en ontsteltenis te verspreiden onder de Britten; het naakdopen zou daar ook wel bij horen. Zij waren bezig geweest in met stenen belegde kuilen brokken

[pagina 30]
[p. 30]

vlees te begraven die zij vooraf in huiden wikkelden. ‘Wegbereiders dus!’ zei Hengist. ‘Zij maken voorraad voor hen die volgen.’

De kleine bende plantte na haar werk een geschilde berkestam in de grond als herkenningsteken en vervolgde haar weg in onze richting. Wij hadden weinig werk met de overrompeling. Ik heb zelden menselijke wezens zo verbijsterd en woedend gezien als deze blootlijven, toen wij hen omsingelden. Wij waren bij hen voor ze hun speren konden smijten. Wij bonden hen met slingers van maretakken aan de bomen en gooiden hun wapens op een hoop. De speren waren van vuursteen, maar de messen van ijzer, het handvat van onbekend hertshoorn, goed om te verdobbelen. Hun toegetakelde gezichten maakten op ons noch op de Angelsaksen enige indruk. Skene liep tussen de gevangenen op en af, wette op het eelt van zijn handpalm een grote tweesnijdende dolk en lachte. ‘Op Britten hadden jullie gerekend, schendige rekels. Kijk dan goed naar ons - wij zijn van harder makelij! De oude goden zullen lachen en hun lippen aflikken als we jullie krengen op de heuvel laten liggen!’

De beschilderde kerels lieten hun ogen door hun kassen rollen bij het slachtgebaar van de zanger, daarna krijsten zij iets in hun taal met de lange woorden; toen wij om hen heen kwamen staan om hen te bespotten huilde een van hen breindol als een hond tegen de maan. Hengist zei: ‘Ik heb Ran een offer beloofd voor onze behouden zeevaart naar Brittannië zodra ik mijn eerste gevangenen buit maakte, ik houd mij aan die gelofte!’ Byrge meende dat wij

[pagina 31]
[p. 31]

er beter aan deden op te rukken en de hoofdmacht van de Pikten op te sporen, maar de hoofden van de Angelsaksen, Brede en Sigulf, waren voor Hengists offerplan. Het zou bovendien onzinnig zijn de gevangenen mee te slepen. Ik wist niet wat ik denken moest, maar Hengists oordeel bleef voor mij het onweerlegbare. Tenslotte beslisten wij door stemming; het eindigde zoals te voorzien was met de offering van de gevangenen op de heuveltop, bij zonsondergang, rood in de hemel en rood op aarde. Wij dansten en zongen tot het vallen van de nacht als een oordeel. De volgende morgen bemerkten wij dat onze gidsen verdwenen waren. Zij moesten 's nachts of wie weet al bij het zien van de Pikten zijn uitgeknepen. Wij misten hen nauwelijks; wij hadden de Romeinse heerbaan als stomme onvermoeibare wegwijzer.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken