Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het zwaard, de zee en het valse hart (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het zwaard, de zee en het valse hart
Afbeelding van Het zwaard, de zee en het valse hartToon afbeelding van titelpagina van Het zwaard, de zee en het valse hart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

ebook (3.60 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het zwaard, de zee en het valse hart

(1966)–Theun de Vries–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 60]
[p. 60]

15



illustratie

De komst van zoveel nieuw volk op Britse bodem, op het eiland Thanet en in het versterkte Oxhem was weken aaneen een reden tot vreugde bij de onzen. Wij waren machtiger dan voorheen en het zelfvertrouwen bij ons Friezen was schromelijk. Er verstreek maar weinig tijd of vooral de mannen gingen op verkenning uit, de hertogszonen Aesko en Okta voorop, en bij hen voegde zich een derde hoofdling die ik tijdens de overtocht pas voor het eerst had opgemerkt. Het was Ebissa, een van Horsa's bastaarden, nu door zijn vader herkend en goed verwelkomd en vandaar door ieder met heusheid behandeld. Ik verwonderde mij omdat de pas gekomenen alles wat zij aantroffen als het hunne beschouwden, zelfs waar zij van Britse zeden, de oude Romeinse wegen en de aanblik van steden als Kantelberg en Lundunwike verbluft stonden.

Hengist leefde met de zijnen in Oxhem, ik zag zijn forse vrouw opbloeien na de hereniging; maar mijn ogen gingen vaker op zoek naar de dunne, rechte meisjesgedaante die mij met haar aanraking en nachtelijke kussen een duurzaam merk in het vlees geprangd had. Tijdens de overtocht was ik bij haar in het schip

[pagina 61]
[p. 61]

geweest, ik had voor haar bijna de zee vergeten, maar zij had het vermeden mij aan te zien; ik kende nog altijd niet de kleur van haar ogen. Een keer in Oxhem was ik ziek naar een herontmoeting, maar Reonix gleed door de stugge sala van het nieuwe hertogsverblijf als een bundel ijle zonnestralen, een glans en een raadsel. Ik zag haar maar ik was nooit een ogenblik met haar alleen, en dan: wie houdt een bundel zonneglans vast?

Er was veel werk te doen; wij kapten hout in het bos en sleepten het naar de nederzetting; wij breidden de hofzaal uit met nieuwe hutten, schansen en opslagkamers. Rondom Oxhem schoot het graan op dat in het voorjaar was gezaaid. Wij hadden wat vee en begonnen daarmee te fokken. Wij bakten, brouwden, slachtten. De eerste kinderen, nog in het oude land verwekt, werden geboren in het nieuwe; huwelijken werden gesloten. Wij hadden nu behalve Skene met de snorren een gewijd priester bij ons die Ulbran Ulensneb heette, want zijn neus was dun en krom gespitst als bij een uil en hij hield ook als een uil zijn éne oog dikwijls dicht. Hij verstond het zo goed als de Jutten-Hrod de voortekens te duiden. Tussen al die mannen en vrouwen die de zomerse uittocht en de vestiging op het Britteneiland genoten als een dagelijks feest was ik de somber-verbijsterde, want ik wachtte tevergeefs dat Reonix mij eindelijk te verstaan zou geven dat zij nog wist wie ik was en mij beduiden waar ik haar opnieuw ontmoeten kon. Ik zocht soms het gezelschap van Ulbran Ulensneb in de waan dat bij een geneesmiddel voor mij zou hebben, een belezing tegen mijn zwartgalligheid. Hij bleek een gesloten man

[pagina 62]
[p. 62]

met eigen gedachtengangen; wij zaten meest hele tijden bij elkaar zonder dat een van beiden iets zei. Ik durfde niet meer dan toespelingen te maken op mijn bezoeking, en hij giste mijn toestand merkbaar slecht of wilde niets weten.

Reonix zelf scheen mij te willen troosten. Het was oogsttijd geweest, wij hadden gezicht en gezweet en op de dorsvloer gestaan. De nachten van Brittannië waren heet, of misschien zat de warmte mij ook alleen maar in de leden: ik sliep na het binnenbrengen van het graan des nachts buiten in het stro dat wij hadden opgetast voor de winterbedden. Het was een witte nacht als destijds, en als destijds gleed zij naar mij toe met de lichtheid van een schaduw om zich over mij te ontfermen; want ik kan het niet anders noemen na al mijn weken van lijden en lijdzaamheid. Zij had mij dus hervonden - Reonix, droomgelijk, spookgelijk, doodstil ondanks de tuimel van haar tengere en bezeten omarming. Ik was gelukkig en loodzwaar van angst: ‘Ik ken je immers, Reonix, zeg iets tegen mij!’ Het leek of er een lachje door haar hele lichaam ging; wat zij mij aan liefde deed had tegelijk de spot van de sterkere; ik was verrukt en vernederd. Ik zei nog eens: ‘Noem één keer mijn naam!’ maar Reonix zweeg hardnekkig en verbrak onze hachelijke blijdschap even onverhoeds als zij was gekomen - een bij die zich met alle kracht van haar begeren aan een bloemknop vasthecht, eet en drinkt, en blind verder suist.

Ik dacht dat ik getroost had moeten zijn, ik was het niet. Ik was ongelukkiger bij de ontdekking dat het dunne gulzige kind van

[pagina 63]
[p. 63]

mijn hertog andere jonge mannen begunstigde naast mij - velen. Ik was er bang voor geweest; mijn vrees bleek gegrond nu ik 's nachts vaker buiten bleef, wachtend en hopend op de omarming die met mijn lot en voorbeschiktzijn vervlochten bleef als het bewegend geheim. De nacht scheen elke keer vol van Reonix, zelfs als ik haar niet zag verschijnen. Wanneer ze werkelijk opdook buiten wal en heiningen van Oxhem, waarschuwde mij mijn tastzin als was ik een velddier: de onvolkomen duisternis werd doorstraald met de vrouwelijke warmte en geheimzinnigheid van de hertogsdochter die het mannelijke aantrok en vond, mij of een mededinger, jonge verdwaasde paren in de zomernacht. Ik besefte dat het zonder voorkeur was wat Reonix dreef. Zoals ik begreep dat zij mij destijds in het Friese geboorteland nooit had gekend of hier in Brittannië herkend: de bij kent en herkent de bloemen niet, zij slorpt alleen de honigzeem weg, vastgezogen aan haar buit, om beschonken en met duizelingwekkend hernieuwde kracht op te stijgen naar de volgende bloem.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken