Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het zwaard, de zee en het valse hart (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het zwaard, de zee en het valse hart
Afbeelding van Het zwaard, de zee en het valse hartToon afbeelding van titelpagina van Het zwaard, de zee en het valse hart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

ebook (3.60 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het zwaard, de zee en het valse hart

(1966)–Theun de Vries–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 77]
[p. 77]

19



illustratie

Koning Rankgonus had de slag om zijn rijk tegen de Friese hertogen niet gewaagd. Hij verdween heimelijk uit zijn hoofdstad Kantelberg en uit zijn gebied met de langglooiende heuvels en diepe rode bossen - men zei naar het land aan de overzij van de zee-engte tussen het Britse en het vaste land dat soms Gallia en soms Armorica genoemd werd. Wij hadden gehoord dat de Romeinen er nog heer en meester waren, zij het dat ze gedurig met opstand hadden te kampen. Wij hoorden verder - Lundunwike was een nest van geruchten en de meeste waren nog waar - dat al vele Romeinsgezinde Britse adelingen daarheen uitgeweken waren; zij hielden niet van Vortigern en diens hang naar het volstrekte koningschap, zij hadden macht en gebied en inkomsten het liefst onderling willen delen.

Vortigern had ons nooit ronduit gezegd dat hij deze binnenlandse mededingers en zelfs tegenstanders minstens zo vreesde als de blote, beschilderde Pikten. Nu wisten wij ook waarom hij ons het eiland Thanet in de mond van de Tamesa had aangewezen als verblijf en waarom bij wilde dat wij er een bestendig sterk legerkamp onderhielden: hij was bang dat de stadhouder van

[pagina 78]
[p. 78]

Rome op het vasteland en de uitgeweken Britse hoofdlingen gemene zaak zouden maken om hem met macht van schepen en krijgsvolk te overvallen en een eind te maken aan zijn bewind.

Ik bleef met mijn mannen de bewaking vormen rondom Reonix. Het bestaan in de stad met straatplavuizen en gladde muren van steen en de bont ingelegde vloeren en vergulde stoelen en de rond geslepen bekkens waarin voor het koningspaar en hun gevolg warm water werd gegoten en waarin zij zich zelfs met groot behagen wasten, het vreemde voedsel, de vreemde kledij en de vreemde taal, ja de ondoorgrondelijke beleefdheden in het gedrag van de Britse heren en vrouwen in de burcht van Vortigern bevielen de meesten van ons slecht. Wij waren blij als wij bij tijd en wijle naar Oxhem mochten waar de harde boerse zeden heersten, het leven ruw en ongeschaafd was als de bank van boomstammen waarop men er zat en simpel als de gerstebrij en het braadvlees dat wij er aten...

In het jaar dat op de lauwe Britse winter volgde kwamen er veranderingen. Onze hertogen verlegden hun zetel van Oxhem naar Kantelberg, naar het voormalig koningshuis van de verdwenen Rankgonus. Ik had verwacht dat er gemor tegen zou rijzen toen hij Oxhem in handen liet van een bezetting en zich zelf binnen de muren van de verwijfdheid vestigde. Niemand morde, tenminste niet hoorbaar. Het moesten de vrouwen geweest zijn - vrouwe Blida voorop - die de omkeer hadden doorgedreven; vrouwen hangen naar het nieuwe en weelderige. Dat onze hertogen vroeger hadden gegromd tegen de verbaste-

[pagina 79]
[p. 79]

ring kwam er blijkbaar al niet meer op aan. Ik wierp de zaak op temidden van mijn mannen in Lundunwike. Zij waren het met mij eens dat onze aard niet toestond om ons ongebreideld met de Britten en hun levenswijze te vereenzelvigen, maar ik zag wel dat niet allen dit in oprechtheid verkondigden. De stad begon al sommigen in haar gemetselde doolhof te vangen, de mollige en slinkse wuftheden oefenden hun macht, zo goed als de omgang met het zwakker en zachtzinniger mensenslag ons besleep, om te zwijgen van de minnarijen die verscheidenen van ons onvermijdelijk hadden aangeknoopt.

Koning Vortigern bleef in hoge, toegeeflijke stemming en onze hertogen draalden niet er gebruik van te maken. Toen Hengist in de lente naar Lundunwike en de hofburcht ging om zijn dochter en schoonzoon te bezoeken was het al weer om Vortigern tot nieuwe gunsten te bewegen: daar waren de jonge hertogszonen, Vortigerns nieuwe zwagers, daar was ook Horsa's zoon Ebissa. Zij waren de koning met geestdrift toegedaan, zo zei Hengist, zij waren de betrouwbaarste bondgenoten die niets liever wilden dan het grote rijk te schutten dat Vortigern onder zich verenigd had. Had het geen zin ook hen voor de toekomst te binden door toewijzing van eigen land? Het was een goed beraamd betoog met duidelijke toespelingen op de onmogelijkheid van Vortigern om zijn gebied zelf met enig welslagen te verdedigen als de nood aan de man kwam.

Het antwoord van Vortigern was even sluw. De jonge hertogen waren hem lief, zo opperde hij, zoals alle bloedverwanten van

[pagina 80]
[p. 80]

Reonix. Hij wist niet beter te doen dan hun landerijen, bossen, jacht- en weiveld toe te kennen langs de grote noordelijke muur waarachter Pikten en Skoten huisden. De Friezen konden hun toewijding aan de Britse zaak en hun behagen in eigen gebied gelijk bevredigen door zich dáár te vestigen, als zij wilden met kind en kraai.

Wat er te Oxhem en meer nog te Kantelberg door onze leidsmannen over dit voorstel gesproken is weet ik niet, maar kort daarop hadden Okta en Ebissa een krijgsmacht gezameld, grotendeels van de laatstgekomenen, die bereid waren tot de tweede uittocht. Zij gingen niet, zoals wij destijds, noordwaarts over land. Zij prangden hun volk - want er waren vrouwen en kinderen bij - in een dozijn schepen en voeren met de ouderlijke zegen weg rond de oostkust van het Britteneiland.

Lange maanden later vernamen wij dat zij hun doel hadden bereikt. Zij hadden onderweg de gebieden aangedaan waar nu de Angelen en Saksen genesteld waren zoals wij in Rankgonus' rijk; zij hadden zelfs een deel van hen meegetroond en vervolgens de noordelijke eilanden overvallen langs de Skotische kust, kennelijk om schrik te zaaien onder dat onrustig volk alsook om zich te bevoorraden. Ik kon mij zonder veel moeite voorstellen hoe het zwaard en de zee hier hadden samengewerkt. Nu waren de onzen in ettelijke legerplaatsen langs de muur neergestreken en begonnen het gebied in bezit te nemen dat zo lang aan niemand dan goden en beesten had toebehoord en dat koning Vortigern de jonge hertogen geschonken had.

[pagina 81]
[p. 81]

Over Aesko, zijn oudste zoon, had Hengist niet tegen Vortigern gesproken, niets voor hem gevraagd: het was duidelijk dat hij hem bij zich hield met hetzelfde doel waartoe hij de bastaard van Horsa naar het hoge noorden had afgeschoven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken