Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het zwaard, de zee en het valse hart (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het zwaard, de zee en het valse hart
Afbeelding van Het zwaard, de zee en het valse hartToon afbeelding van titelpagina van Het zwaard, de zee en het valse hart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

ebook (3.60 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het zwaard, de zee en het valse hart

(1966)–Theun de Vries–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 106]
[p. 106]

25



illustratie

Er kwamen voor de tweede maal vele scheepsladingen Friezen op het eiland Thanet, een voltallig leger uitsluitend van mannen. Wij leefden schraal, want de meegebrachte voorraden slonken sneller dan zij werden aangevuld, het wild was gejaagd en gegeten, vis bleef ons voornaamste voedsel. Vrouwen en kinderen hadden het schamele bouwland besteld, maar er moesten een winter en een lente verstrijken voor dat het iets opleverde.

Het was een hondenwinter, ook al vroor het nauwelijks. De Britse legers trokken terug op Kantelberg en wij konden af en toe een strooptocht houden op het kustland, onze magen vullen en iets meebrengen voor de hongerlappen thuis, maar het gebrek reed ons na het midwintertij als een boosaardige alf. Wij dachten aan niets dan eten en slapen, maar de hertogen gaven ons geen rust, het was wapenhandel voor en na, tot al onze gedachten weggeslagen leken door het gerucht van het weertuig.

De lange oorlog om het gewonnen houvast en de herovering van Rankgonus' rijkbegon. Wij hadden er geen weet van wat de onzen in het noorden - Okta en Ebissa en de Angelsaksen onder Brede en Sigulf - deden of leden, waarschijnlijk hadden de Britten ook

[pagina 107]
[p. 107]

tegen hen een macht in beweging gebracht die hun de handen vol werk gaf, want wij hoorden niets van hen, maanden lang niet.

In het voorjaar braken wij met man en macht uit om het eens onderworpen gebied rondom het verbrande Oxhem te herwinnen. Het lukte ons ook - niet langer dan een tiental dagen. Toen stonden er weer Britse legers om ons heen. Wij vochten twee etmalen en moesten deinzen naar Thanet.

Wij bereidden ons voor op een grotere, als het kon verpletterende slag. Hertog Hengist werd grimmiger met de dag. Het was of hij behalve zijn haat tegen de Britten een schuldgevoel had jegens ons. Ik zag hem al meer vergrijzen en verharden; hij gaf geen kamp. Hij dreef ons tot een nieuwe veldtocht op. Dit keer wonnen wij de eerste slag. Wij kregen ons zelfvertrouwen terug en rukten met snelle gelederen op. Kantelberg kwam in zicht, wij lieten het liggen; wij wisten niet wat ons daar zou wachten en van het vechten in de straten hadden wij na één ervaring genoeg. De Britten waren verdwenen. Hertog Horsa begon te mompelen dat wij niet verder dienden te gaan maar ons vast te zetten; hij verwachtte hinderlagen. Hengist wees het denkbeeld nors af. Hij riep dat hij de schobbejakken wenste te treffen, in beide betekenissen van het woord; hij wenste hen zo te slaan dat zij niet meer konden opstaan. Zijn tomeloosheid won het, wij trokken door nederzettingen die ons voedsel verschaften en door de bossen waar wij op jacht gingen en strikken zetten. Wij hadden ons nooit zo diep in het hout gewaagd, er waren geen paden meer,

[pagina 108]
[p. 108]

wij moesten ze zelf hakken. De nachten vielen op ons met ritselende stilten waarin ons de uilen spokig uitlachten, tot het merendeel van ons krijgsvolk spijt begon te krijgen van onze dolle doortocht.

Wij belandden na dagen in de diepe kom van een dal. Wij noemden het de Adelaarsvoorde omdat boven de groene hellingen en bosranden adelaren hingen, roerloos en buitbelust. Ik vreesde van meet af aan dat dit dal de grootste valstrik zou worden waarin wij ooit waren gelokt. Het was mij een raadsel dat onze hertogen het ook niet gezien hadden. Hengist scheen nog steeds te geloven - of hield zich zo - dat hij hier zijn grote wraakslag zou kunnen slaan, toen de eerste schermutselingen ons enig voordeel beloofden. Zodra wij te hard voor hen bleken lieten de Britten eenvoudig verse troepen aanrukken. Ik zocht in de toenemende gevechtshitte naar de Britse prinsen, want ik had mijzelf een beslissende afrekening met hen beloofd, maar zij waren onder geen enkel vaandel te herkennen.

Het was mijn plicht hertog Hengist te schutten; de twee broers vochten ondertussen zo na aan elkaar in de voorhoede dat ik vrijwel op beiden letten moest. Hertog Horsa dreef zijn paard aldoor naar voren; misschien zocht ook hij naar de Britse koningszonen. Ik verdubbelde mijn waakzaamheid. Ik moest aan alle kanten de speerpunten van mij afslaan, maar ik zag nog als uit mijn ooghoek hoe Horsa al hardnekkiger vergezeld werd door een onbekende te voet die in de kletterende volte was verschenen, zonder dat het mij duidelijk was hoe en waarvandaan. Het was een

[pagina 109]
[p. 109]

jonge, lichte, in het groen gedoste gedaante die met rappe wendingen elke beweging van Horsa's grote houwer volgde, zo vaak de hertog zijn paard met de knieën klemde om het wapen met twee handen te kunnen heffen. Ik drong naderbij, ik zag hoe de lichte vlugge krijgsman onder Horsa's paard doorschoot en weer oprees aan Horsa's onbeschutte zijde. Pas toen werd het mij duidelijk dat deze onbekende gedaante niet tot de onzen hoorde maar iets eigens in het schild voerde; ik schreeuwde: ‘Hertog Horsa, let op!’ Horsa kon moeilijk opletten, terwijl hij zijn zwaard naar de zijde van de tegenstander het neervallen; zijn hartflank bleef ontbloot. De jonge groene vijand leek nu aan Horsa's paard te hangen, hij hees zich langs Horsa's been, stiet toe en viel terug. Horsa zakte scheef over de hals van zijn paard. In zijn borst zat een lange Britse dolk. Ik schreeuwde terwijl onze leidsman van zijn rijdier sloeg en sprong nog eens driftig voorwaarts, naar de plek waar de tengere moordenaar zich had laten vallen. Ik stokte in mijn beweging, ik vergat bijna waar ik was bij de hervonden aanblik van de gestalte in het groen. Hij keerde zich naar mij toe: ik staarde vol ontzetting in het bleke, besproete en onaangedane gezicht van Reonix.

Ik sloeg als in een angstdroom de wapens weg die naar mij grauwden, terwijl de groene gedaante in de verwarring wegdook als een vis in zijn diepte. Ik wist op dat ogenblik niet eens meer of het werkelijk Reonix was geweest. Het was misschien louter het besef van hinderlaag, ondergang en verraad waardoor de veller van hertog Horsa voor mij de trekken had aangenomen van de

[pagina 110]
[p. 110]

Britse koningin. Was zij soms niet de dood van ons allemaal...? De slag bij Adelaarsvoorde bracht ons de zoveelste nederlaag, nog voor de zon daalde. Wij konden ons met de resten van onze krijgsmacht een uitweg banen naar het zuiden. De Britten heten ons niet ongemoeid gaan, zij bleven ons achtervolgen, al verder zuidwaarts en zeewaarts, een nacht en een dag lang, zonder dat wij op adem konden komen. Pas op de avond van de tweede dag toen wij de zee al voor ons zagen, konden wij ons in een grote baai meester maken van een aantal bootjes, de lage smalle hulken waarmee de Britten op visvangst gaan. Wij persten ons in de machteloze vaartuigjes, wij roeiden door de branding en koersten moeizaam om de oostkust heen, terug naar de Ebbestroom en de monding van de Tamesa. Ik lag voor dood op de bodem van een scheepje, ik werd uren lang hoog getild en voelde mij diep wegzinken als gleed ik weerloos af en aan langs de vissige rug van alle vloekbare zeeduivels. Ik proefde stervensnood en toch was het de zee die mij dit keer het vege leven redde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken