Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Adelaïde (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van Adelaïde
Afbeelding van AdelaïdeToon afbeelding van titelpagina van Adelaïde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.62 MB)

Scans (5.01 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Adelaïde

(1929)–Gerard Walschap–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 118]
[p. 118]

XVI.

Nu was dan eindelijk alles klaar voor Ernest en hij werd kalmer dan toen hij het zichtbare en evidente had willen loochenen. Oscar deed de correspondentie met het gesticht voor vrouwelijke krankzinnigen en Ernest bereidde Adelaïde op een uitstapje voor. Want zij moest absoluut rust hebben. Niemand van de familie vernam iets van wat er gebeurd was. Het gesticht was niet groot en in het dorp wist zeker niemand dat het bestond. Er woonde daar, beweerde Ernest, een oude kennis uit Leuven, een specie van eeuwige student die nooit examen had afgelegd. Een gefortuneerde kerel die romantisch dweepte met den buiten, maar het toch niet kon stellen zonder gezelschap. En daarom had hij er een hotelletje gebouwd. Daar had hij nu volk rond zich en het bracht hem meteen den kost op. Enfin, hij ging den ouwe toch eens bezoeken en hoopte maar dat Adelaïde er een maand of twee kon blijven. Mama zou intusschen bij hem komen, het kind had zijn verzorging.

[pagina 119]
[p. 119]

Het verbijsterde hem dat Adelaïde zonder een woord van verzet het reisplan aanvaardde, maar zoo gek als Adelaïde was, wist zij toch meer dan Ernest en dat gaf haar genoegen. Zij wist dat hij haar wegbracht met de goede bedoeling haar rust te geven, en dat hij zelf niet wist hoe hare afwezigheid in Gods plan lag. Eens alleen, zou hij behoefte gevoelen naar een andere vrouw en zoo zou het woord van den onderpastoor, de straf Gods, voltrokken worden. Hij werkte er zonder het te weten aan mee; Adelaïde die het wist aanvaardde het: Tegen Gods straf is niets te doen. Adelaïde dacht: als hij maar eens ontrouw is zal mijn kindje hem tot last zijn en hij zal het mij brengen. En zij verzaakte in haar hart aan den man dien zij liefhad om langer het kind te behouden.

Het was natuurlijk met Ernest afgesproken als de hotelier zijn spijt kwam uitdrukken omdat hij geen enkele kamer meer beschikbaar had maar hij kon mevrouw het rustoord der zusterkens, op twee minuten afstands, dringend aanbevelen. Het was wel een concurrent, het gesticht, maar u ziet, bij mij is het toch nog vol. Ook de

[pagina 120]
[p. 120]

Eerw. Moeder Overste vond het hotel heel goed, maar toch voor mevrouw was het beter hier te zijn, dat mocht zij wel zeggen. Heel haar gesticht, bouw, ligging, de tuin, het park was er op gebouwd en aangelegd om rust te geven. Hier zijn dames, zooals Mevrouw, b.v., die vermoeid, overspannen zijn, maar wij nemen zelfs dames aan die bepaald ziek, bepaald neurastheniek zijn. En zelfs de ziekste herkent men niet meer na een of twee maanden. Nee, als het wezenlijk op rust aankwam moest mevrouw hier zijn.

Adelaïde glimlachte en begreep alles.

Aan den hoofddokter van het gesticht begon Ernest met te vertellen dat ‘haar vader het ook had’. De geleerde man nam vele notas in een groot boek. Nu wist mijnheer ook wel dat die speciale ziekte van den geest bijna altijd bestond in concentratie ‘de ces pauvres intelligences’ op een of enkele punten. Zooals dat eens te meer bleek b.v. bij den notaris. Het was nu voor hem van het allergrootste belang te vernemen wat dan bij mevrouw deze voorbijgaande - ik twijfel er niet aan - crisis verwekt had.

- ‘Er moet iets met een mes zijn, zei Ernest

[pagina 121]
[p. 121]

onmiddellijk. Daaraan heb ik het gemerkt. Bijna altijd, als ze het kreeg, greep ze een mes.’ De hoofddokter vroeg: waarom greep ze een mes? Die vraag deed Ernest verder denken dan hij ooit gedacht had. ‘Haat, zeide hij, haat. Het was geen antipathie bij haar, maar haat. Eerst tegen haar eigen moeder, dan tegen de mijne, dan tegen mijn broer, dan tegen dat kind van mijn broer.’ ‘Nog eens vraag ik verder, zei de hoofddokter, waarom haatte mevrouw?’ - ‘Ja, waarom? Zonder reden, zonder de minste reden deed Ernest vertwijfeld. Als zij voor alles een reden had was ze niet ... eh ... was ze niet zoo.’ - ‘Pardon, zei de hoofddokter, mevrouw zal wel voor alles een reden hebben, maar een valsche. En juist de valschheid van die reden zal ons den aard der ziekte leeren kennen.’ - ‘Nu dan: haar mama en mijn mama, die waren haar te druk, die bemoeiden zich te veel met alles.’

‘Waarmee?’

‘Waarmee? Met alles! Met het huishouden en zoo. Enfin met alles. Moeials waren het, zei ze.’

‘En de anderen?’

‘Mijn broer vond zij onsympathiek en

[pagina 122]
[p. 122]

hoovaardig. En zij was kwaad omdat ik om hem plezier te doen werk aannam waarvoor ik 's avonds van huis moest gaan.’

‘Verontschuldig mij de vraag: kon mevrouw een of andere vrees hebben als u 's avonds van huis was?’

Ernest dacht lang na. Eenmaal in volle woede had zij iets gezegd van ‘andere vrouwen’. Maar eens. Zij wist overigens zeer goed dat dit volstrekt niet het geval was.

‘Mijnheer is dus er stellig van overtuigd dat dit niet de idée fixe ...’

En Ernest zei: ‘Stellig, absoluut van overtuigd en zeker.’

‘En het kindje dan, waarom haatte zij het kindje?’

‘Omdat het kwaad deed aan het onze. Dat heb ik u verteld.’

‘Ik kan uit dit alles niet veel opmaken, mijnheer. Ik stel u de vraag anders. Mevrouw moet absoluut een of meerdere idées fixes hebben. Veronderstel dat u uw laatste examen doet en dat alles van uw antwoord afhangt. Ik weet wel, er hangt meer vanaf dan een diploma, maar ik wil er op wijzen dat ik volstrekt uw meening of uw vermoe-

[pagina 123]
[p. 123]

den moet kennen om 't even hoe gegrond het zij. Wat kan volgens u de idee fixe van mevrouw zijn?’

Een Verhaeghen is ter tale en Ernest als zijn hart geraakt is, wordt in den vollen zin welsprekend. Hij hoopt, zegt hij, dat het geval niet terug te brengen is tot niets dan erfelijkheid, want hij weet dat dan de kansen op genezing ook teruggebracht worden tot bijna nul. En nu de dokter dan volstrekt een antwoord wil zal hij hem zeggen: zijn vrouw wil geen kind meer. U zal lachen en denken: zoo zijn er duizende. En inderdaad, mijn vrouw geeft mij daarvoor dezelfde redenen op als die duizende andere vrouwen. En toch moet Ernest bekennen, als er iets is wat hij niet begrijpt in haar zachte, teedere karakter is het dat. Zij wil geen kindje en meteen wil zij streng en volstrekt leven volgens godsdienst en moraal en dit was niet het geval de twee eerste jaren van hun huwelijk. Ernest stond op. Terwijl hij sprak kwamen de gedachten, hij was er in. U vraagt mij een reden. Ik stel u een probleem: Mijn vrouw is zeer gepassioneerd, en zij houdt dolveel van ons kindje. Waarom wil zij geen kindje meer?

[pagina 124]
[p. 124]

De dokter zag het probleem niet in of wilde het niet zien. Hij vroeg voort: ‘Heeft het besluit van Mevrouw misschien invloed uitgeoefend op uw huwelijksleven, zoodat mevrouw zich minder gelukkig gevoelt, misschien denkt dat u niet meer zoo veel van haar houdt. De gezochte idée fixe kan ook dat zijn.’ Ernest antwoordde onmiddellijk dat het wel vreemd staan zou als hij zichzelve prees maar dit kon hij zeggen: zijn vrouw had zich daarover nooit beklaagd.

Er werd nog lang over en weer gepraat. De idée fixe werd niet gevonden. Toen hij vertrekken ging stelde Adelaïde hem het zusterken voor dat voortaan haar ‘dame de compagnie’ zou zijn. Zij was vroolijk en bloosde wat.

‘Zuster Alice mag ik in vertrouwen nemen, Ernest, en zij zal heel den nacht aan de deur van mijn kamer luisteren. Als ik soms hardop droom, he, zou ik iets kunnen zeggen ...’ zij pinkte naar hem, slim. Het deed hem zoo'n pijn. Hij nam haar in zijn armen en zij liet zich lachend kussen. Lachend. Zij begreep alles, hem en Gods beschikking en aanvaardde het schuldbewust. Ernest wist niet

[pagina 125]
[p. 125]

hoe zich te houden van wild verdriet. ‘Wat moet ik tegen Eric zeggen?’ snikte hij stil. Lachend streelde zij zijn wang. ‘Lief ventje, ik zal wel gauw genezen zijn, hoor, en zeg aan Eric alle dagen, alle dagen hoor, dat gij hem zelf bij mij zult brengen.’ En zij wist wat haar woorden beteekenden, al zoo lang was haar alles duidelijk. ‘Mijn goed jongske, zei ze, niet bedroefd zijn, het is de wil van Onzen Lieven Heer.’ Alles brak in hem.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken