Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tor (1943)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tor
Afbeelding van TorToon afbeelding van titelpagina van Tor

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.00 MB)

Scans (9.69 MB)

ebook (3.34 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

André Billen



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tor

(1943)–Gerard Walschap–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 23]
[p. 23]

4

Als oud ventje van zeven maanden werd hij door moeder op den arm meegenomen om de pacht te betalen bij den koster, die jaarlijks inde voor een onzichtbaren graaf van een leeg kasteel. Veertien dagen later bracht de koster het geld terug en als ze het kind naar een kliniek in de stad wilden brengen, moesten ze het maar weten te zeggen, het zou niets kosten. Een kliniek, dat riskeerde Nel niet, maar ze bleef Tor elken tweeden Kerstdag meenemen. Haar laatste grief tegen het verloopen jaar was telkens dat deze hier weeral zoo ziek was geweest. Dan deed er de koster zelf wat af, hij wist dat het bij meneer goed was.

Afgelegen wonen, eenzelvig leven en niet kunnen lezen of schrijven, dan gebeurt er veel dat ge niet weet. Zoo werd eens al wat de Muyzen bewoonden en bewerkten verkocht en zij wisten het niet. Tor vergezelde moeder voor den tienden keer, toen naast den koster hun nieuwe eigenaar zat. Wie we daar hebben! Witten Dhert, een schatrijke vlaskoopman van twee uren verder, een vent die Witten wilde blijven genoemd worden omdat hij van niets voortkwam en godverdommen een volksman wilde blijven. Nel smeekte den nieuwen meester niet, Muys deed er affaire mee, ze

[pagina 24]
[p. 24]

schold. Kon hij het ook over zijn hart krijgen hun het vel over de ooren te stroopen zooals de graaf? Witten was dat gewoon, hij schold nog harder, maar was royaal, ge moet om kunnen met de boeren. Van 't jaar wilde hij van de Muys geen geld, godverdomme en wat voor nen bleekeschijter had ze daar bij, waarom gaf ze dien geen levertraan? Zij vroeg ongeloovig of dat wel zoo goed was als ze zeggen. Hij stond recht. Hoe groot schatte zij hem en hoe zwaar? Welnu toen hij geboren werd kon hij in een koffiepot, toen hij 18 maanden was kon hij nog niet zitten, tien jaar en ge kondt hem nog omver niezen. Geen pillekens of fleschkens genomen, niks van al die klooterij, levertraan, niks als levertraan, maar hectoliters en hectoliters. Nel zuchtte dat het allemaal goed en wel was voor menschen die hectoliters en hectoliters kunnen koopen, maar Witten liet haar kiezen: de pacht betalen die hij kwijtgescholden had, of op haar woord van moeder beloven dat de jongen van morgen af zijn drie volle soeplepels traan per dag zou nemen. Kom hier, snotneus. Hij gaf Tor een groot fortuin, vijf frank en binnen zes maanden komt ge u laten zien.

Nel koopt een halven liter traan. Daarmee moet Tor een jaar toekomen. Zij is zoo moederlijk als andere moeders, maar de wet der armen zegt: geen extra's. Wie niet groot kan worden met den hoop mee, moet er van tusschen uit vallen. Juist omdat de traan hem geweigerd wordt, strijdt Tor ervoor als om zijn leven. Hij eischt zijn drie lepels. Hij mompelt onbarmhartig dat ze hem zeker liever laten sterven dan te geven wat hij noodig heeft. Gedwongen zou hij het natuurlijk niet kunnen afslikken, nu loopt het er in als stroop. Ze vragen hem kwaad hoe hij die smeerlapperij

[pagina 25]
[p. 25]

binnen krijgt. Hij zegt: ik drink dat geren. Die flesch daar, schreeuwt Nel, zal haar nog eens stapelzot maken. Tor dreigt Witten te vertellen hoe weinig hij er van krijgt. Dan worden ze allemaal stil razend, ze haten hem, ze zouden hem ik weet niet wat doen. Wegens dien traan heeft Nel den jongen onder de Muys zijn handen moeten uithalen of hij had hem een ongeluk gedaan.

Dag op dag zes maanden na den betaaldag loopt Tor gansch alleen twee uren ver naar Witten om zich te laten zien. Zoo is hij als kleuter naar den horizon getrokken, zoo heeft hij altijd geweten dat zijn geluk elders lag, nu weet hij eindelijk waar juist. Hij staat voor Witten met oogen groot van geloof en hoop.

Hebben ze thuis gezegd dat ge moest komen'?

Neen meneer.

Waren ze 't vergeten?

Ik peis het, meneer.

Zijt ge alleen gekomen?

Ja meneer.

Hier is vijf frank. Nog meer traan drinken, ge ziet nog te bleek. De goeien dag thuis, loop dat ge weg zijt.

Tor neemt zijn klompen in zijn handen om barvoets sneller te starten, Witten wordt door een genegen medelijden omgewoeld. Hij roept den jongen terug en belooft hem in dienst te nemen zoo gauw hij zijn eerste communie zal gedaan hebben en uit de school mogen blijven. Goedkoope belofte en hij vergeet ze.

Maar op een schoonen dag ziet hij ver in de velden het huizeken van de Muys staan en stuurt er zijn paard naartoe, hij weet niet waarom. Hij rijdt in zoo een klein luxebaksken

[pagina 26]
[p. 26]

op caoutchouc wielen, ze noemen dat bij ons een landauken. Hij vult dat gelijk een mossel van Philippine haar schelp. Aan Tor denkt hij als die hem een hand komt geven, broers en zusters verroeren niet. Hij vergeet naar het huizeke te kijken dat hij gekocht heeft zonder zien, hij begint over den levertraan. De hoeveelste flesch is dat nu? Nel durft niet liegen in presentie van Tor. Ze babbelt, spreekt zich tegen, plots lucht ze haar bitterheid. Traan heeft die niet noodig, maar een beetje hart. Wat voor een jongen dàt is, dat weten zij zelf niet. Zij toont zijn teekeningen, cahiers en tefferij alsof een kwade tooverij die gaven verspild heeft aan een zwingelaarszoon tot zijn verderf. Die jongen komt nog op 't schavot, dat zulde zien.

Witten herinnert zich zijn belofte. Ik neem dat vent mee. Hij heeft zijn eerste communie gedaan en zij weten toch niet wat ermee beginnen. Maar dat is de schuld van den jongen niet: hij is nog kind, maar gij moet verstand hebben. Roep niet, zwijg en maak zijn paksken. Ik zal u laten zien wat ik van dien jongen zal maken. Zit het in hem om meer te worden, dat zàl hij dat worden, 't mag kosten wat het wil. Woord van eer, ge zult nog eens spijt hebben dat ge hem gegeven hebt, ge zult nog eens opzien tegen hem, allemaal.

Ver waren ze al gereden, al lang kon Tor zijn ouders huizeke niet meer zien, als hij het nog altijd niet kon gelooven, nog altijd verwachtte dat zijn oudste broer Mus hen loopend zou inhalen en hem terugeischen. Hij babbelde lief opdat Witten van hem zou houden en hem niet meer afgeven. De dikke. reus amuseerde zich, voerde hem een beetje dronken. Zoo groot werd Tor's geluk, dat hij de

[pagina 27]
[p. 27]

hand van zijn weldoener kuste.

Wat doede gij nu, snotneus?

Ik zal het niet meer doen, meneer.

Is dat van blijdschap?

ja meneer.

Hewel, 't is goed, zie dat ge altijd braaf zijt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken