Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Swietie Sranang (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Swietie Sranang
Afbeelding van Swietie SranangToon afbeelding van titelpagina van Swietie Sranang

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.59 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Swietie Sranang

(1990)–Don Walther–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Kan me nog meer vertellen. Herinneringen aan een rot jeugd


Vorige Volgende
[pagina 44]
[p. 44]

School

SURINAME BEZAT IN mijn tijd drie MULO scholen, namelijk de Graaf von Zinsendorffschool voor de Protestanten, de Hendrikschool voor de neutralen en de Sint Paulusschool voor de Rooms Katholieken. Er was ook een rooms katholieke Mulo school voor meisjes Louise school geheten maar daar hoorde je zelden wat van en ik ken ook niemand van kaliber die deze school heeft afgeleverd in tegenstelling tot de andere Mulos.

De Mulo was in Suriname eindonderwijs en stond daardoor op hoog peil. Ik heb veel afgestudeerden gekend die van de Mulo rechtstreeks in de vijfde HBS in Nederland terechtkwamen.

Een trapje lager stonden de ULO scholen. Ook drie stuks: de van Sypesteynschool voor de neutralen, de Sint Willebrordusschool voor de rooms katholieken en nog een voor de protestanten. Ik kan niet op de naam van deze laatste school komen. Ze stond in de Dominéestraat naast de firma C. Kersten & Co. En natuurlijk was er ook een rooms katholieke Ulo voor meisjes waarvan ik mij de naam ook niet meer kan herinneren. Margareta of Rosa school geloof ik. Zowel de Mulo als de Ulo scholen waren betalende scholen. Weer een trapje lager stond dan een serie lagere scholen: Sint Petrus, Christelijke, Themen, Comenius, Christiaan David, Sint Leonardus, Sint Clemens en nog een paar. Die waren kosteloos. (Hindostaanse scholen had je toen nog niet).

De Christelijke school had een uniek karakter.

[pagina 45]
[p. 45]

Om te beginnen behoorde ze toe aan de gemeente der Bromettianen. Dat was een religieuze sekte die uit Guyana was komen overwaaien. Voorts was ze officieel een lagere school maar het niveau lag er aanmerkelijk hoger dan men van een lagere school mocht verwachten. Ze hadden op die school iets wat ze met ‘Cursus’ aanduidden. Tegen betaling van een kleine vergoeding konden leerlingen na de officiele schooltijd nablijven en kregen dan les in wiskunde, Frans en Engels.

Tenslotte had je dan de kleuterscholen meestal verbonden aan de lagere scholen. Daar waren ook enkele aparte particuliere bij zoals de Rahan school en de Conradischool. Op die scholen leerde je op jeugdige leeftijd lezen en schrijven en als je dan op de lagere school kwam was je in kennis de gewone kinderen ver vooruit en mocht je dan veelal direct naar de derde klas.

Ik was bijna zeven toen ik van de Rahan school ging naar de Christelijke school -omdat die niet ver lag van de Gonggrijpstraat- en ze plaatsten me in de tweede klas. Ik bleef er maar een paar maanden op want toen hertrouwde mijn moeder, werd ik rooms katholiek gedoopt en overgeplaatst naar de Sint Petrus school. Daar zetten ze me in de derde. Ik kwam terecht bij ene meneer Kortram, een zwarte man, en ene meneer Volkerts, een witte man. De klas was dermate groot dat er twee onderwijzers voor stonden. Ik bleef er ook niet lang. Een hevige stormvloed had in Paramaribo gewoed en alle erven waren ondergelopen. Niemand natuurlijk naar school en de gehele dag op houtvlotten spelen in het water. Toen wij er na een week terugkeerden bleek inmid dels als huiswerk catechismus leren te zijn opgegeven. De heren Volkerts en Kortram gingen de banken langs en een ieder die niet had geleerd werd zonder pardon vergast op dertig stokslagen op de rug en dat was hoogst

[pagina 46]
[p. 46]

ongebruikelijk. Na de kastijding plantte ik mijn pet op mijn hoofd en ging de deur uit met grote verbazing nage staard door zowel leerkrachten als leerlingen. Nu moet men begrijpen dat mijn familie weliswaar had toegestemd in mijn overgang tot het katholicisme maar als goede protestanten zat ze dat toch niet lekker. Toen ik thuis aankwam was daar ook een oom op bezoek James geheten die tot overmaat van ramp juist zonder werk zat. Toen ik had verteld wat er gebeurd was en de striemen op mijn rug toonde om mijn verhaal te illustreren werd ik zonder omhaal van woorden op de bagagedrager van een fiets gehesen en teruggebracht naar school. Oom James haalde uit. Meneer Kortram werd met de vuisten bewerkt tot hij wit zag en meneer Volkerts tot die zwart zag. Totale consternatie natuurlijk. Alle onderwijzers inclusief de fraters (frater Edgar een bijzonder populair man en frater Sebastiaan het hoofd van de school die de bijnaam had van barometer omdat hij je met een lat van anderhalve meter lengte placht te kastijden) waren nodig om mijn woedende oom eronder te krijgen. Maar ze durfden daar toch geen zaak van te maken toen ze de striemen op mijn rug zagen want mijn familie was tamelijk invloedrijk. Mijn grootouders natuurlijk dolgelukkig dat ik van de katholieke school af kon. Dus ik weer terug naar de Christelijke school. Maar niet voor lang. Plotseling verscheen mijn echte vader uit Curacao op de proppen en toen hij vernam dat ik ondanks mijn moeilijk karakter goed kon leren, oordeelde hij dat ik op een betalende school thuishoorde. Mijn moeder als katholiek deponeerde mij prompt op de Sint Willebrordusschool. Daar kwam ik in de vierde klas terecht bij ene meneer Muskiet.(Het hoofd van de school was meneer Sno een zwarte bijzonder knappe wiskundige). Het enige wat ik me van deze school herinner was dat periodiek een paar

[pagina 47]
[p. 47]

jongens opdracht kregen om in de knippaboom op het erf te klimmen om alle knippas te plukken die vervolgens werden uitgedeeld onder de scholieren. Ik bleef er maar een maand of vier want toen liet mijn vader het weer afweten en stopte met de toezending van postwissels voor de betaling van het schoolgeld. Het kwam niet bij mijn stiefvader op die verplichting dan maar op zich te nemen en mijn grootouders of overige familie pleegden liever harakiri dan voor mij te betalen op een katholieke school. Ik dus weer terug naar de Christelijke school en daar ben ik tot het eind gebleven. (Later, veel later toen ik al een serie universitaire titels op zak had, presenteerde mijn vader zich weer bij mij. Voordat ik vanachter mijn lessenaar had kunnen komen om hem op zijn snoet te timmeren was hij al de deur uitgeschoten). Door al die omzwervingen ging de tijd die ik op de Rahan school had gewonnen gewoon weer verloren. Ik kwam in de vijfde van de Christelijke school terecht bij meneer Arthur Hermelijn.

Op de Christelijke school begon elke school dag met lofzangen op het schoolterrein en een predikatie van meneer Heilbron het hoofd van de school die tevens voor ganger was van de gemeente der Bromettianen die een kerk had aan de Heerenstraat tegenover waar nu theater Tower staat. Daar hadden wij jongens natuurlijk geen boodschap aan dus steeds weer probeerden wij daar onderuit te komen. We bleven op straat rondhangen tot dat wij vermoedden dat de zaak achter de rug was om naar binnen te glippen. Maar dat ging niet zomaar want je werd dan geacht laat te zijn en daarop stond een aantal stokslagen als straf en het onderhoofd Parisius geheten posteerde zich voor de poort om ons de toegang te beletten. Oom Jan zoals hij door ons werd aangesproken was de enige leraar die Neger Engels tot ons sprak en was

[pagina 48]
[p. 48]

daarom zeer geliefd.

In dit verband moet het een en ander worden opgemerkt over het taalgebruik in mijn jeugd. Het was in Suriname gebruikelijk dat tegen meisjes altijd en bijna uitsluitend Nederlands werd gesproken. Alleen in de lagere standen kon men moeders of vaders Negerengels tot hun dochters horen spreken. Waarom, weet ik ook niet.

Bij de jongens kon men twee categorieën onderscheiden. De eerste categorie bestond uit jongens, waartegen de ouders altijd Nederlands spraken omdat het chique stond (als je Negerengels sprak was je vernegerd en dat was zeer afkeurenswaardig) of omdat de ouders het beheersen van het Nederlands nu eenmaal noodzakelijk achtten voor de toekomst van hun zonen. Het was soms wonderlijk om te zien in hoeveel bochten de ouders zich konden wringen om dat tot stand te brengen.

De tweede categorie bestond uit jongens die thuis gewoon in het Negerengels werden aangesproken.

Zodoende kreeg je jongens die uitsluitend Nederlands spraken en zich nauwelijks in het Negerengels konden uitdrukken (zo zij dat al probeerden ging dat zeer onbeholpen) en jongens zoals ik, die uitsluitend Negerengels spraken en zich slecht in het Nederlands konden uitdrukken. Het merkwaardige doet zich nu voor, wanneer ik zo rondom me kijk naar de mensen die het maatschappelijk ver geschopt hebben, dat het uitsluitende gebruik van het Nederlands nauwelijks een voorsprong schijnt te hebben opgeleverd. Er zijn aanmerkelijk meer academici voortgekomen uit de uitsluitend Negerengels sprekenden dan uit de categorie van de snobs en zogenaamde nette jongens. Echt een onderwerp voor een proefschrift. Daarbij ware tevens een vergelijking te maken met de Friezen en een onderzoek in te stellen naar

[pagina 49]
[p. 49]

de vraag of de uitsluitend Fries sprekenden een achterstand vertonen in het Nederlandse onderwijsstelsel.

Maar dit was even een intermezzo. We hadden het over Oom Jan. Hij hield er ook van achter ons aan te rennen. We stuurden daarom degene die het gemakkelijkst tegen stokslagen bestand was naar voren om de spits af te bijten en als Oom Jan achter hem aan ging stoven we het schoolerf in.

Een andere kleurrijke figuur was mevrouw Siebeneicher. Ze gaf Frans en was geen Bromettiaanse maar behoorde tot het Leger des Heils (elke zaterdagmiddag zongen die op straathoeken begeleid door een compleet orkest). Mevrouw Siebeneicher was blank en had zware armen van de filaria en als ze haar vuisten op je rug terecht liet komen kon je bloed uitspuwen.

Een andere was meneer Emanuels. Die was ook geen Bromettiaan maar Jood. Hij gaf Engels en is later advocaat geworden. Rabba noemde men hem. Waarom weet ik ook niet. Wij jongens hadden de gewoonte wanneer we voor de klas werden geroepen om stokslagen in ontvangst te nemen snel een schrift te schuiven tussen broek en zitvlak. Dat wisten de leraren natuurlijk drommels goed. Per slot van rekening waren ook zij eens jong geweest. Voordat ze de zweep over je legden voelden ze dan ook altijd of er iets daar zat. Rabba deed dat ook bij de meiden. Dat was zijn hebbelijkheid.

Het hoofd van de school heette Heilbron. Hij was een erudiete bruine kalende man van niet langer dan een meter zestig. Hij gaf wiskunde. Zeker de helft van de tijd besteedde hij aan het geven van stokslagen en het uitdelen van strafwerk. Hoe meneer Heilbron en zijn ploeg het konden bolwerken (de leraren op die school plachten in mijn tijd oud te worden) is mij nog steeds een raadsel. Want vergeleken bij de leerlingen van tegen-

[pagina 50]
[p. 50]

woordig waren we allesbehalve doetjes. Ik kan het weten. Ik heb jarenlang voor de klas gestaan niet alleen van de universiteit maar zelfs van de MULO (bijvoorbeeld de Hendrik en de Wilhelminaschool op Curacao) en van andere middelbare scholen. (Rijnlands Lyceum te Wassenaar; Tymstra Atheneum een school voor lastige onhandelbare leerlingen in den Haag). Mij wordt zelfs in de schoenen geschoven dat ik heb meegeholpen aan de vor ming van de Surinaamse dictator Desi Bouterse als part time docent op de Middelbare Handelsschool in Suriname in de jaren 1963-1967. Ik kan mij de man met de beste wil van de wereld niet voor de geest halen. Hij moet dan wel buitengewoon mak zijn geweest in zijn jonge jaren.

Misschien was het systeem van stokslagen uitdelen achteraf gezien toch niet zo gek. Wij zijn er niet slechter van geworden en ik heb nooit gehoord van leraren die een nervous breakdown hebben gekregen. Tegenwoordig worden de leraren bij de vleet afgekeurd.

Er ging geen dag voorbij zonder dat we vochten op school. Om het minste en geringste. Zelfs de meiden lieten zich niet onbetuigd. Als we ze aan de borsten trokken gaven ze klappen terug in plaats van ons te rapporteren. Twee jongens behoefden slechts dreigend naar elkaar te kijken en het was raak. Niet alleen omdat we weinig tolerant van aard waren maar de omgeving gaf je nooit de kans een geschil in der minne te beslechten. Altijd was er iemand in de buurt om zand van de grond te grijpen en dat voor de vechtersbazen te houden terwijl de anderen op de achtergrond begonnen te roepen: 'Sla hem. Sla'm. Sloeg je de hand niet weg dan was je laf, werd er boeh geroepen en oogstte je de verachting van je omgeving. Sloeg je de hand weg dan volgde gejuich want de uitdaging was aanvaard. De kemphanen werden boven op elkaar geduwd en in een mum van tijd lagen ze op de

[pagina 51]
[p. 51]

grond elkaar met de vuisten te bewerken. De vechtpartijen eindigden meestal met striemen op de rug van meneer Heilbron en de vermaning: ‘Speel speel doodt steenduiven,’ wat dat dan ook mocht betekenen (wij beweerden steeds dat wij aan het spelen waren. De vermaning ging gepaard met het draaien aan de oren totdat je het gevoel kreeg dat die van je hoofd werden afgerukt. Als lik op stuk kreeg je dertig stokslagen de man plus het schrijven van honderd strafregels ‘De leerlingen van de Christelijke school mogen zich niet als varkens gedragen’.

Ook vechtpartijen geinstigeerd door ras waren schering en inslag. De zwarte jongens bijvoorbeeld meenden dat ze sterker waren dan hindostanen die ze koelies, blanken die ze boeroes en mulatten die ze bong koros of reddie nengres (rode negers) noemden. Bong koro komt van bon couleur (goede kleur) maar had in Suriname een onaangename klank. Je was vlees noch vis, je had geen vaderland etc. (De Hindostanen noemden mulatten ‘Surinamers’ en zwarten ‘kaffries’. Blijkbaar beschouwden ze zichzelf niet als Surinamers). Om jezelf te bewijzen moest je steeds weer vechten en de dagen dat ik niet thuis kwam met een blauw oog waren zeldzaam.

Een andere sport was het vechten van klas tegen klas. Tot dat doel hadden wij allen militaire rangen voor ons zelf ingesteld. Ik was de generaal hoewel ik een van de jongsten was in de klas, wellicht omdat ik door mijn hersencapaciteit met kop en schouders boven mijn kornuiten uitstak of door mijn grote agressiviteit. Twee andere jongens die stukken ouder waren dan wij, namelijk Willie Brewster en ene Bilkerdijk, waren veldmaarschalk. Alvorens een gevecht begon stonden de partijen dreigend tegenover elkaar. Bilkerdijk die op onnavolgbare wijze Adolf Hitler kon nabootsen hield dan een donderrede schuimbekkend van woede en met maaiende ar-

[pagina 52]
[p. 52]

men waarin hij dreigend de vernietiging van de vijand aankondigde. Vervolgens herhaalde Brewster de bedreigingen in bosnegertaal compleet met het opvoeren van een krijgsdans. De volgende fase was een van onze jongens die korporaal werd genoemd op de vijand af te duwen als spitsroeden afbijter. Wanneer de vijand hem op de rug begon te beuken met de vuisten kwamen wij in actie. Het ging daarbij bepaald niet zachtzinnig toe. Soms moesten drie of vier onderwijzers eraan te pas komen om ons te scheiden. We hadden als korporaal een vent die in de Prinsessestraat woonde. Ik ben zijn naam kwijt. Hij was oliedom. We vroegen ons altijd af of zijn domheid voortsproot uit de vuistslagen die hij op zijn hoofd had gekregen of dat hij, juist doordat hij zo dom was, bereid was als korporaal op te treden. Na de pauze zag je rijen bij mevrouw Siebeneicher die zo goed en zo kwaad als dat ging kleren verstelde. Daarna kreeg je lange rijen bij meneer Heilbron voor strafregels en Oom Jan voor de nodige stokslagen.

De onderwijzers mochten me wel omdat ik vrij goed kon leren hoewel ze me een van de grootste belhamels van de school vonden. Om het vechten een beetje in te dammen had meneer Heilbron een middel ontdekt om mij uit te schakelen. Ik werd belast met het ophalen van de strafregels. Behalve voor vechten kreeg je ook strafregels te maken als je s middags of zaterdags spijbelde van ‘cursus’ en voor alles en nog wat. Sanctie op het niet inleveren van strafregels was in eerste instantie meer strafregels, daarna stokslagen, daarna moest een van de ouders, op school verschijnen (meestal de moeder want weinigen van ons hadden een vader) en tenslotte kon je van school weggestuurd worden. (De leerplicht gold natuurlijk niet voor de Christelijke school die een particuliere school was).

[pagina 53]
[p. 53]

Ik kreeg een schrift waarin de namen werden opgetekend van degenen die veroordeeld waren tot het maken van strafregels. Als een les mij verveelde of als ik om de ene of andere reden naar buiten wilde, stapte ik naar de leraar met mijn schrift en zei dat ik naar de andere klassen toe moest om strafwerk op te halen. Na verloop van tijd ontdekte ik dat meneer Heilbron het strafwerk niet eens inzag of de blaadjes zo in de prullenbak deponeerde. Ik viste die er weer uit en begon een handel. De strafregels die ik van de meiden ontving (die leverden hun werk meestal trouw in) verkocht ik weer aan de jongens voor een paar centen. Zodoende ontving ik plenty geld. Om het aantal strafregels te vermeerderen financierde ik zelfs een knokploeg die overal rellen moest veroorzaken. Jaren later vertelde meneer Heilbron me lachend (hij was toen al een oude man dat hij wel degelijk op de hoogte was van wat ik uitspookte.

Ik was zo'n beetje de kapitalist van de klas want ik kreeg elke week een kwartje zakgeld van mijn oom die een winkel had aan de Steenbakkerijstraat, elke dag een dubbeltje van mijn grootmoeder om daarmede in de pauze een krentenbol te kopen bij de bollenvrouw voor de lunch, vervolgens geld kreeg van de hoeren in de straat voor het doen van boodschappen, geld voor strafwerk en soms geld van mijn grootvader voor klusjes in de timmerwinkel. Maar ik was nooit gierig en liet mijn vrienden steeds meegenieten.

Daar ik op elk gewenst moment uit de klas kon gaan met mijn strafwerkboekje ging ik vaak bij de Javaan die een bacovenwinkel had pal naast de school, petjil en andere lekkernijen kopen om onder mijn vrienden te verdelen welke ik dan via het raam door gaf aan de klas. Deze vrijdom van beweging stelde ook in staat tot een andere streek. De arme jongens kregen eten op school

[pagina 54]
[p. 54]

van de militairen. Dit eten werd door baas Stomp en anderen met een vrachtauto in grote ketels gebracht en naast het schoolgebouw gedeponeerd. Deze jongens kregen beter te eten dan de meesten van ons maar je kwam niet zomaar in aanmerking voor schoolvoeding. Er moest een verzoek worden ingediend en dan werd onderzocht of je wel arm was. Er waren snobs die zo arm waren als de mieren maar het een grote schande vonden eten te moeten accepteren. Ik niet. Zou mij wel een zorg wezen. Steeds weer diende ik een verzoek in dat altijd werd afgewezen.

Zodra ik de ketels buiten hoorde rammelen vroeg ik verlof om weg te mogen gaan en viste grote hompen vlees daaruit die ik in oude kranten gewikkeld via het raam doorspeelde naar mijn vrienden in de klas.

De onderwijzers van de Christelijke school waren zonder uitzondering zeer ‘dedicated’ om het maar op zijn Amerikaans te zeggen. Dit is ook de reden waarom velen die op die school hebben gezeten het zeer ver hebben weten te schoppen. Voor mijn geluk heb ik altijd vrij goed kunnen leren. Nu was het de gewoonte om bij repetities de leerlingen door elkaar te hutselen om het afkijken in te perken. Meestal was ik vrij snel klaar met mijn werk en dan was het de beurt aan degene die naast me zat om af te kijken. Als het een meisje betrof stond ik dat slechts toe als ik haar donsje mocht aanraken. De meesten vonden dat blijkbaar opperbest want ik maakte zelden mee dat iemand daartegen protesteerde. Ze lachten alleen maar als een boerin met kiespijn en te oordelen naar de snelheid waarmede hun pen over het papier bewoog, zou je zweren dat het om een contest snelschrijven ging, maar dat was natuurlijk om zo gauw mogelijk van het gefriemel van mijn koude handen tussen hun benen verlost te zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken