Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Swietie Sranang (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Swietie Sranang
Afbeelding van Swietie SranangToon afbeelding van titelpagina van Swietie Sranang

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.59 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Swietie Sranang

(1990)–Don Walther–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Kan me nog meer vertellen. Herinneringen aan een rot jeugd


Vorige Volgende
[pagina 55]
[p. 55]

Voetballen

WE WAREN VERZOT OP voetballen. Aangezien wij, althans de meeste van ons, nauwelijks behoorlijke schoenen bezaten om mee naar school te gaan (de arme rooms katholieke jongens kregen zo nu en dan tennisschoenen van de missie toegestopt; op vele scholen mocht je op blote voeten verschijnen), speelden wij gewoon blootsvoets. Zelfs officiële wedstrijden in het Suriname stadion werden ongeschoeid verspeeld. Alleen de eerste klasse clubs en dat waren maar een stuks of acht als ik me niet vergis, kenden voetbalschoenen.

Nergens trof je sportvelden aan die door de overheid waren aangelegd. Op straat mocht je ook niet voetballen. Deed je dat toch en werd je in de lurven gevat dan werd je naar het politiebureau gesleept om afgeranseld te worden. De Prinsessestraat vormde hierop een uitzondering. Daar woonden geen dienstkloppers van het type Beeker. Integendeel, daar woonden Suriname's grootste voetballer aller tijden Hans Nahar en meneer Landkoer een andere in die tijd beroemde voetballer. De eerste zag kans niet alleen in het nationale elftal van Suriname uit te komen maar ook (na emigratie) in de nationale elftallen van Curacao en van Aruba. Beiden waren inspecteur van politie. Ze stonden niet alleen toe dat we op straat speelden maar gaven zelfs aanwijzingen.

We speelden vooral in erven. Maar welk erf was groot genoeg voor een behoorlijke wedstrijd? De meeste erven die daarvoor qua omvang in aanmerking zouden komen waren veelal vol beplant met vruchtbomen of hadden teveel oppervlakte wortels. Slechts een klein aantal erven voldeed aan de eisen. In de Gonggrijpstraat stond er een. Dat was het erf van de prostituées. Maar

[pagina 56]
[p. 56]

juist 's zondags als we officiële wedstrijden zouden moeten spelen mochten we daar geen gebruik van maken aangezien we hen stoorden in de uitoefening van hun beroep.

In de Wanicastraat was er ook zo'n erf. Dat was bij de rijwielhersteller Baank. Tenslotte was er zo'n erf ergens in de Verlengde Weidestraat. Deze erven werden gebruikt om daarop officiële wedstrijden te spelen.

Een andere mogelijkheid was te spelen op grasweiden als je de drollen van koeien, schapen, geiten en andere dieren maar ontweek. Achter in de Prinsessestraat stond zo'n weide die door mijn peetoom Lemmers genaamd werd beheerd voor de Katholieke missie of misschien was die ook wel zijn eigendom.. Dat weet ik niet zo precies.

Ik moet eerst uitleggen hoe ik aan een peetoom kwam. Toen ik een jaar of zes was hertrouwde mijn moeder met een man genaamd Cornelis Rack. Mijn vader had voor mijn geboorte de benen genomen naar de Antillen. Deze man was katholiek en zoals te doen gebruikelijk in die tijd eiste hij dat ik katholiek zou worden gedoopt en naar een katholieke school ging. Nou waarom ook niet. Hoewel mijn grootouders papenhaters waren deed het vooruitzicht om hun dochter geborgen te zien hen de hand over het hart strijken en zo geschiedde. Ik werd ook weggehaald van de Christelijke school aan de Gravenstraat en geplaatst op de Sint Petrusschool in de Monseigneur Wulffingstraat. Overigens was de bewerkstelliging van mijn overgang naar het katholicisme de enige daad van vaderschap van mijn stiefvader jegens mij want ik heb de man nooit een stuiver gekost. Ik heb hem zijn leven lang met Oom Nelis aangesproken. Een doodaardige man. Ik heb wel erg veel van hem gehouden omdat hij vrij kameraadschappelijk met mij omging. Hij was

[pagina 57]
[p. 57]

een bekwaam voetballer, jager en hengelaar. Welnu deze meneer Lemmers werd bij gelegenheid van mijn doop tot peetoom gebombardeerd. Ik weet niet op grond waarvan. Ik vermoed dat hij door de missie in reserve werd gehouden om die taak op zich te nemen voor deze en gene omdat er immers een peetoom vereist was bij die gelegenheid.

Het probleem met de weide van baas Lemmers was echter dat vaak een stier daarop graasde. Een rot beest Piet genaamd. Het beest was zo kwaadaardig dat het met een lange ketting die vastgemaakt was aan in de grond gedreven ijzeren stangen in bedwang werd gehouden. Ik heb nooit gezien wie het naar de weide begeleidde. Zodra iemand zich op honderd meter afstand van hem bevond begon hij al aan zijn ketting te trekken, te snuiven en te schuimbekken en we waren er als de dood voor.

Piet was niet de enige sta in de weg. Baas Lemmers had ook een bok Ome Henk de Hollander genoemd. Van hetzelfde laken een pak als Piet met als additionele onhebbelijkheid zijn geweldige stank. Het beest stonk zo erbarmelijk dat niemand in staat was langer dan vijf minuten binnen een straal van vijftig meter van hem te vertoeven. We konden slechts op de weide terecht als deze twee voor een dagje op stal werden gehouden. Dat geschiedde vaak s zondags.

We speelden met van alles wat rond was en als bal kon dienstdoen. Met lemmetjes, met gevulde dameskousen en, oh rijkdom, met tennisballen. Deze laatste kochten we van de jongens die als ballenjongen dienstdeden op de tennisbanen van de elite. Aangezien de elite ook niet zo geweldig elite was duurde het erg lang voordat een bal versleten genoeg werd bevonden om aan de ballenjongens geschonken te worden. Die kochten we

[pagina 58]
[p. 58]

voor een dubbeltje, een bedrag dat voor de meesten buiten bereik was.

De Lim A Po's die in de Prinsessestraat woonden, later beroemde advocaten en medici, hadden een heuse voetbal een nummer vier geloof ik die je moest oppompen en we vonden het een hele eer als we door hen werden uitgenodigd cq uitgedaagd een partijtje te komen spelen.

We kenden eigenlijk geen echte clubs. Gewoonlijk verdeelden we voor de aanvang van een wedstrijd de beschikbare jongens over twee partijen, aangevoerd door de beste spelers. Dat ging om en om teneinde een gelijke sterkte te bewerkstelligen. Een andere keer speelden we voorstraat tegen achterstraat of straat tegen straat, bijvoorbeeld de Gonggrijpstraat tegen de Prinsessestraat of de Tourtonnelaan. Vaak was het ras tegen ras als we bijvoorbeeld speelden tegen de Javanen van de Cultuurtuin of tegen de Hindostanen van Maikoe of Koeliedang (eind Anniestraat).

Zowel onder de Javanen als onder de Hindostanen bevonden zich bekwame voetballers maar het wonderlijke was dat deze mensen nooit doorstroomden naar officieel voetbal vermoedelijk omdat ze zo jong trouwden en daardoor andere besognes kregen.

We gingen vaak helemaal naar de Anniestraat om tegen de Hindostanen daar te spelen. Er was daar ook een concentratie Koeliedang genoemd en ze hadden een heus voetbalveld. Het was er heerlijk voetballen maar je mocht niet winnen want niet zodra stond je drie of vier punten voor of je hoorde plotseling de uitroep ‘Hare dandang’ en dan was het rennen geblazen. Uit alle huizen uit de buurt zag je Hindostanen verschijnen gewapend met knuppels en koevoeten.

Soms vormden we gelegenheidsclubs die wij

[pagina 59]
[p. 59]

namen gaven als Grietjebie, Albatros, el Deportivo e.d. als we gingen spelen tegen de jongens in de stad. Bijvoorbeeld die van de Gravenstraat en de Heerenstraat zoals Roy Emanuels, Brunings de gebroeders Ottens, Mauke Pool e.d Dan schreven we een brief met hoogdravende taal: ‘Hierbij wordt U uitgedaagd voor het spelen van een wedstrijd op zaterdagmorgen etc. met opgave van de opstelling van het elftal en vermelding van het terrein. Je huurde dan een van de zijterreinen van het Suriname stadion af. Soms mochten we gebruik maken van het terrein van de Koningin Emma school op de hoek van de Tourtonnelaan en de Gravenstraat.

Een hoogst enkele maal speelden we tegen de jongens van de Wagenwegstraat. Daarmee was het kwaad kersen eten. Jongens als Guno Hoen, Henar, Rahman, August Themen, Bottenbley, stonden bekend als plattebruggers (straatjongens) die met messen en kapotte flessen vochten. Je mocht niet van ze winnen anders was het knokken geslagen. Veel van deze jongens hebben het erg ver geschopt in de samenleving. Guno Hoen bijvoorbeeld werd een bekend schrijver, sportverslaggever en een beroemd voetballer. Bottenbley kwam ik weer in New York en in Puerto Rico tegen als aannemer. De man bouwde complete wolkenkrabbers. Themen en Rahman trof ik weer aan op Aruba als eigenaren van bedrijven. Van de zogenaamde brave jongens van de buurt Heerenstraat en Gravenstraat hoorde je nooit meer wat.

We voetbalden veel in de Prinsessestraat later ook in de Schietbaanlaan die tijdens de oorlog werd aangelegd om de Prinsessestraat te verbinden met de Tourtonnelaan omdat zoals gezegd Hans Nahar en Landkoer er geen bezwaar tegen hadden dat je er speelde. Die kwamen soms langs op hun zware motorfietsen en bleven kijken en zelfs tips geven. Nu bevond zich achter de

[pagina 60]
[p. 60]

Prinsessestraat ook de begraafplaats van de Katholieken. Bijna elke dag was er een begrafenis. Dan kwam eerst de pastoor die de dienst zou verzorgen langs op de fiets en een half uurtje daarna de begrafenisstoet. Dan moest je natuurlijk ophouden met voetballen. Een van die paters pikte me altijd uit om misdienaar te gaan spelen hoewel ik na mijn vertrek van de Willebrordusschool nauwelijks meer iets met het katholicisme van doen had. Ik mocht dan drie of vier kameraden meenemen. Voor de ingang van de begraafplaats bevond zich een klein huisje en daarin deden we misdienaarsgewaden over onze kleren en mochten we een keuze maken uit een serie schoenen die daar lag. Onder gemompel van ‘Miserere mei dei suceundum magnam misericordiam tuam’ en het schudden van wierookvaten liepen we dan voor de baar uit. Na afloop kregen we elk twee en een halve cent (een grote cent noemde men dat) van de pastoor. Dat geld werd betaald door de familie van de overledene. Met dit geld gingen we als de weerlicht petjil bij de Javaan achter de Prinsessestraat kopen. De pastoor zelf ‘boorde’ ergens in een erf en ging in de Gonggrijpstraat bij mijn grootvader rum zitten drinken. Grootvader moest niets hebben van katholieken zoals al opgemerkt maar hij en de pastoor bleken elkaar gevonden te hebben op het stuk van hun afkeer voor de zwarten en bovendien waren beiden op de hand van Nazi Duitsland en er vast van overtuigd dat die de oorlog zou winnen.

s Zondagsmiddags had je achter de Prinsessestraat (later ook de Schietbaanlaan) officiële wedstrijden met veel toeschouwers die van heinde en verre kwamen. Daaraan namen zelfs voetballers deel die al in de hoofdklasse speelden zoals Vossie Belgrave, Letnom, Landkoer, Henar, Naloop e.a. Volwassen mannen dus. Ze speelden dan tegen andere straten of voorstraat tegen

[pagina 61]
[p. 61]

achterstraat. De besten onder ons jongens kregen ook een kans om mee te doen. De keepers werden in elk geval altijd uit onze rangen gerecruteerd omdat blijkbaar niemand belangstelling had voor dat baantje. Maar oh wee je gebeente als je een bal doorliet. Klappen en stompen waren je deel.

Bij belangrijke wedstrijden gingen we naar het Suriname stadion in de Cultuurtuin. Aangezien weinigen van ons het dubbeltje of kwartje konden opbrengen om een staanplaats te kopen gingen we ‘boren’. Dat was niet zo eenvoudig. Eerst moest je door doornig struikgewas; vervolgens kwam een prikkeldraadversperring; tenslotte waren daar de suppoosten van de Surinaamse Voetbalbond. Een van deze suppoosten was een beroemdheid. Schele Ogen Jacques werd hij genoemd. Hij was ook suppoost bij theater Bellevue. Als je dacht dat hij naar rechts keek dan hield hij je juist in de gaten. We bedachten een systeem om hem te verschalken. We verzamelden met zijn allen genoeg geld om bijvoorbeeld twee of drie staanplaatsen te kopen. Deze gaven we dan aan de beste sprinters. Die moesten dan de sprint inzetten met de suppoosten achter zich aan. Die hadden de gewoonte om je helemaal uit het publiek weg te pikken om hun superieuren te demonstreren hoe serieus ze hun taak wel opvatten. Wanneer ze de sprinters eenmaal gevat hadden toonden die rustig hun plaatsbewijzen. Maar ondertussen waren de overige jongens al lang en breed onder het publiek verdwenen.

Voor de oorlog kende Suriname twee voetbalbonden. De al genoemde Surinaamse Voetbalbond en het Patronaat. Dat was de katholieke voetbalbond. Ze hadden hun terrein aan de Prins Hendrikstraat. De bond verdween korte tijd van het toneel toen tijdens de oorlog schuilkelders op hun terrein werden aangelegd.

[pagina 62]
[p. 62]

Een kleurrijke figuur was Frederik Dompig. Hij was een jaar of tien of vijftien ouder dan wij maar was achterlijk. Hij sprak slepend en droeg een bril met glazen die zeker een half duim dik waren waarachter zijn oogjes leken te zwemmen. Zijn voeten waren vergeven van de siekas. Dat was een soort zandvlo of teek die in je voetenhuid ging zitten en daarin eitjes legde. Ze jeukten ontzettend. Wij allen hadden last van die insekten maar als we gejeuk voelden dan namen we een speld of een naald en peuterden die uit onze voeten voordat die eieren konden leggen en verpletterden ze tussen twee nagels. Frederik niet. Zijn voeten herbergden een complete kolonie.

Tegen Frederik voetballen was altijd een corvee. Als je op zijn doel afstormde placht hij steevast te brullen: ‘Offside, offside’. Dan moest je urenlang gaan discussieren over de vraag of je wel buitenspel was geweest. Maar we hadden ook daarop iets gevonden. Als hij het weer eens zo bont had gemaakt dan zeiden we: ‘Goed, goed Frederik je hebt gelijk. Je hebt een penalty verdiend.’ Dan wisselden we stiekem de bal voor een ‘boegroe’ dat was een ijzeren kogel waarmede we knikkerden. Nu was het zo dat we de bal nooit met de punt van de voet trapten maar met de zijkant daarvan. Behalve Frederik. Een trap tegen de boegroe en Frederik gaf een Indianendans ten beste luidkeels huilend want de boegroe reet al zijn siekas open. Voor ons was het wegwezen geblazen want Frederik kon behoorlijke klappen uitdelen en kon bovendien erg hard lopen. Aangezien hij altijd lange broeken droeg klonk het als een dravend paard als hij achter je aan zat. Maar meestal als hij uitgehuild was en de sprint tegen ons inzette waren we al een kilometer verder. De man heeft eens achter ons aangezeten vanaf de Nieuwe Charlesburgweg tot de Gonggrijpstraat.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken