Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Swietie Sranang (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Swietie Sranang
Afbeelding van Swietie SranangToon afbeelding van titelpagina van Swietie Sranang

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.59 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Swietie Sranang

(1990)–Don Walther–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Kan me nog meer vertellen. Herinneringen aan een rot jeugd


Vorige Volgende
[pagina 63]
[p. 63]

Sport en spel

VOETBALLEN WAS ONZE meest populaire sport maar daarnaast deden we ook aan andere sporten. Deze waren in tegenstelling tot voetballen, dat het gehele jaar door werd beoefend, blijkbaar aan seizoenen gebonden want plotseling zag je iedereen hetzelfde doen en evenzo plotseling was het daarmee weer afgelopen. Niemand wist wie de opening van het seizoen aangaf.

We beginnen met knikkeren. Geld om knikkers te kopen was er natuurlijk niet. Maar de Curacaosche Handel Maatschappij produceerde een limonade Sträter Esser genaamd waarvan zich in de hals van de fles een stuiter bevond om het koolzuurgas het ontsnappen te beletten. Ook de firma Jong Tjien Fa had aan de Wagenwegstraat een limonadefabriek die frisdranken in dit soort flessen op de markt bracht. Als je de fles openbrak had je een knikker. Verder moest je dan maar knikkers van kameraden zien te winnen. We hadden een keur van knikkerspelletjes. Enkele voorbeelden: Wakka Tjopoe. Je gooit je knikker een meter of drie vier voor je uit en je tegenspeler probeert die met de zijne te raken daarbij ervoor zorgdragend bij missen zover mogelijk uit de buurt van je knikker te geraken. Want je mocht vanaf die plaats spelend proberen diens knikker te raken. We speel-

[pagina 64]
[p. 64]

den dat met hoogstens een man of vier anders was het te ver voor je uit om nog zinnig te kunnen mikken. Zo liepen we achter elkaar aan de gehele straat door.

Dan was er ollo mettie. Je maakt een rond gat in de grond met een doorsnede van acht centimeters en een diepte van tien centimeters. Vervolgens trek je een lijn op een afstand van een meter of zes van het gat verwijderd. Om de beurt nemen de spelers achter deze lijn plaats en werpen met een knikker naar het gat om de spelers volgorde vast te stellen. Degene die het dichtst bij het gat terechtkomt mag eerst spelen. Hij neemt daartoe de knikkers van alle spelers in de hand en werpt die naar het gat. De knikkers die daarin terechtkomen mag hij behouden. De runner up wijst vervolgens een knikker aan die geraakt moet worden met een ‘reis’. Een reis was een schijf van lood die wij maakten door gesmolten lood te gieten in het dekseltje van een fles of een kroondop of in een gietvorm in het zand. Ze was zelden groter dan vijf centimeters doorsnede. We kwamen veelal aan lood door de nokken van oude gebouwen te slopen. Raakte de reis een verkeerde knikker of kwam ze in het gat terecht dan moest boete betaald worden in de vorm van een of meer knikkers die bij het totaal gevoegd moest(en) worden.

We hadden een kleurrijke figuur in de straat. Hij zat ook bij mij op school. Clarke heette hij. Hij was uiterst bekwaam in dit spel. Hij kwam uit Guyana en was achterlijk maar bleek in staat ondanks zijn handicap de moeilijkste knikkers te raken met zijn reis. De enige manier om van hem te winnen (hij kreeg altijd veel knikkers van zijn moeder en vormde bijgevolg een welkome tegenstander) was door middel van ‘stienga’. Dat wil zeggen we maakten geheime afspraken om elkaar gemakkelijke doelen te geven om te ‘reisen’. De winst verdeelden we dan achteraf.

[pagina 65]
[p. 65]

Dan had je het Curacaose spel. Je maakte een gat in de grond als bij ollo mettie en trok op een meter of vijf daarvan een lijn. Alle spelers namen plaats achter deze lijn en wierpen met een knikker naar het gat. Degene die het dichtst bij het gat terechtkwam mocht beginnen. Hij moest met zijn duimnagel de knikker in het gat tikken. Elke knikker die hij daarin wist te krijgen mocht hij behouden. Een variant hierop vormde het Arubaanse spel. De speler die de laatste knikker in het gat deponeerde kreeg de gehele pot.

Dan was er bounce back. Een bijzonder populair spel omdat vaak volwassenen meespeelden en je van hen aardig wat knikkers kon winnen. Dit werd veelal onder een huis op hoge neuten gespeeld. Je sloeg je knikker tegen een pilaar om terugkaatsend andere op de grond liggende knikkers daarmee te raken dan wel een handbreedte daarvan verwijderd terecht te komen. Dit laatste noemden we ‘anda’ en hoe langer je vingers waren hoe beter. Vandaar dat wij de gewoonte hadden ze met kokosolie in te wrijven en aan ze te trekken en rukken om ze uit te rekken. Daar heb ik later toen ik violoncello wilde leren spelen flink wat spijt van gehad aangezien mijn vingers te zwak bleken te zijn voor dit instrument.

Hele zondagen konden we zoetbrengen bij de Knoppels in de Prinsessestraat. Opa Knoppel, Pa Knoppel, Ooms Knoppel (bijna allemaal militairen en lid van de militaire kapel) zonen Knoppel, iedereen deed mee. Soms speelden we met zijn vijftienen. Een kleurrijke figuur daarbij was Willie Brewster die we al tegenkwamen als veldmaarschalk bij klassegevechten. Hij had een neefje van een jaar of vijf Roël geheten die opdracht had op een teken van Willie te beginnen met ‘Oom Willie Oma roept je.’ Willie protesteerde dan meestal heftig maar het jongetje had opdracht net zolang te blijven

[pagina 66]
[p. 66]

zeuren (anders riskeerde hij een flinke dreun) totdat Willie zeide: ‘Mensen; sorry ik moet weg. Ik word geroe pen.’ Hij vertrok dan om zijn gewonnen knikkers weg te bergen want de volwassenen waartegen je speelde eisten altijd dat je door bleef spelen totdat je geen knikkers meer over had. ‘Skeer’ noemden we dat.

Een ander populair spel waaraan ook volwassenen deelnamen was Pot naar Lijn. Je trok een lijn van ongeveer een halve meter (afhankelijk van het aantal spelers) in het zand. Alle meespelenden legden een knikker op die lijn op een onderlinge afstand van tien centimeter. Vervolgens werd op een afstand van tien meter van die lijn een lange lijn getrokken. De spelers namen om de beurt plaats achter de korte lijn en wierpen met hun knikkers naar de lange lijn om de spelers volgorde vast te stellen. Ging je over de lijn dan was je laatste of mocht niet meer meedoen etc. Vervolgens namen de spelers om de beurt achter de lange lijn plaats en wierpen met hun knikker naar de korte lijn. Raakten ze een knikker dan moest de eigenaar daarvan betalen. Raakte hij niets dan bleef hij gewoon liggen. Raakte een volgende speler zijn knikker dan was hij uit en moest ook nog betalen. Er waren mensen die de gelukkige eigenaars waren van boegroes, dat waren kanonskogels geloof ik of misschien ook wel de knikkers die de Fransen voor hun knikkerspel gebruiken. Spelen met een boegroe had zo wel voor als nadelen. Je kon de tegenstander gemakkelijker raken maar omgekeerd kon de tegenstander jou ook gemakkelijker raken. Een bekwame figuur bij dit spel was ene Mohammed die in de Prinsessestraat woonde. Ik meen dat hij later rechter is geworden op Aruba. Hij speelde met een enorm grote boegroe. De Oosterlings van de Prinsessestraat waren ook zeer bedreven in dit spel. Merkwaardig is dat een van ze, Reinier geheten,

[pagina 67]
[p. 67]

ook rechter is geworden in Suriname. We speelden vaak in hun erf gelegen naast dat van de reeds genoemde Louis Halfhide.

Na de knikkertijd was het veelal bat en bal tijd. Dan zag je de jongens op straat rondlopen gewapend met een tennisbal (of een bal gemaakt van balata) en een bat (vaak gemaakt van de tak van een kokospalm) op zoek naar tegenstanders, straat in straat uit. Het spel had veel weg van cricket met dit verschil dat er maar een enkele wicket werd gebruikt. Vooral de Hindostanen waren bijzonder bedreven in dit spel. Vraag me niet hoe dat kwam. Soms werden er officiële wedstrijden in de cultuurtuin gehouden dan kwamen de ploegen van heinde en verre uit de districten. Een competitie duurde maanden en nam hele zondagen in beslag. Ook de Coronianen waren gek op dit spel. Als je in Coronie was (het kokosdistrict) zag je de jongens de gehele dag rondlopen met ballen gemaakt van balata en er was altijd wel een houwer (hakmes) te vinden om snel een bat en een wicket van kokospalmen te hakken.

Dan was er tiekie pauw. Je maakte een schuine sleuf in de grond en deed daar een klein stuk hout van een centimeter of tien in zodanig dat alleen de punt boven de grond uitstak. Met een knuppel gaf je een tik aan dit houtje en wanneer het in de lucht begon te spinnen sloeg je er naar met de knuppel. Het was eigenlijk een soort honkbal zonder werper maar aanmerkelijk gevaarlijker want als het houtje je raakte lag je zo in het ziekenhuis. Over baseball (honkbal) gesproken. Ik had een stel neven op Curacao, Rosheuvel geheten, die tijdens verlof poogden dit spel in Suriname te introduceren. Geen mens die daarin was geinteresseerd, vermoedelijk omdat voor het beoefenen hiervan een groot terrein beschikbaar moet zijn.

[pagina 68]
[p. 68]

Djoel was een ander spel. Je tekende een rechthoek op de grond van circa tien meter lengte bij vijf meter breedte. De rechthoek werd weer onderverdeeld in vier vakken. Je vormde twee partijen, pakkers en renners. De pakkers namen plaats op de lijnen, de renners moesten proberen hollend van vak naar vak zo aan de achterkant te geraken. Bevond je je binnen een vak dan was je safe maar moest wel uit de reikarm van de pakkers blijven.

In de droge tijd (de Surinaamse zomer), die duurde van pakweg augustus tot november, verschenen plotseling in alle straten de vliegers in de lucht. Die maakten we van de nerf van de kokospalm ‘prienta’ geheten; van hout; van maripa (ook een soort palm) en tenslotte van bamboe. Vliegeren of vlieger oplaten zoals we dat noemden was bijzonder populair in Suriname en er werden zelfs officiële vliegerwedstrijden gehouden op het gouvernementsplein of in de Combé waar nu hotel Torarica staat. Ze werden vooral georganiseerd door Oom Wim Bos Verschuur een tekenleraar, die tijdens de oorlog een tijdlang vast heeft gezeten wegens opruiende taal tegen het koloniale bewind en later een bekend politicus is geworden. Daarbij werd vooral gelet op originaliteit en mooiheid. Maar daar hadden wij jongens weinig belangstelling voor. Zoals bij alles wat we deden vormde voor ons een vlieger strijdobject. We waren meer geinteresseerd in frommelen dat wil zeggen de vlieger van de tegenstander met onze vlieger uit de lucht trekken of snijden. Dit laatste bewerkstelligden wij door de staart van onze vlieger van scheermesjes of scherven van limonadeflessen te voorzien en daarmede over de lijn van de tegenpartij te scheren.

Het was gek dat in de droge tijd de wind in de ochtend altijd blies van Noord naar Zuid en des middags

[pagina 69]
[p. 69]

van Oost naar West. 's Morgens frommelden we dan tegen de jongens van de voorstraat en 's middags tegen de jongens van de Prinsessestraat. De ongeschreven regel was dat je de overwonnen vlieger mocht behouden maar de staart moest teruggeven. Staarten waren namelijk kostbaar. Daarvoor moest een oud laken worden gebruikt. Maar oude lakens bestonden er niet want als een laken geheel en al versleten was werd daar nog altijd een mamio van gemaakt. Dat wil zeggen uit verschillende stukjes laken werd weer een geheel laken aan elkaar genaaid. Nu was er in de Prinsessestraat een internaat gevestigd voor jeugdige Lepralijders Gerardus Majella genaamd. Die verbleven achter een prikkeldraadversperring net als in een concentratiekamp. Ze hadden altijd van die prachtige lange staarten die onze hebzucht opwekten. Wij dus er altijd naar toe met de beste trekkers, snijders en sprinters. De laatste hadden tot taak zodra we de vlieger binnenboord hadden gehaald de staart op te pakken en snel daarmee op de vlucht te slaan want de jongens van Majella wisten ook van wanten en hoewel ze niet voorbij het prikkeldraad konden om je te achtervolgen konden ze je wel met katapults beschieten. Sommige moedige sprinters zagen zelfs kans om binnen het kamp een staart te gaan wegritsen daarmede zowel loden kogels als prikkeldraad trotserend.

Aan het eind van het jaar was het tijd voor vuurwerk. De traditie van vuurwerk afschieten om alle boze geesten uit het land te verdrijven aan het eind van het jaar is niet iets van recente datum. Ze werd ook in mijn tijd driftig beoefend. Maar wie had geld om vuurwerk te kopen hoe goedkoop ze destijds ook mocht wezen? In plaats daarvan maakten we kanonnen. We gingen op strooptocht in de Cultuurtuin en kozen bamboe uit met een dikte van tien tot twaalf centimeter daarbij trachtend

[pagina 70]
[p. 70]

niet in handen te vallen van de Javanen die de zaak bewaakten en blijkbaar toestemming hadden om je met hun hakmessen te bewerken. Een kanon bestond uit drie moten. Het laatste russenschot bleef intact. Aan de zijkant maakte je een piepklein gaatje waarin je met behulp van een trechter brandspiritus goot. Je blies met de mond tegen het gaatje net zo lang totdat de brandspiritus was verdampt en hield daar een brandende lucifer tegen. Dit bracht een oorverdovend geluid voort gelijkend op dat van een kanon. Sommigen deden een paar druppels benzine bij de brandspiritus maar moesten dan de bamboe met ijzerdraad vastbinden anders sprong ze uit elkaar. De gehele maand December placht uit alle erven het gedreun van kanonschoten te komen.

Tenslotte hadden we draaitollen. We maakten de dingen van awarrapitten een soort palmpit of van garenklossen. Mijn grootvader draaide ze ook in zijn timmerwinkel voor de verkoop. We hielden wedstrijden wie het snelst op een bepaald punt terecht kwam of welke tol het meeste geluid voortbracht. De winnaar mocht de tol van de tegenstander behouden. Uit de voorbeelden blijkt wel dat bij vrijwel elk spel dat we beoefenden het strijd element het elkaar te willen overmeesteren of overtreffen doorslaggevend was. Vormt dat misschien de verklaring voor de grote rivaliteit onder de Surinamers?

Nog een enkel woord over basketball en korfbal. Om aan basketball te doen heb je natuurlijk aanzienlijk meer outillage nodig dan waarover wij beschikten of konden beschikken. Daarom werd ze niet door ons beoefend. Het waren vooral de Chinese jongens die aan deze sport deden. Daartoe hadden ze velden op het terrein van Chung Fa Foei Kong aan de Keizerstraat en Kuo Min Tang aan de Domineestraat. Omstreeks het eind van de oorlog kreeg je plotseling ook velden op het erf van de

[pagina 71]
[p. 71]

Paulusschool en op het terrein van de pas opgerichte club Spes Patriae aan de Keizerstraat. Deze laatste club was opgericht mede op instigatie van de eerder genoemde Oom Wim Bos Verschuur en jongens als Eddy Bruma en August Biswamitre (later bekende politici) en bestond overwegend uit jongens van betere komaf. Toen deze jongens zich op basketball gingen toeleggen werd in een mum van tijd de Chinese hegemonie gebroken temeer omdat de Chinese jongens die overwegend kort van postuur waren niet tegen de dakgoten opgewassen bleken.

Korfbal is zoals bekend de enige sport die tegelijk door meisjes en jongens beoefend wordt hoewel de seksen elkaar niet mogen aanvallen. Er bestonden in mijn jonge jaren aardig wat korfbalverenigingen en we gingen weleens in de Cultuurtuin kijken naar hun verrichtingen maar alleen maar om de draak te steken met die rare snuiters die met meisjes speelden. Deze houding is er waarschijnlijk de oorzaak van geweest waarom deze sport een stille dood is gestorven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken