Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Swietie Sranang (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Swietie Sranang
Afbeelding van Swietie SranangToon afbeelding van titelpagina van Swietie Sranang

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.59 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Swietie Sranang

(1990)–Don Walther–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Kan me nog meer vertellen. Herinneringen aan een rot jeugd


Vorige Volgende

Werken

ALS WE HET TE BONT MAAKTEN grepen de ouders of verzorgers eindelijk in en werd je bij een baas geplaatst om je koest te houden. Zo had mijn moeder mij, toen ze weer eens voor een paar dagen in de stad was en constateerde dat er met mij geen land te bezeilen viel, bij een schoenmaker geplaatst, baas Vieira geheten aan de Heerenstraat. Ik kreeg er een kwartje per week en moest mij elke dag na school daar melden. Ik moest zoolleer op een afgedankte strijkijzer dat op de dij werd geplaatst platkloppen. (In het begin kon ik na afloop van de werkdag haast niet op mijn benen staan). Vervolgens leerde ik de onderkant en de rand van schoenen met een stuk slan genhout, dat langs de neus moest worden gewreven om ze in te vetten, zolang te bewerken totdat die glommen als een spiegel. Maar vooral werd ik gebruikt om schoenen te gaan afleveren. Dit ging een paar weken goed totdat een kennis van mijn oom die in de Steenbakkerijstraat een winkel had (Eugene Vervuurt) mij op blote voeten en met gerepareerde schoenen in de hand in de Klipstenenstraat zag lopen en dat ging rapporteren. Dezelfde avond kwam mijn oom als een briesende leeuw thuis om te informeren wat voor gedonder dat wel was. Zo liep ik een paar weken rond straat in straat uit op

[pagina 99]
[p. 99]

zoek naar vrienden. Maar de meesten zaten bij een baas. Toen ontdekte ik dat mijn vriend Willie Brewster zestig centen per week verdiende bij een wagenmaker aan de Prinsessestraat. Dat leek toch wel de moeite waard. Hij wist zijn baas zover te krijgen dat die mij ook in dienst nam. Maar het was zwaar werk. De bomen van de ezelkarren die we maakten waren van purperhart en de spaken van de wielen waren van bruinhart, ontzettend hard hout dat je met een handzaag moest snijden. Alleen het bevestigen van de hoepels rondom de wielen was leuk werk. Daartoe werd achterop het erf een fikkie gestookt. De ijzeren hoepel ging erin tot ze roodgloeiend was en werd dan met rukken en trekken over het frame gedaan. Als ze was afgekoeld sloot ze als een handschoen om het wiel.

Nog leuker was het afleveren van ezelkarren. De koper kwam met een ezelkar met daarachter vastgebonden een extra ezel die voor de nieuwe kar werd gespannen en wij met zijn drieën of vieren mochten de kar gaan afleveren. Ik kwam eens mijn oom tegen aan de Kwattaweg. De man kon zijn ogen niet geloven en ik dacht dat hij ter plekke een hartaanval kreeg. Toen hij was bekomen kreeg ik een pak ransel dat ik nu nog in mijn botten voel als ik eraan denk. Ik moest mij ogenblikkelijk vanaf die dag in zijn winkel melden. (Het was toevallig vakantietijd). Het personeel vond dat allesbehalve leuk en daar begreep ik aanvankelijk niets van omdat ik daarvoor, als ik in de winkel kwam, altijd vriendelijk en voorkomend werd behandeld en ontvangen. Ik werd belast met het bijhouden van het kasboek.

Het was een goedbeklante zaak. Talrijke salesmen gingen de boer op met artikelen op de bagagedrager vastgesjord onder andere de Chinees Alonko, die bij ons op het erf woonde en ook de bosnegers die houtblokken

[pagina 100]
[p. 100]

kwamen leveren in de stad plachten daar hun inkopen voor het binnenland te doen. Als deze laatsten daar verschenen gingen alle prijzen met vijftig of meer procent de hoogte in en alle onverkoopbare goederen zoals alarmklokken zonder alarm kwamen te voorschijn. Tenslotte plachten de Amerikaanse troepen veel artikelen bij hem te kopen. Hij had de goede ingeving gehad (boze tongen beweerden dat hij was afgetipt), voor de oorlog alle beschikbare rollen prikkeldraad die in het land aanwezig waren te hamsteren, die hij daarna met veel winst aan de troepen wist te verkopen voor de aanleg van prik keldraadversperringen in Albina, Zanderij en andere plaat sen waar men een aanval van de Vichy bondgenoten van Nazi Duitsland verwachtte. Alle verkopen werden per artikel in het kasboek genoteerd. Als kasboek diende een ingebonden schrift. Een van de schepen die goederen voor mijn oom uit het buitenland had aangevoerd had waterschade opgelopen als gevolg van een ingeslagen torpedo. Hij had schadevergoeding van de verzekering ontvangen maar de schriften verkocht hij toch. Daartoe had hij diverse klassen ingesteld. De slechtste categorie werd gebruikt als kasboek. De schriften waren dermate verlept en verbleekt dat je nauwelijks kon lezen wat je schreef. Een rekenmachine had hij niet, (hij stond bekend als de grootste gierigaard van Suriname) want dat vond hij onnodig en bovendien te duur.

Hij had zoveel vertrouwen in mijn telkunde dat hij slechts naar het eindbedrag placht te kijken en dan naar de kassa toestapte om te controleren of dat klopte met het bedrag. Het vervelende was dat ik toen ik niet werkte elke week een kwartje zakgeld van hem kreeg maar toen ik bij hem ging werken kreeg ik als loon slechts vijftien cent. Daar had ik gruwelijk de pee in. En het was ook helemaal niet betaald want van mijn groot-

[pagina 101]
[p. 101]

moeder kreeg ik elke dag een dubbeltje mee om daarmee mijn boterham te kopen bij de Chinees in de Maagdenstraat. Toen ik de winkelchef Jacques Stuger genaamd blijk gaf van mijn verbolgenheid glimlachte hij fijntjes. De maandag daaropvolgend zei hij plotseling. ‘Jongen waarom ga je je haar niet knippen. Je ziet eruit. Het is geen gezicht. Zo kun je niet in de winkel rondlopen.’

‘Waar moet ik het geld daarvoor vandaan halen,’ zei ik diep beledigd.

Hij stapte naar de kassa (mijn oom was er niet) en haalde daaruit vijfendertig cents. Ik kon van dat bedrag mijn haar laten knippen plus bakkabana en andere lekkernijen kopen. Toen het tijd werd om het kasboek te totaliseren zei hij: ‘Zorg ervoor dat je vijf en dertig cents minder telt.’

Ik, ook niet op mijn achterhoofd gevallen, begreep ogenblikkelijk waar het om ging. Elke dag zodra mijn oom de trap was opgegaan naar zijn appartementen boven de winkel ging Jacques Stuger in de kassa, haalde er een tientje uit en verdeelde dat onder het personeel. Een ieder kreeg er naar behoefte. Nu moet gezegd worden dat mijn oom behalve als gierigaard ook bekend stond als een bijzonder potente man. Hij moest elke dag een vrouw hebben. De gehele dag placht hij voor de deur van zijn winkel te staan om de vrouwen die langs kwamen aan te spreken. (Zijn eigen vrouw had azijn ingenomen om zich van kant te maken wegens zijn uitspattingen en verbleef daarom in hun buitenverblijf aan de Kwattaweg ongeveer waar nu Bennies Park staat. 's Avonds ging hij ernaar toe). Had hij geluk dan ging hij via de poort naast de winkel en de achtertrap met zijn verovering naar boven. Dat was dan het sein voor Jacques om voor Sinterklaas te spelen. Had mijn oom die dag geen geluk dan ging hij naar een vrouw die naast de winkel

[pagina 102]
[p. 102]

woonde en oud genoeg was om zijn moeder te kunnen zijn om zijn overtollige sperma kwijt te raken. Ik vertelde eens aan mijn grootvader wat wij uitspookten en die op zijn beurt bracht dat over aan mijn oom. Waarop die doodleuk zei: ‘Dacht je dat ik dat niet wist? Daarom betaal ik se zo weinig. Want als ik ze slecht betaal stelen ze, maar als ik ze goed betaal stelen ze toch. Daarom betaal ik ze slecht en laat ze maar stelen.’

Soms als er veel werk was moest ik ook in de timmerwinkel van mijn grootvader meehelpen. Die betaalde goed. Als het erg druk was kreeg je zelfs een hele gulden per dag. Maar het was zwaar werk. Je moest aan een groot rad draaien om een draaibank, een zaagmachine en een schaafbank te doen functioneren. Het voordeel was dat je daar geweldige spierballen van kreeg. Daarnaast mocht het personeel in de vrije tijd, ('s maandags werd nooit gewerkt, blauwe maandag noemde men dat) karweitjes uitvoeren voor derden en daarvoor zijn materialen gebruiken. Ik werkte een tijdlang samen met een kameraad van me die ik op de Sint Petrusschool had leren kennen Walther Rudge genaamd, die later een bekend aannemer zou worden en toen al een kapitalist was in de dop. Rudge organiseerde de produktie van houten schilderijlijsten die wij vervolgens aan andere vrienden gaven om ze voor ons te verkopen. Toen mijn grootvader in de gaten kreeg dat zijn materialen slonken als sneeuw voor de zon was het daarmee afgelopen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken