Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2 (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2
Afbeelding van Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (15.70 MB)

XML (0.67 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2

(1971)–L.Ph. Rank, J.D.P. Warners–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 209]
[p. 209]

IV. Bacchushymnen in de nationale talen

Na de neo-latijnse dichters komen nu een franse en een nederlandse dichter ter sprake die, ieder in hun eigen nationale taal, over Bacchus geschreven hebben. Dat dichten in de eigen taal over klassieke onderwerpen, naast de nieuw-latijnse produktie, hangt natuurlijk samen met de ‘nationale renaissance’, met de overtuiging dat de eigen taal niet de mindere is van de klassieke. Merkwaardigerwijze wordt dan een deel van deze poëtische produktie weer in het latijn vertaald, zoals we én bij Ronsard én bij Heinsius zullen zien. Het lezen van latijnse gedichten van europese humanisten is een moeizaam werk en de moderne onderzoeker herkent zijn tekorten spoedig als hij zichzelf vergelijkt met de latijn-schrijvende dichters, die zo onnoemelijk veel van deze taal wisten en die zo belezen waren in de klassieke letterkunde. De tijd dat het Latijn een aktief beheerste taal was, ligt lang achter ons en niemand kan nog uit zijn memoria de oude citaten bij honderden te voorschijn halen. Maar wat veel erger is: er zijn waarschijnlijk nog maar enkele specialisten voor wie de latijnse gedichten geen moeilijkheden opleveren en die, door taalbezwaren ongehinderd, van die gedichten genoegen kunnen beleven, op de wijze waarop de lezer zijn hart kan ophalen aan gedichten in een levende taal geschreven. Het humanisten-latijn is immers een taal, die artificieel voortbouwt op het klassieke latijn: een geschréven taal, verstoken van het sprankelende leven van het gesproken woord. In dit hoofdstuk liggen de zaken iets anders en ook iets eenvoudiger: het vrolijk rijmende, springlevende Frans van de zestiende eeuw en het Nederlands van iets latere datum, zijn een verademing. Het zal iedere lezer duidelijk worden dat de Bacchushymnen in de landstalen vrijer van opzet en uitwerking zijn, meer betrekking hebben op het leven van de dichters, meer armslag aan de fantasie geven. Hetzelfde klassieke materiaal dat de latijn-schrijvende dichters gebruikten, krijgt nu meer mogelijkheid zich aan te passen aan eigen, persoonlijke, omstandigheden en inzichten.

[pagina 210]
[p. 210]

Een niet onbelangrijk gedeelte van de voorafgaande studie handelt over de imitatieve werkzaamheid van de humanistdichter, die, van zijn enorme klassieke geleerdheid uit, het edel spel der navolging speelde en die kennis dienstbaar maakte aan eigen literaire produktie. Wie de moeite genomen heeft onze voetnoten te volgen, zal het duidelijk geworden zijn hoe bijvoorbeeld enkele gedichten van Horatius en Catullus steeds opnieuw gebruikt zijn om het neo-latijnse gedicht te voeden en te onderhouden; we hebben bij voortduring op overeenkomstig metrum, woord- en taalgebruik gewezen. In de nu volgende afdeling zal het moeilijker zijn een dergelijke werkwijze te volgen: vertaalde griekse en latijnse woorden zijn minder makkelijk te herkennen en, bij vrijere omzetting, zelfs vaak niet meer te achterhalen.

Zo kunnen we belangrijke verschillen tussen de dichters van het vorige, en van dit hoofdstuk, in het algemeen aangeven.

[pagina 211]
[p. 211]

1. Pierre de RonsardGa naar eind1.

Pierre de Ronsard werd in 1524 geboren in de nabijheid van een iets heuvelachtige, mooie streek van Frankrijk: de Vendôme. Meer dan men meestal in Nederland als mogelijk aanneemt, is deze vroege renaissancedichter diep geraakt door dat landschap en door landschappelijk schoon in het algemeen. We maken van dit gegeven gewag in onze, als altijd uiterst beknopte, biografische inleiding, omdat zelfs de paar gedichten die wij ter sprake gaan brengen, op dit gebied een ware vernieuwing zijn na de neolatijnse Bacchusgedichten. Ronsard is een echt renaissancedichter die, telkens en steeds weer, een man van horen en zien blijkt te zijn. Overal is het vol van zintuigelijke waarnemingen in de breedste zin van het woord. ‘La nature avait fait son oeuvre’, schrijft ChamardGa naar eind2. terecht. Het dichterlijk verslag van een leven in de waarneembare werkelijkheid, zoals ook Rabelais dat schreef, is, naar onze mening, éen van de belangrijkste aspekten van de renaissance.

Ronsard vertrekt, betrekkelijk jeugdig, voor de studie naar Parijs. Hij komt daar spoedig onder leiding van de befaamde klassikus Jean Dorat (geb. in 1508): naast de twintigjarige Ronsard is er een andere leerling van twaalf jaar: Antoine de Baïf, die ook in de dichtergroep de Pléiade zijn aandeel op litterair gebied zal leveren. Typisch kenmerk voor die tijd: de zo jonge Baïf kende toen reeds latijn en grieks, Ronsard alleen latijn.

In 1547 gaan de beide leerlingen naar het Collège Coqueret, waar ook Dorat leraar is en onder de discipelen wordt ook de jonge dichter Du Bellay geteld. We kunnen hier niet ingaan op de geweldige klassieke kennis van leraar Dorat, die in het bijzonder een groot graecus was; het is wel indrukwekkend als men de lijst bekijkt van de griekse auteurs die ter lezing aan de leerlingen werd voorgelegd.

In 1549 schrijft Ronsard het eerste van de vier Bacchusgedichten: Les Bacchanales; pas in 1552 verschijnt de eerste druk.Ga naar eind3. Als algemene bron voor dit gedicht moeten we Euripides' Bacchae noemen, die juist in die jaren door Ronsard gelezen werd. Het kan niet anders of de jonge dichter is door dit stuk bezeten geweest, want tussen 1548

[pagina 212]
[p. 212]

en 1553 schrijft hij tot viermaal toe over deze mytologische stof. Tijdens zijn studietijd heeft Ronsard ook zeker neolatijnse poëzie gelezen, o.a. die van Marullus en Flaminio.

In 1550 verschijnt Chant de folie à Bacus; in 1553: Dithyrambes à la pompe du bouc de Jodelle; in 1554: Hinne de Bacus.

Les Bacchanales

De titel lijkt een dubbele betekenis aan te geven: een eet- en drinkfeest, én een feest ter ere van Bacchus, nieuw en oud onder éen noemer gebracht. De ondertitel is bijzonder interessant: ‘ou le folastrissime voyage d'Hercueil pres Paris, / dedié a la joyeuse / trouppe de ses compaignons. / Fait l'an 1549.’

Een werkelijk gebeuren in 1549 is dus de aanleiding die dit gedicht ten gevolge heeft gehad: Ronsard en zijn medeleerlingen van het Collège Coqueret hebben een grote wandeling gemaakt naar het naburige Arcueil; dat was een jaarlijkse traditie; de leerlingen boden hun rektor in de vroege zomer een feestdag aan.

De tekst van dit gedicht geeft een vrij omstandig verslag hoe de dag werd doorgebracht. Binnen dit dichterlijk feestjournaal treffen we een betrekkelijk korte en in delen verspreide Bacchushymne aan. We zullen onze lezers de tekst daarvan geheel geven, maar de ruimte staat ons niet toe ook het uitzonderlijk fraaie relaas van de tocht geheel af te drukken. Ter kenschetsing geven we enkele citaten.

Het gedicht, dat 642 regels beslaat, is opgebouwd uit zesregelige koepletten van ongelijke regellengte, waarbij de hendecasyllabi in de eerste en laatste twee regels een grote rol spelen; een dergelijke bouw treffen we ook bij Anselmus aan.

Deze losse bouw, zonder twijfel mede te danken aan het te bezingen onderwerp, dat vrijere vormgeving zoal niet noodzakelijk dan toch wenselijk maakte, is typerend voor de hier zo vrolijke en overdadige Ronsard. Bij het lezen hebben we vaak aan zijn tijdgenoot Rabelais gedacht, die evenmin moe wordt eenzelfde levensopvatting onder woorden te brengen: viert vrolijk feest en plukt deze dag.

Het feest duurt een hele dag; voor zonsopgang is er al een

[pagina 213]
[p. 213]

aubade en als de deuren door de portier geopend zijn, heeft de uittocht plaats. Sommigen zitten op een ezel, de meesten gaan te voet.

Enkele koepletten ter feestelijke illustratie:

 
Mais animon ces bouteilles,
 
Ces corbeilles
 
Achernon de jambons graz,
 
De pastez, de pains d'espices,
 
De saussisses,
 
De boudins, de cervelaz.
 
(vss. 157 vv.).
 
Iö que je voy de roses
 
Ja descloses
 
Dans l'Orient flamboyant:
 
A voyr des nuës diverses
 
Les traverses
 
Voyci le jour ondoyant.
 
 
 
Voyci l'Aube safranée,
 
Qui ja née
 
Couvre d'oeilletz et de fleurs
 
Le ciel, qui le jour desserre,
 
Et la terre
 
De rosées et de pleurs.
 
(vss. 187 vv.).

Voor ons is dit een heerlijke, onvervalste renaissance-poëzie. We noemen nu ook even de namen die Ronsard vermeldt in dit gedicht: allereerst leermeester Dorat, voorts de dichters Du Bellay en Baïf (vss. 40-42), Urvoy, aan wie Ronsard een ode in 1550 opdroeg en die een fles witte wijn meedraagt (vs. 73), Peccate (vs. 79), eveneens een goede bekende van de dichter, en tenslotte Denisot (vss. 85-90).

Het wordt een warme dag, de dauw ligt op de velden, de weiden zijn nog vochtig van de nacht en als het in de ochtend al te warm wordt is daar wel een bescherming tegen te vinden:

[pagina 214]
[p. 214]
 
Armez de fueilles voz testes
 
En cent crestes,
 
Et de peur d'empeschement,
 
Avallez bas la botine
 
Marroquine,
 
Pour aller plus fraischement.
 
(vss. 229 vv.).

En dan (vss. 235-306) het eerste deel van een in het gedicht opgenomen Bacchushymne, die we geheel hier laten volgen:

235[regelnummer]
Eüoé Pere, il me sembleGa naar voetnoot235
 
Que tout tremble
 
D'un branlement nompareil,
 
Et que je voy d'un oeil trouble,
 
Le ciel double
240[regelnummer]
Doubler un autre Soleil.Ga naar voetnoot240
 
 
 
Eüoé donteur des Indes,
 
Que tu guindes
 
Mon cuoeur bien hault, Eldean!Ga naar voetnoot243
 
Tu luy dis quel sacrifice
245[regelnummer]
Est propice
 
A ton autel Lenean.Ga naar voetnoot246
 
 
 
Advienne qu'orné de vigne
 
Je trepigne
 
Tousjours villant Eüoé,
250[regelnummer]
Et que je dance sans cesse
 
Par ta presse,
 
Au son du cor enroüé.Ga naar voetnoot252
[pagina 215]
[p. 215]
 
Tes coulevres innoçentesGa naar voetnoot253-255
 
Sont glissantes
255[regelnummer]
Sus mon chef plein de leurs neudz,
 
Et ton Thyrse, lance forte,
 
Gay je porteGa naar voetnoot257
 
Par tes Thiases vineux.Ga naar voetnoot258
 
 
 
Parmy la barbare Thrace,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
A la trace
 
Je suy tes paz desrobez,
 
Le long des secretz rivages
 
Touts sauvages
 
De lierres recourbez.
 
 
265[regelnummer]
Je voy Silene qui entreGa naar voetnoot265
 
Dans un antre,
 
J'oy les boys esmerveillez,Ga naar voetnoot267
 
Je le voy sus l'herbe fraische
 
Comme il presche
270[regelnummer]
Les Satyres oreillez.Ga naar voetnoot270
 
 
 
Eüoé, Denys, tempere,Ga naar voetnoot271
 
Thebain pere,Ga naar voetnoot272
 
Tempere un peu mon erreur,
 
Tempere un peu ma pensée
275[regelnummer]
Insensée
 
Du plaisir de ta fureur.
[pagina 216]
[p. 216]
 
Ce n'est pas moy qui te taxe,Ga naar voetnoot277-278
 
Roy de Naxe,Ga naar voetnoot278
 
D'esjarter le Thracien,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Ny d'avoyr au chef la mitre,
 
Ny le titre
 
Du Triompheur Indien.Ga naar voetnoot282
 
 
 
Mais bien c'est moy qui te loüe,
 
Et t'avouë
285[regelnummer]
Pour un Dieu, d'avoyr planté
 
L'heureuse vigne feconde,
 
Dont le monde
 
Est si doulcement tenté,
 
 
 
Qui, comme un aspre guerriere,
290[regelnummer]
En arriere
 
Chasse des hommes bien loing,
 
Non l'Amour doulcement veine,
 
Mais la peine,
 
Mais le travail et le soing.
 
 
295[regelnummer]
Je voy cent bestes nouvellesGa naar voetnoot295-300
 
Pleines d'ailes
 
Sus noz testes revoler,
 
Et la main espovantée
 
De Penthée
300[regelnummer]
Qui en vain les suit par l'air.
[pagina 217]
[p. 217]
 
Evan, que ta doulceur folle
 
Me raffolle
 
De vineux estourbillons!
 
Je ne voy point d'autres bestes
305[regelnummer]
Sur noz testes
 
Qu'un scadron de papillons.

De meest opvallende karakteristiek van deze kleine Bacchushymne in een breed opgezet gedicht lijkt ons de centrale plaats die de dichter er zelf in inneemt. Natuurlijk is dit geen nieuw gegeven, want in de hele groep hymnen en gedichten, die we tot nu toe behandelden, is de ik-figuur van betekenis en toch, zoals we nader zullen zien, hebben we hier wel een extreem-individueel voorbeeld voor ogen. Bekende gegevens worden bij Ronsard tot zeer persoonlijke belevenissen en snelle wijzigingen in de onderwerpen suggereren bovendien een kleurrijke veelvuldigheid rondom de figuur van de dichter, die, als het ware tijdens zijn tocht met de vrienden, het bacchisch beleven tot op de bodem van zijn ervaring ondergaat. We menen dat deze ondervinding, opgenomen in het relaas van ‘een dagje uit’, buiten het werk van Ronsard onvindbaar blijkt.

Het eerste woord van Horatius (11, 19) vidi zal wel van eminente betekenis voor onze dichter geweest zijn, hoewel een bewijs daarvoor nooit te leveren is. Horatius getuigt in dit gedicht van het feit dat hij Bacchus zag, en Ronsard is in dit gedicht niet alleen de dichter van zien en horen. We geven enkele voorbeelden.

 

In vers 265 lezen we:

 
Je voy Silene...

en in vers 267:

 
J'oy les boys esmerveillez...

Onmiddellijk daarop:

[pagina 218]
[p. 218]
 
Je le voy sus l'herbe fraische
 
Comme il presche
 
Les Satyres oreillez.

Juist deze voorstellingswijze, dit vertoeven in een zintuigelijk rijk geschakeerde wereld, brengt dit gedicht in een levende werkelijkheid, zoals we in het vorige hoofdstuk niet aantroffen.

Het eerste koeplet (vss. 235 vv.) is gebouwd op de ervaringen van Pentheus en de Bacchanten: alles beeft en trilt en Ronsard ziet hemel en zon dubbel. Men zou kunnen opmerken: niet geheel onmogelijk na al het drinken dat er aan is voorafgegaan. Maar daar moet aan toegevoegd worden: de god Bacchus is verschenen, die rijke en machtige god.

Het tweede koeplet (vss. 241 vv.) geeft een veelheid aan ervaring en kennis: Bacchus wordt aangeroepen als de overwinnaar van Indië, maar ook als de god die het mensenhart boven de wereld uittilt, terwijl bovendien het offer aan de god ter sprake komt. Het eerste punt is een mytologisch gegeven, het tweede een persoonlijk weten, het derde verwijst naar de Bacchusdienst van de oudheid en tegelijkertijd naar het wijnoffer in het heden.

De aanroep tot de god wordt vervolgd (vss. 247 vv.) en de dichter staat nu in het bacchantisch centrum: hij wil, versierd met wijnranken, dansen en springen, begeleid door de catulliaanse hoornmuziek. Euripideische slangen omwinden zijn hoofd (vs. 253) en bovendien draagt hijzelf, in opperste vrolijkheid, de thyrsus, het Bacchuswapen bij uitnemendheid, waar niet elke dichter zo gelukkig mee was: hoe ver zijn we hier verwijderd van Horatius!

Ronsard snelt dan mee in de goddelijke optocht, temidden van Bacchus' dronken volgelingen, alsof er geen gevaar dreigde. Nogmaals voegen we hier aan toe: dit zich volledig overleveren aan Bacchus en het bacchantische op een zekere dag in juli van het jaar 1549 ergens bij Parijs maakt de gebeurtenissen zo reëel. Laumonier zou het daar niet mee eens zijn; zijn annotatie luidt: C'est ce que Boileau appelle avec raison ‘parler grec et latin en français.’

In de verzen 259 vv. volgt de dichter zijn god naar het verre en woeste Thracië, het land van Bacchus' tegenstander

[pagina 219]
[p. 219]

koning Lycurgus. En onmiddellijk daarop, in duidelijke imitatie van Horatius, ziet de dichter Silenus, die aan de Satyrs onderwijs geeft in een duidelijk gekultiveerder landschap. 's Dichters vrijheid is te vinden in het feit dat Silenus hier, in plaats van Bacchus, als leermeester van de Satyrs optreedt.

Ook verder volgt Ronsard Horatius: ook hij vraagt Bacchus om matiging, maar duidelijk is nu de vreugde groter dan de angst, die Horatius onder woorden bracht; Ronsard spreekt van ‘plaisir de ta fureur’, wat de bijzondere verhouding tussen hem en de god luchthartig karakteriseert. Bacchus is de vreugdeschenkende god aan wie toch ook nog om matiging wordt gevraagd.

Minder belangrijk lijken op het eerste oog de verzen 277 vv,. waarin Ronsard de god vertelt dat hij hem niet verwijt Lycurgus aangevallen te hebben, of de indische veldtocht ondernomen te hebben, maar de zin van dit koeplet blijkt eerst uit het volgende: tegenover het niet verwijten staat de volmondige lof voor Bacchus die de wijnstok geplant heeft, en die daarmee peine, travail en soing heeft doen verdwijnen. Het vervolg in vers 295 lijkt eerst heel vreemd en zeer werkelijk: de dichter ziet honderden gevleugelde dieren op zich afkomen, in vrije overeenstemming met de angsten van de bedreigde Pentheus. Even verder blijkt deze inventie noodzakelijk omdat Ronsard zijn hymne nu wenst te beëindigen en vertellen wil van een gebeurtenis tijdens het uitstapje: hij en zijn vrienden gaan op kapellenjacht en de griezelige dieren veranderen rap in vlinders. En daarmee is het eerste deel van het tot Bacchus gerichte lied beëindigd.

De vrienden zullen wedijveren in het vangen van de mooiste vlinder en Dorat zal de winnaar bezingen:

 
Celuy vrayment sera digne
 
Qu'un bel hynne
 
Dorat chante à son honneur.
 
(vss. 328 vv.).

We laten het gedicht verder rusten tot we weer een direkte aanroeping van Bacchus tegenkomen (vss. 379-390):

[pagina 220]
[p. 220]
 
Pere, que ta verve doulceGa naar voetnoot379
380[regelnummer]
Me repousse
 
En un doux affollement:
 
Plus fort que devant, ta rage
 
Le courage
 
Me chatouille doulcement.
 
 
385[regelnummer]
De ces chesnes goute à goute
 
Bas degoute,
 
Ce me semble, le miel roux,Ga naar voetnoot387
 
Et ces beaux ruisseaux qui roullent
 
Toutz pleins coulent
390[regelnummer]
De Nectar et de vin doulx.

Deze koepletten zijn een direkte voortzetting van de verzen 301 vv., waar het eerste gedeelte van de Bacchushymne beëindigd werd: beide fragmenten vragen om de bacchantische verrukking en de heerlijkheden die daarmee gepaard gaan. In het tweede koeplet is een zeer aanschouwelijke en rijk-zintuigelijke perifrase van het honing- en wijnwonder, zoals Euripides aan Ronsard heeft leren kennen.

Dan volgt het zeer dichterlijk verslag van maaltijd en drinkgelag, waarbij Bacchus zelf niet vergeten wordt:

 
Boyvon leurs ondes sucrées
 
Consacrées
 
Au Dieu qui nous poingt le cuoeur,...
 
(vss. 397 vv.)

Een derde maal richt de dichter zich tot Bacchus (vs. 421-438):

 
Que l'homme est heureux de vivre
 
S'il veut suyvre
[pagina 221]
[p. 221]
 
Ta folie, ô Cuissené,
 
Qui tes temples environnes
425[regelnummer]
Pour couronnes,
 
D'un verd pampre raisiné.Ga naar voetnoot421-426
 
 
 
Sans toy je ne voudroys estre
 
Dieu, ne maistre
 
Des Indiens, ne sans toy
430[regelnummer]
De Thebes OgygienneGa naar voetnoot430
 
Terre tienne
 
Je ne voudrois estre Roy.
 
 
 
Sans toy, di-je, race belleGa naar voetnoot433-434
 
De Semele,
435[regelnummer]
Sans toy, di-je, Nyséan,
 
Sans toy qui noz soingz effacesGa naar voetnoot436-438
 
De tes tasses,
 
Pere Evien, Lyéan.
[pagina 222]
[p. 222]

Een wonderlijk gebed, zo men het buiten deze gehele tekst om zou lezen, maar wij kennen Ronsard nu een beetje: de god van de wijn vraagt een ‘imitatio Bacchi’. Geen renaissance-heidendom spreekt uit deze koepletten, maar een geloof in de waardij van deze wereld. Wie Bacchus volgt ontvangt het geluk in rijke mate, nu en hier. Van het volgen van Bacchus komt Ronsard tot de eenheid met de god, de volledige identifikatie: hij wordt de god zelf, heerser over Indië, koning. Het herhaalde ‘Sans toy’ geeft het dwingende, het noodzakelijke weer van een zich volledig overgeven aan Bacchus.

Het doel van de tocht, Hercueil, een naam die in verband gebracht wordt met Herkules, wordt nader bezongen en het landschap is weer druk bevolkt met mytologische figuren: Dryaden, Naiaden en Satyrs (vss. 475 vv.).

Nog éen koeplet volgt voor de god (vss. 553 vv.):

 
Evan, ta force divine
 
Ne domine
 
Les hommes tant seulement,
 
Elles estraint de toutes bestes
 
Toutes testes
 
D'un effort egallement.

Dat Bacchus niet alleen de god van de mensen, maar ook van de dieren is, is een gedachte die overeenstemt met de oorspronkelijke Dionysusopvattingen, wordt uiterst komisch uitgewerkt door het optreden van een zeer dronken kikker, die de wijn van de feestenden niet verdragen kon.

Dorat deklameert nog een ode op Hercueil en dan wordt tegen de avond de tocht naar Parijs ondernomen.

Ronsard, de geleerde lezer van klassieken en humanisten, had door zijn grote eruditie de mogelijkheid zulk een veel omvattende stof in een gedicht te verwerken. Zijn dichterlijke aanleg, zijn elegant en innemend taalgebruik, zijn warme fantasie, zijn bijzondere aanleg om studie en realiteit met elkaar te verbinden, gaven hem de potentie in de landstaal het oude Bacchustema op indrukwekkende wijze tot nieuw leven te wekken.

Is het bij Ronsard hier alleen maar spel? Naar onze mening

[pagina 223]
[p. 223]

geenszins: de aarde wordt in de renaissance telkens als nieuw beleefd: het is de tijd van de nieuwe morgen, de nieuwe aarde. En dank zij de grote klassieke kennis, het vermogen om zich in Euripides en Horatius in te leven, ontstond de mogelijkheid het oude tot iets geheel eigens en moderns te herscheppen. Liefde voor klassieke schrijvers, liefde voor het eigen land en eigen tijd, voor de eigen taal en voor het korte leven: dat zijn de elementen van de ware renaissance, de ware wedergeboorte.

[pagina 224]
[p. 224]

Chant de folie à Bacchus

Zonder voor ons aanwijsbare redenen schrijft Ronsard in 1550, ongeveer een jaar later dan Les Bacchanales, weer een lied voor Bacchus. Teneur en bedoeling zijn niet anders geworden, maar de versvorm is rustiger, bezadigder ook: twaalf vierregelige koepletten, met gelijke regellengte; het rijm is hier ook van eenvoudiger aard dan in het voorgaande gedicht. Toch verwijst ‘chant de folie’ naar de ondertitel van het reisverslag.

Drie delen zijn in ons gedicht te onderscheiden; de eerste twaalf regels zijn een aanroep tot de verre god Bacchus, die gebeden wordt naar het land van de dichter te komen. De verzen 13-38 lichten ons in over het verhoren van het gebed: Bacchus en zijn gevolg arriveren in Frankrijk met alle gevolgen van dien. Daarna is de wijn centraal gesteld, terwijl een slotkoeplet beschouwelijk is.

Bacchus vertoeft in het overwonnen Indië en in de stad die hem het meest vereert: Thebe, maar, we zeiden het reeds, Ronsard wenst hem in zijn nabijheid. Men lette op de hier en vervolgens gebruikte imperatieven: Delaisse (vs. 1)... en: tourne (vs. 5) die de verwerkelijking van het imperatieve verzoek begeleiden. De door tijgers getrokken wagen van de wijngod moet hem, overigens door de lucht, naar het gewenste doel brengen.

De mytologische gegevens (Indië, Thebe, wagen door tijgers getrokken) zijn weer de bekende attributen waar Ronsard zijn gedicht mee opbouwt. Ook het overbrengen van de wijngod naar eigen land in eigen tijd is op zichzelf niet zo bijzonder. Maar de kombinatie is wel weer treffend: het mytologische wordt geaktualiseerd, het verleden overgeplaatst in het heden; dichterlijke renaissanceverbeelding en vreugde in de wijn vormen een fraai geheel. De dichter weet dat zonder Bacchus vreugde onmogelijk is.

Het tweede gedeelte getuigt van de komst van Bacchus. De gebruikte klassieke stof is wel in de eerste plaats weer afkomstig van Euripides en Horatius. Ronsard voelt de god komen, maar weet dat zijn hart niet in staat is de oppermachtige te ontvangen, nu het beeft en trilt: het gevraagde en nu gekregene is meer dan een mens verdragen kan.

De verzen 17 vv. geven een horatiaans landschap: rotsen,

[pagina 225]
[p. 225]

stromen, grotten en bossen, waarin de dichter zich ‘leger d'esprit’ bevindt. De vreemde omgeving waarin hij zich ziet vertoeven wordt door bacchantisch geluid begeleid: weer het land van zien en horen. Hoorn en cimbalen verontrusten hem.

Maar er is een contrapunt: de dronken Silenus, zijn ezel en de Satyrs brengen gemoedelijkheid en rust.

Het tweede gedeelte is wel een merkwaardig geheel: eerst het verontrustende landschap, dan de bacchantische muziek, en tot slot de dronken Silenus,

Het derde deel, ingeleid door de Silenuspassus, is het dichterlijk verslag van een drinkfestijn. De dichter is blijkbaar niet meer alleen! De wijn moet nu vloeien en daartoe wordt de ‘Soumelier’ opdracht gegeven. Maar het blijft niet bij drinken alleen, er is ook plaats voor liefde en voor de dans; er zal vrolijkheid zijn tot de morgenstond. En naast de drank zijn er de delikatessen van die dagen, zoals ook Rabelais die gaarne opsomt. In vers 41 worden dan ook nog even in het voorbijgaan de aanwezige vrienden genoemd.

Het slotkoeplet spreekt van het lieflijke en het vreselijke dat de Bacchusgelovige beleeft in een horatiaans aandoend ‘dous tourment’.

[pagina 226]
[p. 226]
Chant de folie à Bacchus
 
Delaisse les peuples vaincus
 
Qui sont sous le lit de l'Aurore,Ga naar voetnoot2
 
Et la ville, qui, ô Bacchus,Ga naar voetnoot3
 
Ceremonieuse t'adore.
 
 
5[regelnummer]
De tes tigres tourne la brideGa naar voetnoot5
 
En France, où tu es invocqué,
 
Et par l'air ton chariot guide
 
Dessus en pompe collocqué.
 
 
 
Que cette feste ne se face
10[regelnummer]
Sans t'i trouver Pere joieus,
 
C'est de ton nom la dedicasse
 
Et le jour où lon rit le mieus.
 
 
 
Voi-le ci je le sen venir,Ga naar voetnoot13-20
 
Et mon cueur étonné, ne peut
15[regelnummer]
Sa grand divinité tenir,
 
Tant elle l'agite & l'émeut.
 
 
 
Quels sont ces rochiers où je vois
 
Leger d'esprit, quel est ce fleuve,Ga naar voetnoot18
 
Quels sont ces antres, & ces boisGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Où seul egaré je me treuve?Ga naar voetnoot20
 
 
 
J'enten le bruire des cimbales
 
Et les champs sonner evoué,Ga naar voetnoot22
 
J'oi la rage des Bacchanales
 
Et le son du cor enroué.Ga naar voetnoot24
[pagina 227]
[p. 227]
25[regelnummer]
Ici le chancellant SileneGa naar voetnoot25
 
Sus un tardif asne monté,
 
Les inconstans Satyres mene
 
Qui le soustiennent d'un costé.
 
 
 
Qu'on boute du vin en la tasse
30[regelnummer]
Soumelier, qu'on en verse tant
 
Qu'il se répande dans la place,
 
Qu'on mange, qu'on boive d'autant.
 
 
 
Amoureus, menez vos aimées,
 
Ballez, & dansez sans sejour,
35[regelnummer]
Que les torches soient allumées
 
Jusques à la pointe du jour.
 
 
 
Sus, sus, mignons aus confitures
 
Le codignac vous semble bon,Ga naar voetnoot38
 
Vous n'avés les dens assés dures
40[regelnummer]
Pour faire peur à ce jambon.
 
 
 
Amis à force de bien boireGa naar voetnoot41-44
 
Repoussez de vous le souci,
 
Que jamais plus n'en soit memoire:
 
Là donques, faites tous ainsi.
 
 
45[regelnummer]
Hêlas que c'est un dous tourmentGa naar voetnoot45-48,
 
Suivre ce Dieu qui environne
 
Son chef de vigne & de sérment,
 
En lieu de roialle couronne.
[pagina 228]
[p. 228]

Dithyrambes

‘Dithyrambes’ met als ondertitel A la Pompe du Bouc de E. Jodelle, Poëte Tragiq stamt uit het jaar 1553. Dit bijna 400 regels omvattend gedicht is wel eens aan andere dichters toegeschreven dan aan Ronsard, maar in verschillende uitgaven van diens werken vinden we het toch opgenomenGa naar eind1., en dat naar onze smaak terecht; in ieder geval stamt het gedicht uit de onmiddellijke nabijheid van Ronsard, en wat ons doel betreft is het een niet te missen schakel in het geheel.

Eerst iets over de ondertitel en de genoemde Jodelle: Jodelle is de dichter van de eerste klassieke Franse tragedie, Cléopâtre, in welk stuk de dichter de hoofdrol vertolkte. Na zulk een opvoering gingen auteur en vrienden dineren te Arcueil, voorafgegaan door een met klimop getooide bok, de gebaarde en gekroonde peetvader van de tragedie. In ons gedicht worden meerdere van die vrienden met name genoemd, terwijl ook de bok en het treurspel in een zelfde fragment voorkomen:

 
Tout forcené, à leur bruit je fremy,
 
J'entrevoy BayfGa naar eind2., & RemyGa naar eind3.,
 
ColetGa naar eind4., JanvierGa naar eind5., & VergesseGa naar eind6., & le ConteGa naar eind7.,
 
PascalGa naar eind8., Muret, & RonsardGa naar eind9. qui monte
 
Dessus le Bouc, qui de son gré
 
Marche, àffin d'estre sacré
 
Aux pieds immortelz de Jodelle,
 
Bouc le seul pris de sa gloire eternelle:
 
Pour avoir d'une voix hardie
 
Renouvellé la Tragedie
 
Et deterré son honneur le plus beau,
 
Qui vermoulu gisoit sous le tumbeau.
 
(vss. 135 vv.).

De hier genoemde dichters vormden samen de zgn. ‘Brigade’, zoals die omstreeks 1553 bestond; het is onmogelijk hier in te gaan op deze belangwekkende groep, maar voor ons blijft het interessant dat juist in dit Bacchusgedicht al deze vrienden genoemd worden. Ook hier is dus een biografisch gebeuren uitgangspunt van het hele gedicht.

Dit grote aan Bacchus gewijde gedicht, dat dus, zoals we

[pagina 229]
[p. 229]

hierboven aangaven, aansluit bij werkelijk gebeurde feiten, ter ere van Bacchus, is éen grote verheerlijking van de god: namen, daden, mytologische gegevens, uitvindingen en wonderen van de wijngod vinden er hun plaats in, telkens weer onderbroken door bacchantische aanroepen, min of meer gevarieerd, maar met dit voorbeeld aangeduid:

 
Iach ïach Evoé!
 
Evoé ïach ïach!

Deze regels, soms iets uitgebreid, komen 26 keer voor.

Het hele gedicht is verder in korte regels met een vrij metrum geschreven, zoals een dithyrambe behoort te zijn: twee- en drievoeters zijn regel.

Het is alweer een gedicht van zien, horen en dan ook van ervaren, maar het zintuigelijke is telkens opnieuw uitgangspunt. We geven een aantal voorbeelden:

 
Iach, ïach, j'oy la vois
 
Des plus vineuses Thyades,
 
Je voy les folles Menades
 
Dans les antres trepigner,...
 
(vss. 4 vv.).

Of alleen horen:

 
J'oy les clerons tintinans,
 
Et les Tabourins tonnans,
 
J'oy autour de luy le Buys
 
Caqueter par cent pertuis,...
 
(vss. 101 vv.).

Nog enkele voorbeelden van het zien:

(het eerste geeft volgens zeer oude traditie het zien als door een waas, het in vervoering zien)

 
Je voy d'un oeil assez trouble
 
Une couple
 
De Satyres cornus,...
 
(vs. 27).
[pagina 230]
[p. 230]

In extase:

 
Je te voy, je te voy,
 
Voi-te-cy,
 
Rompsoucy:...
 
(vss. 80 vv.).

Wat waargenomen en gehoord wordt, zet zich in innerlijke ervaringen om. In de verzen 55 vv. lezen we

 
... je sens
 
M'embler l'esprit, & le sens
 
Sous une verve, qui m'afolle,...

Het is onze overtuiging dat we in zulke regels lezen moeten (als steeds) wat er in feite staat. Er is wezenlijk iets machtigs gaande, er is hier meer dan een spel met klassieke gegevens alleen.

Nog een voorbeeld:

 
Je le sen dessus mon coeur
 
S'assoir comme un Roy vainqueur.
 
(vss. 99 vv.).

We willen de belangrijkste aspekten van het gedicht iets nader beschouwen.

Het dunkt ons buiten kijf dat Euripides en Horatius, en ook Ovidius, weer de belangrijkste bronnen van Ronsard geweest zijn.

Het gedicht heeft een bijzonder fraaie bouw, die even eenvoudig als overzichtelijk is: de dichter neemt (zintuiglijk) een Bacchusstoet waar voor zijn geestesoog; deze stoet wordt met een reële optocht van een bok en vrienden afgewisseld. Het daaropvolgende en laatste gedeelte is de werkelijke dithyrambe, die met de volgende regel (vs. 177) wordt ingeluid:

 
... Te chante, o Dieu Bacchique,
 
Ceste hymne dithyrambique
[pagina 231]
[p. 231]

en die dus in de Dithyrambe is ingebouwd. Zoals we straks verder zullen zien spreekt Jodelle, en niet de dichter, dit gedeelte uit.

Onmiddellijk zet het gedicht in met heftige aanduidingen van bacchantische vervoering, die in grote trekken berust op wat Pentheus overkwam, toen hij in vrouwenkleren zijn moeder en haar mede-Bacchanten beloerde. Maar ook Horatius maakt Ronsard's inzet mogelijk en het beeld van des dichters gemoedstoestand is zeer schatplichtig aan de romeinse dichter. Niet de god zelf treedt voor zijn geestesoog te voorschijn: hij zal zich eerst veel later in het gedicht openbaren. Voorlopig zijn het alleen nog maar de begeleidende figuren die zich manifesteren; het hoogtepunt van de epifanie blijft nog even in het verschiet.

Thyaden en Menaden (vss. 5 en 6) bevolken het toneel van de aanvang, dat de horatiaanse grotten in het centrum heeft (vs. 7) en waarbij de slangen van Euripides niet ontbreken (vs. 8). De genoemde dramatis personae zijn in volle dansbeweging.

De verzen 13-20 geven daar een bredere uitbeelding van, met als middelpuntige regel:

 
Sans ordre, ny sans compas,...
 
(vs. 15).

Aan deze dithyrambe ligt het ordeloze ten grondslag: het dionysische viert hoogtij. Nieuwe figuren vullen het toneel verder op: volgelingen van Silvanus (vs. 19), de bosgod, worden genoemd, terwijl ook de mystieke dionysische geheimen zichtbaar zijn. Ronsard zal aan de gesloten kist gedacht hebben die in de Bacchusfeesten een grote rol gespeeld heeft: naar verluidt bestond de inhoud daarvan uit tarwehalmen en phallussymbolen. De volgelingen van Silvanus brengen ook vrolijkheid:

 
Et les Sylvans tout autour,
 
De maint tour,
 
Cotissans desus la terre,
 
Tous herissez de lierre,
 
Badiner, & plaisanter,
[pagina 232]
[p. 232]
 
Et en voix d'Asnes chanter,
 
Iach ïach Evoé,
 
Evoé ïach ïach.
 
(vss. 19-26).

Telkens opnieuw brengt de dichter zijn wonderbaarlijke toestand opnieuw ter sprake. In vers 28:

 
Je voy d'un oeil assez trouble...

Even verder (vs. 41):

 
... je me trouble sous sa chanson,
 
Un horrible frisson
 
Court par mes veines,...

En:

 
je sens
 
M'embler l'esprit, & le sens
 
Sous une verve, qui m'afolle,...
 
(vss. 55 vv.).

En daartussendoor wordt het tafereel steeds meer gevuld. De Satyrs, ‘cornus, chevrepiez, et mibestes’, (vs. 29), Silenus op zijn ezel, dronken als altijd (vss. 31 vv.).

Het aktuele visioen wordt dan nog weer gelardeerd met mytologische kennis: Semele wordt genoemd (vs. 45), de plaats Nysa (vs. 48), de opvoedende nimfen (vs. 50). Dan nog een aanvulling van de optocht: de Mimallones (vs. 62); en dan, eindelijk (vss. 69 vv.), verschijnt de god Bacchus zelf. Stofwolken waaien door de dansende voeten omhoog, maar Ronsard ziet tenslotte Bacchus opdoemen en ontvangt hem aldus:

 
Evoé, Pere, Satyre,
 
Protogone, Evastire,
 
Doublecorne, Agnien,
 
Oeiltoreau, Martial, Evien,
 
Portelierre, Omadien, Triete,...
 
(vss. 73-77).
[pagina 233]
[p. 233]

De dertien toenamen zullen straks omstandig door Ronsard worden uitgebreid, en telkens worden in de tekst andere namen genoemd. Wij zullen de opsomming hier niet voortzetten: elke lezer van de Dithyrambe kan naar zijn zin terecht. De hier genoemde bijnamen zijn ons alle reeds bekend. En nu de uitwerking van Bacchus' komst op de dichter. Na de namenreeks lezen we hoe de ik-figuur op vele wijzen door de komst een verhevigde manier van leven ervaart: hij geraakt buiten zichzelf, het hart ἐνϑουσιᾷ, hij is een bezetene, en de geest van de jonge wijn heeft zijn uitwerking. Wij worden hier gekonfronteerd met een overigens niet nieuw probleem: een dichter uit de renaissance ziet hier met zijn ogen gebeuren wat hij in de klassieke letterkunde (Euripides, Horatius) gelezen had: de overmacht van Dionysus-Bacchus. Naast overmachtigheid is er de wetenschap van de ‘geest van de wijn’ of gewoon gezegd: de gevolgen van het wijndrinken. Deze beide elementen van zo geheel verschillend kaliber zijn de oorzaken van de uitzinnigheid en geen van beide zijn weg te denken in dit gedicht. Wat moeten wij ons daar nu eigenlijk bij voorstellen?

Allereerst: wat wij hier lezen is een literaire werkelijkheid voor dichter en lezer. Hoewel het gedicht in een later stadium geheel gesitueerd is in een werkelijk gebeuren, zoals de ondertitel aangeeft, dienen we bij de beoordeling er toch van uit te gaan dat we hier te doen hebben met een ‘wereld in woorden’, die, vroeger of nu gelezen, een literaire realiteit is, die niet te herleiden is tot een werkelijk gebeuren in 1553 te Parijs. Wij bedoelen daar o.a. het volgende mee: wat Ronsard in feite overkwam toen hij dit gedicht schreef, is niet na te gaan en blijft onbekend voor zijn lezers. In hoeverre de dichter in Bacchus geloofd heeft, in hoeverre hij de kracht van de wijn werkelijk ondergaan heeft, is ons niet bekend, kan ons nooit bekend worden en behoeft ons niet te interesseren. Wij stellen alleen belang in dit gedicht, inzoverre het een realiteit is in woorden, een realiteit van Bacchus' macht en die van de wijn. Nogmaals gezegd: over de levende Ronsard is niets naders mee te delen, over zijn gedicht hoeven we niet in twijfel te verkeren. Het zingt van de dubbele macht van Bacchus, nl. die van de godheid en die van de wijn.

[pagina 234]
[p. 234]

Terzake. De lichamelijk-geestelijke ervaringen, opgewekt door de komst van Bacchus en door invloed van de wijn, zijn nog geenszins ten einde: lichamelijke angst bindt hem, zijn knieën knikken,

 
Et mes parolles sanglotent
 
Je ne scay quelz vers insensez.
 
(vss. 94-95).

Het zijn in het bijzonder de geciteerde twee regels die de mentale uitwerking van de komst van Bacchus openbaren: vervuld als de dichter is, zijn zijn eigen woorden hem vreemd en is Bacchus de schepper er van. Bacchus bezet als overwinnaar het hart van de dichter: de god en de wijn zijn zijn inspiratoren!

In de verzen 101 vv. is het auditieve, de muziek, in het geding: hoorns en tamboerijnen, de phrygische fluit en de ontzinde mensen die erbij betrokken zijn.

Na de aanduiding van het veelvuldig musiceren, de korte beschrijving van de aanblik der volgelingen, de dwang om ter ere van de god te zingen, altijd weer hetzelfde refrein met weinig of geen inhoudelijkheid, slechts kreten, die toch, juist door hun herhaling, de wereld openleggen waarin de dichter in dit gedicht verkeert.

 

In vers 113 keert Ronsard weer tot de gewone werkelijkheid terug: hij ziet nu een echte, een niet voor hem alleen bestaande, stoet naderen. Ons dunkt het een fraaie kompositorische vondst; eerst de bacchantische verrukking op mytologische basis, en dan een parallel gebeuren realiter, met onderdelen gelijk aan de visionaire werkelijkheid. Werkelijk zijn in ieder geval de vrienden die we in het begin van deze inleiding reeds genoemd hebben. Maar vóor de vrienden komt eerst de bok met de vergulde horens en met klimop versierd, en uiterlijk lijkend op een Sileen. En dan als Bacchanten, voorzien van de thyrsus, stampend en springend, de vrienden, Ronsard zelf op de bok gezeten. Als laatste noemt de dichter de man om wie het feest begonnen is: Jodelle, voor wie de bok bestemd is; Jodelle de inaugurator van de klassieke tragedie, de bok, van oudsher het dier

[pagina 235]
[p. 235]

dat met Bacchus te maken heeft, en wiens soortnaam in het woord tragedie (bokszang) aanwezig is.

Als overgang van deze scene naar het laatste gedeelte, de echte dithyrambe, richt de dichter zich tot de god, met de horatiaanse vraag hem te sparen (vss. 153 vv.). Ronsard lijkt het nu wel genoeg geweest te zijn, maar tegen zijn wil wordt hij meegevoerd naar nieuwe verten en ook wel naar nieuwe verschrikkingen. Maar tegelijkertijd relativeert de dichter dit alles door nogmaals toespelingen op de werkelijkheid te maken:

 
Maugré moy, Pere, ta fureur,
 
Plain d'horreur
 
M'y traine, & ne voulant pas,
 
Maugré moy je sens mes pas
 
Qui me derobent malsain,
 
Où Jodelle, de sa main
 
Du Bouc tenant la moustache,
 
Que poil à poil il arrache,...
 
(vss. 167 vv.).

En nu de dithyrambe, die veruit het grootste gedeelte van het hele gedicht omvat, als slot. De lofzang op Bacchus levert veel mytologische gegevens, veel bijnamen en mededelingen over Bacchus' werkzaamheden. Wij volgen de belangrijkste zaken. Vooreerst is bijzonder opmerkelijk dat hier nu niet Ronsard zelf, maar Jodelle aan het woord is in deze dithyrambe in een dithyrambe. De voetnoten laten bovendien zien dat ook Jodelle welbeschouwd niet spreekt, maar dat Marullus' Bacchusgedicht de grondslag is van de dithyrambe, die Jodelle uitspreekt en Ronsard schrijft! En vooruitlopend op het vierde Bacchusgedicht van Ronsard: zijn hymne is weer gedeeltelijk een bewerking van deze dithyrambe, in alexandrijnen omgezet. De imitatieve werkwijze zien we hier in volle kracht. In het begin worden Muzen en Nimfen aangeroepen die de dichter opnieuw moeten inspireren en vertellen wat en wie Bacchus is. Even komt weer Semele ter sprake (vs. 185) als moeder van de god:

[pagina 236]
[p. 236]
 
Enfant orné d'une perruque belle,
 
Et de gros yeux,
 
Plus clers que les astres des Cieux.
 
(vss. 186 vv.).

Na deze fraaie evokatie van de kleine god volgen gevarieerde herhalingen: de vreselijke inwerking op de dichter van de goddelijke aanwezigheid, die hem er zelfs toe brengt te zingen:

 
... mes entrailles sonnent
 
Sous ses fureurs...
 
(vss. 191).

We komen een herhaling en uitbreiding van het muziek- en dansgebeuren en van allerlei andere ons reeds bekende zaken tegen. Het is nog wel de moeite waard op te merken dat de dithyrambe, na een aanspraak tot de god, onmiddellijk weer een spreken over de god wordt.

Nogmaals volgt een beschrijving van de bacchantische tocht door de bergen waar de dichter zelf deel aan heeft (vss. 206 vv.). Dit fragment begint met de woorden:

 
Il me plaist...

met een herhaling van dezelfde woorden in vers 217 en vers 224.

In het eerste van deze twee parallelle fragmenten bezingt Ronsard de vreugde van het waanzinnig zijn in bacchantische vervoering, in dansende uitbundigheid op de bergen.

Het tweede fragment is weer een aanspraak tot de god en uit de blijdschap over ‘fureur’ die de dichter overmeesterd heeft.

In het derde is Ronsard als het ware een ingewijde, een priester van de Bacchusdienst, aldus gewijd in het aan de Muzen gewijde water.

Weer klinkt in vers 241 de verontruste vraag:

 
O Pere, où me guides tu?
[pagina 237]
[p. 237]

En daarop begint de lofzang op Bacchus' invloed op de mensen:

 
Par tout les Amours te suivent,
 
Et sans toy les Graces ne vivent,
 
La force, la Jeunesse,
 
La bonne Lieesse
 
Te suit,
 
Le soucy te fuit
 
Et la viellesse chenue,
 
Plustost qu'une nue...
 
(vss. 255 vv.).

Een tweede, zeer uitgebreide reeks toenamen volgt:

 
O Cuissené, Archete, Hymenien,
 
Basare, Roy, Rustique, Euboulien,
 
Nyctelien, Trigone, Solitere,
 
Vengeur, Manic, Germe des Dieux, & Pere,
 
Nomien, Double, Hospitalier,
 
Beaucoupforme, Premier, Dernier,
 
Lynean, Portesceptre, Grandime,
 
Lyssien, Baleur, Bonime,
 
Nourrivigne, Aymepampre, Enfant.
 
(vss.271-279).

Met als vervolg een grote hoeveelheid gebeurtenissen uit het leven van de god en diens invloed op het menselijk bestaan.

De indische veldtocht wordt gememoreerd (vss. 280 vv.) en de Gigantenstrijd (vss. 285 vv.), de tyrreense zeerovers (vss. 291 vv.). Dan de grote macht van Bacchus in de stad Thebe (vss. 297 vv.).

Bacchus is de god die rivieren en zeeën beheerst (vss. 307 vv.), die de wijn uit de rotsen laat springen (vss. 309 vv.), de honing schenkt. Bacchus geeft de mensen hun wetten (vss. 319 vv.) en daarmee is hij de verlener van een geordende samenleving en van de vrijheid; ook schenkt hij het overleg (vss. 328 vv.). Bacchus inspireert dichter en zanger (vss. 337 vv.) en hij is de god van de wijn, van de vruchtbaarheid

[pagina 238]
[p. 238]

der aarde, hij geeft de jeugd.

Dat zijn dan wel de voornaamste gegevens die Ronsard ons biedt.

Het gedicht eindigt met een laatste aanroep en weer enkele bijnamen. We lezen o.a.:

 
Je te salue ô Lychnite,
 
Je te salue ô l'elite
 
Des Dieux, & le Pere
 
A qui ce tout obtempere.
 
(vss. 369 vv.).
[pagina 239]
[p. 239]
Dithyrambes A la Pompe du Bouc de E. 6, Jodelle, Poëte Tragiq.
 
Tout ravy d'esprit je forcene,Ga naar voetnoot1
 
Une nouvelle fureur me meneGa naar voetnoot2
 
D'un saut de course dans les bois,Ga naar voetnoot3
 
Iach ïach, j'oy la voisGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Des plus vineuses Thyades,Ga naar voetnoot5
 
Je voy les folles MenadesGa naar voetnoot6
 
Dans les antres trepigner,Ga naar voetnoot7
 
Et de serpens se peigner.Ga naar voetnoot8
 
Iach ïach Evoé,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Evoé ïach ïach.
 
Je les oy,
 
Je les voy
 
Comme au travers d'une nüe,Ga naar voetnoot13
 
D'une cadance menuëGa naar voetnoot14-16
15[regelnummer]
Sans ordre, ny sans compas,
 
Lesser chanceler leurs pas.
 
Je voy les segrés mistiquesGa naar voetnoot17
[pagina 240]
[p. 240]
 
Des festes Trieteriques,Ga naar voetnoot18
 
Et les Sylvans tout autour,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
De maint tour,
 
Cotissans desus la terre,Ga naar voetnoot21
 
Tous herissez de lierre,Ga naar voetnoot22
 
Badiner, & plaisanter,
 
Et en voix d'Asnes chanter,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Iach ïach Evoé,
 
Evoé ïach ïach.Ga naar voetnoot26
 
Je voy d'un oeil assez trouble
 
Une couple
 
De Satyres cornus, chevrepiez, & mibestes,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Qui soutiennent de leurs testes
 
Les yvres costez de Sylene,
 
Tallonnant à toute peine
 
Son Asne musard, & le guideGa naar voetnoot33
 
D'une des mains sans licol ne sans bride:
35[regelnummer]
Et de l'autre, à ses oreilles,
 
Pend deux bouteilles,
 
Et puis il dit qu'on rie,
 
Et qu'on crie,
 
Iach ïach Evoé,
40[regelnummer]
Evoé ïach ïach.Ga naar voetnoot40
 
Hoh, je me trouble sous sa chanson,
 
Une horrible frisson
 
Court par mes veines, quand j'oy brére
 
Ce vieil Pere,Ga naar voetnoot44
[pagina 241]
[p. 241]
45[regelnummer]
Qui nourrit, apres que Semele
 
Sentit la flamme cruelle,
 
Le bon Bacchus DiphyenGa naar voetnoot47
 
Dedans l'antre Nyssien,Ga naar voetnoot48Ga naar voetnoot48-51
 
Du laict des Tigresses:Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Les Nymfes, & les Déesses
 
Chantant' autour de son bersGa naar voetnoot51
 
Ces beaux vers.
 
Iach ïach Evoé,
 
Evoé ïach ïach.
55[regelnummer]
Evoé, Cryphien, je sensGa naar voetnoot55Ga naar voetnoot55
 
M'embler l'esprit, & le sens
 
Sous une verve, qui m'afolle,
 
Qui me joint à la carolle
 
Des plus gaillardes
60[regelnummer]
Bandes montaignardes,
 
Et à l'avertineuse trope
 
Des Mimalons, qui RhodopeGa naar voetnoot62
 
Foulent d'un pié barbare,
 
Où la Thrace se separe
65[regelnummer]
En deux,
 
Du flot glacé de Hebre le negeux.
 
Iach ïach Evoé,
 
Evoé ïach ïach.
 
Il me semble qu'une poussiereGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Offusque du jour la lumiere,
[pagina 242]
[p. 242]
 
S'elevante par les champs
 
Sous le pié des marchans.
 
Evoé, Pere, Satyre,Ga naar voetnoot73-77Ga naar voetnoot73
 
Protogone, Evastire,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Doublecorne, Agnien,Ga naar voetnoot75
 
Oeiltoreau, Martial, Evien,Ga naar voetnoot76
 
Portelierre, Omadien, Triete,Ga naar voetnoot77
 
Ta fureur me getteGa naar voetnoot78-79
 
Hors de moy,
80[regelnummer]
Je te voy, je te voy,Ga naar voetnoot80
 
Voi-te-cy,
 
Rompsoucy:Ga naar voetnoot82
 
Mon coeur, bouillonnant d'une rage,Ga naar voetnoot83-84
 
Envole vers toy mon courage.
85[regelnummer]
Je forcene, je demoniacle,
[pagina 243]
[p. 243]
 
L'horrible vent de ton oracle,
 
J'entens l'esprit de ce bon vin nouveau,Ga naar voetnoot87
 
Me tempeste le cerveau.
 
Iach ïach Evoé,
90[regelnummer]
Evoé ïach ïach.
 
Une frayeur par tout le corpsGa naar voetnoot91
 
Me tient: mes genoux peu fors
 
A l'arriver de ce dieu tremblotent,
 
Et mes parolles sanglotent
95[regelnummer]
Je ne scay quelz vers insensez,
 
Avancez avancez avancezGa naar voetnoot96
 
Ceste vendange nouvelle,
 
Voicy le filz de Semele,
 
Je le sen dessus mon coeurGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
S'assoir comme un Roy vainqueur.
 
J'oy les clerons tintinans,Ga naar voetnoot101
 
Et les Tabourins tonnans,Ga naar voetnoot102
 
J'oy autour de luy le Buys
 
Caqueter par cent pertuis,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Le Buys Phrygien, que l'AntouréeGa naar voetnoot105 Ga naar voetnoot105
 
D'une aleine mal mesurée
 
Enfle autour de ses Chatrez,Ga naar voetnoot107
 
Je les voy tous penetrez
 
D'une rage insensée,
[pagina 244]
[p. 244]
110[regelnummer]
Et tous esperdus de pensée
 
Chanter ïach Evoé,
 
Evoé ïach ïach.
 
Evan, Pere, ou je me trompe,
 
Ou je voy la pompe
115[regelnummer]
D'un Bouc aux cornes dorées,
 
De lierre decorées,
 
Et qui vrayment a le teint
 
Teinct
 
De la couleur d'un Sylene,
120[regelnummer]
Quand tout rouge il pert l'aleine
 
D'avoir d'un coup evidé son flacon
 
Plain d'un vin Tholozan ou bien d'un vin Gascon.Ga naar voetnoot122
 
Iach ïach Evoé,
 
Evoé ïach ïach.
125[regelnummer]
Mais qui sont ces enthyrsséz,
 
Herisséz
 
De cent fueilles de lierre,Ga naar voetnoot127
 
Qui font rebondir la terre
 
De leurs piés, & de la teste
130[regelnummer]
A ce Bouc font si grand feste?
 
Chantant tout autour de luy
 
Ceste chanson bris'ennuy
 
Iach ïach Evoé,
 
Evoé ïach ïach.
135[regelnummer]
Tout forcené, à leur bruit je fremy,
 
J'entrevoy Bayf, & Remy,
 
Colet, Janvier, & Vergesse, & le Conte,
 
Pascal, Muret, & Ronsard qui monteGa naar voetnoot138
 
Dessus le Bouc, qui de son gré
140[regelnummer]
Marche, àffin d'estre sacré
 
Aux pieds immortelz de Jodelle,
 
Bouc le seul pris de sa gloire eternelle:
 
Pour avoir d'une voix hardie
[pagina 245]
[p. 245]
 
Renouvellé la Tragedie
145[regelnummer]
Et deterre son honneur le plus beau,
 
Qui vermoulu gisoit sous le tumbeau.
 
Iach ïach Evoé,
 
Evoé ïach ïach
 
Hoh, hoh, comme ceste BrigadeGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
Me fait signe d'une gambade,
 
De m'aller mettre sous ton joug,
 
Pour ayder à pousser le Bouc.
 
Mais, Pere, las! pardonne moy, pardonne:Ga naar voetnoot153-155
 
Assez & trop m'esperonne
155[regelnummer]
Ta fureur sans cela,
 
Assez deça & dela
 
Je suy tes pas à la trace,
 
Par les Indes, & par la Thrace:
 
Ores d'un Thyrse portelierreGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
Faisant à tes Tygres la guerre:Ga naar voetnoot160
 
Ores aveques tes Evantes,Ga naar voetnoot161
 
Et tes Menades bien boivantes,
 
Redoublant à pleine voixGa naar voetnoot163
 
Par les boix
165[regelnummer]
Iach ïach Evoé,
 
Evoé ïach ïach.
 
Maugré moy, Pere, ta fureurGa naar voetnoot167
 
Plain d'horreur
 
M'y traine, & ne voulant pas,
170[regelnummer]
Maugré moy je sens mes pas
 
Qui me derobent mal sain,
 
Où Jodelle, de sa mainGa naar voetnoot172
[pagina 246]
[p. 246]
 
Du Bouc tenant la moustache,
 
Que poil à poil il arrache,
175[regelnummer]
Et de l'autre nonparesseuse
 
Haut élevant une coupe vineuse,
 
Te chante, o Dieu Bacchique
 
Ceste hymne dithyrambique
 
Iach ïach Evoé,
180[regelnummer]
Evoé ïach ïach.
 
Hayavant Muses Thespiennes,Ga naar voetnoot181
 
Hayavant Nymphes Nyssiennes,Ga naar voetnoot182
 
Rechantez moy ce Pere Bromien,Ga naar voetnoot183
 
Race flameuse du Saturnien,
185[regelnummer]
Qu'engendra la bonne Semele,
 
Enfant orné d'une perruque belle,Ga naar voetnoot186
 
Et de gros yeux,Ga naar voetnoot187-8
 
Plus clers que les astres des Cieux.
 
Iach ïach Evoé,
190[regelnummer]
Evoé ïach ïach.
 
Evoé mes entrailles sonnentGa naar voetnoot191-194
 
Sous ses fureurs qui m'epoinçonnent,
 
Et mon esprit de ce Dieu trop chargé
 
Forcene enragé.
195[regelnummer]
Iach ïach Evoé,
 
Evoé ïach ïach.
 
Que l'on me donne ces clochettes,Ga naar voetnoot197
 
Et ces jazardes sonnettes,
 
Soit ma perruque decorée
200[regelnummer]
D'une couronne coulevrée:Ga naar voetnoot200
[pagina 247]
[p. 247]
 
Perruque lierreporte,Ga naar voetnoot201
 
Que l'ame Thracienne emporteGa naar voetnoot202
 
Deça dela dessus mon col.
 
Iach ïach Evoé,
205[regelnummer]
Evoé ïach ïach.
 
Il me plaist ores d'estre fol,
 
Et qu'à mes flancs, les EdonidesGa naar voetnoot207
 
Par les montaignes les plus vuides
 
D'un pié sacré tremblant,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
En un rond s'assemblant
 
Frapent la terre, & de hurlées
 
Efroyent toutes les valées,
 
Le Tallonneur de l'asne tard,Ga naar voetnoot213
 
Basar, Evan, redoublant d'autre part:Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Iach ïach Evoé,
 
Evoé ïach ïach.
 
Il me plaist, comme tout espris
 
De ta fureur, ce jour, gaigner le pris,
 
Et haletant à grosse alaineGa naar voetnoot219
220[regelnummer]
Faire poudrer sous mes piés ceste pleine.Ga naar voetnoot220
 
Çà ce Thyrse, & ceste Tiare,Ga naar voetnoot221
 
C'est toy, Naxien, qui m'egareGa naar voetnoot222
 
Sur la cime de ce rocher:
[pagina 248]
[p. 248]
 
Il me plaist d'acrocherGa naar voetnoot224-225
225[regelnummer]
Mes ongles contre son escorse,
 
Et chevestré dessous ta douce force
 
Aller devant ton Orgie inconnue,Ga naar voetnoot227-229
 
La celebrant de voix aguë,
 
Orgie, de toy Pere
230[regelnummer]
Le Mystere,
 
Qu'un panier enclôt saintement,Ga naar voetnoot231
 
Et que nul premierement
 
En vain oseroit toucher, sans estre
 
Ton prestre:
235[regelnummer]
Ayant neuf fois devant ton SimulacreGa naar voetnoot235-237 Ga naar voetnoot235
 
Enduré le sainct lavacre
 
De la fonteine verrée,Ga naar voetnoot237
 
Aux Muses sacrée.
 
Iach ïach Evoé,
240[regelnummer]
Evoé ïach ïach.
 
O Pere, où me guides tu?Ga naar voetnoot241
 
Devant ta vertu
 
Les bestes toutes troublées
 
Se baugent dans les valées:Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Ny les oyseaux n'ont pouvoir de hacherGa naar voetnoot245
 
Comme ils faisoyent le vague, sans bruncher,
 
Incontinent qu'ilz te sentent:
 
Dessous leurs goufres s'absententGa naar voetnoot248
 
De l'Océan les troupes escaillées,
250[regelnummer]
Horriblement emerveillées,
[pagina 249]
[p. 249]
 
De voir
 
La force de ton pouvoir.
 
Iach ïach Evoé,
 
Evoé ïach ïach.
255[regelnummer]
Par tout les Amours te suivent,Ga naar voetnoot255
 
Et sans toy les Graces ne vivent,
 
La force, la Jeunesse,
 
La bonne Lieesse
 
Te suit,
260[regelnummer]
Le soucy te fuit,
 
Et la viellesse chenue,
 
Plustost qu'une nue
 
Devant Aquilon
 
Au gozier felon.
265[regelnummer]
Iach ïach Evoé,
 
Evoé ïach ïach.
 
Un chaqun tu vas liant
 
Soubz ton Thyrse impatient.
 
Alme Denys, tu es vrayment à craindre,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Qui peus contraindre tout, & nul te peut contraindre.Ga naar voetnoot270
 
O Cuissené, Archete, Hymenien,Ga naar voetnoot271
 
Basare, Roy, Rustique, Euboulien,Ga naar voetnoot272
[pagina 250]
[p. 250]
 
Nyctelien, Trigone, Solitere,Ga naar voetnoot273
 
Vengeur, Manic, Germe des Dieux, & Pere,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Nomien, Double, Hospitalier,Ga naar voetnoot275
 
Beaucoupforme, Premier, Dernier,Ga naar voetnoot276
 
Lynean, Portesceptre, Grandime,Ga naar voetnoot277
 
Lyssien, Baleur, Bonime,Ga naar voetnoot278
 
Nourrivigne, Aymepampre, Enfant.Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Gange te vit triomphant,Ga naar voetnoot280
 
Et la gemmeuse mer
 
Que le Soleil vient alumer
 
De la premiere sagette
 
Qu'à son lever il nous gette:
285[regelnummer]
Bien te sentit la Terriere CorteGa naar voetnoot285
 
Des Geans, montaigneporte:Ga naar voetnoot286 Ga naar voetnoot286-288
[pagina 251]
[p. 251]
 
Et bien Mime te sentit,
 
Quand ta main Rhete abatit,
 
Et bien te sentit PenthéeGa naar voetnoot289
290[regelnummer]
Qui méprisa ta feste inusitée,
 
Et bien les Nautonniers barbares,Ga naar voetnoot291
 
Quand leurs mains avares
 
Te tromperent, toy beau,
 
Toy Dieu celé dessous un juvenceau.
295[regelnummer]
Iach ïach Evoé,
 
Evoé ïach ïach.
 
Que diray-je de ces Thebaines,Ga naar voetnoot297
 
Qui veirent leurs toilles pleines
 
De vigne, & par la nuict,
300[regelnummer]
Elles gettans un petit bruit,
 
Se virent de corps denuées
 
En chauvessouris muées?
 
Quoy du Soldart de Mysie?Ga naar voetnoot303
 
Et de l'impieteux Acrisie,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Qui à la fin sentit bien ta puissance,
 
Bien que puny d'une tarde vengeance?
 
C'est toy qui flechis les rivieres,Ga naar voetnoot307
 
Et les mers, tant soyent elles fieres:
 
Toy sainct, Toy grand, tu romps en deuxGa naar voetnoot309
310[regelnummer]
Les rochers vineux,
 
Et tu fais hors de leurs veines
 
Tressauter à val les fonteines
 
Douces de Nectar, & des Houx
 
Tu fais suinter le miel doux.
315[regelnummer]
Iach ïach Evoé,
[pagina 252]
[p. 252]
 
Evoé ïach ïach.
 
Le Coutre en voute doubléGa naar voetnoot317
 
Te doit, & Ceres porteblé,Ga naar voetnoot318
 
Les loys te doyvent, & les villes,
320[regelnummer]
Et les polices Civiles:
 
La liberté qui ayme mieux s'ofrir
 
A la mort, qu'un Tyran soufrir,
 
Te doit, & te doit encore
 
L'honneur par qui les haux dieux on decore.
325[regelnummer]
Iach ïach Evoé,
 
Evoé ïach ïach.
 
Par toy on ajoute pareilGa naar voetnoot327-328
 
Le pouvoir au conseil,
 
Et les Mimalons arrachans,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Par les champs,
 
Les veaux des tetins de leurs meres
 
Comme Feres,Ga naar voetnoot332
 
D'un pié veillard vont rouant,Ga naar voetnoot333
 
Autour de Rhodope jouant.Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Iach ïach Evoé,
 
Evoé ïach ïach.
 
Mille coeurs de Poëtes divins,Ga naar voetnoot337 Ga naar voetnoot337
 
Mille Chantres, & Devins,
 
Fremissent à ton honneur:
340[regelnummer]
Tu es à la vigne donneurGa naar voetnoot340-341
 
De sa grappe, & au pré
 
De son email diapré.Ga naar voetnoot342
 
Les rives par toy fleurissent,
 
Les blés par toy se herissent,
[pagina 253]
[p. 253]
345[regelnummer]
O Alme Dieu,Ga naar voetnoot345 Ga naar voetnoot345
 
En tout lieu
 
Tu rens compagnables
 
Les semances mal sortables.
 
Iach ïach Evoé,
350[regelnummer]
Evoé ïach ïach.
 
Tu repares d'une jeunesseGa naar voetnoot351
 
La vieillesse
 
Des siecles fuyans par le Monde,
 
Tu poises cette Masse ronde,Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
O Daimon, & tu enserre,
 
L'eau tout au rond de la terre,
 
Et au milieu du grand air fortement
 
Tu pens la Terre justement.
 
Iach ïach Evoé,
360[regelnummer]
Evoé ïach ïach.
 
Par toy chargés de ton Nectar,
 
Rempans avec toy dans ton char,
 
Nous concevons des cieux
 
Les segrés precieux,
365[regelnummer]
Et bien que ne soyons qu'hommes,
 
Par toy Demidieux nous sommes.Ga naar voetnoot366
 
Iach ïach Evoé,
 
Evoé ïach ïach.
 
Je te salue ô Lychnite,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Je te salue ô l'elite
 
Des Dieux, & le Pere
 
A qui ce tout obtempere.
 
Dextre vien à ceuxGa naar voetnoot373
[pagina 254]
[p. 254]
 
Qui ne sont point paresseux
375[regelnummer]
De renouveler tes mysteres,
 
Ameine les doubles MeresGa naar voetnoot376-77
 
Des Amours, & vien,Ga naar voetnoot377-78
 
Evien,
 
OEillader tes bons amis,
380[regelnummer]
Avecq ta compaigne Themis,Ga naar voetnoot380-382 Ga naar voetnoot380
 
Enclose des anciennes
 
Nymfes Coriciennes,
 
Et reçoy,
 
O Roy,
385[regelnummer]
Le bouc rongevigne,
 
Qui trepigne
 
Sur ton autel
 
Immortel.
 
Iach ïach Evoé,
390[regelnummer]
Evoé ïach ïach.
[pagina 255]
[p. 255]
 
Vien donq, Pere, & me regarde
 
D'un bon oeil, & pren en garde
 
Moy ton poëte Jodelle,
 
Et pour la gloire eternelle
395[regelnummer]
De ma brave tragoedie
 
Reçoy ce voeu qu'humble je te dedie.
[pagina 256]
[p. 256]

Hinne de Bacus

Het vierde Bacchusgedicht van Ronsard verschijnt in 1554 als een afsluiting wellicht van een periode waarin de dichter op bijzondere wijze met de wijngod te maken had. Ditmaal geen dithyrambe, geen bacchanaal, maar een plechtige hymne in alexandrijnen geschreven, 286 regels groot. Deze keer is er echter geen verband meer met vrolijke gebeurtenissen, geen optreden van de dichter en zijn vrienden in een landschap bij Parijs, geen aktualiteit. De geleerde Ronsard is nu aan het woord, die opnieuw de hymne van Marullus gebruikt en verbruikt, maar zonder de vrolijke, ritmisch genuanceerde, vormgeving van het vorige gedicht. Toch is er nog een dunne verbindingsdraad met de werkelijkheid die ons in de eerste regel gegeven wordt: het is de tijd van de wijnoogst; Ronsard wijst er op (vs. 2) dat hij al een Elegie du Verre geschreven heeft en nu ongeveer hetzelfde tema verder gaat bewerken: hij gaat de god van glas en inhoud celebreren, de god die het waterdrinken door de teug wijn heeft vervangen.

In de verzen 7 vv. komt kort het probleem ter sprake waar Bacchus geboren is: we weten reeds dat er meerdere Bacchussen sinds Cicero onderscheiden worden door de mytologen.Ga naar eind1. Ronsard maakt zich kort van de geboorteplaats af: was het Thebe of Nysa? Op humoristische gronden kiest de dichter voor Thebe: deze stad is te bot om leugens te verzinnen; Nysa daarentegen liegt als het de eer voor zich opeist.

Een mooi gestileerd verslag van de merkwaardige geboorte volgt (vss. 17 vv.). Ronsard voert ons in medias res, Bacchus zelf aansprekend: de boze Juno, die weet dat Semele zwanger is, gaat als de oude vrouw Beroë de toekomstige moeder bezoekenGa naar eind2., met als gevolg haar dood in de vlammen. ‘Noir de poudre’ komt Bacchus voor de eerste maal ter aarde.

Wat er daarna gebeurt deelt Ronsard in wonderlijke volgorde mee: eerst schrijft hij over de opvoeding van de jonge god bij de nimfen-voedsters in Nysa (vss. 24 vv.), en in de verzen 26 vv. komt het chronologisch daaraan voorafgaande gebeuren van het geborgen worden in de dij van de vader. Nog even iets over de voedsters: vers 25 geeft vier namen.

[pagina 257]
[p. 257]

Allereerst Hippa of Hipta, die alleen in de Orphische Hymnen voorkomtGa naar eind3. en daar ook als voedster optreedt. De tweede naam is die van Ino, ons bekend als Semele's zuster, die met de thebaanse koning Athamas trouwt en de moeder wordt van Melicertes en Learchus. Door toedoen alweer van de jaloerse Juno wordt de koning krankzinnig en hij doodt zijn zoon Learchus; Ino stort zich met Melicertes van een rots in zee.Ga naar eind4.

Wij herinneren even aan deze myte omdat vers 25 de namen van Ino, Athamas en Melicertes in één adem noemt als voedsters van de kleine Bacchus. In een oudere druk luidt deze regel:

 
Des mains d'Ippe et d'Inon, et la vieille Athame, ...

zoals Laumonier meedeelt.

Het is wel zeker dat Ronsard hier de gegevens op een foutieve wijze heeft weergegeven: ‘la vieille Athame’ is daar wel het meest sprekende bewijs voor.

De dijgeboorte heeft in Arabië plaats, aan de oever van de rivier de Sagaris, die overigens niet in Arabië stroomt. De komst van Bacchus in dit land heeft een klein wonder ten gevolge: welriekende aromaten zijn er sindsdien inheems. Terloops merken we op dat in dit fragment Ronsard tot Jupiter spreekt, die (vs. 43) het kind met een hertevel bedekt, terwijl daarna de nimfen zich over hem bekommeren. In vers 49 komt de lezer terug bij de wrekende Juno, die we vóor de geboorteverhalen (vs. 19) ook al zagen optreden: een fraaie wijze van ineengestrengelde verhaaltrant.

Als een duikeend schiet Juno naar beneden, als de schuilplaats van Bacchus ontdekt is. De godin heeft geen tijd gehad om haar pauwewagen in gereedheid te brengen: de pauw is de Iunonia avis, die sinds de dood van Argus met honderd ogen in haar staart pronkt.Ga naar eind5. Ronsard gaat hier vrij te werk: de pauwewagen wordt genoemd, maar niet gebruikt, de godin schiet als een eend naar beneden, en wordt bovendien begeleid door een (lucht)hond, die we van elders niet kennen. Het tafereeltje is dus wellicht in hoofd-

[pagina 258]
[p. 258]

zaak door Ronsard zelf ontworpen.

Ino en Athene staan gelukkig klaar om het kind te beschermen (vss. 65 vv.): klimop wordt over de wieg gelegd en deze plant is sindsdien aan Bacchus gewijd.

De toorn van Juno zendt dan Ino en Melicertes de dood in, zoals we hierboven reeds even aangaven. Opvallend blijft het feit dat Ronsard in vers 25 spreekt van Melicharse, en hier (vs. 81) van Melicert, waar blijkt dat de dichter wist dat de zoon van Ino zo heette.

De verzen 85 vv. zijn als een overgang te beschouwen van de geboorte- en vroegste jeugdverhalen en de lotgevallen van de wijngod in zijn later bestaan. Met een ruk, die ook Scaliger te zien geeft, gaat Ronsard over op de groot geworden Bacchus:

 
Soudain tu devins grand, ...
 
(vs. 85).

Enkele regels geven een algemeen signalement (vss. 87 vv.): Ronsard wil niets weten van een vrouwelijke en baardeloze god, Bacchus is groot en manlijk. We dachten dat wat we verder zullen lezen ook inderdaad naar een dergelijke god toewerkt.

Allereerst wordt Bacchus nu als de vinder van de wijn bezongen (vss. 93 vv.). Het gegeven is natuurlijk weer traditioneel, maar ook hier wenst de dichter eigen inzichten en explikaties te schenken: zijn wijze van emuleren der voorgangers. De bok vernietigt op zekere dag wilde wijnplanten en Bacchus ziet welke uitwerking het knabbelen aan de planten op de bok heeft: hij gaat waggelend zijn weg. Door veredeling van het gewas weet de god het volgend jaar een echte wijnoogst mogelijk te maken:

 
Songneusement tu fis ses sauvages raisins
 
En l'an suivant d'apres adoucir en bon vins.
 
(vss. 103-104).

Daarmee is een merkteken in de geschiedenis van de mensheid gegeven: van nu af aan kan de mens zijn dorst lessen en Bacchus trekt de wereld rond om zijn uitvinding aan

[pagina 259]
[p. 259]

iedereen bekend te maken.

In de verzen 109 vv. komt de Bacchusstoet ter sprake, zoals die uit de oude literatuur reeds bekend is, zij het dan ook met enkele afwijkingen. Eerst de triomfwagen van de god, door twee lynxen met vurige ogen getrokken. De allegorische explikatie van een dergelijk gegeven, waarmee we ons in het eerste deel van de studie zo vaak hebben bezig gehouden, komt als grote bijzonderheid hier ook bij Ronsard te voorschijn: de vurige dierenogen zijn gelijk aan de ogen van de nachtelijke drinker.

De afwezigheid van dergelijke allegorische uitleggingen is wel zeer opmerkenswaard: de renaissance is geenszins afkerig in het algemeen van zulk een werkmetode, maar in de Bacchusgedichten van Ronsard (en ook bij Daniel Heinsius) blijken andere zaken van veel groter betekenis.

Na een korte beschrijving van Bacchus' kledij (vss. 113 vv.) volgt de stoet, die uit allegorische figuren bestaat, acht in getal. De meesten daarvan worden niet positief gewaardeerd; alleen Deugd is een positieve begeleider van Bacchus, en wellicht ook Slaap; de anderen verwijzen naar menselijke gebreken, die met wijn en wijngebruik samenhangen.

Natuurlijk is er ook een plaats ingeruimd voor Silenus (vs. 121), zijn ezel berijdend en voorzien van ‘le van mystiq’, maar Silenus is ook de figuur, die feesten en wetten van Bacchus aan de mens openbaart ‘d'un tramblante vois’. Silenus is voor Ronsard heel belangrijk en we zagen reeds dat hij soms de plaats van Bacchus inneemtGa naar eind6.: hier is hij de profeet van de wijngod.

Tenslotte Bacchus' talrijke aanhang: Maenaden, Panfiguren, Silvanen, Laenaden en Thyaden, die voor de muziek zorgen.

In de verzen 133 vv. is een nadere omschrijving van deze uitgelaten troep te lezen, waarbij Ronsard een niet geringe kennis van de Dionysusliteratuur laat blijken, zoals we in onze voetnoten nader aangeven.

In het nu volgende gedeelte (vss. 149 vv.) vinden we gegevens uit Aristophanes' Ranae: de afdaling van Bacchus in de onderwereld. Euripides en Sophocles waren in 406 gestorven, terwijl deze geweldige tragedieschrijvers eigenlijk niet gemist konden worden: ze hadden geen waardige op-

[pagina 260]
[p. 260]

volgers en daar Dionysus ten nauwste verwant is aan de tragedie, moet juist hij naar de onderwereld om althans Euripides van Pluto terug te krijgen. Ronsard spreekt overigens niet over de twee hierboven genoemde dichters, maar over Euripides en Aeschylus (vs. 151). Hoe dan ook, hier krijgt en grijpt Ronsard de gelegenheid om af te rekenen met een opvatting over Bacchus die bij dichters nog al eens voorkomt: dat Bacchus een lafaard geweest zou zijn. Logischerwijs is het dan ook hier de plaats om te getuigen van kracht en dapperheid van de bezongen god: de Gigantomachie (vss. 153 vv.) wordt in de herinnering van dwalenden gebracht en het orphische leugenverhaal, dat Bacchus daarbij verscheurd zou zijn, wordt bestreden. Bacchus is een held, die in de gedaante van een leeuw zijn heldenrol vervulde (vss. 159 vv.).

Een enkele toevoeging over dit gedeelte. De verscheuring van Dionysus komt nooit ter sprake in de Gigantomachie, maar wel in de strijd met de Titanen; GravesGa naar eind7. geeft de volgende beschrijving, die voor ons belangwekkend is, daar ook Athamas en Ino weer verschijnen:

At Hera's orders the Titans seized Zeus' newly-born son Dionysus, a horned child crowned with serpents and, despite his transformations, tore him into shreds. These they boiled in a cauldron, while a pomegranate-tree sprouted from the soil where his blood had fallen; but rescued and reconstituted by his grandmother Rhea, he came to life again. Persephone, now entrusted with his charge by Zeus, brought him to King Athamas of Orchomenus and his wife Ino, whom she persuaded to rear the child in the woman's quarters, disguised as a girl. But Hera could not be deceived, and punished the royal pair with madness, so that Athamas killed their son Learchus, mistaking him for a stag.

Na Bacchus als Gigantendoder de namen van de god (vss. 165 vv.), althans een eerste aanloop hiertoe. De fransnationale naam luidt ‘Bacus le Vendomois’ (vs. 168) met onmiddellijk daaropvolgend een iets nadere mededeling over de god de ‘mon Loir’. Dit gedeelte van Frankrijk werd eerst vruchtbaar voor de wijn toen Bacchus daar rondgetrokken was.

[pagina 261]
[p. 261]

In vers 179 komt de niet zo verwachte dionysische vervoering die in de eerste zes regels gebouwd is op Horatius, terwijl vervolgens Marullus imitatief bewerkt wordt. Het lijkt overbodig de Horatiusplaatsen nogmaals te bespreken: de lezer kent ze nu wel uit zijn hoofd. We zijn er echter stellig van overtuigd dat Ronsard met zijn deftige lange verzen hier niet de indruk wekt bij benadering ook maar ondergaan te hebben wat Horatius en sommige van zijn navolgers werkelijk beleefden. De kort geformuleerde horatiaanse vragen vinden hier nauwelijks weerklank. Kortom, wij zijn hier zeker niet getuige van een werkelijk door Bacchus overvallen worden, hoewel alle oude elementen aanwezig zijn.

Nu aan Marullus het slotdeel van dit gedicht moet worden toegeschreven, is het overbodig alles nogmaals in details te bespreken. We wijzen nog op enkele belangrijke plaatsen. De verzen 189 vv. geven een overzicht, wederom, van de bacchantische muziek en de evenzeer bacchantische dansen, waar de dichter deel aan wenst te hebben:

 
Et moi vague d'esprit souflant à grosse halene,
 
Conduit de trop de vin, je cours parmy la plene
 
(Au moins il le me semble) alant chantre davant
 
Ton orgie sacré, ...
 
(vss. 201 vv.).

De regel tussen haakjes toont wel duidelijk aan hoe weinig reëel dit gebeuren voor Ronsard is!

De gehele natuur, zo als het ook bij Horatius het geval was, heeft deel aan het bacchantische: de aarde beeft en trilt, stof jaagt omhoog, vogels onderbreken hun vlucht, de dieren trekken zich in de bossen terug, zelfs de vissen hebben er deel aan (vss. 211 vv.).

Nog enkele allegorische figuren mengen zich tussen alle anderen, o.a. Jeugd en Liefde (vs. 221). Meer in het algemeen horen we nogmaals dat Bacchus de verdrijver is van verdriet en verveling.

Telkens horen we andere namen van Bacchus, maar de grote namenexplosie komt in de verzen 231 vv., natuurlijk in navolging van de Anthologia Palatina en de Orphische Hymnen.

[pagina 262]
[p. 262]

In de verzen 239 vv. nogmaals de Giganten, Pentheus (vs. 240), de tyrreense zeerovers (vs. 243), Lycurgus (vs. 244), de dochters van Minyas, die in vleermuizen veranderden (vs. 245), Marsyas (vs. 252).

Een gebed vormt het slot, een kultische verering van Bacchus' wonderdaden en inventies. Er is zelfs sprake van de heilige Bacchus (vs. 257), die rivieren en zeeën laat bewegen en tot rust brengt, die de wijn uit rotsen laat springen, de honing uitvindt, die de muziek doet ontstaan, die de wetten heeft ingesteld en die zo de mens leert wat vrijheid is. Ja, Bacchus heeft de godsdiensten ontworpen.

Even wordt de god in verband gebracht met de menselijke fantasie:

 
Par toi, Pere, chargés de ta douce ambrosie,
 
Nous elevons au ciel l'humaine fántasie, ...
 
(vss. 277 vv.).

De laatste zes regels vertellen de ‘thuiskomst’ van de dichter bij zijn vriend aan wie het gedicht opgedragen is, Jean Brinon, die hem met een goede dronk wacht. Het bacchantische gebeuren is voorbij, de droom verbroken, de realiteit herboren.

[pagina 263]
[p. 263]
L'hinne de Bacus A Jan BrinonGa naar voetnoot+
 
Que sauroi-je mieus faire en ce tems de vandanges,Ga naar voetnoot1
 
Apres avoir chanté d'un verre les louanges,Ga naar voetnoot2
 
Sinon loüer Bacus & ses festes, afin
4[regelnummer]
De celebrer le Dieu des verres & du vin,
 
Qui changea le premier (ô change heureus) l'usageGa naar voetnoot5-6
 
De l'onde Acheloée en plus heureus bruvage?
 
Mais quoi? je suis confus, car je ne sai comment,
8[regelnummer]
Ne moins de quel païs je dois premierementGa naar voetnoot8
 
Chanter d'où est Bacus: sa race est en querelle,
 
Thebes dit d'une part qu'il sortit de chés elle,Ga naar voetnoot10-16
 
Et Nyse d'autre part que d'elle il est sorty.
12[regelnummer]
Pere, lequel des deux en ta race a menty?
 
Selon le vieil proverbe, & trop sotte & trop lourdeGa naar voetnoot13-14
 
Thebe a toujours esté pour trouver une bourde,
 
Et sien ne t'avoüroit si le sien tu n'estois,
[pagina 264]
[p. 264]
16[regelnummer]
Mais Nyse est menteresse & les peuples Indois.Ga naar voetnoot16
 
Il est bien vrai qu'apres que Junon, anragéeGa naar voetnoot17
 
De voir ta mere grosse, eut sa forme changée
 
En la vieille Beröe, & que par son moienGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Le plus gratieus feu du grand SaturnienGa naar voetnoot20
 
Fist ta mere avorter, & que parmy la foudre
 
Non encores formé, tu sortis noir de poudreGa naar voetnoot22 Ga naar voetnoot22-23
 
Hors du ventre brulé, que ton pere marri
24[regelnummer]
A Nyse t'envoia pour y estre nourri
 
Des mains d'Ippe, & d'Inon, d'Athame & Melicharse,Ga naar voetnoot25
[pagina 265]
[p. 265]
 
Mais non si tost apres que ta mere fut arse:
 
Car soudain que Semele en brulant te lacha
28[regelnummer]
De membres non parfait, ton pere te cachaGa naar voetnoot28
 
Dedans sa cuisse ouverte, à fin que là tu prissesGa naar voetnoot29-30
 
Ta forme, & que tes mois comme au ventre acomplisses:
 
Puis, si tost que sa cuisse eut parfaict justement
32[regelnummer]
Le terme où s'espanist un vray enfantement,
 
Il vint en Arabie, & come une acouchée,Ga naar voetnoot33
 
Qui sent avec douleur une longue tranchée,
 
Rompit pour t'enfanter le bien germeux lien
36[regelnummer]
De sa cuisse feconde, au bord Sagarien.Ga naar voetnoot36
 
L'Arabie pour lors n'estoit encore heureuse,Ga naar voetnoot37
 
Et Sagar n'avoit point encores odoreuse
 
Sa rive come il a, Jupiter! quand tu fisGa naar voetnoot39-40
40[regelnummer]
(Afin de parfumer les couches de ton fils)
 
Produire de ton sang en la terre le Basme,
 
Et la Casse, & l'Encens, la Smyrne, & la Calâme.Ga naar voetnoot42
 
Puis si tost qu'il fut né tu lui cousis la peauGa naar voetnoot43
[pagina 266]
[p. 266]
44[regelnummer]
D'un petit cerf au dos, & mis dans un berceauGa naar voetnoot44
 
Tu le baillas de nuit aus Ninfes Sagriennes,Ga naar voetnoot45
 
Pour le porter nourir és grottes Nyseannes,Ga naar voetnoot46
 
Et pource qu'au berceau il y fut amené
48[regelnummer]
Nyse se vente à tort que chés elle il est né.Ga naar voetnoot48
 
Incontinent Junon s'aluma de colere
 
D'avoir veu son mari estre devenu mere,
 
Et soudain envoya pour espier l'enfant
52[regelnummer]
L'oyseau qui va de nuit: l'oysel adonques fendGa naar voetnoot52
 
Le ciel vague, & si bien parfist son entreprise
 
Qu'il l'entrouit vagir dedans l'antre de Nyse:
 
Come il estoit leger au ciel s'en revola,
56[regelnummer]
Et raporte à Junon que l'enfant estoit là.
 
Junon n'atendit point, tant elle fut irée,
 
Que sa charette à Paons par le ciel fust tirée,Ga naar voetnoot58
 
Ains faisant le plongeon se laissa toute allerGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
A l'abandon du vent, qui la guidoit par l'aer
 
Toujours fondant en bas sur la terre Indienne:
 
Beante à ses talons la suivoit une chienne,Ga naar voetnoot62
 
Qu'expres elle amenoit, à fin de se venger
64[regelnummer]
Et faire ce bastard à sa chienne manger.
 
Mais Inon qui previt par augures l'ambuche,Ga naar voetnoot65
[pagina 267]
[p. 267]
 
Pour tromper la deesse, Athamante elle huche,Ga naar voetnoot66
 
Et lui conta comment Junon venoit charcher
68[regelnummer]
L'anfancon pour le faire en pieces detrancher:
 
Athamante soudain le tapit contre terre,Ga naar voetnoot69
 
Et couvrit le berceau de fueilles de lhierre,
 
De creinte que Junon en charchant ne le vist,
72[regelnummer]
Et qu'englotir tout vif à son chien ne le fistGa naar voetnoot72
 
Ou de peur qu'autrement ne lui fist quelque offence:
 
Et depuis ce tems là Bacus pour recompense,
 
A bon droit sur tout arbre a pour le sien eleu
76[regelnummer]
(Come l'ayant sauvé) le lhierre fueillu.Ga naar voetnoot76
 
Lors Junon qui se vit fraudée de sa questeGa naar voetnoot77
 
Une horrible fureur envoya dans la teste
 
De la nourice Inon, qui si fort la poursuit
80[regelnummer]
Qu'au plus haut d'un escueil, mourable la conduit:Ga naar voetnoot80
 
Et là, tenant son fils Melicert, l'insensée,Ga naar voetnoot81-82
 
Pour garir sa fureur en la mer s'est lancée.
 
Evan, Iach, Evoé, tu n'as guieres estéGa naar voetnoot83
84[regelnummer]
Depuis qu'elle mourut dans le bers alaité:Ga naar voetnoot84
 
Soudain tu devins grand, & donnas cognoissanceGa naar voetnoot85
 
En peu d'ans de quel Dieu tu avois pris naissance.
 
Et certes je ne puis m'emerveiller assés
[pagina 268]
[p. 268]
88[regelnummer]
De ceus qui t'ont portrait és vieus siecles passés
 
Gras, douillet, poupellé, la face efeminée,
 
Et de barbe ne t'ont la bouche couronnée,
 
Car tu devins barbu, & soudain tu fus fait
92[regelnummer]
D'un jeune enfant qui tette un juvenceau parfait.
 
Mais plus je m'ebaïs de la gorge inocenteGa naar voetnoot93
 
Du Bouc, qui tes autels à ta feste ensanglante,
 
Car sans le Bouc cornu tu n'eusses point treuvé
96[regelnummer]
Le vin, par qui tu as tout le monde abbreuvé.
 
Tu avisas un jour par l'epais d'un bocage
 
Un grand bouc qui broutoit la lambrunche sauvage,Ga naar voetnoot98
 
Et soudain qu'il eut bien de la vigne brouté,
100[regelnummer]
Tu le vis chanceller, come yvre, d'un côté.
 
A l'heure tu pensas qu'une force divine
 
Estoit en cette plante, & bechant sa racine
 
Songneusement tu fis ses sauvages raisins
104[regelnummer]
En l'an suivant d'apres adoucir en bons vins.
 
Apres ayant pitié de nostre race humaine
 
Qui pour lors ne boivoit qu'eau pure de fonteine,
 
Tu voulus tournoyer toute la terre, afinGa naar voetnoot107
108[regelnummer]
D'enseigner aus humains l'usaige de ton vin.
 
Tu montas sus un char que deux lynces farouchesGa naar voetnoot109
 
Traynoient d'un col felon, machantes en leurs bouches
 
Un frain d'or ecumeus, leur regard estoit feu,
112[regelnummer]
Pareil aus yeus de ceus qui de nuit ont trop beu.
 
Un manteau Tyrian s'ecouloit sur tes hanches,Ga naar voetnoot113
[pagina 269]
[p. 269]
 
Un chapelet de liz mellés de roses franches,Ga naar voetnoot114-116
 
Et de feuille de vigne, et de lhierre espars,
116[regelnummer]
Voltigeant, umbrageoit ton chef de toutes pars.
 
Davant ton char pompeux marchoient l'Ire & la Creinte,Ga naar voetnoot117 Ga naar voetnoot117
 
Les peu sobres Propos, & la Colere teinte
 
D'un vermillon flambant, le Vice, & la Vertu,
120[regelnummer]
Le Somme, & le Discord de maille revestu.
 
Son asne tallonnoit le bon vieillard Silene,Ga naar voetnoot121-122
 
Portant le van mystiq sus une lance pleine
 
De pampre, & publioit d'une tramblante vois
124[regelnummer]
De son jeune enfançon les festes & les lois.
 
A son cri sautelloient le troupeau des Menades,Ga naar voetnoot125
 
Des Pans & des Sylvans, des Lenes, & Thyades,Ga naar voetnoot126
 
Et menans un grand bruit de cors & de tabours
128[regelnummer]
Faisoient trembler d'effroy les villes & les bours
 
Par où le char passoit: leurs tresses secoüées
 
A l'abandon du vent erroient entrenoüées
 
De long serpens privés, & leur main brandissoit
132[regelnummer]
Un dart, qu'un cep de vigne alentour tapissoit.
 
Que tu prenois, Bacus, en ton coeur de liesse,
 
De voir sauter de nuit une hurlante presse,
 
Qui couverte de peaux par les antres aloient,
[pagina 270]
[p. 270]
136[regelnummer]
Quand les trois ans passés tes festes apeloient!Ga naar voetnoot136
 
Et quel plesir de voir les vierges Lydiennes,
 
Ou celles de Phrygie, ou les Meoniennes
 
Dans les prets Asians, carollant à l'entourGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Du bord Meandrien, contre-imiter son tour!Ga naar voetnoot140
 
Elles en ton honneur d'une boucle asurée
 
Graffoient sur les genoux leur cotte figurée,Ga naar voetnoot142
 
Et trepignans en rond, ainsi que petis FansGa naar voetnoot143
144[regelnummer]
En ballant sautelloient: de tous côtés les vensGa naar voetnoot144-146
 
Amoureux de leur sein, par soüeves remises
 
S'entonnoient doucement és plis de leurs chemises,
 
Tout le ciel respondant sous le bruit enroüéGa naar voetnoot147 Ga naar voetnoot147
148[regelnummer]
Des baleurs qui chantoient Evan, Iach, Evoé.
 
Bien qu'ayme-vers tu sois devalé sous la terre,Ga naar voetnoot149 Ga naar voetnoot149
 
Avec l'abit d'Hercule, afin d'y aller querre
[pagina 271]
[p. 271]
 
Euripide, ou Eschil, les poetes ont estéGa naar voetnoot151
152[regelnummer]
Toujours à tort ingras envers ta majesté:
 
Lesquels jadis ont feint, quand les Geans doublerentGa naar voetnoot153
 
Les monts contre les Dieus, que vif te demembrerent,
 
T'enfuiant du combat, & que ta soeur PallasGa naar voetnoot155-156
156[regelnummer]
Te ramassa le coeur qui tramblotoit à bas:Ga naar voetnoot156
 
Mais ils en ont menti, car quand tu vis la race
 
Des Geans, qui gagnoient par armes au ciel place,
 
Les Dieus tournans le dos, valeureux tu t'armas
160[regelnummer]
Des dens d'un grand lion, en qui tu te formas,Ga naar voetnoot160-164
 
Et d'un coup de machoire, au meilleu de la guerre
 
Tu culbutas du ciel Myme, & Gyge par terre,Ga naar voetnoot162
 
Et sur le haut d'Olympe en trofée tu mis
164[regelnummer]
Les corselets sanglans de ces deux ennemis.
 
Pere, un chacun te nomme, Erraphiot, Triëte,Ga naar voetnoot165 Ga naar voetnoot165
 
Nysean, Indien, Thebain, Bassar, Phanete,Ga naar voetnoot166
[pagina 272]
[p. 272]
 
Bref, en cent mile lieux mile noms tu reçois,Ga naar voetnoot167
168[regelnummer]
Mais je te nomme à droit Bacus le Vendomois:Ga naar voetnoot168
 
Car lors que tu courois vagabond par le monde,
 
Tu vins camper ton ost au bord gauche de l'onde
 
De mon Loir, qui pour lors de ses coutaux voisinsGa naar voetnoot171
172[regelnummer]
Ne voyoit remirer en ses eaux les raisins:Ga naar voetnoot172
 
Mais, Pere, tout soudain que la terre nouvelle
 
Sentit tes pieds divins qui marchoient dessus elle,
 
(Miracle) tout soudain fertille, elle produit
176[regelnummer]
La vigne herissée en fueilles & en fruit,
 
Et là ta main proigna une haute coutiere
 
Qui de ton nom Denis eut nom la Denisiere.Ga naar voetnoot178
 
Pere, où me traines-tu, que veux-tu plus de moy?Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Et, Pere, n'ai-je pas asséz chanté de toi?
 
Evöé je forcene, ah je sens ma poitrineGa naar voetnoot181
 
Pleine plus que davant de ta fureur divine,
 
Ah, Bassar, je te voi, & tes yeux rougissans,Ga naar voetnoot183
184[regelnummer]
Et flottant sur ton col tes cheveux blondissans.
 
O Cuisse-né je perds mon vagabond courageGa naar voetnoot185 Ga naar voetnoot185-188
 
Qui suit ton saint orgye envolé de ta rage,
 
Je sen mon coeur trambler, tant il es agité
[pagina 273]
[p. 273]
188[regelnummer]
Des poignans aiguillons de ta divinité.
 
Donnés moi d'une part ces Cors & ces Clochettes,Ga naar voetnoot189
 
Ces tabours d'autre part, de l'autre ces Sonnettes,
 
Qu'un beguin couleuvré me serre les cheveux,Ga naar voetnoot191
192[regelnummer]
Herissés de lhierre entrefrisé de neuds,
 
Et que l'esprit d'Eole en souflant les tourmante,Ga naar voetnoot193
 
Come la fueille esparse és arbres d'Erymante.Ga naar voetnoot194
 
Il me semble desja que de pieds mal certains,
196[regelnummer]
Sans mesure & sans art matassinant des mains,Ga naar voetnoot196
 
Dancent autour de moy les folles Edonides,Ga naar voetnoot197
 
Par les desers negeux des rivages Ebrides,Ga naar voetnoot198
 
Urlans en voix aiguë, & par force joignansGa naar voetnoot199-200
200[regelnummer]
Leurs chefs ecervelés sous les tyrses poignans.
 
Et moi vague d'esprit souflant à grosse halene,Ga naar voetnoot201
 
Conduit de trop de vin, je cours parmy la plene
 
(Au moins il le me semble) alant chantre davant
204[regelnummer]
Ton orgie sacré, qui mes pas va suivant,Ga naar voetnoot204-205
 
Orgie ton mystere aus peuples admirable,
 
Caché, segret au fond d'un panier venerableGa naar voetnoot206
 
Que porte une Menade, & sur lequel en vainGa naar voetnoot207
208[regelnummer]
Un homme lay mettroit pour le prendre la main,Ga naar voetnoot208
 
Avant qu'il soit lavé, par cinq ou sept serées,Ga naar voetnoot209
[pagina 274]
[p. 274]
 
Aus Muses sur Parnase és fontaines sacrées.Ga naar voetnoot210
 
Ja la terre fremit sous les piedz furieus,Ga naar voetnoot211
212[regelnummer]
Ja la nüe poudreuse oste le jour aus yeus.Ga naar voetnoot212
 
Tant les camps sont foulés des troupeaux des Evantes,Ga naar voetnoot213
 
Qui vont jusques au Ciel les poudres elevantes.
 
A leur fol ariver les oyseaux parmi l'airGa naar voetnoot215-216
216[regelnummer]
Tant ils sont estonnés cessent de plus voller,
 
Et se perchent és bois, & les Feres troubléesGa naar voetnoot217
 
De peur se vont cacher dans le fond des valées.
 
Et les fleuves poureux, du bruit emerveillés,Ga naar voetnoot219-220
220[regelnummer]
Appellent sous les eaus leurs peuples écaillés.Ga naar voetnoot220
 
La Jeunesse, & l'Amour, & les Graces te suivent,Ga naar voetnoot221
 
Sans ta douce fureur les voluptés ne vivent:Ga naar voetnoot222
 
Le Jeu, la bonne chere, & la dance te suit,
224[regelnummer]
Quelque part où tu sois le deplesir s'enfuit,
 
Le chagrin & l'ennuy, plus soudain que la nüe
 
Ne fuit du vent Boré la contraire venüe.
 
Que dirais je plus de toi? d'un neud impatient
228[regelnummer]
Tu vas homes & Dieux sous ton Tyrse liant.Ga naar voetnoot228
 
Alme pere Denys, tu es beaucoup à creindre,Ga naar voetnoot229-230
 
Qui contrains un chacun, & nul te peut contraindre.
[pagina 275]
[p. 275]
 
O Cuisse-né Bacus, Mystiq, Hymenean,Ga naar voetnoot231-236 Ga naar voetnoot231
232[regelnummer]
Carpime, Evaste, Agnien, Manique, Linean,Ga naar voetnoot232
 
Evie, Euboulien, Baladin, Solitere,Ga naar voetnoot233
 
Vengeur, Satyre, Roi, germe des Dieus & pere,Ga naar voetnoot234
 
Martial, Nomian, Cornu, Vieillard, Enfant,Ga naar voetnoot235
236[regelnummer]
Paian, Nyctelian: Gange veit trionfantGa naar voetnoot236
 
Ton char enorguilli de ta dextre fameuse,
[pagina 276]
[p. 276]
 
Qui avoit tout conquis jusqu'à la mer gemmeuse.
 
Les Geants terrenés ont senti ton pouvoir,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Tu fis une mort dure à Penthé recevoir,Ga naar voetnoot240
 
Par les mains de sa mere, & transformas la taille
 
Des avares nochers en poissonneuse écaille,Ga naar voetnoot242-243
 
D'homes faits des Dauphins, & as encore fait
244[regelnummer]
A Lycurgue ennemi confesser son mefait.Ga naar voetnoot244
 
Rechanterai-je encor ces trois filles Thebeines,Ga naar voetnoot245
 
Qui meprisans tes lois virent leurs toiles pleinesGa naar voetnoot246-247
 
De pampre survenu, & fuiantes de nuitGa naar voetnoot247
248[regelnummer]
Aus coins de leur maison, getant un petit bruit,Ga naar voetnoot248
 
Se virent tout soudain de leurs cors denuées,
 
Et en chauves souris etrangement muées?Ga naar voetnoot250
 
It vaut mieux les chanter, que chanter le pechéGa naar voetnoot251-252
252[regelnummer]
Du Satyre, qui vit tout son dos ecorché,
 
Et le deu chatiment du prince de Mysie,Ga naar voetnoot253
[pagina 277]
[p. 277]
 
Et la punition du mechant Acrisie,Ga naar voetnoot254
 
Qui se vit, bien que tard, assez recompensé
256[regelnummer]
Au depens de sa peau de t'avoir offencé.Ga naar voetnoot256
 
Toi grand, toi saint, toi Dieu, tu flechis les rivieres,Ga naar voetnoot257
 
Tu apaises les mers, quand plus elles sont fieres,
 
Tu fis rouler le vin d'un gros rocher crevé,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Et par toi le dous miel és chênes fut trouvé.Ga naar voetnoot260
 
La musique te doit: les peuples & leurs vilesGa naar voetnoot261
 
Te doivent leur defence, & leurs regles civiles:Ga naar voetnoot262
 
La liberté te doit, qui ayme mieus s'ofrirGa naar voetnoot263-4
264[regelnummer]
A la mort, que se voir sous un tyran soufrir.
 
La vérité, la force, & te doivent encore
 
Toutes religions dont les Dieux on adore.Ga naar voetnoot266-8
 
Tu rends l'home vaillant, tu marie au conseil
268[regelnummer]
De celuy qui te croit un pouvoir non pareil.
 
Par toy les devineurs troublez dans leurs poitrinesGa naar voetnoot269
 
Fremissent sous le joug de tes fureurs divines.
 
Tu fais germer la terre, & d'estranges couleursGa naar voetnoot271-2
272[regelnummer]
Tu revests les vers prés orguillis de leurs fleurs,
 
Tu dedaignes l'enfer, tu restaures le mondeGa naar voetnoot273-4
[pagina 278]
[p. 278]
 
De ta longue jeunesse, & la machine rondeGa naar voetnoot274-6
 
Tu poises justement, & moderes le balGa naar voetnoot275-6
276[regelnummer]
(Toy balant le premier) de ce grand animal.Ga naar voetnoot276
 
Par toi, Pere, chargés de ta douce ambrosie,Ga naar voetnoot277
 
Nous elevons au ciel l'humaine fántasie,
 
Portés dedans ton char, & d'homes vicieux,
280[regelnummer]
Purgés de ta liqueur osons monter aus cieus,
 
Et du grand Jupiter nous assoir à la table.
 
Je te salüe à droit le Lychnite admirableGa naar voetnoot282
 
Des homes & des Dieus, je te salüe encor
284[regelnummer]
En faveur de Brinon, qui d'une tace d'orGa naar voetnoot284 Ga naar voetnoot284-5
 
Pleine de Malvoisie en sa maison t'apelle
 
Avec ton vieil Silene, & ta mere Semele.
eind1.
In het algemeen zie men de prachtige studie van Henri Chamard: Histoire de la Pléiade, 4 dln.
eind2.
op. cit. i, 68.
eind3.
Laumonier, T. iii, p. 184. vv., zie bibl. p. 302.

voetnoot235
Eüoé, vgl. 241, 249, 271; passim bij Eur. Bacch., Ov. Met., zie ook Hor. Carm. 11, 19, 7.
voetnoot240
twee zonnen: Eur. Bacch. 918. Navolging bij Heins. Lofs. Bacchus 613-614.
voetnoot243
Eldean, blijkbaar werd Eleleus (Ov. Met. 4, 15) verschreven tot Eldeus.
voetnoot246
Lenean: vgl. b.v.A.P. ix, 524, 12.
voetnoot252
hese hoorn: Cat. lxiv, 265.
voetnoot253-255
de ongevaarlijke slangen: Eur. Bacch. 102-103, 767-768; Hor. Carm. ii, 19, 19-20, navolging: Heins. Lofs. Bacchus 626.
voetnoot257
Hor. Carm. ii, 19, 6-7: turbidum laetatur.
voetnoot258
Thiases: benden, troepen van dronken Maenaden: Eur. Bacch. passim; Cat. lxiv, 253; Verg. Bucol. 5, 30.
voetnoot259
Thracië als toneel ook Hor. Carm. iii, 25, 9-12.
voetnoot265
vv. Vgl. Hor. Carm. ii, 19, 1-8.
voetnoot267
vgl. carmina docentem (Hor. Carm. ii, 19, 1 en 2).
voetnoot270
vgl. Hor. Carm. ii, 19, 3 en 4: aures // capripedum Satyrorum acutas.
voetnoot271
tempere: nog 2x herhaald. Hor. Carm. ii, 19, 7 en 8: parce... parce.
voetnoot272
Thebain pere: pater Thebanus, voor zover ons bekend in die vorm niet klassiek.
voetnoot277-278
Geen goede parallel is (zie Laumonier t. pl.) Hor. Carm. 1, 18, 11-12: Non ego te, candide Bassareu, // invitum quatiam; quatere aldaar: schudden van de thyrsusstaf.
voetnoot278
Naxos, eiland in de Aegeïsche zee, toneel van het huwelijk van Bacchus en Ariadne. (Cat. lxiv, 252; Ov. Ars. Am. 1, 525 vv.).
voetnoot279
Straf van Lycurgus: Hom. Il. vi, 133, Soph. Antig. 955; Hyg. Fab. 132.
voetnoot282
Indische triomf: vgl. vs. 241, navolging Heins. Lofs. Bacchus
voetnoot295-300
Eur. Bacch. 918-922: Pentheus ziet in zijn verbeelding twee zonnen en Bacchus in stiergedaante.
voetnoot379
vv. De dithyrambe door de vlinderjacht, een koddig intermezzo, onderbroken, wordt vanaf vers 379 weer opgenomen uit 301-303.
voetnoot387
vv. honing- en wijnwonder: Eur. Bacch. 142-143: ῥεῖ δὲ γάλαϰτι πέδον. ῥεῖ δ᾽ οἴνῳ, ῥεῖ δὲ μελισσᾶν // νέϰταρι; Hor. Carm. ii, 19, 9-12.
voetnoot421-426
Handige kombinatie van (a) Eur. Bacch. 72 vv. en (b) Hor. Carm. 3, 25, 18-19:
(a).
 
μάϰαϱ, ὅστις εὐδαίμων
 
τελετὰς ϑεῶν εἰδῶς
 
βιοτᾶν ἁγιστεύει ϰαὶ
 
ϑιασεύεται ψυχὰν
 
ἐν ὄϱεσσι βαϰχεύων
 
ὁσίοις ϰαϑαρμοῖσιν.

(b).
 
Dulce periculum est,
 
O Lenaee, sequi deum
 
cingentem viridi tempora pampino.

Als ‘trait d'-union’ in 423: Cuissené = dijgeboren, geformeerd als ignigena: Ov. Met. 4, 12. Peet stond hier Mar. Hymn. Bacch. 25 met femorigena. De dijsage: Eur. Bacch. 88-98; Ov. Met. 3, 310 vv.
voetnoot430
Thebes Ogygienne: Ogygius epiteton ook van Bacchus: Ov. Heroïd. 10, 48; Val. Flacc. Arg. 2, 623: Ogygii Bacchi.
voetnoot433-434
race belle // De Semele: Ov. Met. 3, 520: proles Semeleia; Flam. 9-10: Semeleia... suboles.
voetnoot436-438
Tweemaal het element van de verdrijving der zorgen: een franse versregel en Lyéan = Lyaeus. Nyséan (435) en Lyéan (438) onderling rijmend verbonden. Hier is op te merken dat Lyaeus oneindig vaak, Nysaeus vrij zeldzaam voorkomt. Voor Nysaeus: Ov. Met. 4, 13 en O.H. 46, 2: Νύσιον... Βάϰχον; O.H. 52, 2: Νύσιε, verder enkele malen in verbinding met ἄναξ en υἱός (sc. Iovis).
voetnoot2
Indië: Ov. Met. 4, 20.
voetnoot3
Thebe, het Boeotische, vgl. Ov. Met. 3 fin.; 4, 31 en 4, 416.
voetnoot5
kar van Bacchus getrokken door tijgers, zoals hier (vgl. Ov. Ars Am. 1, 550) of door lynxen (Ov. Met. 4, 24).
voetnoot13-20
reminiscentie aan Hor. Carm. 3, 25, 1-6, vooral de verzen 17-20.
voetnoot18
Leger d'esprit: Hor. Carm., 3, 25, 3: Velox mente nova.
voetnoot19
vgl. nemora en specus bij Hor. l.l. vs. 2.
voetnoot20
seul egaré: mihi devio Hor. l.l. vs. 12.
voetnoot22
sonner evoué: Ov. Met. 4, 522: Euoe, Bacche, sonat.
voetnoot24
voor de gehele strofe: Hor. Carm. 2, 19, 1-8.
- cor enroué: vast onderdeel in het repertoire van de Bacchussteot. Vgl. Cat. lxiv, 265: multis raucisonos efflabant cornua bombos. In de Bacchanales van Rons.: au son du cor enroué.
voetnoot25
vv. Silenus op de ezel. Ook een vast gegeven: Ov. Met. 4, 26-27; Ars Am. 1, 541 en verder in alle andere Bacchusgedichten van Ronsard. Ook bij Du Bellay, Vers Lyriques vii, 17-20.
voetnoot38
codignac: kweeperenmoes.
voetnoot41-44
vgl. wijnpassages als Hor. Carm. 1, 7, 31; 2, 11, 7; Epode 9 begin en eind; Tibullus 1, 2 begin en Tibullus (Lygdamus) 3, 6.
voetnoot45-48,
in 45 is ‘dous torment’ herinnering aan Hor. Carm. 3, 21, 13 ‘lene tormentum’; de rest komt uit Hor. Carm. 3, 25, 18 vv. In laatst genoemde plaats staat: dulce periclum.
eind1.
Bertrand Berger, bij de Brigade behorend en leerling van het Collège de Coqueret, wordt wel als de dichter van dit gedicht gezien.
eind2.
Antoine de Baif (1532-1589) zeer bekend met de klassieken.
eind3.
Remy Belleau 1528-1577.
eind4.
Claude Colet.
eind5.
onbekend.
eind6.
Nicolas Vergèse.
eind7.
Nicolas Denisot, die zich anagrammatisch Conte d'Alsinois noemde.
eind8.
Pierre de Paschal.
eind9.
Een van de redenen dat men dit gedicht niet aan Ronsard toeschrijft of toeschreef is het feit dat hier Ronsard's naam voorkomt. Het lijkt niet wel mogelijk hier konklusies uit te trekken: waarom zou Ronsard niet aldus over zichzelf schrijven?
voetnoot1
Heinsius 181; Hor. Carm. 3, 25, 2: tui plenus.
voetnoot2
Hor. Carm. 3, 25, 3: velox mente nova. Zie ook 78-79.
voetnoot3
vgl. Flam. 2: et alta cursu volucri in nemora feror.
voetnoot4
Iach ïach: Arist. Ran. 402: Ἴαϰχε φιλοχορευτὰ, συμπρόπεμπε με; Eur. Bacch. 725: Ἴαϰχον τὸν Διὸς γόνον // Βρόμιον; verdubbeling als hier: Eur. Cycl. 69: Ἴαϰχον Ἴαϰχον ᾠδὰν μέλπω πρὸς τὰν Ἀφροδίταν.
- l'oy la vois: Hinne de Bacus 183: je te voi etc. Zie ook de inleidingen bij deze en vorige gedichten van Ronsard.
voetnoot5
Thyades: H.d.B. 126. Beter: Θυιάδες, de voortsnellenden, veelal atheense of delphische vrouwen in de Dionysus-dienst; Plut. Mul. virt. xiii, 294 c: αἱ περὶ τὸν Διόνυσον γυναῖϰες, ἃς Θυιάδας ὀνομάζουσιν; Paus. x, 4, 2, 3.
voetnoot6
Menades: H.d.B. 125.
voetnoot7
trepigner: H.d.B. 143.
voetnoot8
slangenband: H.d.B. 131; Hor. Carm. 2, 19, 19, zie ook vers 200.
voetnoot9
Euoé: Bacchantenkreet: Soph. Trach. 219; Eur. Bacch. 141 en 257; Cat. lxiv; Ov. Met. 4, 523: Euhoe Bacche; Flam. ad Bacchum; O.H. 50, 3: Εὔιε Βάϰχε; Arist. Thesm. 993: ὦ εὔι᾽ εὔι᾽ εὐοῖ / ὦ εὔι᾽.
voetnoot13
wolk: H.d.B. 212.
voetnoot14-16
H.d.B. 195-197 voor de extatische dans.
voetnoot17
segrés mistiques: Heins. 330; H.d.B. 204 vv.
voetnoot18
Trieteriques: H.d.B. 165 + 136. Vgl. Eur. Bacch. 133; Verg. Aen. 4, 302; H.H. 1, 11-12 σοὶ (sc. Διονύσῳ) πάντως τριετηρίσιν αἰεὶ // ἄνϑρωποι ῥέξουσι τεληέσσας ἑϰατόμβας; O.H. 30, 5 de god is τριετής, O.H. 45: τριετηριϰός, nog meer plaatsen bij Pease op Verg. Aen. 4, 302-303. Voor Trieteriques zie men vanzelfsprekend ook Flaminio's sacra... trieterica (vs. 3).
voetnoot19
Sylvans: H.d.B. 126.
voetnoot21
Cotissans: trappelend, Flam. 4: furibunda agitare tripudia.
voetnoot22
herissez de lierre: het orphische ϰισσόβρυης.
voetnoot24
Ezelsgebalk ook vs. 43 (van Silenus gebezigd).
voetnoot26
Het hele begin van dit stuk te vergelijken met Flam. 1-4.
voetnoot29
chevrepiez = capripes (Hor. Carm. 2, 19, 4).
voetnoot33
Silenus' ezel: H.d.B. 121.
voetnoot40
Deze hele strofe geïnspireerd op: Cat. lxiv, 252 vv.; Ov. Met. 4, 25; Ars. Am. 1, 541 vv.
voetnoot44
Pere: d.w.z. de altijd dronken Sileen: Eur. Cycl. passim; Ov. Met. 4, 26.
voetnoot47
Diphyen: O.H. 30, 2: διφυής.
voetnoot48
antre Nyssien: H.d.B. 46.
voetnoot48-51
vgl. Ov. Met. 3, 310-315.
voetnoot49
Tijgerinnemelk: Bron hiervan ons onbekend. Wel melkt Dionysus leeuwen; vgl. Aristides or. 41, 7, 11, 331 Keil: λεόντων γάλα ἀμέλγειν (vgl. Alcman 56, 5. Page).
voetnoot51
bers = berceau, vgl. H.d.B. 84.
voetnoot55
vv. herhaling van de tematiek van de 1e strofe.
voetnoot55
Cryphien: O.H. 30, 3; 52, 5. (ϰρύφιος).
voetnoot62
Mimalons: macedonische naam voor de bacchanten, ontleend aan Marullus, o.c. 46. Marullus kan hebben gedacht aan Lycophron Alexandra 1464 of aan Strabo x, 3, 10 of aan Stat. Theb. 4, 660. Voorts: Ov. Ars. Am. 1, 541: Mimallonides; Persius 1, 99; Polyaenus 4, 1.
- Rhodope: thracische berg, vgl. Mar. o.c. 47 en dit gedicht vs. 334. Bron hier ook Hor. Carm. 3, 25, 10-12.
voetnoot69
vv. Stofwolk, vgl. H.d.B. 212-214; Mar. o.c. 20: nubes pulverea; Flam. 8-9: nubes, euoe, pulverea diem // mihi tollit.
voetnoot73-77
13 (toeval?) epiteta in deze litanie.
voetnoot73
Deze trits heeft de gewone epiteta Euoé en Père (Mar. 29: pater, meer passages bij Laumonier op vs. 73) en het zeer zeldzame Satyre. Voor Père zie ook H.d.B. 165.
- Satyre: A.P. ix, 524, 19; Mar. 26; H.d.B. 234.
voetnoot74
Protogone: O.H. 30, 2 πρωτόγονος.
- Evastire: εὐαστήρ, O.H. 30, 1; 45, 4; 53, 7: εὐάζων, vgl. H.d.B. 232: Euaste.
voetnoot75
Doublecorne: H.d.B. 235: cornu; διϰέρως: O.H. 30, 3; Mar. 25: bicornis.
- Agnien: ἁγνός: O.H. 30, 4; H.d.B. 232.
voetnoot76
Oeiltoreau: ταυρωπός: O.H. 30, 4.
- Martial: ἀρὴιος: O.H. 30, 4; Mar. 25: Martie; H.d.B. 235. Zinspeling òf op Gigantomachie òf op indische veldtocht.
- Evien: εὔιος: O.H. 30, 4; H.d.B. 233; Heins. 634.
voetnoot77
Portelierre: ϰισσόβρυος: O.H. 30, 4; lat.: hederiger (Cat. lxiii); Mar. 8.
- Omadien: ὠμάδιος: O.H. 30, 5.
- Triete: τριέτης: O.H. 30, 5 = τριετηριϰός, cf. vs. 18; H.d.B. 165. Het geheel is in het bijzonder aan O.H. 30 ontleend. Een bonte mengeling van Franse komposita en Griekse adjektiva; voor het effekt van dit geheel zie ook Heinsius 631-645.
voetnoot78-79
voor de gedachte vgl. H.d.B. 182.
voetnoot80
Je te voy: H.d.B. 183.
voetnoot82
Rompsoucy: schijnt wel vertaling van λυσιμέριμνος, A.P. ix, 524, 12.
- Rompsoucy: vgl. in de Franciade de uitdrukking ‘chasse-soucy’. Terecht verwijst Isidor Silver, Ronsard and the Hellenic Renaissance in France 1: Ronsard and the Greek epic (Washington 1961), p. 461, noot 40, naar het Griekse λυσιμέριμνος, zie de uitvoerige détails aldaar.
voetnoot83-84
voor de gedachte vgl. Flam. 12-13 en vgl. ook Ronsard's Hymne 185.
voetnoot87
een parenthesis! verdere détails zie men bij Laumonier t.pl.
voetnoot91
vv. fraaie verzen, de wijnroes illustrerend.
voetnoot96
Avancez: merkwaardige trits.
voetnoot99
In de meest letterlijke zin is de dichter van de wijn(god) bezeten.
voetnoot101
vv. De schildering van de bacchische muziek bij Bacchus' epifanie, vgl. Flam. 9-11.
- clerons tintinans: Flam. 10: tinnula cymbala.
voetnoot102
de Tabourins niet bij Flaminius l.l.
voetnoot104
honderd openingen van de phrygische fluit zijn bepaald hyperbolisch; we denken aan Verg. Aen. 6, 43: ostia centum; Georg. 2, 43: oraque centum.
voetnoot105
Vgl. Flaminio. De epanaleps van le Buys (het buxushout) vss. 103 en 105 is geheel in de stijl. Zie ook Ov. Met. 4, 30: longo foramine buxus.
voetnoot105
Antourée: geleerde antonomasie voor Cybele. Voor de torenkrans van haar: Lucr. 11, 607-608; Prop. 3, 17, 35.
voetnoot107
Chatrez: De ontmanden. We denken hier eerder aan de Galli dan aan de Corybanten; zie Laumonier's noot, waar terecht verwezen wordt naar Cat. lxiii, 20 vv.; Hor. Carm. 1, 18 fin.; Prop. 3, 17 slot en Ov. Met. xi begin. (vooral vs. 16).
voetnoot122
Franse ‘couleur locale’ in de benoeming der wijnsoorten.
voetnoot127
weer het hyperbolische centum (cent), vgl. vs. 104: cent pertuis.
voetnoot138
vv. Ronsard zit zelf op de bok (als Silenus op zijn ezel!), die zo aanstonds geslacht zal worden. Vastenavond- en carnavalsscherts bij uitstek!
voetnoot149
Brigade: de groep dichters rondom Ronsard, waaruit later de Pléiade-groep ontstond.
voetnoot153-155
voor de gedachte: Flam., 13 en 14 met de repetitio precor, precor; en ook Hor. Carm. 2, 19, 7: Euoe, parce, Liber! Parce gravi metuende thyrso.
voetnoot159
portelierre: hier van de thyrsus, vs. 77 van de god zelf gebezigd.
voetnoot160
Bacchus en de tijgers (lynxen): Tib. 3, 6, 15; Ov. Ars. Am. 1, 550; Met. 4, 25; Prop. 3, 17, 8.
voetnoot161
Evantes: zie b.v. Flam. 22: Euantum... choris.
voetnoot163
Redoublant: Mar. 12: euoe, sessore... geminante.
voetnoot167
vv. vgl. H.d.B. 179 vv.
voetnoot172
vv. Koddig de discrepantie tussen de ene hand van Jodelle, die aan de bokkesik rukt, en de andere die een wijnbeker omhoog houdt.
voetnoot181
Hayavant: hier begint een dithyrambe in een dithyrambe. Jodelle zingt op het stramien van Marullus' Bacchus-hymne.
- Hayavant = agedum, Mar. 1.
- Thespiennes = Thespiades, Mar. 1.
voetnoot182
Nymphes Nyssiennes, vgl. noot op vs. 54, deze hier niet bij Mar.
voetnoot183
Bromien = Mar. 1; Gr.: βρόμιος: de verwekker van rumoer, vgl. Eur. Bacch. 66; goede uitleg bij Diod. Sic. 4, 5, 1: Bacchus werd bromios genoemd naar de donder bij zijn geboorte; Ov. Met. 4, 11.
voetnoot186
vgl. Mar. 3 puerum coma praesignem.
voetnoot187-8
vgl. Mar. 3 radiantibus oculis.
voetnoot191-194
vgl. Mar. 4-5.
voetnoot197
vv. vgl. Mar. 6.
voetnoot200
couronne coulevrée: zie noot op vs. 8; Mar. 7.
voetnoot201
Variant lierreporte: portelierre.
voetnoot202
Vgl. Mar. 8: animae Aeoliae. Hier is gedacht aan een thracische wind, een soort Boreas.
voetnoot207
Edonides, vgl. Mar. 10. De Edonen, een thracische volksstam, die Bacchus vereerde.
voetnoot209
rondedans der Edoniden, vgl. Mar. 9-10.
voetnoot213
Parafrase van Silenus, vgl. Mar. 12. Hier iets anders, niet ‘sessor’ doch ‘Tallonneur’, niet ‘quadrupes’, doch ‘asne tard’ (tardif).
voetnoot214
Basar = Bassar = βάσσαρος of βασσαρεύς met vossenvel bekleed (O.H. 45, 2; 52, 12). Hor. Carm. 1, 18, 11: candide Bassareu. Niet bij Mar. Mooi rijm: tard, Basar, part!
- Evan, vgl. noot op vs. 113.
voetnoot219
haletant à grosse alaine: Mar. 13: anhelans.
voetnoot220
weer de stofwolk; zie Mar. 13 en 14.
voetnoot221
De grieks-lydische Bacchus droeg een tiara, vgl. O.H. 52, 4: μιτρηρόρος. De tiara en thyrsus niet bij Marullus (behalve Mar. 24: impotenti thyrso gravis).
voetnoot222
Naxien: ons uit de klassieke oudheid als Bacchus-epiteton onbekend. Naxos overigens al vroeg als eiland met Bacchus in verband gebracht.
voetnoot224-225
Het vastklampen met de nagels aan de rots niet bij Marullus.
voetnoot227-229
Orgia herhaald, vgl. Mar. 15 en 16. Ouder: Cat. lxiv, 260: obscura orgia; O.H. 52, 5: ὄργιον ἃρρητον.
voetnoot231
Vgl. Verg. Georg. 1, 166: mystica vannus Iacchi; Mar. 16: verendis... calathis.
voetnoot235-237
vgl. Mar. 17 en 18.
voetnoot235
nieuw: devant ton Simulacre, de reiniging ten overstaan van een Bacchusbeeld.
voetnoot237
verrée = vitrea (Mar. 18: Castalidos vitreae). Dompeling tot negen maal in de Muzenbron.
voetnoot241
O Pere, où me guides tu? vgl. Hor. Carm. 3, 25, 1: Quo me, Bacche, rapis...?
voetnoot244
Het verborgen blijven der wilde dieren, vgl. Mar. 22.
voetnoot245
Het uitblijven van de vogelvlucht, vgl. Mar. 23.
voetnoot248
De vissen in de wateren verborgen, nieuw, niet bij Marullus.
voetnoot255
vv. Het gevolg van Bacchus: allegorische gestalten: Amours, Graces, etc. vgl. Eur. Bacch. 773; Hor. Carm. 1, 18, 6 (Bacche pater, decens Venus); 1, 19 begin (Mater saeva Cupidinum // Thebanaeque iubet me Semeles puer // et lasciva Licentia.); 3, 21, 21 (Liber, Venus, Gratiae); Ov. Met. 4, 17.
voetnoot269
Alme Denys: Mar. 24; Denys ook Heins. 633. Scaliger 95: dator alme Bacche pacis.
voetnoot270
Alles door Bacchus gebonden: Scal. 99: tua siqua vis ligarit, tua solverit eadem.
voetnoot271
Cuissené: cf. Mar. 25: femorigena; O.H.: μηροτρεφής, Heins. Lofs. Bacchus 637: heupe-soon.
- Archete: Laum. vergelijkt terecht τελετάρχης (O.H. 52, 3) en ἀρχηγέτης (Strabo x, 3, 10: Ἴαϰχον δὲ ϰαὶ τὸν Διὸνυσον ϰαλοῦσι ϰαὶ τὸν ἀρχηγξ1F73;την τῶν μυστηρίων.)
- Hymenien: A.P. ix, 524, 21 (alleen daar); Heins. Lofs. Bacchus 633; Mar. 28. (Gr.: ὑμενήιος).
voetnoot272
Basare: vgl. vs. 214.
- Roy: Mar. 25: Rex.
- Rustique: ἃγρτος (O.H. 30, 3).
- Euboulien: εὐβουλεύς (O.H. 30, 6; 52, 4).
voetnoot273
Nyctelien: νυϰτέλιος A.P. ix, 524, 14; Mar. 28; Heins. Lofs. Bacchus 637: Nachtlooper.
- Trigone: τρίγονος (O.H. 30, 2). A. Boulanger bij Laum. legt anders uit: Phanes, Zagreus, Bacchos.
- Solitere: Mar. 26: solivage.
voetnoot274
Vengeur: Ultor, Mar. 26.
- Manic: μανιϰός (O.H. 2x).
- Germe des Dieux et Pere: Mar. 27: O.H. 52, 6.
voetnoot275
Nomien: νόμιος, Mar. 28, A.P. ix, 524, 14.
- Double = Diphyen. Zie aant. op vs. 47.
- Hospitalier: eer ξενοδώτης (A.P. ix, 524, 15) dan πολύϰωμος (A.P. ix, 524, 17), Mar. 29.
voetnoot276
Beaucoupforme: μυριόμορφος (A.P. ix, 524), Mar. 28: multiformis.
- Premier: vgl. Protogonos, aant. op vs. 74.
- Dernier: zie Laum. noot.
voetnoot277
Lynean: ληναῖος, god van de wijnpers (O.H. 50, 5; 52, 2).
- Portesceptre (cf. portelierre): σϰηπτοῦχος O.H. 52, 7, cf. 318: porteblé (Mar. 42: spicifera).
- Grandime: Mar. 29: maxime.
voetnoot278
Lyssien: λύσιος, de losmaker, (O.H. 50, 2).
- Baleur: σϰιρτητής = dansende springer: A.P. ix, 524, 19; epiteton van Pan: O.H. 45, 7. Heins. Lofs. Bacchus 637: groote-springer.
- Bonime: Mar. 29: optime (bonime = bonissime).
voetnoot279
Nourrivigne: vgl. A.P. 6, 44 (Leonidas): ἀυπελοφύτωρ. (wijnplanter, gezegd van Bacchus), zie ook A.P. ix, 375: οἰνοτρόφος.
- Aymepampre: vgl. ϰισσοχαρής: O.H. 52, 12 (en Eur. Cycl. 620 van Bromios: φιλοϰισσόφορος).
- Enfant: ϰοῦρος O.H. 52, 10 en 13; puer aeternus: Ov. Met. 4, 18. Totaal 29 toenamen.
voetnoot280
Gange: Mar. 30. Zinspeling op indische veldtocht.
voetnoot285
la Terriere Corte: Mar. 31: terrigena cohors.
voetnoot286
montaigneporte: Latijns of grieks ekwivalent? ons vooralsnog onbekend.
voetnoot286-288
Gigantomachie: Eur. Cycl. 5-6; Schol. Pind. Nem. 1, 100; Hor. Carm. 2, 19, 21-24. Mime-Rhete: Mar. 32.
voetnoot289
Penthée: Mar. 32. Eur. Bacch. passim; Ov. Met. 3, 511-733.
voetnoot291
tyrreense zeerovers: Ov. Met. 3, 597-691. vgl. Mar. 34. Hier is Lycurgus weggelaten.
voetnoot297
Minyaden: Ov. Met. 4 begin en 4, 389-415; Mar. 35-37.
voetnoot303
Zinspeling op Telephus, zie Rons. H.d.B., niet bij Marullus.
voetnoot304
Zinspeling op Acrisius' dood door de diskus van zijn kleinzoon Perseus. Vgl. Ov. Met. 4, 606 vv; Hygin. fab. 63; 84; 155; 273; Mar. 38.
voetnoot307
bedwingen van zeeën en rivieren: Mar. 39.
voetnoot309
vv. Wijn- en honingwonder: Eur. Bacch. 142-143, 704 vv.; Hor. Carm. 2, 19, 9-12; Mar. 40 en 41.
voetnoot317
vv. Kultuurgoederen, Mar. 42-44.
voetnoot318
porteblé, zie noot op 277.
voetnoot327-328
Mar. 45: tu robur consilio addis.
voetnoot329
De praktijken der Mimallones: Mar. 46-48.
voetnoot332
comme Feres: Eur. Ba. 699; Nonn. Dion. 14, 361; 45, 304.
voetnoot333
pié veillard: insomni... pede bij Mar. 47, cf. Hor. Carm. 3, 25, 9: exsomnis... Eiuas.
voetnoot334
Rhodope: Mar. 47.
voetnoot337
Liever ‘coeurs’ (Mar. 49: praecordia) dan ‘choeurs’.
voetnoot337
vv. Ineenverstrengeld de funkties van orakelaar - ziener - wichelaar en bezield poëet; Mar. 49.
voetnoot340-341
De wijndruif door Bacchus geschonken niet bij Marullus.
voetnoot342
kleurenpracht der velden: Mar. 51.
voetnoot345
Alme: lat.: almus = voedend.
voetnoot345
vv. vertaling van Mar. 51: tu dissona seminia ligas (niet: ‘semina’, zoals Laum. geeft).
voetnoot351
vv. De kosmische macht van Bacchus, Mar. 52 vv.
voetnoot354
in evenwicht brengen van de aardbol: Mar. 53: tu libras pondera machinae (cf. Ov. Met. 1, 12-13).
voetnoot366
Ronsard spreekt hier over Demidieux, die niet in Marullus' tekst kompareren.
voetnoot369
Lychnite: als was er van λυχνίτης (sc. λίϑος) sprake. Dezelfde ortografie ook bij Marullus. De juiste lezing luidt Liknite: gr.: λιϰνίτης (vgl. O.H. 45, 1; 52, 3) god van de wan. Ook Lychnite in Rons. H.d.B. (slot), als afsluiting ook bij Heins. Lofs. Bacchus. Niet te verbinden ‘Lychnite deum’ bij Marullus!
voetnoot373
Dextre vien: Mar.: dexter adsis.
voetnoot376-77
les doubles Meres // Des Amours: Een korrektie op Marullus' tuis non sine Amoribus (zo te lezen en niet ‘amoribus’), waar op Dionysus direkt de Amores (Ἔρωτες) aansluiten, zonder vermelding van Aphrodite. Waar Dionysus is, zijn ook de Amores aanwezig: Anacreon fr. 2 Diehl over Dionysus: ὦναξ, ᾧ δαμάλης Ἔρως ϰαὶ Νύμφαι ϰυανώπιδες, πορφυρέη τ᾽ Ἀφροδίτη συμπαίζουσιν; Eur. Bacch. 402-405: Ἔρωτες; O.H. 52, 10 (Dionysus = Eros (?)); Paus. 1, 20, 2: Dionysus en Eros als groep afgebeeld. Aphrodite wordt hier met antonomasie genoemd Moeder van de Eroten. Dit is niet gezien door Laumonier. Zoals bij Pind. Ol. Od. 13, 18-19 de Gratiae (Ξάριτες) in de dithyrambe gekombineerd zijn met Dionysus, zo spreekt dezelfde dichter (fr. 122, 4) in een dithyrambe (zoals hier bij Rons.) van Ἀφροδίταν als zijnde ματέρ᾿ ἐρώτων οὐρανίαν; verder: Pind. Nem. 8, 5; Bacchyl. 9, 73: ὦ μᾶτερ ἀγνάμπτων Ἐρώτων; O.H. 55, 8 van Aphrodite: γαμοστόλε μῆτερ Ἐρώτων. Twee passages staan hier verder voor het begrip dubbel peet, nl. Plat. Symp. 180 D-E handelend over twee Aphrodites en twee Erotes, en Ov. Fast. 4, 1: Alma, fave, dixi, geminorum mater Amorum. Bedoeld zijn dus de twee Aphrodite's Ourania en Pandemus (cf. Plat. Symp. l.l.) en als er een enallage plaats heeft de twee Erotes: Eros en Anteros. In éen klap dus twee Aphrodites ieder met hun Erotes. De twee Aphrodites doen denken aan Bacchus διμήτωρ. Dit alles is aannemelijker dan Laumoniers opvatting, die men zie t. pl.
voetnoot377-78
vien, Evien: aardig rijm.
voetnoot380-382
men vergelijke als welkome aanvulling op Laumoniers noot, die slechts over corycische nimfen handelt: Ov. Met. 1, 320-321: Corycidas Nymphas et numina montis adorant, Fatidicamque Themin, etc.
voetnoot380
Themis is niet alleen profetische godheid maar ook de god van de morele orde.
eind1.
Zie b.v. onze Bacchus 1, p. 91.
eind2.
Ov. Met. 3, 278. Zie ook onze Bacchus 1, p. 26.
eind3.
Zie O.H. 48, 4.
eind4.
Homerus, Od. 5, 333; Ov. Met. 4, vs. 420 vv.; 4, 512 vv.; Hyg. Fab. 2, 4 en 5.
eind5.
Ov. Met. 1, 722; 2, 532; 15, 385. Zie voorts H.K. Poot: Weerelttooneel iii, p. 700 (in voce Koets der Lucht).
eind6.
Les Bacchanales, 259 vv.
eind7.
Robert Graves: The Greek Myths 1, p. 103 (Penguin Books, 1955). Zie ook Bacchus 1, p. 118.
voetnoot+
Opschrift: Jan Brinon bezat een prachtig huis aan de Seine, waar geleerden en kunstenaars ontvangen werden.
voetnoot1
vv. Heinsius' Lof-sangck van Bacchus, 1-2.
voetnoot2
Elegie du Verre p. 165 (ed. Laum.)
voetnoot5-6
Heins. Lofs. Bacchus, 251 + ann. Scriv.; Verg. Georg. 1, 9: Poculaque inventis Acheloia miscuit uvis.
voetnoot8
Heins. Lofs. Bacchus, 10.
voetnoot10-16
Aporie over Thebe en Nysa. Thebe te dom om een leugen te verzinnen (vs. 14), Nysa van nature leugenachtig (vs. 16). Hier is expressis verbis het indische Nysa bedoeld (les peuples Indois). Voor de leugenachtigheid der Kretensers zie Heins. 32 + ann. Scriv. (Jupiter's graf!).
voetnoot13-14
vgl. Dorat 12: crassa nimis sus est Boiotica. Het zwijn is bij Ronsard ter zijde gelaten. Βοιωτία ὗς spreekwoordelijk vanaf Pind. Ol. 6, 90, zie ook Steph. Byz. i.v.: ὡς οὐϰ ὄντας ταῖς διανοίαις ἄγαν εὐϰινήτους.
voetnoot16
Nyse: hier indisch, blijkbaar in 48 echter arabisch. Voor het arabische Nysa: Diod. Sic. 1, 15; iii, 64, 5; iii, 65, 7; iii, 66, 3. De tegenstrijdigheid bij Ronsard is onoplosbaar. Evenzo vindt men bij Diodorus Siculus dergelijke inkongruenties, bv. iii, 66 is Bacchus in het arabische Nysa geboren. iii, 68 echter van verre daarheen gebracht. De juistheid van een indisch Nysa bestrijdt Strabo xv, cap. 1 § § 8 en 9. Dat het latere Arabia Felix (vgl. Rons. 37) de bakermat van Bacchus zou wezen is een misvatting reeds van Diod. Sic. (1, 15, iii, 64 vv.), verleid door de mededeling van Hom. Hy. 1, 8-9 (Allen en Sikes) omtrent een Nysa vér van Phoinicië gelegen doch dichtbij de boorden van de Aegyptus (= Nijl).
voetnoot17
Junon, anragée: Het wraakmotief van Juno doet Muretus bondig in éen versregel af: vs. 35. Wij zullen het bij Ronsard volledig uitgewerkt tegenkomen.
voetnoot19
Beröe: Ov. Met. 3, 278.
voetnoot20
Le plus gratieus feu: Ov. Met. 3, 307 spreekt met een eigen vondst van: tela secunda.
- Saturnien: Jupiter.
voetnoot22
noir de poudre: vgl. A.P. ix, 331 (Meleager), vss. 1-2: Αἱ Νύμφαι τὸν Βάϰχον, ὅτ᾽ἐϰ πυρὸς ἥλαϑ᾽ ὁ ϰοῦ ρος, // νίψαν ὑπὲϱ τέφ ϱης (nl. de as v. Semele) ἄϱτι ϰυλιόμενον.
voetnoot22-23
vgl. b.v. Nonn. Dion. viii, 397: ϰόλπου δ᾽ αἰϑομένοιο διαϑρῴσϰοντα τεϰούσης Βάϰχον (ventre brûlé); Heins., 15 vv.
voetnoot25
De eerste indruk is dat hier van vier voedsters sprake is. Bij Ippe en Inon is het voedsterschap zonder meer duidelijk, bij Athame (zie echter vs. 66: Athamante) lijkt dit ook het geval, vooral gelet op de vroegere variant in vs. 25: ‘de la vieille Athame’. Tegen alle logika van de geografie in, wordt ons viertal in Nysa gelokaliseerd, het indische Nysa blijkbaar. Maar Hippa (Hipta) ons uit de O.H. bekend (48, 4 en 49) hoort veeleer thuis in Klein Azië (Pergamum) en Ino is een dochter van de thebaanse Cadmus. Natuurlijk zijn ‘Athame’ en ‘Melicharse’ ondanks hun vrouwelijke apparitie de namen van de echtgenoot en zoon van Ino. Laumoniers verwijzing naar Ov. Met. iii, 260 (beter: 253)-315 helpt niet verder, omdat daar alleen (vs. 313) Ino als voedster met name wordt genoemd. Bij Dorat (vs. 24) korrigere men Melicharsae i.p.v. Meticharsae; voor deze zie A. Lesky i.v., P.W., R.E. xv, 1932, koll. 514-520. Dorat vatte de tekst juist op blijkens ‘Athamanti’. De natuurlijke volgorde bij Ovidius 3, 313-315: eerst Ino, dan de nysaeische nimfen.
voetnoot28
De membres non parfait: typisch vertaald door Dorat: pene puerperium rude: een foetus zogezegd.
voetnoot29-30
Dorat vindt hier aanleiding tot het klankspel: coxa patris coxit en voegt de naamgeving van de boreling (niet bij Rons.) toe: reperit sibi nomen.
voetnoot33
Arabië, zie noot op 16: Nyse.
voetnoot36
(= 34 Dorat) Sagarien: Sangarius (Sagaris) geen arabische rivier, zoals het tekstverband ons hier suggereert, doch stroom in Phrygië, uitmondend in de Zwarte Zee. Deze rivier wordt mechanisch verbonden door Ronsard, of diens bron, met de wierookbeschrijving van Arabia Felix bij Dionysius Periegeta 935 vv. (zie vss. 37 vv.) door toedoen van Eustathius op D.P. 939, die als toneel van Dionysus' geboorte naar Arrianus (frgm. 88 Jacoby) de Sangarius zonder nadere geografische détails vermeldt.
voetnoot37
Arabie ... heureuse: Arabia Felix.
voetnoot39-40
Over de reukwerken van Arabia Felix: Dion. Perieg. 935-941:
 
Ἄλλο δέ τοι ϰαὶ ϑαῦμα μέγ᾽ ἔξοχον ἔλλαχ᾽ ἐϰείνη·
 
Αἰεὶ ϰηώεσσα ϑύοις ὑπὸ λαρὸν ὄδωδεν
 
Ἤ ϑύου, ἢ σμύρνης, ἢ εὐόδμου ϰαλάμοιο,
 
Ἤ ϰαὶ ϑεσπεσίοιο πεπαινομένου λιβάνοιο,
 
Ἤ ϰασίης. ἐτεὸν γὰρ ἀνὰ χϑόνα λύσατο ϰείνην
 
Ζεὺς αὐτὸν Διόνυσον ἐϋρραφέος παρὰ μηροῦ·
 
Τῷ ϰαὶ γειναμένῳ ϰηώδεα φύετο πάντα.
voetnoot42
Smyrne: de mirre heet ook: Smyrna; de wijn ontbreekt bij die opsomming van reukwerken.
voetnoot43
hindevel ook uit Dion. Perieg. 946-7. Dorat: nebride succingis tergum.
voetnoot44
berceau: de wieg niet uit D.P.
voetnoot45
De overbrengende intermediairs: Ninfes Sagriennes, niet Hermes, die hier is geëlimineerd. Over de Sagaris = Sangarius zie noot op vs. 36 en Pfister in voce Sagaritis, P.W., R.E. 2e Reihe, 1 Bd. (1920) koll. 1734-1736. De sangarische nimfen zijn ons van elders uit de Oudheid niet als kollektivum bekend. Ov. Fast. 4, 229 maakt gewag van een Hamadryade en geliefde van Attis: Sagaritis, die hier weinig verder helpt.
voetnoot46
De nysaeische grotten liggen hier blijkbaar weer in arabische kontreien.
voetnoot48
De aanspraak van Nysa berust wschl. op de wieg als relikwie. Men vergelijke M.V. iii, 12, 4: cunabula (juister: crepundia) Bacchi op de indische berg Nysa (bron: Remigius), doch deze plaats was Ronsard onbekend.
voetnoot52
L'oyseau qui va de nuit: niet de uil, maar de pauw. De pauwestaart symboliseerde de nachtelijke sterrenhemel: Ov. Met. 15, 385.
voetnoot58
charette à Paons: De pauwenwagen van Hera. Over de zwanenwagen van Venus spreekt Ov. Ars Am. 3, 809! Zie H.K. Poot: Weerelttooneel iii, p. 700.
voetnoot59
plongeon: duikeend; Dorat: fulicae ... instar; Hom. Od. 5, 337 en 353: αἰϑυίῃ εἰϰυῖα van Leucothea.
voetnoot62
une chienne: Bron van deze mensenetende hond ons onbekend.
voetnoot65
Ino (- Leucothea) als min: Ov. Met. 4, 421; Fast. 6, 486.
voetnoot66
huche: = appelle.
- Athamante: hier blijkbaar de juiste maskuliene vorm, vgl. echter vs. 25: Athame.
voetnoot69
Athamante: bij Ov. Fast. 3, 769-770 doen de nysaeische nimfen dat. Maar dit is mannenwerk bij uitstek.
voetnoot72
De verslinding van Bacchus door de hond is een nieuw trekje.
voetnoot76
vgl. Ov. Fast. 3, 767: hedera est gratissima Baccho.
voetnoot77
vv. Ronsard laat het lot van Athamas en Learchos hier terzijde. De bron van Ino's waanzin is Ov. Met. 4, 512 vv.
voetnoot80
mourable: moribundam bij Dorat (vs. 73).
voetnoot81-82
vgl. Ov. Met. 4, 522-3: Teque ferens parvum nudis, Melicerta, lacertis // Euhoe Bacche sonat. Ino stort zich met Melicertes in zee: Ov. Met. 4, 518-529.
voetnoot83
De uitroep ‘Evan, Iach, Evoé’ past beter (zie Ov. l.l.) bij de zich onder die kreet (euhoe Bacche) in zee stortende Ino. Als Ovidius ook Dorat (vs. 76): Euoe pater Euie Euan.
voetnoot84
bers: hiervan diminutief: ‘berceau’. Voor het plotseling groot worden van Bacchus: Scal. 30: puerumque video mox; vooráf ging: tenellus infans en hier 91-92: et soudain... parfait (ringkompositie).
voetnoot85
Soudain: vgl. 91: et soudain. Vgl. Scaliger, vs. 30. Voor het geheel zie de emblematiek-achtige vragen in het signalement van Bacchus bij Heins. vss. 57 en 59.
voetnoot93
vv. Boksoffer: Ov. Fast. 1, 353-361; Verg. Georg. 2, 380 vv. Verder: Varro R. Rust. 1, 2, 18; Euenus in A.P. ix, 75; Ehlers bij P.W., R.E. xviii, 1, 1570 vv. De bok wijst Bacchus op het nut van de wijn. De bok is bij Ronsard ‘rongevigne’. Geleerd is Dorat's vertaling van het wijnnat: clara reperta vitigeni laticis: de doorluchte vondst van het wijnnat: vs. 89-90. Dorat kende Lucr. 6, 1072: vitigeni latices aquai fontibus audent // misceri; cf. Lucr. 5, 14: liquoris vitigeni laticem. In het proza bezigt men: vitigineus.
voetnoot98
lambrunche: Dorat (93): labrusca = wilde wingerd, vgl. Verg. Ecl. 5, 7 + adnot. Serv.
voetnoot107
Tu voulus tournoyer toute la terre: Dorat 102-3: circumvagus ire per orbem // pergis; circumvagus ongewoon, bij Hor. Ep. 16, 41 gebezigd van Oceanus.
voetnoot109
lynxenkar: Heins. vs. 463-467.
voetnoot113
Tyrische rok: bij Heins. 469-470 een ‘kruidenrok’.
voetnoot114-116
Un chapelet... umbrageoit etc.: Dorat 109 biedt genialia serta (= Ov. Met. xiii, 929).
voetnoot117
vv. Een opsomming van gepersonifieerde abstrakties, die volgens Laumonier al op de Roman de la Rose teruggaan. Zie voor de opsomming bij Ronsard de navolging bij Heinsius vss. 472-476. Doch het verschijnsel is ouder; vgl. Stat. Theb. 4, 661-663 + noten van Lactantius Placidus: Ira Furorque et Metus et Virtus et nunquam sobrius Ardor succiduique gradus.
voetnoot117
Davant ton char pompeux marchoient: Ov. Ars. Am. 1, 542: praevia turba dei.
voetnoot121-122
Nieuw dat Silenus aan zijn thyrsusstaf de mystica vannus Iacchi heeft hangen. De ferula dient hem tevens zijn ezel aan te drijven. Let hier op de abrupte overgang van de Discordia, gepantserd en wel, naar de komische oude. 121: le bon vieillard: Silenus is een γέρων; senior noemt hem Ov. Fast. 1, 399, senex: Ov. Fast. 3, 745. De ezel noemt Dorat in zijn vertaling (vs. 118): tardigradus; vgl. quadrupes tardigradus: Pacuv. bij Cic. Div. 2, 64, 133.
voetnoot125
sautelloient le troupeau: constructio ad sententiam, vgl. 134-5: une... presse //, qui... aloient.
voetnoot126
Lenes: Gr.: Λῆναι, synoniem van Bacchanten. Dorat, 124: Lenaeis. Dorat laat de ‘Pans’ in zijn vertaling weg.
voetnoot136
Vermelding der ‘Trieterica’, zo Dorat, 137; Flam. 3: Maenades cum Trieterica celebrant. Als bronnen van het gedeelte vss. 109-136 noemt Laumonier: 1) Euripides' Bacch. passim; 2) Cat. lxiv, 251-264 (vgl. vs. 127 Rons.); 3) Ov. Met. 4, 17-31, Ars Am. 1, 524-568. 137 vv. Voor deze klein-aziatische bacchantische danseressen zie Dion. Per., 839-845:
 
οὐ μὰν οὐδὲ γυναῖϰας ὀνόσσεαι, αἳ περὶ ϰεῖνο
 
ϑεῖον ἕδος, χρυσοῖο ϰατ᾽ ἰξύος ἅμμα βαλοῦσαι,
 
ὀρχεῦνται, ϑηητὸν ἑλισσόμεναι περὶ ϰύϰλον,
 
εὖτε Διῶνύσοιο χοροστασίας τελέοιεν.
 
σὺν ϰαὶ παρϑενιϰαὶ, νεοϑηλέες οἷά τε νεβροὶ,
 
σϰαίρουσιν· τῇσιν δὲ περισμαραγεῦντες ἀῆται
 
ἱμερτοὺς δονέουσιν ἐπὶ στήϑεσσι χιτῶνας.
voetnoot139
les prets Asians: D.P. 836.
voetnoot140
bord Meandrien: D.P. 837.
voetnoot142
graffoient: agraffoient. Een gulden gesp.
voetnoot143
Fans: νεβροί.
voetnoot144-146
les vens... s'entonnoient doucement és plis de leurs chemises. Dorat, 148: interspirantibus auris. Interspirare zeldzaam, vgl. Cato R. Rust. 112, 1: qua interspirat operculum.
voetnoot147
le ciel respondant sous le bruit enroüé: het echo-effekt. Dorat 149, 150: iocosae // Vocis imaginibus. Het echospel horatiaans: Od. 1, 12, 4; 1, 20, 8.
voetnoot147
bruit enroüé: acutisonos ululatus (Dorat 151). Acutisonus (vgl. raucisonus) is een vox nova.
voetnoot149
ayme-vers: Dorat 152-3: gaudens // versibus. Laumonier vergelijkt griekse komposita als φιλόρρυϑμος (Plut.), φιλόμολπος (Pind.), φιλόμουσος (Plat. Phaedr. 259b). Franse komposita: ayme-pampre, aime-ris.
voetnoot149
vv. Toespeling op Bacchus in de onderwereld bij Aristophanes in diens ‘Ranae’.
voetnoot151
poetes: variant luidt hier ‘Vâtes’, vgl. Laumonier's annotatie.
voetnoot153
Ronsard zet zich hier af tegen de leugenachtigheid van de Orphiek (vgl. 157: Mais il en ont menti), die de Giganten Bacchus laten verscheuren. Hier dus de Dionysus Zagreus.
- les Geans: de Giganten, die in Dorat's vertaling (vs. 157) nog verder zijn voorzien van het etymologiserende epiteton ‘terrigenae’, waarvoor men zie Val. Flacc. Arg. 2, 18 en Sil. It. 9, 306 én Mar. 31: terrigena cohors.
voetnoot155-156
Pallas brengt het nog kloppende hart van Dionysus (παλλομένην τὴν ϰαρδίαν) naar Zeus, vandaar de naam Pallas: Orph. frgm. 210 a en b Kern; Tzetzes op Lycophron Alexandra 355; Procl. op Plat. Tim. 35 a.
voetnoot156
tramblotoit: Dorat, 160: tremulum (πάλλομαι).
voetnoot160-164
navolging van Hor. Carm. 11, 19, 21-28.
voetnoot162
In plaats van het duo Mimas en Rhoecus bij Hor. (Carm. 11, 19, 23-24) hier: Mimas en Gyges. Gyges = Gyes een der Giganten, vgl. Ov. Fast. 4, 593; Trist. 4, 7, 18. Voor de hele scene ook te vergelijken: Heins. Lofs. Bacchus 417-422.
voetnoot165
vv. Epiteta-opsomming.
voetnoot165
Erraphiot: Εἰραφιώτης vgl. O.H. 48, 2.
- Triete: τριετής vgl. O.H. 30, 5.
voetnoot166
Nysean: Νύσιε vgl. O.H. 52, 2.
- Indien: niet in deze korte vorm bij de Grieken gewoon, wel: Ἰνδοφόνος (Nonnus, passim), Ἰνδολέτης A.P. ix, 524. Liber Indus: Dracontius 10, 320 (in nominat.).
- Thebain: Thebanus kennen wij niet als Bacchus-epiteton bij de Ouden, wel Θηβαιγενής; D.P. 623: Θηβαιγενέος Διονύσου; Θηβαῖος: Io. Tzetz. Chil. 8, 583 vv.
- Bassar: Βάσσαρε vgl. O.H. 45 en vs. 2.
- Phanete: verward met Dionysus: Orph. frgm. 167, 3 en 168, 1 Abel. In een ode voor Protogonos: O.H. 6, vs. 8 + ann. Quandt.
voetnoot167
Ronsard spreekt van 100.000 plaatsen, Dorat (vs. 174) van 1000 plaatsen. De polyonymia van de god komt hier ter sprake. Zo is b.v. Isis myrionyma.
voetnoot168
Bacus le Vendomois: Ronsard ging Heinsius hier vóor, cf. Heins. Lofs. Bacchus 24: Bacchus aan de Rijn geboren. Dorat, 176: Vindocinus tu Bacchus eris.
voetnoot171
Loir: Loire, de franse rivier van die naam; Dorat 178 heeft hier korrupt(?): Ires ad Lyddi vada. We verwachten veeleer Ligeri(s).
voetnoot172
remirer: Lat.: translucere, vgl. Dorat 180, waar men leze i.p.v. tranfluxere: translucere. Ov. Met. 4, 354: ille... in liquidis translucet aquis.
voetnoot178
Denis: Διόνυσος. Er is hier bijzonder veel ‘couleur locale’, want Ronsard werd bij het manoir de la Denysière geboren.
voetnoot179
Hier is kennelijk een insnijding in de Hymne. Eerst 6 verzen Horatius-herinnering in dithyrambische stijl (Carm. 11, 19 en 111, 25) vervolgens wordt op de voet Marullus gevolgd (Hymn. Baccho 1, 6). - Vgl. Hor. Carm. 111, 25, 1.
voetnoot181
Euöé je forcene: Dorat 188-9: Euoe pater Euan // Corda furor quatit.
voetnoot183
Bassar: vervangt Dorat, 190 door ‘bone Bacche’. Bij de rode ogen denken wij aan wijnmisbruik en aan Heinsius' uitroep (Lofs. Bacchus 645): Babacta wat sal 't wesen?'. Vgl. Mar. 3.
voetnoot185
Cuisse-né: Dionysus, uit Zeus' dij geborene. Vgl. Mar. 25: femorigena; Dorat 193: coxigena.
voetnoot185-188
Mar. 13-16.
voetnoot189
Mar. 6: euoe, date cymbalum huc, huc date cornua querula.
voetnoot191
beguin couleuvré: Dorat 199-200: redimicula mitrae colubrinae. Deze muts komt niet bij Marullus voor.
voetnoot193
l'esprit d'Eole: Mar. 8: animis Aeoliis; Dorat 202-3: flamina Aeolia.
voetnoot194
De vergelijking met de bomen van de Erymanthus niet bij Marullus. Erymante: gebergte in Arcadië: Ov. Met. 5, 608.
voetnoot196
matassinant: Een matassin is een ‘danseur bouffon’.
voetnoot197
Edonides: Mar. 10.
voetnoot198
het sneeuwlandschap van de Hebrus, thracische rivier (tegenwoordig Maritza geheten) niet bij Marullus, maar bij Hor. Carm. iii, 25. Zie echter ook Mar. 47: gelidam... Rhodopen.
voetnoot199-200
Mar. 11.
voetnoot201
vv. vgl. Mar. 13-16.
voetnoot204-205
Epanalepsis van ‘orgie’, vgl. Mar. 15-16 (orgia 2x); Dorat 216-217.
voetnoot206
Mar. 16: orgia verendis arcana recondita calathis.
voetnoot207
Que porte une Menade: vgl. Cat. lxiv, 259-260. De Maenade ontbreekt bij Marullus.
voetnoot208
Un homme lay: vgl. de uitdrukking ‘frère lai’. Bedoeld: een oningewijde. Mar. 17: sanctis sine initiis; Dorat 220: turba profana.
voetnoot209
serées: = soirées. 5 of 7: Rons.; 6 of 7: Dorat 221.
voetnoot210
sterke inversie voor ‘és fontaines sacrées aux Muses.’ Het getal negen der Muzen laat Ronsard terzijde; Dorat 222: novémque sororum; Mar. 18: novies perpessus.
voetnoot211
Mar. 19.
voetnoot212
voor de stofwolk: Mar. 20: nubes pulverea; Dorat 224: nimbus arenae.
voetnoot213
Mar. 21: gregibus Euantum. Dorat 225: choris ovantibus. Doch ‘ovare’ soms vrijwel = εὐάξειν, zo b.v. Dorat 150-1: ovantum // ad raucos fremitus.
voetnoot215-216
vogels vliegen niet meer, vgl. Dorat 228-229; Mar. 23.
voetnoot217
les Feres troublées, vgl. Dorat 229: genus acre ferarum; Mar. 22.
voetnoot219-220
De vissen in de rivieren niet bij Marullus.
voetnoot220
peuples écaillés: Dorat 232: squamigerumque pecus; vgl. Lucr. 1, 162: squamigerum genus en Lucr. 2, 343 en 1083: squamigerum pecudes.
voetnoot221
vv. Weer allegorische gestalten, vgl. Heins. Lofs. Bacchus 221 v.v.: Blijschap, Vreucht, Hoop, Min, Lacchen, Ieucht.
voetnoot222
Men vergelijke de zegswijze Sine Baccho (et Cerere) friget Venus; Dorat, 234-5: frigent sine teque tuoque furore // dulci Gaudia cuncta.
voetnoot228
liant: Dorat 241: ligas, Mar. 51: tu dissona seminia ligas.
voetnoot229-230
vgl. Dorat 243-244 (driedeling): cogis... cogeris... cogere. 229 Alme pere Denys, vgl. Mar. 24: alme Dionyse.
voetnoot231-236
vgl. Mar. 25-30, Dorat 245-250.
voetnoot231
Cuisse-né: zie noot 185.
- Mystiq: Mar. 26.
- Hymenean: Mar. 28.
voetnoot232
Carpime: niet bij Marullus; ϰάρπιμος: O.H. 53, 8. Dorat 245 vertaalt wel: Racemiferens naar analogie van Ov. Met. 15, 413: racemifero Baccho, of ook vs. 246: frugifer.
- Euaste: vgl. Euie vs. 233; Dorat 246: Euator; Mar. 26 alleen: Euie; O.H. 30, 1: εὺαστῆρα. Naast εὺαστής ook εὺαστήρ; Heins. Lofs. Bacchus 633: Euasta.
- Agnien: vgl. Βαϰχήιον ἁγνόν: O.H. 53, 4.
- Manique: Μανιϰός (?): O.H. 52, 1; 45, 4. (Hermann op O.H. ter pl.: μαινόλα).
- Linean: Ληναῖε O.H. 52, 2.
voetnoot233
Euie, Euboulien: vgl. O.H. 30, 6: Εὐβουλεῦ, πολύβουλε. Aardige assonantie-variatie. Eubouleus niet bij Marullus.
- Baladin: danser. Heins. Lofs. Bacchus 637: groote springer. Dorat liet weg ‘Euboulien’ en ‘Baladin’ van Ronsard.
- Solitere: Mar. 26: solivage.
voetnoot234
Vengeur: Mar. 26: ultor. Ronsard heeft de volgorde bij Marullus ultor solivage omgezet; ultor: Ov. Met. 15, 114-115: Bacchi... ultoris.
- Satyre: Mar. 26: satyre.
- Roi: Mar. 25: rex. Bij Ronsard 234: Satyre, Roi, bij Dorat 248: Rex, Satyre.
- germe des Dieus et pere: Mar. 27: genitor deorum idem atque idem germen amabile.
voetnoot235
Martial: vgl. Mar. 25: Martie, door Dorat 248 vertaald met ‘Bellice’.
- Nomian: Mar. 28: nomie.
- Cornu: Mar. 25: bicornis; nieuw bij Dorat 247: Ephebe; Dorat 248: bicorniger (vgl. Ov. Her. 13, 33).
- Vieillard: vgl. Heins. Lofs. Bacchus 631: bey kint en oude man, niet bij Marullus.
- Enfant: Dorat 249 voegt nieuw toe: Legum bone consiliique repertor.
voetnoot236
Paian: Gr. παίαν = genezer, niet bij Marullus, afkomstig uit O.H. 52, 11.
- Nyctelian: vgl. A.P. ix, 524, 14; in de O.H. steeds: νυϰτέριος; Mar. 28 in plaats van Paian; Nyctelian heeft Dorat 250: Nyctelie, et Lenaee.
- Gange: Mar. 30.
voetnoot239
terrenés: vertaling van Marullus' terrigena (vs. 31: terrigena cohors), men zie ook de noot op vs. 153 les Geans.
voetnoot240
Penthé (= Penthée) vgl. Eur. Bacch. en Ov. Met. 3, 511-733; Mar. 32.
voetnoot242-243
zeerovers: Ov. Met. 3, 597-691. Deze metamorfose niet bij Marullus, wel de vermelding van de aanslag der rovers op Bacchus: vs. 34.
voetnoot244
Lycurgus: Homerus, Ilias vi, 133 vv., Soph. Ant.; Hyg. Fab. 132; Mar. 33.
voetnoot245
Minyas' dochters zijn Bacchusverachtsters: Ov. Met. 4, 1-35; 389-415; Mar. 35-38 (drie dochters met drie verzen!).
voetnoot246-247
vgl. Ov. Met. 4, 396-397: et quae modo fila fuerunt, // palmite mutantur, de stamine pampinus exit.
voetnoot247
de pampre survenu: palmitibus subitis bij Dorat 263, Mar. 35 biedt: corymbis... subitis.
voetnoot248
getant un petit bruit: Ov. Met. 4, 412-3: minimam... vocem // emittunt.
voetnoot250
chauves souris: Ov. Met. 4, 415: seroque trahunt a vespere nomen; Dorat 265: novis vespertilionibus; deze détails niet bij Marullus.
voetnoot251-252
zinspeling op Satyr Marsyas, door Apollo gevild, Ov. Met. 6, 382 vv., deze episode niet bij Marullus. Ov. Met. 6, 387: clamanti cutis est summos direpta per artus.
voetnoot253
prince de Mysie: d.w.z. Telephus, koning van Mysië, die door Achilles gewond werd nadat Bacchus hem over een wijntak had laten struikelen. Fontes: Pind. Isthm. 8, 49; Lycophr. 206, 213, 1246 vv.; niet bij Marullus.
voetnoot254
Acrisius, koning van Argos keerde zich tegen de Bacchusdienst (vgl. Ov. Met. 4, 606), doch werd later door zijn kleinzoon Perseus onvrijwillig met een diskus gedood. Fontes: Apollodorus 2, 2, 1; Schol. Ap. Rhod. 4, 1091; Paus. 2, 16, 2; 23, 7; 25, 6. Wel bij Marullus: vs. 38.
voetnoot256
256 vgl. Mar. 38.
voetnoot257
vgl. Mar. 39: tu, sancte, flectis amnes truculentaque maria.
voetnoot259
vgl. Mar. 40., waar speciaal van chiische wijn sprake is.
voetnoot260
honingvinding: Mar. 41; Ov. Fast. 3, 736: et a Baccho mella reperta ferunt.
voetnoot261
Ronsard voegt hier de muziek toe, door Dorat 275 vertaald met ‘Simphonia concors’ en laat de landbouw van Marullus terzijde.
voetnoot262
steden en volken met hun wetgeving: vgl. Mar. 43: tibi iura, tibi urbes;
- leur defence, varia lectio: leur rampars, en zo Dorat 276: propugnacula.
voetnoot263-4
Bacchus (= Liber) en de Libertas.
voetnoot266-8
vgl. Dorat 281-283: addis // robur ad effectum téque et tua vina colentis // consilio; Mar. 45: tu robur consilio addis.
voetnoot269
zieners: vgl. Dorat 273-4: vatum // corda fremunt; Mar. 49: tibi mille vatum praecordia sortilega fremunt.
voetnoot271-2
vgl. Mar. 50-1: tu florea prata tepentibus // Zephyris coloras.
voetnoot273-4
vgl. Mar. 52-3.
voetnoot274-6
Hier heeft Ronsard een merkwaardige variant: Toujours un sans estre un, qui te fais et desfais, Qui meurs de jour en jour, et si ne meurs jamais.
voetnoot275-6
Paronomasie: bal... balant. Dorat 288: tu libras aequatae pondera molis lijkt zeer veel op Mar. 53: tu libras pondera machinae.
voetnoot276
Toy balant le premier. Bacchus is a.h.w. het πρῶτον ϰινοῦν (?); Laum. iii, p. 75, note 1. Dorat 290: praesultor chori.
- animal: Het hele heelal als een levend wezen voorgesteld.
voetnoot277
vv. opstijging ten hemel door de ambrozijn, vgl. Mar. 55 vv.
voetnoot282
Lychnite: te denken aan de λίϑος λυχνίτης of beter nog aan een lamp of flambouw. Verwarring met Liknites, god van de wan. (Gr.: λῖϰνον). Dorat 296 geeft echter Lycnita. Ook Marullus reeds lychnita (vs. 58). Ronsard en Dorat 296 verbinden echter t.o. Lychnita hominum et Deorum; bij Mar. 58 is de verbinding: deum et pater hominum.
voetnoot284
Aan het slot zijn de godin Themis en de corycische nimfen bij Marullus (60 en 61) door Ronsard weggelaten.
voetnoot284-5
Brinon en zijn malvesye vergelijke men met ‘Schrijver’ en zijn malvesye bij Heins. Lofs. Bacchus 666-668. Brinon wacht Bacchus, Silenus en Semele; Schrijver de dichter Heinsius. Laumonier vergelijkt Magny: l'hynne de Bacchus à Pierre Ronsard Odes 1559, ed. Courbet ii, 52.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken