Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-LToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

Scans (454.45 MB)

ebook (5.62 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Geven]

GEVEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik gaf, heb gegeven. Dit werkwoord wordt in vele gevallen gebruikt. Men bezigt het, met eenen derden en vierden naamval, in de volgende spreekwijzen, als voor toereiken: zij gaven elkander de hand van vriendschap. Overreiken: geef mij de sleutels. Schenken: de stervende Koning gaf den besten schat aan zijnen edelen vriend. Toesteken: de vlugtende vijand gaf het paard de sporen, en zette het op eenen galop. Verleenen: de vorst gaf den buitenlandschen gezanten een lang gehoor. Iemand gehoor geven, is ook naar iemands raad luisteren. Inlaten: ik moet eindelijk aan mijnen boezem lucht geven. Toestaan, inwilligen: hij gaf hem een uitstel van twee volle maanden. Iemand verlof geven. Mededeelen: ik zal u eene korte schets van de zaak geven. Toezeggen: gisteren heb ik mijnen vriend mijn woord gegeven, om hem te bezoeken. Aanbevelen: bij zijn vertrek gaf hij hem het gezag over zijne zaken. Op-

[pagina 155]
[p. 155]

dragen: iemand eenen last - een bevel geven. Afleggen: de mensch moet eens, van al zijne daden rekenschap geven. Veroorzaken: iemand de handen vol werks geven. Dat zal hem moeilijkheid geven. Beloven: dat gaf hem hoop, van haar, eens, weder te zien. Eenen wenk geven, wenken, geloof geven, gelooven.

Met eenen vierden naamval alleen, voor veroorzaken: ik ben zoo heesch, dat ik geen geluid kan geven. Verwekken: door zijne vlijt gaf hij overal den sterksten naijver. Opgeven: dit gezegd hebbende, gaf zij eenen diepen zucht. Houden: een gastmaal geven. Toonen: eene proef van zijne geleerdheid geven. Uitblazen: den geest geven. Hooren laten: den laatsten doodsnik geven. Uitstorten: die wolk geeft veel regen. Doorlaten: de getraliede vensters geven weinig licht. Opleveren: Spanje geeft, jaarlijks, kostelijke wol. Uitleveren, verschaffen: de koe geeft, daags, twee volle emmers melk. Dragen: door den hevigen wind, die de bloesems zoo geteisterd heeft, geeft het boomgewas, thands, weinig vrucht. Maken: geef vuur! Toezeggen: ik heb mijne stem al gegeven.

Dit werkwoord wordt ook, bij andere woorden gevoegd, in vele verschillende beteekenissen gebezigd, als voor verspreiden: men pakte zich, wel dra, van dat doode kreng weg, omdat het zoo eenen stank van zich gaf. Betalen: ik heb, voor dat huis, eene groote som gelds gegeven. Uitbrengen: een boek in het licht geven. Stellen: wie zal zijn leven voor mij geven? Laten volgen: iets te leen geven. Overlaten: eene stad ter plundering geven. Verblijven: ik geef het in bedenking - in beraad. Hier heen behooren de spreekwijzen: tot andwoord geven, voor andwoorden; om geene vermaning geven, er niet naar luisteren; iemand wat om de ooren - op den rug - voor den aars - op den kop geven. - Hij geeft het er aan, hij scheidt uit.

Dit werkwoord heeft ook eene onbepaalde wijs, met te, bij zich: te drinken geven - te kennen geven, te verstaan geven.

Het wordt ook als onzijdig gebruikt in de spreekwijs: God geve, dat gij hersteld wordet! Als wederkeerend: ik wil mij wel geven, ik wil zoo stijf op mijn stuk niet staan. - Ik geef mij gevangen. Eindelijk wordt het, in de spreekwijzen, gebruikt: zijn leven prijs geven -

[pagina 156]
[p. 156]

acht op eene zaak geven. - Dat geeft, of neemt niet, het blijft gelijk. - Het gevende geval, de derde naamval. Hiertoe behooren ook de spreekwijzen goed geefs, milddadig, zijn, te geef, om niet. - Van hier gever, geefster, geving.

Geven, hoogd. geben, eng. to give, neders. geven, Kero keban, Isidor. gheban, angels. gifan, deen. give, zweed. gifwa, ijsl. gifva, Ulphil. giban. Adelung leidt het af van het verouderde hoogd. woord gaff, de holle hand.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken