Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-LToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

Scans (454.45 MB)

ebook (5.62 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Haar]

HAAR, z.n., o., des haars, of van het haar; meerv. haren. Een bekend deksel over het geheele ligchaam der dieren; ook aan het ligchaam der menschen. In het bijzonder het hoofdhaar, wanneer het zoo wel een enkel haar, als de haren tezamen uitdrukt; schoon men dan ook het meerv. haren bezigt. Kort- lang- dik- zachtwreed haar. Het haar kammen - scheren - snijden - korten - knippen. Een schoon bosch haar hebben, dat in Noordholl. heet: eene goede vacht haar hebben. Als men de fijnheid van iets wil uitdrukken, vergelijkt men het bij een haar: het is zoo fijn, als een haar. Als men eenen kleinen afstand aanduidt, bedient men zich van dit beeld: hij mikt op een haar. - Het scheelt mij geen haar - ik geef er geen haar, niets, om. Hij gelijkt hem op een haar, hij gelijkt hem volmaakt. Om

[pagina 225]
[p. 225]

schrik uittedrukken is het: de haren rijzen mij te bergen. Om ergernis uittebeelden: hij zal er geen grijze haren van zetten. - Elkander in het haar zitten, eigenlijk: elkander aan de haren trekken, en overdragtiglijk: zien heftig tegen elkander verzetten. - Zij heeft haar op de tanden, zegt men van een bits wijf. Verkleinwoord haartje, een vezeltje aan gewassen en wortels. Sommigen schrijven en spreken: hair, haair. Daarvoor is geen grond. Men bediende zich, weleer, van de i, in het verlengen van de klinkeren, zoodat men, in de verbuiging, de haren schrijvende, de i, als eene hulpletter, buiten de verbuiging aannam: hair. Wij gebruiken daarom best, om de gelijkvormigheid met alle andere woorden, de a tot eenen hulpklinker, die in de verbuiging van zelf wegvalt: den hare sieraad bijzetten - de haren vallen uit. Van hier het onverbuigb. haren: een haren gordel. Voords: haarachtig, harig, harigheid. Zamenstell.: haarband, haarbles, haarbos, (een bos haar), haarlok, haarnaald, haarsnijder, haartuit, haarvlecht, enz.

Haar, hoogd. Haar, Willer. har, Tatian. haru, neders. en deen. haar, eng. hair, angels. haer, zw. här. In het fr. heet een harige mantel der Monnikken haire. Ihre vergelijkt de eerste lettergreep der lat. woorden hirtus, hirsutus, en brengt dezelve met dit woord tot eenen stam, zijnde waarschijnlijk het angels. haeren, vergaderen, als eene vergadering bij vlechting, of lokken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken