Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-LToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

Scans (454.45 MB)

ebook (5.62 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Houden]

HOUDEN, (oudtijds holden,) bedr. w., ongelijkvl. Ik hield, heb gehouden. Dit werkwoord heeft een uitgestrekt gebied in onderscheidene spreekwijzen. Eigenlijk is het iets, met de hand, of op dergelijke wijs, aanvatten. Iets in de hand houden. Het mes tusschen de tanden houden. Het papier tegen het licht houden. Den zak open houden. Den toom kort houden; fig., iemand kort houden, hem zijnen wil niet geven. De vork bij den steel houden. Iemand in het oog houden, op hem acht geven. Inhouden, bevatten: steenen watervaten, elck houdende twee of drie metreten. Bijbelv. Voor vallen bewaren: door ankers wordt de muur gehouden. Ook wederkeerend: houd u vast. Houd u aan den boom, met de beide handen Figuurl.: ik houd mij aan Gods woord, ik verlaat mij op hetzelve. De vlugt beletten: met hun tienen konden zij den dief niet houden. Hierheen behoort de spreekwijs: het uitgeworpene anker hield het schip. In eene zekere rigting brengen: de handen op den rug houden. Hij hield den kop scheef. De beweging van iets verhinderen: hij kon zijn water niet houden. Houd den mond, zwijg. Door dwang de beweging stuiten: het paard in toom houden. Iemand in toom houden, hem voor losbandigheid bewaren. Door zedenlijke beweegredenen ophouden: als gij gaan wilt, zal ik u niet langer houden. Dit door dwang doen: de kinderen onder scherpe tucht houden. Den toestand, de veranderingen van een ding bestemmen. Iets geheim houden. Dit hield het land lang in onrust. - Ik zal u vrij houden, voor u betalen. Het met iemand houden, eens zijn, - het met eene vrouw houden, in ontucht leven. Iemand bij, of aan, zijn woord houden, zich op iemands gedane belofte beroepen. Hooft heeft: aan iemand een goed woord bij den Koning houden. Van hier het deelwoord gehouden, voor verpligt, met het voorzetsel in: de navolgende geslachten zijn, daarom, niet weinig gehouden in de doorluchtige pennen der historieschrijveren. - Vergeet d' ondank'bre lier, in wien zij is gehouden? L. Trip. Dezen toestand bestemmen, ten aanzien van de uitwendige omstandigheden eener zaak: de

[pagina 321]
[p. 321]

kamer schoon houden. Een dagboek houden. Ten aanzien van zijn eigen gedrag, bij eenige hinderpalen; wederkeerend: de soldaten hielden zich dapper. Houd u standvastig. Zich tevrede houden. De voordduring eener zaak, als ook derzelver uitwendigen toestand, door geschikte middelen, bestemmen: vuur op den haard houden. Opene tafel houden. Paarden - meiden en knechts houden. Eene zaak, met betrekking op de uitwendige omstandigheden, tot daadlijkheid brengen: gastmaal - hoogtijd - geregt - landdag houden. Eene redevoering houden. Zijne verpligting vervullen: houd woord - Hij hield den eed. Ik zal mijne belofte houden. Zorgen, dat men zich, overeenkomstig eene zaak, gedrage: de geboden van God houden. Schatten, oordeelen: ik heb hem altijd voor een eerlijk man gehouden. Veinzen; als een wederk. w.: hij hield zich doof. Veel van den wijn houden, daarvan een groot liefhebber zijn. Het wordt ook geheel alleen gebruikt, voor uithouden: de stad hield het er lang, zij stond het beleg zoo lang uit. Onzijdig: het ijs kan nog niet houden, het breekt. Die kalk houdt niet, hij valt af. Hier heen behoort de spreekwijs: steek houden, dat eigenlijk is, wanneer de naad niet uitscheurt. Dat bewijs zal steek houden, het zal voldoend bevonden worden. Verder: de wagen hield stil. - Het zal hard houden, zoo hij er doorkomt. Van hier houder, ook voor eene vischkaar, doorgaans houwer genoemd, houding. Zamenstell.: houkind, (houdkind,) voedsterling.

Houden, Ker., Otfrid. haltan, Isidor. haldan, neders. holden, hoogd. halten, deen. holde, angels. healdan, eng. to hold, zw. halla, ijsl. halda.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken