[Spithert]
SPITHERT, z.n., o., des spitherts, of van het spithert; meerv. spitherten. Verkleinw. spithertje. Van spit en hert. Een hert, dat nog geene volslagene horens, maar slechts speten, draagt. Zie spit. Bij Kil. spieshert, spithert, spethert, en spetken, hoogd. spieszer, eng. spitter, middeleeuw. lat. brokettus, van broca, fr. broche, een spit.