Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Boy (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Boy
Afbeelding van BoyToon afbeelding van titelpagina van Boy

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (10.97 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Boy

(1930)–Henri van Wermeskerken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 34]
[p. 34]

IV

DE neusjes gestoken tusschen de spijlen van het hooge hek, wachtten zij hun vader. Om halfzes zou de sneltrein in Bussum stoppen, waarmee vader gewoonlijk kwam.

Het was eerst kwart over vijven... en ze waren er reeds lang, geduldig wachtend, vol verlangen.

‘Zou vader meekomen, Boy?’

‘Hoop van wèl!’

‘Gelukkig, dat Mams nu wat beter is, hè, wat had ze een hoofdpijn... arme Maatje... als vader nu maar goed in zijn hum is...’

Ze wachtten... Van verre, uit de bocht in de Naarder Plassen, klonk het gillen van den trein.

‘Daar komt-ie.’

 

Ratelend, rammelend, hoog gierend in de remmen liep de sneltrein, het station binnen, zoodat Robbie verschrikt zijn neusje van tusschen de latten trok. ‘He-è!’ zuchtte hij.

Een gewemel van uitstappende menschen, meestal zakenmenschen, die van hun kantoren kwamen. Toen alle passagiers heen waren keken ze elkaar aan. ‘Stil maar,’ troostte Boy, ‘nu neemt hij de volgende, is er over een kwartiertje.

Blij wachtten ze.

Bij zessen liep de tweede trein binnen.

‘Dag... dàg Paps!’ gilden twee kleine stemmen... Hoog wuifden de petten.

‘Hij is toch nog gekomen... heerlijk hè!’ zei de kleinste verheugd.

[pagina 35]
[p. 35]

Maar toen zij, hun vader in het midden nemend, hand aan hand huiswaarts gingen, zag Boy al maar naar Robbie... of die ook iets merken zou...

En de kleinste... was heel stil.

 

‘Willen we nog even in Concordia wat gaan zitten, jongens?’

‘Nee vader!’ zei Boy snel, ‘liever niet!’

‘Och kom, wil jelui geen glas limonade?’

‘We gaan liever naar huis, vader... Maatje heeft hoofdpijn...’

‘We gaan toch!’ zei Smeder koppig.

‘Nee!’ zei Boy beslist.

Het scheen dat de kleine stem Smeder trof.

‘Is moeder dan al wéér ziek, jongens?’

‘Ja, hoofdpijn... zoo erg!’ zei Robbie, terwijl een pijnlijk trekje om zijn mond kwam.

Smeder voelde zich in een slechten luim..., die dalende prijzen... en nu Truus weer ziek.

Zoo gaarne had hij eens flink uitgeraasd thuis. Maar als Truus hoofdpijn had, zou hij zich in moeten houden... en dit maakte hem nòg korzeliger.

 

Hij vond haar op de sofa, een doek nog om het hoofd, hoewel de pijnen voorbij waren. Ook Truus was zenuwachtig en geprikkeld gestemd.

Vluchtig groette hij.

‘Wéér hoofdpijn?’ En er lag nadruk op dat... wéér.

‘Ja...!’

‘Je komt toch aan tafel?’

[pagina 36]
[p. 36]

‘Ik geloof van niet!’

‘Gezellig!’

Snijdend kwam het van zijn lippen.

Truus zweeg, maar voelde in zich weer die wilde opstand... een knagenden lust iets hatelijks terug te zeggen. Hoe anders was het eenmaal geweest.

‘Mag ik niet eens meer ziek zijn?’

‘Ja natuurlijk wel, maar die ziek is, gaat naar bed!’

‘Dank je!’

Dan zei ze scherp:

‘Je schijnt weer flink geborreld te hebben...’

‘Gaat 't je wat aan?’

‘Wel natuurlijk gaat het me aan,... zie je niet, dat de kinderen het aan je merken... zoolang je weg bent zijn ze vroolijk en opgeruimd. En waar zijn ze nu, misschien zitten ze stil op hun kamer...’

‘Verbeelding!’

‘En je zaken zullen er toch ook onder moeten lijden...’

‘Mijn zaken...’? En daarmee bereikte zijn woede haar toppunt... Zijn zaken... wat wist ze van zaken wou ze hem misschien nu nog gaan verwijten, dat hij de katoen of het hennepzaad zakken liet. En nam hij zijn borrel dan niet alleen, omdat zijn zaken slecht gingen...? Om even te vergeten?

‘Mijn zaken...? je hebt je niet te bemoeien met me zaken... behartig jij je eigen zaken maar wat beter, bemoei je wat meer met je huishouding, jaag me niet op kosten... Jou hoofdpijnen... allemaal luiheid, verbeelding, als je niet wil, hoef je geen hoofdpijn te

[pagina 37]
[p. 37]

hebben. Ik lach om hoofdpijn... jij met je zenuwtjes, je hoofdpijn, en driemaal per maand de dokter. Denk je niet, dat ik het merk, dat de meiden precies doen wat ze willen, dat de heele boel hier in 't honderd loopt. Hein..., geld voor dit, geld voor dat! als der maar geld is, om de rest... hoe zwaar het verdiend moet worden... en hoe beroerd de tijden zijn bekommer jullie je niet; als er den een of anderen dag eens iets gebeurt, wie is er dan de schuld aan? Jij... jij, omdatje...’

‘Of omdat jij nooit bij je zaken bent... omdat je eeuwig in een café, of in de Industrieele Club zit, en nooit op je kantoor...’

Truus richtte zich nu voor hem op... tartend...

‘Jij!’

En ze lachte ruw, ofschoon ze wist dat er onrecht in haar woorden was.

Het was ook zoo bitter in hun zielen.

‘Truus, ik waarschuw je.’

‘Jij... Jij drinkt iederen middag veel te veel... zelfs Robbie merkt het aan je.’

‘Je liegt!’

‘Kijk naar de oogen van je kind.’

‘Heb je me ooit... onbekwaam... gezien?’

‘Och kom... wat noem je nou onbekwaam... dat weet je zelf niet eens meer... Daarom hoef je nog niet te slingeren. Je klètst aan tafel... je hebt geen eetlust... je oogen staan slaperig.’

’Zwijg!’

‘Nee... ik zal niet zwijgen... je moest je schamen.’

[pagina 38]
[p. 38]

Haar drift was zoo hevig, dat zij er de woorden niet uit kon brengen... en even de lippen saam moest klemmen, als om die weer in haar macht te hebben... ‘Schamen moest je je, want nòu ook... ben je dronken... je kinderen verachten je erom.’

Als had zij hem geslagen, zoo sprong hij op haar toe en vatte haar bij de schouders; ruw schudde hij haar heen en weer, ziedend van onbeheerschte drift, nu zij hem in zijn kinderen trof.

‘Ik zal je leeren... te zeggen... dat ik dronken ben, ik zal je leeren.’

 

Als een kreet om hulp, gilde ze luid:

‘Boy!’

In de gang klonk snel gedraaf van voetjes... Smeder sprong op de deur toe, om die te sluiten, maar reeds drong zich een kleine jongensfiguur naar binnen.

‘Moeder...?’

‘Boy, help me... je vader slaat me.’

‘Je liegt,’ brulde Smeder, en met enkele passen was hij weer bij haar, ‘ik sloeg je niet... ik... ik...’ en zijn handen strekten zich weer bevend van woede naar haar uit.

Dan wierp zich plotseling een kleine jongen voor zijn moeder...

‘Je zult haar niet aanraken!’

Het lijfje stond dapper gebogen, klaar tot verdediging...

‘Bliksemsche kwajongen, wil je wel eens op zij gaan... Ik zal haar leeren liegen...!’

[pagina 39]
[p. 39]

Maar voor hij Truus kon aangrijpen, wierp zich als een wilde kat een kleine figuur tegen hem op.

‘Vader, je blijft van mams af,’ gilde hij, terwijl zijn kleine handen Smeder's armen poogden te omklemmen... ‘O vadertje, doe haar geen pijn!’

Smeder had hem met één hand omhoog getild. In drift kwamen eenige slagen neer op zijn hoofd... Dan hem voor zich uitstrekkend, droeg hij hem buiten de kamer.

‘En jou zal ik ook leeren... tegen je vader op te staan!’

Maar hij struikelde bijna over Robbie, toen de deur open ging. De armpjes omhoog, snelde deze luid schreiend naar binnen...

‘Mamsie... ik... ik kon de deur niet open krijgen... ik wou je ook helpen... Hier ben ik al, Mams!’

En zijn armen sloegen zich òm haar... ‘ik wou je ook helpen!’

En tegelijk woest, zijn kleine handje in vuist gebald opheffende naar zijn vader, gilde hij:

‘Stoutert... je heb mijn Mams geslagen, jullie magge

niet vechten... zoentjes geven... geef zoentje... o Papsie...’

 

Erbarmelijk klonk zijn schreien, zijn kinderlijk droef verwijt...

‘Je mag moeder geen kwaad doen, dan... ben je niet lief, dan kan Robbie niks van je houwe...!’

Het werd Smeder te veel, de kleine stem sneed hem door de ziel... Een snik welde op in zijn keel... en

[pagina 40]
[p. 40]

met een ruk draaide hij zich om en ging naar de salon, waar hij met het hoofd op de armen in snikken uitbarstte.

Hij voelde zich plots zoo alleen...

‘Got o got..., is dat een leven?’ klaagde hij vertwijfeld.

 

Stil, onhoorbaar op het dikke tapijt... kwam een kleine jongen aarzelend op hem toe, twee armen vlochten zich om zijn hals, een wang vlijde zich op zijn hoofd...

‘Vadertje, niet bedroefd zijn...’

Smeder werd ijskoud.

‘Boy...!’

Zijn jongen, die zooeven tegen hem opstond, wiens wang nog rood zag van de slagen... sloot hem in zijn armen.

‘Vadertje lief!’

‘Mijn jongen!’

‘Ik hou zooveel van je... vadertje.

‘Jongen, ik heb je moeder niet geslagen... alleen maar geschud... niet geslagen!’

‘Ja, Paps.’

‘...En ze zei... dat jullie me verachten... ze zei...’

‘Nietwaar vadertje... ik hou heel veel van je... altijd... mijn Paps, mijn goeie vadertje...!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken