Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Boy (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Boy
Afbeelding van BoyToon afbeelding van titelpagina van Boy

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (10.97 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Boy

(1930)–Henri van Wermeskerken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 110]
[p. 110]

XIX

WELKE moeder zou niet uit duizende stemmen die van haar kind herkennen... niet uit alle klanken die stem hooren... die is van haar eigen stem. Het was in den Woensdagmiddag dat Truus plotseling een schok voelde... twee stemmen die elkaar zeiden, dat het hier was. En bijna metéén klonk het haar zoo dierbaar fluitje.

Dat fluitje, zoo bekend signaal, waarmee zij elkaar aangeroepen hadden, als zij in de Bussumsche bosschen van elkaar gedwaald waren... Fluitje dat Boy altijd klinken liet, als hij van school kwam om haar al van verre zijn aankomst toe te roepen.

Zij had, moe van een morgenwandeling, wat op de divan liggen droomen. Had ze gedroomd? Was het Boy?

Maar daar klonk weer, door haar open raam, het blijde fluitje... dat zoo veel herinneringen wakker riep...

Met een juichkreet sprong ze op.

‘Boy!’

Ze was reeds bij het raam.

‘Dag mams!’

Twee kleine lieve jongens daarbuiten, twee stemmen tegelijk. Dan had zij haar jongens weer in de armen. Lachend door tranen voerde zij ze naar haar kamer. En de kleine Robby, die na eerste onstuimige liefkoozingen zich dadelijk van het gesprek had meester gemaakt, vertelde zijn moeder, de armen steeds om haar hals houdende, eerst hoe hard ze gereden had-

[pagina 111]
[p. 111]

den om gauw bij haar te zijn, en dan van het verdriet toen ze weg was... hoezeer hij haar miste, en hoe hij verlangde naar haar thuiskomst en van de duiven, die zoo goed hadden gebroed.

‘En, mams, wij hebben een huishoudster... zoo'n dik mensch... en als ze loopt, waggelt ze zóó...’ en zijn kleine beentjes krom zettende bootste hij haar gang na. ‘En leelijk dat ze is, der haar heeft ze zóó... glad na achteren... ze draagt altijd een zwarte japon. Maar ze weet allerlei verhalen van spoken, en die hoor ik toch zoo graag. Ze is getrouwd geweest, met een kruidenier, maar ze is boos op haar man, heeft ze verteld..., en verleden Zondag is haar dochter ook gekomen, die is net zoo oud als Boy en dan rijden wij haar in den ezelwagen, en ik mag sturen van Boy, niet Boy?’

Een wolk trok over Truus' gezicht. Een trek van jaloezie, omdat zij voelde dat haar kind nu andere indrukken dan de hare om zich had..., dat andere menschen nu deelden in zijn kinderleven, dat andere handen dan de hare hem 's avonds toedekken mochten, dat andere ooren mochten luisteren naar zijn leuk gesnap. En Boy, die begreep, zei snel: ‘ik vind het een vervelend mensch, ik kan haar niet uitstaan, en een verbeelding dat ze heeft... Je lacht je dood, het is een gewone “juffrouw”... en ze wil dat wij haar “mevrouw” noemen, en van de week zei ze me, dat ik tegen vreemden niet moest praten van onze huishoudster, maar van onze huishouddame... der man was kruidenier, ze wil dat de meiden der mevrouw

[pagina 112]
[p. 112]

noemen, maar ik zeg altijd “juffrouw”... we houden niets van haar, wel Robbie?’

‘Ik wel,’ viel Robbie ineens eerlijk in, ‘ze is wát een lief mensch, hoor, en na tafel gaat ze met me wandelen, net als Mams vroeger en toen heeft ze me bij Verhagen taartjes laten eten.’

‘Kijk eens Robbie, een schommel,’ zei Boy ineens. Dadelijk draafde Robbie de trappen af, op ontdekkingstocht, en liet Boy met zijn moeder alleen.

 

Met zijn zakdoek droogde hij zacht haar tranen.

Hij knielde bij haar neer en zag haar met zijn blauwe oogen lang aan.

‘Mams, wat ben ik blij, dat ik bij je ben. Ik heb zoo naar je verlangd; je moet gauw terugkomen nou, we kunnen niet buiten je, Robbie en ik, en... ik geloof... vader ook niet. Hij is altijd haast uit zijn hum, vader weet niet, waarom ik bij Vanderzee was in het Lees-museum. Ik heb het hem niet verteld... maar hij zag mij er uitkomen..., mag ik het hem niet zeggen...? Ik geloof, dat het beter is, dat ik het hem maar zeg, dan is hij niet meer boos en wordt hij op jou ook weer goed...’

‘Nee, zeg maar niets,’ zei Truus snel, ‘dan wordt hij misschien wéér boos, zeg maar niets.’

‘Maar waarom niet, moeder?’ vroeg Boy ineens ernstig.

‘Waarom niet?’

‘Ja, waarom niet...’

[pagina 113]
[p. 113]

‘Omdat... och, dat kan ik je niet uitleggen... waarom..., daar heeft moeder goede redenen voor. En het hoeft ook niet, ik kan nooit meer naar Vredensteijn komen... je vader heeft echtscheiding aangevraagd, en ik geloof dat het goed is... Boy’

‘Maar moeder, dat mag hij niet... ik zal vader zeggen, dat hij het niet doet... dat kan niet, moeder, ik zal zoo dadelijk naar de paps gaan, hij weet niet dat ik hier ben, maar ik zal het hem zeggen... dat ik bij je was.’

Het denkbeeld weer samen te mogen zijn met haar jongens, lachte Truus even weemoedig toe...

 

Het oude leven... van haar jongens naar school helpen, de huishouding verzorgen... scheen haar, nu zij het langen tijd niet gekend had, weer draagzamer.

Een stille weemoedspijn kwam in haar.

Maar meedoogenloos rees meteen voor haar ïp het zekere weten, dat het toch nooit meer kon, en zacht snikte zij met het hoofd op zijn schouder.

‘Het kan niet meer, Boy... het kan toch nooit meer...’

‘Kan het niet meer?’

‘Nee, het kan nièt, het is nu te laat.’

‘Waaròm te laat?’

‘Och, omdat... omdat het te laat is... het kan nooit meer, hoe gaarne ik ook wilde.’

‘Moeder... het moet... het moet... moeder.’

Hij had dit zoo beslist uitgesproken, dat zij even glimlachen moest door haar tranen, toen zij hoorde

[pagina 114]
[p. 114]

hoe de jongen, bijna kind nog, vechten wilde tegen het noodlot, dat twee groote menschen scheidde.

 

Ze trok hem naar zich toe.

‘Mijn lieve jongen, laat je moeder maar hier, het is veel beter zoo... ik ben hier niet ongelukkig, en als Boy altijd goed zal blijven denken over zijn moeder, al zullen ze je wel veel kwaad van me zeggen, dan zal ik altijd heel gelukkig zijn...! Zal Boy me dat beloven...?’

‘Ik beloof het je, moeder...!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken