| |
| |
| |
De achtste avond: de specht Scipio
In de laatste jaren voordat Doge Dromio zijn gouden slaapmuts voorgoed afzette (en dat is een hoofdstuk apart) leefden er in Venetië evenveel prinsen als gondeliers en evenveel gondeliers als duiven. De duiven en de gondeliers hadden altijd genoeg te doen, maar de prinsen verveelden zich vaak. Dus bedacht de Doge voor de prinsen allerlei baantjes. Een paar voorbeelden:
Prins Gritti moest iedere morgen de zon wekken. Als haan verkleed stond hij op zijn balkon kukeleku te roepen tot de zon verscheen. Prins Sonriso zorgde ervoor dat er op het water genoeg werd gelachen. Hij verzamelde grappen en die vertelde hij aan zijn gondelier met de opdracht ze door te vertellen. Prins en prinses Trovatore hielden toezicht op het gebruik van waaiers en maskertjes. Ze sloegen geen bal over. Prins Marconi moest erop letten dat gondels bij avond goed brandende lantaarns hadden. Prins Luna was waarnemer van de komende en gaande maan. Prins Colombo voerde dagelijks de duiven op het San Marco-plein. En prins Pinari sprak iedere eerste donderdag van de maand de duiven toe. In niet malse bewoordingen! Hij verweet de duiven dat ze over het San Marco-plein rondliepen alsof ze er de baas waren. Dat ze niet uitweken voor voetgangers. Dat ze neerstreken op de rug van de gevleugelde leeuw. Hij waarschuwde de duiven. In de toekomst moesten ze zich beter gedragen. De duiven luisterden naar prins Pinari, terwijl ze hem voor de voeten liepen en om het hardst ja knikten. Hun knikken had geen enkele betekenis. Ze bleven doorgaan met hun
| |
| |
onhebbelijk gedrag. Ze bleven doen waar ze zin in hadden. Duiven zijn nu eenmaal eigenwijze ja-knikkers. Ze zouden een voorbeeld moeten nemen aan de specht Scipio, over wie prins Pinari op de achtste avond vertelde.
‘Diep in een bos woonde de specht Scipio. Hij zat altijd in de top van dezelfde boom, zijn lievelingsboom. Op een dag hielden twee houthakkers halt aan de voet van die boom.
‘Deze is sterk genoeg,’ zei de ene.
‘Dat klopt,’ zei de andere.
‘En recht genoeg.’
‘Dat klopt ook!’
‘En hoog genoeg.’
‘Dat klopt niet minder!’
De specht Scipio hoorde dit gesprek met kloppend hart en kloppende snavel. Bij de eerste bijlslag trilde de boom van top tot wortel en de specht trilde van kuif tot staart. Maar hij vloog niet weg! Hij was niet van plan zijn lievelingsboom in de steek te laten. Na honderdveertig bijlslagen viel de boom om. De specht Scipio viel mee. De omgehakte boom werd weggesleept door twee paarden. De specht Scipio liet zich meeslepen. Hij zat nog steeds in het topje. Dat wipte nu op en neer als een schip in een storm. ‘Wat zal er met ons gaan gebeuren?,’ vroeg de specht zich af. ‘Zullen ze de boom in planken zagen en van de planken meubels maken? Wat moet ik dan beginnen? Gehecht blijven aan de stoel of aan de tafel? En als ik de tafel trouw blijf, op welke van de vier poten zal ik dan kloppen? Of zou het beter zijn iedere dag van poot te wisselen?’
Het viel mee! De boom bleef heel. Alleen de zijtakken werden er af gezaagd. De boom zelf werd voorste mast op een viermaster. Dat schip werd gebouwd in Genua, aan de westkust van Italië. De kapitein van het nieuwe schip vond het erg vreemd dat er in de voorste mast een specht zat te klop- | |
| |
pen. Hij riep de scheepstimmerman erbij. Die zei: ‘Hij gaat wel weg als het schip uitvaart. Een specht kiest nooit zee, maar altijd bos!’
Maar dat bleek niet te kloppen. Toen de zeilen werden gehesen, bleef de specht op zijn hoge post. Toen de viermaster de haven van Genua uitvoer, klopte hij zichzelf moed in. Hij dacht: ‘Kome wat kome, ik blijf bij deze vier bomen!’
Vlak onder het topje van de voorste mast was een waterton vastgesjord. Die was bestemd voor de uitkijk. Dag en nacht stond er een matroos in de waterton, niet steeds dezelfde, de matrozen losten elkaar om de zes uur af. 's Nachts had de matroos in de waterton wel eens moeite wakker te blijven, maar dan hield het kloppen van de specht hem uit de slaap.
Uit dankbaarheid brachten de matrozen voor hun wekker scheepsbeschuit mee naar boven. Dat was niet minder hard dan hout en er kropen ook wormpjes uit. Dus verhongeren deed Scipio allerminst. Vrolijk klopte hij mee met het klapperen van de zeilen en hij voelde zich een hele bram.
De eerste dagen werd het schip gevolgd door krijsende zeemeeuwen. Ze riepen zonder ophouden scheldwoorden tegen de specht in de mast. ‘Vetkuif! Je hoort niet op zee! Als spechten het zeegat uittrekken, blijft er voor meeuwen geen ruimte meer over! Moeten wij soms het bos in? De wereld op zijn kop! Bosmeeuwen en zeespechten!’
Scipio lette niet op hun gekrijs. Ze gaan wel weg, dacht hij. En dat deden ze ook. De ene meeuw na de andere maakte rechtsomkeert en vloog terug naar Genua. De standvastige specht was nu verder buitengaats dan de meest brutale meeuw had durven gaan. Het leven op zee viel Scipio erg mee.
Totdat de viermaster op de klippen liep. Vlakbij het eiland Sicilië, het zuidelijk puntje van Italië. In een stikdonkere nacht werd het schip gekraakt als een walnoot tussen
| |
| |
twee molenstenen. De masten knapten als lucifershoutjes. Alle opvarenden verdronken, de kapitein als laatste.’
‘Verging het schip met man en muis?,’ vroeg Paolo.
‘Met man en muis,’ antwoordde prins Pinari. ‘Maar zonder specht!’
De gondelier onder het bed hoorde Paolo een zucht van verlichting slaken en deed er zelf een onhoorbaar zuchtje bij, want ook hij was blij dat de specht Scipio de schipbreuk overleefd had.
‘Hoe werd de specht gered?,’ vroeg Paolo nu.
‘Door zijn eigen vasthoudendheid,’ antwoordde prins Pinari. ‘Hij wist zich vast te houden aan het topje van de voorste mast toen dat losbrak en in de golven stortte. Als een eenzame schipbreukeling reisde hij verder, zittend op een stuk hout dat zo lang was als een tafelpoot en zo dik als een stoelpoot. Door het geven van klopsignalen probeerde hij de aandacht te trekken van schepen in de buurt. Boven water werd het kloppen van de specht door niemand gehoord. Wel onder water! Door haaien en zaagvissen. Ze zwommen naar de plaats waar het kloppen vandaan kwam, om te verslinden en te zagen. Ze staken hun koppen uit het water, ze zagen Scipio zitten, klaar om zich te verdedigen met zijn scherpe snavel, ze verloren de moed en keerden terug naar de diepten waar geen spechten zijn. Daar vertelden ze aan de andere haaien en zaagvissen wat ze gezien hadden, maar behalve een klein figuurzaagvisje wilde niemand het verhaal van de zeespecht geloven!’
‘Bleef Scipio de rest van zijn leven een zeespecht, pappa?’
‘O nee, Paolo! Hij kwam weer aan land. De zeestroom die in Genua begint en die rond Italië trekt, bracht hem naar Venetië. In de derde nacht na de schipbreuk kwam Scipio aan in onze stad. Daar was het pikdonker. Prins Luna stond tevergeefs uit te kijken naar de maan. Ook in de harten van de bewoners van Venetië heerste een diepe duisternis. Want
| |
| |
in die tijd werd het water van Venetië onveilig gemaakt door de grootste schurk uit de Venetiaanse geschiedenis: de beruchte piraat Ratman! Zijn bijnaam had deze boef te danken aan de vermomming waarmee hij zijn medemensen schrik aanjoeg. Als hij over het water peddelde in zijn zwarte kano droeg hij een mutsje van rattenvel, een aangeplakte rattesnor, een zwart schoudermanteltje en een staart van geteerd kabeltouw. Hij leek op een rat, een gemaskerde rat!
Ratman was een piraat van het zuiverste water. Beter gezegd: Ratman was een piraat van het onzuiverste water. Want hij huisde in de riolen van Venetië, samen met zijn leger van waterratten. Ratman had een linkerbeen van vlees en bloed, maar zijn rechterbeen was beneden de knie van hout. De bedorven lucht van de riolen deed het houten been steeds weer vermolmen. Iedere maand moest het ververst worden. Juist in de nacht dat Scipio op het topje van zijn lievelingsboom Venetië binnendreef, had Ratman zijn trawanten erop uitgestuurd met de woorden: ‘Mijn oude been is te zwak geworden om me te dragen. Er moet een stevig stuk hout worden gevonden om mij op de been te houden!’
Te laat hoorde Scipio het naderbij zwemmen van het leger waterratten. Voor hij de tijd had zich te verdedigen, werd hij overmeesterd en meegesleept naar Ratman's hoofdriool. De als rat vermomde schurk stond zijn handlangers al op te wachten, zwiepend met zijn staart en trillend met zijn snorharen - een teken van grote opwinding. Een paar minuten later zat Scipio gevangen achter tralies. Het topje van zijn lievelingsboom zat stevig vastgesjord onder de rechterknie van Ratman!’
‘Achter tralies, pappa? Deed Ratman Scipio in een kooi?’
‘Ratman sloot Scipio op in een krappe vogelkooi! En Scipio was niet de enige vogel die door Ratman gevangen werd gehouden. In het hoofdriool hingen duizenden vogelkooien aan roestige haken boven het stinkende water. In iedere kooi
| |
| |
zat een vette duif plompverloren te koeren. Probeer je voor te stellen hoe dat klonk: het koeren van duizenden duiven!’
‘Waar kwamen die duizenden duiven vandaan, pappa?’
‘Van het San Marco-plein! In een maanloze nacht had Ratman ze allemaal ontvoerd, heen en weer pendelend in zijn pijlsnelle kano tussen het plein en het riool. Toen prins Colombo de volgende morgen met zijn zakje duivenvoer het San Marco-plein betrad, werd hij door niemand opgewacht, zodat de prins geschrokken dacht: ‘Ik zie ze niet loeren, ik hoor ze niet koeren, ik kan geen afwezige duiven gaan voeren!’
Zo was het! Het vertrouwde gekoer was van het San Marcoplein verdwenen. Maar weldra klonk het vertrouwde gekoer uit Ratman's hoofdriool. Want zodra de duiven over de eerste schrik heen waren, begrepen ze dat er gekoerd moest worden alsof hun levens er van afhingen. Alleen door gekoer konden ze de hulp van de Venetianen inroepen!’
‘En snelden de Venetianen te hulp, pappa?’
‘Helaas niet, Paolo! Het hoofdriool waaruit het wanhopige gekoer klonk werd door de Venetianen als de pest gemeden. Wie toch de euvele moed had er voorbij te varen, verging het slecht. Zoals Scipio met eigen ogen zag gebeuren. Zijn kooi hing dichtbij de ingang van het riool - meer naar binnen was geen plaats meer - en hij had vrij uitzicht op een stukje fris kanaal. Over dat kanaal naderde een rijkversierde gondel. In de gondel zaten prinsen en prinsessen die na een nacht dansen op weg naar huis waren. Moe van het dansen waren ze half in slaap. Maar ze schoten klaarwakker overeind toen de zwarte kano van Ratman pijlsnel hun gondel enterde. Achter de zwarte kano zwom het leger waterratten in gelederen van vier. Ratman ging rechtop staan in zijn wiebelende vaartuigje en hield zijn peddel voor de neuzen van de verblufte prinsen en prinsessen. Die peddel was bloedrood van kleur, een echte piraten-peddel. Met schorre
| |
| |
| |
| |
stem gelastte Ratman de prinsen en prinsessen al hun kostbaarheden op de platte kant van de peddel te leggen: horloges, gespen, oorbellen, balboekjes (goud op snee), ringen, snuifdozen, antieke waaiers, haarspelden van zilver, waardevolle knopen, grote en kleine munten. ‘Als jullie niet gehoorzamen,’ dreigde hij, ‘zullen mijn ratten de bodem van jullie gondel tot een zeef knagen. Stop dus met klagen en laat me het geen tweede keer hoeven vragen!’
Wat zat er anders op voor de onthutste prinsen en prinsessen dan de piraat zijn zin te geven? Berooid en beroofd keerden ze huiswaarts, terwijl Ratman terugvoer naar zijn riool - met rijke buit. Voor hun hulp werden de waterratten goed beloond. Iedere avond opende Ratman een vogelkooi en gooide hij een duif voor de ratten...’
‘En deed niemand in Venetië iets om de arme duiven te helpen, pappa?’
‘Alles op zijn tijd, Paolo! De Venetianen begrepen dat het zo niet kon doorgaan. Ze misten de duiven. Ze misten niet minder hun kostbare spulletjes. Maar ze misten vooral de moed om iets te ondernemen tegen de piraat, die de duiven en de kostbare spulletjes had geroofd. Doge Dromio zag heel goed in dat er iets gedaan moest worden. Niet door hemzelf natuurlijk. Een Doge is er niet om iets te doen, maar om iets te láten doen. Dus ontbood hij de oudste admiraal van Venetië: Arturo Dardanelli.
‘Dardanelli,’ zei de Doge. ‘Ik kan deze Ratman niet langer gedogen. Breng jij hem voor mij op het droge. Zoek een stel rattenvangers, niet van die bange, vaar naar de riolenbuurt en neem Ratman gevangen. Bevrijd de duiven, die dierbare vrinden. De weg terug zullen ze zelf wel vinden, zodat ze weer spoedig teruggekeerd zijn op het anders zo kale San Marco-plein. Leen spoedgondels van de waterpolitie. Veel succes met de expeditie!’
‘En lukte de expeditie van admiraal Dardanelli, pappa?’
| |
| |
‘Welnee! Het werd een sof! Nauwelijks was de armada van Dardanelli - vijf spoedgondels vol rattenvangers met de admiraalsgondel voorop - de riolenbuurt binnengevaren of Ratman opende de aanval. Binnen de minuut werden de zes gondels door de verwoed knagende ratten tot zinken gebracht. Ratman zelf nam aan de strijd niet deel. Rechtop staand in zijn zwarte kano peddelde hij zigzag tussen de zinkende gondels, vals schaterend en zwiepend met zijn geteerde staart!’
‘Verdronk er niemand, pappa?’
‘Gelukkig niet! Rattenvangers kunnen zwemmen als waterratten. Allemaal bereikten ze veilig de wal. Admiraal Dardanelli zwom in één ruk naar het Dogenpaleis en bracht de Doge druipend en huilend verslag uit. Doge Dromio was erg kwaad en verlaagde de doorweekte man op staande voet tot Schout bij Nacht. Een grote vergissing van de Doge, want bij nacht durfde Dardanelli helemaal de deur niet uit. Geen van de andere Venetianen was trouwens dapperder dan hij. Niemand had zin in een nat pak. Dus na zonsondergang ging geen Venetiaan meer het water op. Venetië werd een saaie en verdrietige stad. De balzalen bleven 's avonds stil en donker. Geen walsje werd meer gedanst, geen waaiertje werd meer opengevouwen, geen balboekje werd meer doorgebladerd. Over de verlaten kanalen klonk avond na avond het wanhopige gekoer van de gevangen duiven. De kinderen lagen er wakker van!’
‘Deed niemand iets om de duiven te redden, pappa?’
‘Jazeker! Doge Dromio loofde een beloning uit. Wie het zou lukken om Ratman te vangen, zou worden beloond met de titel van prins en een paleisje, tenzij hij al prinsheerlijk in een paleisje woonde. Maar ineens wilde niemand de titel van prins en een paleisje. Iedereen bleef 's avonds veilig binnen. De mensen gingen vroeg naar bed van verveling en lagen dan wakker door het gekoer uit de riolenbuurt. Dat ge- | |
| |
koer ging door merg en been. Zelfs de meest geharde schurk kon het gekoer niet aanhoren zonder medelijden met de duiven te krijgen.’
‘Kreeg Ratman dan geen medelijden met de duiven, pappa? Waarom liet hij ze niet vrij?’
‘Omdat Ratman het gekoer niet hoorde, Paolo. Ratman was zo doof als een kwartel. Zijn doofheid had hem op het slechte water gebracht. Van afkomst was hij een nette jongen, een gondelier met de naam Bardolf. Daar hadden de andere gondeliers “bar doof” van gemaakt, toen ze in de gaten kregen hoe Bardolf zijn gondel over het water boomde zonder iets te horen. Botsingen bleven niet uit. De gondel van Bardolf werd door de waterpolitie in beslag genomen, hij verbitterde, raakte aan lager wal en aan lager wal monden de riolen uit. Bardolf dook onder in de riolen en maakte de waterratten die daar wonen zijn vrienden. De andere gondeliers wisten niet beter of de dove gondelier die door hen zo geplaagd was, had Venetië de rug toegekeerd. Dat was ook zo! Bardolf was van het water verdwenen. In zijn plaats was Ratman gekomen, een wrede piraat die doof bleef voor het smekende gekoer om hem heen. Iedere avond opende hij weer een kooi en gooide hij een vette duif voor de ratten. Als beloning voor hun slechte streken.’
‘En werden alle duiven door de ratten opgegeten, pappa?’
‘Gelukkig niet! Wat zou Venetië zijn zonder zijn vriendelijk koerende duiven! Luister wat er gebeurde! Op een avond vergiste Ratman zich en hij opende de kooi waarin Scipio gevangen zat. Hij greep de specht in zijn nek en hield hem aan de ratten voor. Maar de ratten begonnen nijdig te blazen en keerden zich vol walging van Scipio af. Vreemde vogels vonden ze niet lekker!
Ratman bemerkte zijn vergissing en zette Scipio terug in zijn kooi. Vanaf die avond hield hij ermee op Scipio te voeren. Hij vond het verspilling van voedsel om een vogel vet
| |
| |
te mesten, die niet voor de ratten bestemd was. Scipio kreeg niets meer te eten. Hij vermagerde met de dag. Hongerig en triest zat hij achter de tralies. Hunkerend keek hij naar het topje van zijn lievelingsboom, dat nu dienst deed als rechterbeen van een piraat. Wat verlangde hij ernaar om dat vertrouwde hout weer eens te bekloppen! Die kans kwam toen Scipio zo mager was geworden dat hij met gemak tussen de tralies van zijn kooi kon doorglippen. De rest is gauw verteld!’
‘Als het goed afloopt met de duiven, pappa, vertel het dan gauw!’
‘Luister! Doge Dromio die van het gekoer wanhopig begon te worden, gaf bevel een tweede armada uit te rusten, opnieuw onder aanvoering van Arturo Dardanelli. Weer trokken de vijf spoedgondels, bemand met rattenvangers, de riolenbuurt in. Schout bij Nacht Dardanelli vormde in een gondel die hij geleend had van een vriend de achterhoede. Nauwelijks was deze nieuwe vloot in het zicht van Ratman's hoofdriool of Ratman snelde de zes gondels tegemoet, blazend als een rat, zwaaiend met zijn staart, gevolgd door zijn watervlugge ratten. Overmoedig met de bloedrode peddel zwaaiend ging de piraat rechtop in zijn zwarte kano staan.
Daarop had Scipio gewacht! Bliksemsnel vloog hij zijn kooi uit, recht op het rechterbeen van Ratman af. Hij klampte zich vast aan zijn geliefde stuk hout en begon als een razende te kloppen. Een driftig roffelen klonk over het water. Iedereen hoorde het. Behalve Ratman! De dove piraat merkte niet dat er een wig in zijn rechterbeen werd gehakt door de scherpe snavel van een broodmagere specht, totdat... plons!... Ratman brak zijn rechterbeen en viel in het water als een omgehakte boom! Het rattenleger vluchtte naar alle kanten. Nu hun aanvoerder was gevallen, durfden ze geen gondels meer aan te vallen. Ze verdwenen voorgoed in de riolen...’
| |
| |
‘En wat gebeurde er met Ratman, pappa?’
‘Hij werd door de mannen van Dardanelli uit het water gevist en in triomf naar het Dogenpaleis gebracht. Daar werd hij door Doge Dromio eigenhandig ontmaskerd. “Bardolf, wat valt me dit verschrikkelijk van je tegen,” zei de Doge en hij gaf bevel de ontmaskerde piraat op te sluiten in een watertoren zonder uitzicht. Daar zit hij nu nog steeds gevangen.’
‘Dus hij ligt niet onder mijn bed?’
‘Welnee, Paolo! Hoe vaak moet ik dat nog zeggen! Er ligt niemand onder je bed. Geen piraat en geen dove gondelier!’
‘Blaast u nu de kaars uit, pappa? Of is het nog niet uit?’
‘De kaars en het verhaal zijn bijna uit. Alleen nog het staartje. De geroofde kostbaarheden werden teruggevonden in het hoofdriool en schitteren weer op menig bal. De duiven werden uit hun kooien bevrijd en keerden op eigen wieken terug naar het San Marco-plein waar ze iedereen voor de voeten lopen en ja knikken op alles wat ik zeg. Schout bij Nacht Dardanelli werd door de Doge, als beloning voor zijn dappere optreden, bevorderd tot Admiraal en kreeg daarbij nog de titel van prins...’
‘En wat gebeurde er met Scipio?’
‘De specht Scipio werd prins Scipio. Uit het hout van het topje van zijn lievelingsboom werd een paleisje gebouwd. Het staat op het dak van het paleis van prins Dardanelli. Voor prins Dardanelli bedacht de Doge het volgende baantje: hij moet iedere avond op het dak van zijn paleis klimmen en een scheepsbeschuit brengen naar de prins met de scherpe snavel...’
De achtste avond roeide de vader van Marco haastiger dan anders en iedere keer dat hij een rat in het water hoorde plonzen, roeide hij nog haastiger.
|
|