Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zoon van de gondelier (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zoon van de gondelier
Afbeelding van De zoon van de gondelierToon afbeelding van titelpagina van De zoon van de gondelier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.76 MB)

Scans (47.59 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Illustrator

Tjong Khing Thé



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zoon van de gondelier

(1971)–Hans Werner–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 76]
[p. 76]

De vijfde avond: broeder francesco

Vanuit zijn nederige positie hoorde de vader van Marco op de vijfde avond het verhaal van broeder francesco. Het werd verteld aan een prinsenkind door een prins. Het zou worden doorverteld aan de zoon van een arme gondelier. Maar het is een verhaal waarmee iedereen in Venetië zijn voordeel zou kunnen doen. Als de mensen maar zo verstandig waren om op de kleintjes te letten. Want in de kleintjes zit goede raad. Helaas laat men de kleintjes voorbij drijven. Niemand vist ze uit het water. Klinkt dat te ingewikkeld? Dan beginnen we nog een keer opnieuw en we vertellen het verhaal van broeder francesco even simpel als de goede broeder zelf was. Lig je lekker? Luister dan.

Ingeklemd tussen twee enorme pakhuizen lag aan het Poverello-kanaal een klein klooster. Het zag er van binnen zo uit: tussen de voorpoort en de achterpoort was een heel lange gang. Links en rechts van die gang waren kleine kamertjes met witgekalkte muren. Er was een keukentje met een bescheiden fornuisje. Er was een wachtkamertje waarin nooit iemand wachtte. Er was een eenvoudig slaapkamertje met drie smalle bedden. Er was een nauwe studeerzaal waar twee hoge lessenaars stonden.

Het klooster had een dak dat op vele plaatsen lekte. De tegeltjes die de vloeren bedekten, waren afwisselend zwart en wit, zoals de vakjes die je ziet als je achter een dambord zit. Het leek of in de lange gang tussen de twee poorten een hele rij damborden aan elkaar geschoven lagen. Buiten de poorten waren smalle stoepen. Voorbij die stoepen was het

[pagina 77]
[p. 77]



illustratie

[pagina 78]
[p. 78]

water van Venetië, waarop steeds gondels af en aan voeren.

Zo was het klooster.

In het klooster woonden twee paters en een broeder. De paters heetten Serenissimus en Tranquillissimus. Ze waren allebei heel geleerd. Ze kenden alle naslagwerken over kloosters, kapellen en kerken. Pater Serenissimus was een heel bedaarde man met een lange witte baard en een voorhoofd vol rimpels. Pater Tranquillissimus was nog bedaarder en gebaarder en de rimpels in zijn voorhoofd lagen zo dicht tegen elkaar aan als de tanden van een kam. De paters droegen bruine pijen, elke dag dezelfde pij, want meer dan twee pijen kon het klooster niet lijen. Samen hadden de paters vier sandalen met dunne zolen. Zo waren de paters.

Dan blijft nog over: broeder francesco. Zijn naam werd geschreven met een kleine f. Hij was een magere man en hij liep altijd met gebogen hoofd - net als een kleine f. Denk niet dat hij zijn hoofd liet hangen uit verdriet. Wie dat denkt kent de broeder niet. Nee, hij keek naar de zwarte en witte tegeltjes, of ze goed blonken. Broeder francesco deed in het klooster al het vuile werk. Hij boende en waste en dweilde en bovendien kookte hij het eten. Hij glimlachte bij alles wat hij deed. Hij droeg een blauw schort en zijn handen waren knalrood van het wassen en boenen.

De twee paters en de broeder verlieten het klooster nooit. Voordat ze het klooster waren ingegaan, hadden ze moeten beloven nooit meer te varen. Aan wie hadden ze dat beloofd? Aan de bisschop van Venetië. Dat was een bisschop die gezien mocht worden! Hij droeg een mijter waarin meer gouddraad was verwerkt dan in de slaapmuts van de Doge. Zijn gewaden glansden als vlindervleugels. Hij was heel dik en bloosde de hele dag van genoegen. Hij voer graag uit in zijn gondel met baldakijn. Hij ging dan thee drinken bij prinsen of prinsessen, kwam vaak pas weer thuis na zessen, en at dan in zijn paleisje een goudfazant of een patrijsje. Zo was

[pagina 79]
[p. 79]

Zijne Excellentie, de bisschop van Venetië, een geleerd man!

Eens per week kwam de gondel van de bisschop naar het klooster aan het Poverello-kanaal. De bisschop zelf zat er dan niet in. Zijn plaats werd ingenomen door een grote zak vol bruine bonen. En door kleinere zakjes met suiker en zout, eieren en kaas, uien en mager spek. Dat waren de boodschappen voor de paters. Behalve deze levensmiddelen bracht de gondelier ook verse inkt naar het klooster. Inkt was voor de paters even nodig om te leven als bruine bonen met spek. De paters schreven en schrijven - want het klooster staat er nog steeds - de levens van paters en nonnen uit vroegere eeuwen in dikke boeken. Dat deden ze op bevel van de bisschop van Venetië. Als hij in zijn brede bed lag, praatte de bisschop van Venetië vaak tegen zichzelf. Hij keek dan naar een vrome voorstelling die op het plafond van zijn slaapkamer was geschilderd door de schilder Pintoretto: engeltjes die een dansje maakten rond het portret van de bisschop van Venetië.

‘Laat de paters maar schrijven,’ zei de bisschop dan. ‘Ze doen er een goed werk mee! Ze vullen boek na boek met voorbeeldige levens. Die boeken zal ik, als ze klaar zijn, aanbieden aan de Venetiaanse Openbare Leeszaal. Als dan iemand behoefte voel taan stichtende verhalen, weet hij waar hij ze moet halen. Heus, wat de paters schrijven is niet voor de poes! En ik help ze zo goed ik kan. Nu en dan houd ik een bedelpreekje in het Dogenpaleis waarbij zelfs de kleine Katherina een traan moet wegpinken. Met de bijdrage van de Doge vul ik de magen van de paters op het droge. Eenvoudige kost is voor hen het beste! Een volle maag schrijft niet graag. Gelukkig hebben de paters een goede kok! Broeder francesco weet met weinig middelen een redelijk maal op tafel te zetten. Ik wens het drietal veel toewijding en sterkte!’

Zo gingen de dagen in het klooster voorbij: de paters

[pagina 80]
[p. 80]

schreven, de broeder werkte en kookte. Voordat 's avonds de bruine bonen op tafel kwamen, werd er door het drietal een uurtje gezongen, soms driestemmig, soms eensgezind. De drie vrome zangers stelden zich de ene avond op achter de voorpoort en de volgende avond bij de achterpoort. Ze hoopten op die manier toevallige voorbijgangers een plezier te doen.

De voorpoort en de achterpoort mochten nooit open. Alleen als de gondelier van de bisschop de boodschappen kwam brengen mocht de voorpoort vijf minuten open. Maar verder NOOIT! Dat was door de bisschop van Venetië zo bepaald. Hij wilde niet dat de twee paters en de broeder verder keken dan de gang van het klooster lang was. Ze hebben geen afleiding nodig, zei hij vaak tegen zichzelf. Ze hebben in het klooster genoeg te doen. Dat was waar. Iedere dag schreven de paters per stuk een heel boek. Ze stonden aan hoge lessenaars en schreven met ganzeveren die ze om de vijf minuten in de inkt doopten. Er was zwarte inkt voor de gewone letters en er was goudkleurige inkt voor de hoofdletters aan het begin van ieder hoofdstuk. De zwarte inkt zat in grote flessen. De gouden inkt zat in kleine flesjes.

Iedere dag dweilde broeder francesco de lange gang tussen de achterpoort en de voorpoort. Met liefde! Hij mopperde nooit. Toch was hij geen heilig boontje. Hij deed iedere dag twee maal iets wat verboden was. Voor hij de lange gang begon te dweilen, deed hij even de achterpoort open en hij keek naar buiten. En als hij klaar was met dweilen, deed hij hetzelfde aan de andere kant van de gang: de voorpoort op een kier en even naar het water kijken!

Op een morgen in maart was broeder francesco al vroeg opgestaan. Hij wilde de zwarte en witte tegeltjes in de lange gang een extra goede beurt geven. Omdat het voorjaar in de lucht zat! Voor hij begon te dweilen, deed hij even de achterpoort open en hij keek naar buiten. En wat zag hij? In het

[pagina 81]
[p. 81]

heldere morgenlicht stond een wijnfles op de stoep. Op de fles zat een kurk en in de fles zat een opgerold briefje. Broeder francesco pakte de fles en sloot de achterpoort. Hij trok met zijn tanden de kurk uit de fles en prutste met zijn ruwe handen het briefje naar buiten. Het was een roze briefje. Broeder francesco rolde het uit en las een paar dansende regels die geschreven waren met een sierlijke hand. Dit stond er in het briefje:

‘Vrome vriend,
kunt u me raden? Vaak overkomt het mij tijdens een bal dat een andere prinses er bekoorlijker uitziet dan ik. Dan schop ik haar, als ze voorbij danst, stiekum tegen de schenen. Wat moet ik doen om deze fout de kop in te drukken? In vertrouwen! Prinses Trovatore.’

Broeder francesco begon de lange gang te dweilen. Turend naar de zwarte en witte tegeltjes dacht hij diep na. Voor hij met zijn emmer en zijn dweil bij de voorpoort was aangekomen, wist hij wat hij zou antwoorden. Terwijl de paters hun middagdutje deden, schreef hij het antwoord op een vel perkament. Hij rolde het vel perkament op en schoof het door de flessehals tot het de ziel van de fles raakte. Stilletjes deed hij de voorpoort open en hij zette de fles met het antwoord op de stoep.

Die nacht, terwijl iedereen in het klooster vredig sliep, werd de fles met het antwoord afgehaald. Door de gondelier van prinses Trovatore. Een half uur later las deze prinses bij het licht van de volle maan:

‘Beste prinses! Als u een prinses ziet die mooier is dan u, bedenk dan dat niemand zo goed kan schoppen als u. Maar doe het niet!’

Deze raad werd door prinses Trovatore stipt opgevolgd. Ze werd er een beter mens van. Iedereen merkte het.

[pagina 82]
[p. 82]

Op een bal bij prins Pinari werd haar gevraagd: ‘Hoe komt het toch dat u tegenwoordig zo stralend lacht? Gebruikt u een nieuw tandpoeder?’

Prinses Trovatore glimlachte stralend en antwoordde: ‘Ik ben veranderd, maar niet door een poeder. Een week terug was ik nog een loeder! Ik was niet bekoorlijk en ook niet behoorlijk! Ik was jaloers, ik was een hater! Tot ik om raad vroeg bij een pater! Hij heeft me goede raad gegeven en ik begon een beter leven!’

‘Welke pater?,’ klonk het van alle kanten.

‘Een van de twee paters die in het klooster verblijven, waar ze dikke boeken schrijven. Het klooster staat aan het Poverello-kanaal. Dat kennen jullie toch allemaal? Het is hier niet te ver vandaan. Luister wat ik heb gedaan! Ik schreef op een briefje wat me mankeerde en hoe ik vaak een ander bezeerde. Dat briefje heb ik naar het klooster verstuurd - want zelf kom ik nooit in die buurt. Ik heb het briefje in een wijnfles gedaan. Met die fles is mijn gondelier naar het klooster gegaan en hij heeft hem neergezet op de stoep bij de achterpoort. Zelf voer hij voort! Pas bij het licht van de volle maan is hij naar het klooster teruggegaan. De fles met het antwoord was keurig net bij de voorpoort op de stoep gezet!’

De muziek begon weer te spelen en het bal ging verder. Onder het dansen dachten alle prinsen en prinsessen hetzelfde: ‘Morgen stuur ik mijn gondelier naar het klooster met een briefje in een fles! In dat briefje beken ik mijn fouten. Ik verwacht van de paters een wijze les! Die les zal me worden gebracht door mijn gondelier in het holst van de nacht!’

Wat schrok broeder francesco toen hij de volgende morgen de achterpoort even opendeed. Daar stond een heel leger flessen met briefjes erin! Zijn schrik werd nog groter toen hij al die briefjes las. Wat was er veel haat en nijd onder de prinsen en prinsessen! Wat moest hij antwoorden op al hun

[pagina 83]
[p. 83]

vragen? Hij dweilde en piekerde net zolang tot hij aan het einde van de gang alle antwoorden wist en al het vuil had opgedweild.

Terwijl de twee paters in de slaapzaal vredig snurkten, schreef broeder francesco, staande aan hun lessenaars, de antwoorden op vellen perkament. Hij maakte van de vellen rolletjes en hij schoof de rolletjes in de flessehalzen. Het leek alsof er op iedere fles een kaars stond geplant, want de rolletjes staken een heel eind boven de flessen uit.

Zo stil mogelijk deed broeder francesco de voorpoort open en zonder met de flessen te rinkelen, zette hij ze buiten op de stoep. Toen hij ermee klaar was, sloeg het juist twee uur. Broeder francesco keek nog een poosje naar het water en de sterren voor hij de voorpoort met een zucht sloot en moe maar voldaan zijn smalle bed opzocht.

Nauwelijks had de broeder de voorpoort achter zich dichtgetrokken of uit alle richtingen kwamen onverlichte gondels aanvaren. Nog nooit was het in het Poverello-kanaal zo druk geweest. Het scheelde weinig of zes gondels raakten betrokken in een kettingbotsing. In de duisternis en in het gedrang raakten de gondeliers in de war. Ze letten niet goed op welke fles ze meepakten. Ze grepen zomaar de eerste de beste fles met een rol perkament erin en ze maakten dat ze uit de drukte kwamen. Met het gevolg dat geen enkele gondelier thuiskwam met dezelfde fles waarmee hij naar het klooster was gestuurd.

Zo kon het gebeuren dat prins Sonriso de goede raad kreeg die eigenlijk bestemd was voor prins Luna:

‘Wees niet jaloers op prins Gritti! Laat hem kraaien! Laat hem haantje de voorste spelen! Lach als de zon opkomt en wees blij dat u nog in bed ligt!’

Prinses Belvedere kwam er per flessenpost achter dat prinses Falderari op een feest in het Dogenpaleis de kleine Kathe-

[pagina 84]
[p. 84]

rina met een gebakvorkje in haar nek had geprikt en daarvan een duif de schuld had gegeven.

Prins Minisaldo werd wit van woede toen hij las wat voor prins Colombo bedoeld was:

‘Hou, van het geld dat de Doge u geeft niets achter. Besteed alles aan duivenvoer. Wees goed voor de vogels!’

Prins Gritti, die erg dik was, kreeg de raad minder te giechelen als hij met prins Dardanelli danste. En prinses Minisaldo, die zo mager was als een lat, kreeg de raad minstens twintig pond af te vallen.

Door de goedheid van broeder francesco leerden de prinsen en prinsessen elkaars fouten en geheimen kennen. Met het gevolg dat er nog meer haat en nijd was dan voorheen.

In het kloostertje waren de poppen niet minder aan het dansen! Pater Serenissimus merkte dadelijk na het ontbijt dat er rolletjes perkament waren verdwenen en dat de inkt in de flessen was gedaald. Pater Tranquillissimus zag dat een ruwe hand zijn ganzeveer had vastgehouden. De twee paters riepen broeder francesco bij zich en er volgde een streng verhoor. De brave broeder biechtte alles op. Pater Serenissimus klikte de hele geschiedenis in een lange brief aan de bisschop. Hij gaf deze brief mee met de gondelier die de boodschappen kwam afleveren.

Nog dezelfde dag kwam de bisschop zelf naar het klooster. Hij klopte met zijn staf op de voorpoort en riep: ‘Vanaf vandaag blijven de voorpoort en de achterpoort dag en nacht op slot! Horen jullie dat? De sleutels bewaar ik zelf. Alleen als mijn gondelier de boodschappen komt brengen, geef ik hem de sleutel van de voorpoort mee! Horen jullie dat? Broeder francesco heeft straf verdiend! Hij mag voortaan niet meer meezingen. Hij blijft koken, boenen en dweilen. Hij slaapt niet meer in de slaapzaal, maar in het hok waar de emmers en dweilen staan. In zijn vrije uren moet hij na-

[pagina 85]
[p. 85]

denken over zijn fouten! Strafbepaling! Vastgesteld door de bisschop van Venetië!’

De paters en de broeder hadden het gehoord. Ze hoorden ook hoe de bisschop de voorpoort op slot draaide en, nadat hij een straatje omgevaren was, ook de achterpoort.

Broeder francesco droeg zijn bed naar het hok waar de emmers en dweilen werden bewaard. Dat was een heel nauw vertrekje met mos op de muren. Het lag naast het achterpoortje. In de buitenmuur was een nauwe spleet. Er kon net een musje door. Van tijd tot tijd kwam het even bij broeder francesco aanwippen. Na een kort bezoekje wipte het weer weg. Behalve de emmers en de dweilen werden in het berghok ook de gebruikte inktflessen en inktflesjes bewaard. In sommige zat nog een bodempje inkt.

In zijn vrije uren dacht broeder francesco, zoals de bisschop wilde, over zijn eigen fouten. In de uren die hij dan nog overhield, dacht hij na over de fouten van de prinsen en de prinsessen. Hij piekerde maandenlang hoe hij ze zou kunnen helpen verstandiger en gelukkiger te worden. Tot op een keer het musje in en uit vloog, waarna broeder francesco blij in zijn handen klapte en uitriep: ‘Ik dank je van harte!’ Het musje had hem door in en uit te vliegen een goede raad gegeven. Die goede raad ging broeder francesco nu opvolgen. Van de papieren zakken waarin de boodschappen werden gebracht maakte hij vierkante stukjes papier. Met een keukenmes sleep hij van een houten pollepel een pen. Deze zelfgemaakte pen doopte hij in de gebruikte inktflessen. Met de laatste restjes inkt schreef hij op de kleine briefjes korte zinnen.

 
‘Varen en laten varen.’
 
‘Lach nooit om wie nooit lacht.’
 
‘Anderen zijn niet te veranderen.’
 
‘Zie het simpel.’
[pagina 86]
[p. 86]
 
‘Leve de vogel in zijn vlucht.’
 
‘Leve de zon daar in de lucht.’
 
‘Wees blij met elkaar.’

Deze briefjes vouwde broeder francesco op en hij deed ze in de kleine inktpotjes waarin vroeger de gouden inkt gezeten had. In ieder flesje een briefje. Omdat de kurkjes die bij de flesjes hoorden zoek waren geraakt, sloot hij ze af met bruine bonen. Op ieder flesje een bruine boon. Het paste precies!

Toen de paters sliepen, gooide broeder francesco de flesjes met de briefjes naar buiten. De spleet in de muur was net breed genoeg om ze door te laten! Verheugd hoorde broeder francesco de kleine plonsjes. De flesjes waren goed terecht gekomen! Het water zou nu verder zorgen dat ze hun weg vonden naar de mensen die er behoefte aan hadden. Maar hoe ging het?

Alleen de eerste flesjes werden uit het water gevist. Uit nieuwsgierigheid. Om te kijken wat er in zat. De briefjes werden ontdekt. Ze werden gelezen, in elkaar gefrommeld en weggegooid. Met een schouder-ophalen.

Al na een paar dagen lette niemand meer op de kleine flesjes. Iedereen wist wat er in zat. Gedachten van een simpele broeder. Niet de moeite van het opvissen waard.

Zo drijven de kleine flesjes nu al jaren door Venetië, langs krotten en paleizen, midden op het water, langs de kanten, door riolen, hierheen, daarheen, nergens heen.

Er komen er nog steeds bij. Want broeder francesco blijft schrijven en flesjes in het water gooien. Iedere avond heeft hij het er druk mee. Overdag boent en kookt hij. Iedere morgen dweilt hij de lange gang tussen de twee gesloten poorten. Met een hart vol liefde. De omgang met dweilen is alles wat hij nodig heeft om blij te zijn met het leven. Zo is broeder francesco.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken