Toen ik twintig jaar was, kwam er een broodmagere gondelier naar ons huis. Hij vroeg mijn vader of hij mij mocht trouwen. Mijn vader vond het dadelijk goed, dat wel. Maar op de trouwdag verloor de broodmagere gondelier zijn geheugen. Terwijl we in de trouwgondel op weg waren naar de kerk! Hij sprong ineens op de voorplecht en riep: ‘Trouwen? Vandaag? Ik weet niet wie de bruidegom is, maar ik wens hem veel geluk!’ Hij dook uit de gondel en kwam nooit meer boven water.
De rest van mijn leven is gauw verteld. Ik bleef een slechte wasvrouw. Ik werd steeds ouder. Ik werd steeds armer. Ik verloor al mijn klanten. Van mijn spaargeld kocht ik een strozak en met mijn tobbe trok ik me terug in een ondergelopen kelder aan de Rio della Misericordia. Vaak lijd ik honger. Soms duurt het dagen voor een arm kind iets voor mij in het water laat vallen. Vanmorgen ben ik met deze peddel van huis gegaan. Nu loop ik hier en ik zoek klavertjes vier. En wat vind ik? Margrieten, paardebloemen, distels, kikkers, torren...’
‘... en een gouden sleutel!,’ vulde de grijsaard aan. ‘Als je hem aan mij teruggeeft, Celestina, is de tijd dat alles tegenzat voor jou voorgoed voorbij!’
Celestina dacht even na. Dan zei ze heel slim: ‘Ik geef de sleutel terug als ik een wens mag doen.’
‘Wens wat je wilt,’ zei de grijsaard. ‘Wat het ook is, je krijgt je zin.’
‘Ik wil mijn leven nog eens overdoen,’ zei Celestina snel. ‘Als alles dan goed gaat, kom ik hier over honderd jaar terug!’
De grijsaard knikte een paar keer snel van ja, net als een duif. Celestina gaf hem de sleutel. Hij klom terug naar het luchtkasteel. Het poortje ging open en liet hem binnen. De ladder werd opgetrokken. Voor het poortje dichtviel, ving Celestina weer een glimpje op van de gouden zaal binnenin.