| |
| |
| |
De tweede avond: de bengel met de bazuin
Op de tweede avond lag de vader van Marco (de arme gondelier) nauwelijks onder het bed toen de vader van Paolo (de rijke prins) de slaapkamer indanste onder het zingen van het volgende liedje (waarbij je zelf de muziek moet bedenken want dat deed prins Pinari ook):
‘In een roeiboot of een gondel
gaat de tijd steeds snel voorbij!
Met de tijd gaan ook de dingen
en de mensen. Leer van mij:
Dogen, bedelaars en prinsen,
zitten in hetzelfde schuitje
en dat schuitje vaart voorbij!’
‘U kunt niet zo goed rijmen, pappa,’ zei Paolo.
‘Waarom niet?,’ vroeg prins Pinari en hij ging op het voeteneinde van het bed zitten. ‘Wat bevalt je niet in mijn liedje?’
‘U gebruikte twee keer hetzelfde rijmwoord! U zei twee keer “voorbij”!’
Prins Pinari moest erom lachen. ‘Je hebt gelijk, Paolo! Een goede dichter gebruikt niet in hetzelfde versje een rijmwoord dat al voorbij is!’
‘Maar verder vond ik het wel een grappig liedje,’ zei Paolo. ‘Als het tenminste niet betekent dat u mij vanavond geen verhaal komt vertellen. Ik hoor u liever een verhaal vertellen dan een liedje zingen.’
| |
| |
‘Waarom, Paolo?’
‘Omdat een verhaal langer duurt.’
‘Daar heb je gelijk in. Goed dan! Ik zal je een verhaal vertellen over de tijd die snel voorbij ging, en de mensen en de dingen die snel voorbij gingen. Over de Dogen en over de kleine Katherina en over de prinsen en prinsessen en over Ucco. Over het grote schilderij van Pintoretto en over de wonderlijke bazuin. En als het verhaal uit is, zing ik nog een keer hetzelfde liedje. Afgesproken?’
‘Afgesproken!’
‘Heel veel tijd was voorbij gegaan. De kleine Katherina was een heel oude dame. Ze zag er nog steeds uit als een juweel, maar iedere dag glansde het juweel een beetje minder. Haar gezicht leek op het gezicht van een oud buldogje. Ze liep gebogen en steunde op een stokje van ivoor. Haar haren waren wit als het stokje. Alleen haar ogen waren door de tijd niet veranderd. Met haar donkere ogen keek ze de oude Dromio aan en ze zei: ‘Weet jij nog hoe het vroeger was?’
De oude Dromio knikte van ja. Maar eigenlijk was hij vergeten hoe het vroeger was. Nadat hij de gouden slaapmuts had overgedragen aan de twee Dandolo's was hij een gebreide slaapmuts gaan dragen. Onder die slaapmuts was hij vergeetachtig geworden. Hij keek de kleine Katherina schaapachtig aan en knikte voor de zekerheid nog eens flink van ja, en nog een keer, en nog eens. Hij zou nu nog zitten knikkebollen als er niet hard op de deur was getikt.
‘Binnen!,’ riep de kleine Katherina. De oude Dromio ging rechtop zitten en zette zijn slaapmuts rechtop zijn kale hoofd.
De deur van de zaal ging open en de twee Dandolo's schuifelden naar binnen. Ze leunden allebei op stokjes. Ze waren allebei slecht ter been. Ze waren allebei dik. Ze hadden allebei taartkruimels op de lippen. De ene Dandolo was de Doge en droeg de gouden slaapmuts. De andere Dandolo
| |
| |
was mede-Doge en droeg het geldkistje. Het geldkistje was niet te zwaar voor hem. Het woog bijna niets. Want het was gemaakt van heel licht hout en geld zat er niet meer in.
Met het lege geldkistje schuifelde de mede-Doge naar de kleine Katherina en hij zei met gebroken stem: ‘Mamma, het geld is op!’
Zijn broer knikte instemmend en zei met een stem die niet minder gebroken was: ‘Het geld is op, mamma!’
De kleine Katherina keek in het geldkistje en zag dat het waar was. Ze zette haar hand aan haar mond en schreeuwde met een stem die klonk als een klok: ‘Minisaldo!’
Het duurde vijf minuten voor de stokoude minister van geldzaken bij de kleine Katherina was. Hij liep zo langzaam als een schildpad en ook hij leunde op een stokje. Toen hij eindelijk bij de kleine Katherina was aangekomen, schraapte hij zijn keel en hij zei met een stem die even zacht klonk als de zolen van zijn viltsloffen: ‘De gouden tijden zijn voorbij! Het is op! We zijn er doorheen! Dubbele uitgaven! Boem! En nu moet Minisaldo op het matje komen! Waarom?’
‘Om te zorgen dat er weer geld in het kistje komt,’ zei de kleine Katherina.
‘Waar moet ik het vandaan halen?,’ vroeg prins Minisaldo. ‘U verwacht toch niet dat ik uit bedelen ga? Ik ben een prins en geen bedelaar. Ik ben geboren in een paleis en niet op het bedelaarseiland!’
De kleine Katherina keek de oude minister bozer aan dan een buldogje dat aan zijn oren wordt getrokken. Van prins Minisaldo keek ze naar de oude Dromio. Ze zei: ‘Begrijp je wat die brutale vlerk bedoelt, Dromio? Hij is geboren in een paleis en niet op het bedelaarseiland! Dat is een grote belediging voor mij. Maar jij zit rustig te knikkebollen. Alsof het jou niet aangaat.’
De waarheid is dat de oude Dromio onder zijn wollen
| |
| |
slaapmuts helemaal vergeten was dat de kleine Katherina een geboren bedelares was. Waarom zou hij zich kwaad maken?
‘Waarom zeggen jullie niets?’ vroeg de kleine Katherina aan haar twee zoons.
‘Minisaldo, je bent ontslagen!,’ zei Doge Dandolo. Hij had er niet lang over nagedacht. Het was hem zomaar te binnen geschoten.
‘Jazeker, je bent ontslagen, Minisaldo!,’ zei de mede-Doge. In zijn hart vond de mede-Doge het wel zielig dat de stokoude minister zo plotseling zijn baantje kwijt raakte, maar hij droeg de gouden slaapmuts niet en zijn broer had het dus voor het zeggen. ‘Morgen draag ik de gouden slaapmuts en dan benoem ik Minisaldo weer tot minister van geldzaken,’ nam de mede-Doge zich voor. Alsof prins Minisaldo gedachten kon lezen, haalde hij onverschillig zijn schouders op en langzaam als een schildpad verliet hij de zaal. Bij de deur draaide hij zich heel traag om en hij zei: ‘Poeh! Van iemand die het heeft zien aankomen! Poeh! Van iemand die er lak aan heeft! Poeh!’ Maar hij zei het zo zachtjes dat hijzelf de enige was die het hoorde.
Toch had de opmerking van prins Minisaldo de kleine Katherina aan het denken gezet. Ze dacht na over de tijd dat ze nog een klein meisje was. De twee Dandolo's keken naar hun nadenkende moeder en gaven geen kik. Ze dachten: ‘Misschien bedenkt ze iets!’ Dat was ook zo. De kleine Katherina bedacht een heleboel. Al was ze oud, ze was nog niets uit haar lange leven vergeten.
Ze keek haar knikkebollende man aan. ‘Dromio, weet je nog hoe ik hier voor het eerst binnenkwam?’
De oude Dromio knikkebolde.
‘Met mijn bedelnap! Wat was ik mooi! Wat zag ik er prachtig uit!’
De oude Dromio knikkebolde.
| |
| |
‘En dat had ik allemaal zelf bij elkaar gebedeld: die sieraden en die prachtige kleren. Denk niet dat het mij aan kwam waaien! Ik werd niet zoals jij en zoals de twee jongens geboren met een gouden paplepel in mijn mond. Ik ben afkomstig van het bedelaarseiland en ik schaam me er niet voor. Al hoef ik me niet uit te laten maken voor bedelares door een zeurpiet die zelf niet weet waar hij het zoeken moet. Want daar gaat het om. Waar moeten we het zoeken? Weet je waar? Op het bedelaarseiland!’
De oude Dromio knikkebolde. De twee Dandolo's keken hun moeder vragend aan. Ze gaven geen kik.
‘Toen ik een heel klein meisje was, verzamelde ik in mijn bedelnap strikken en lintjes. Omdat ik mezelf mooi wilde maken. Omdat ik mijn voddige jurkje mooier wilde maken dan het was. Ik heb dat jurkje - ik herinner het me nog als de dag van gisteren - opgekalefaterd in een oud kerkje. De ruiten ervan waren gebroken. De pilaren waren gebarsten. Bij een van die pilaren stond een stenen engel met papieren bloemen in het stenen haar. Die papieren bloemen heb ik als klein meisje van de engel geleend. En nu ik oud ben, is de tijd gekomen om voor de tweede keer iets te lenen van dezelfde engel.’
‘Nog meer papieren bloemen?,’ kikten de Dandolo's.
De donkere ogen van de kleine Katherina fonkelden. ‘Nee, geen papieren bloemen deze keer! Deze keer leen ik van de stenen engel zijn gouden bazuin. Ik zie het beeld in gedachten weer voor me. Ik was een klein meisje. De stenen engel was een groot meisje. Met papieren bloemen rondom het hoofd en met een gouden bazuin aan de lippen. Ze hield de gouden bazuin vast met de rechterhand. Ik heb toen geprobeerd of de bazuin los zat. En ik merkte dat het heel makkelijk was om de gouden bazuin uit de hand van de engel te nemen.’
‘Waarom heeft u dat toen niet gedaan?,’ vroegen de twee
| |
| |
Dandolo's verbaasd, en als uit één mond aan hun moeder.
Omdat ik toen nog niet de vrouw van de Doge was. Zomaar een klein meisje kan een engel geen gouden bazuin uit handen nemen. Maar de vrouw van de Doge mag dat wel. Waar of niet, Dromio?’ De oude Dromio knikkebolde.
‘Zien jullie wel! Jullie vader geeft mij toestemming. Natuurlijk ga ik niet zelf naar het bedelaarseiland om de bazuin te halen.’
‘Wie dan?,’ vroegen de Dandolo's benauwd. ‘Wij soms?’
‘Nee, jullie niet. Guido zal het doen.’
‘Wie is Guido, moeder?’
‘Guido is een oude gondelier die alles voor me over heeft. Als jonge gondelier heeft hij mij trouw gediend. Als oude gondelier zal dat niet anders zijn. Hij is de gondelier van zeurpiet Minisaldo. Zijn gondel ligt bij het eiland van San Giorgio. Het enige wat jullie te doen hebben, is hem te wekken - want hij ligt altijd in zijn gondel te dromen dat hij een held is - en te zeggen: ‘De kleine Katherina geeft je haar liefste groeten. Ga naar de kerk op het bedelaarseiland en haal daar de gouden bazuin. De stenen engel heeft hem en wil hem lenen aan de kleine Katherina! Breng de bazuin bij haar zo snel je kunt. Opgedragen. Door het kleine meisje van vroeger.’
‘En deed Guido wat de kleine Katherina hem vroeg?,’ hoorde de gondelier onder het bed Paolo vragen.
‘Nou en of! Hij was binnen het uur heen en terug. Hij was helemaal buiten adem toen hij de kleine Katherina de gouden bazuin bracht. Hij had geboomd als een jonge man om haar wens te vervullen. Toch was hij al een grijze gondelier.’
‘En wat gebeurde er toen de kleine Katherina de gouden bazuin in handen had?’
‘Ze keek er eens goed naar en toen betrok haar gezicht. Want ze ontdekte dat de bazuin niet van goud maar van ko- | |
| |
per was. Het is niet alles goud wat in Venetië blinkt. Een koperen bazuin was veel minder waard dan een gouden bazuin, begrijp je wel? De kleine Katherina was van plan geweest de gouden bazuin te verkopen aan een goudsmid.’
‘Waarom verkocht ze de koperen bazuin niet aan een kopersmid?’
‘Zo ver kwam het niet. Het ging heel anders. Er gebeurde iets heel onverwachts.’
‘Wat dan, pappa?’
‘Dat zal ik je vertellen. Maar eerst moet ik je uitleggen dat de zaal waar de kleine Katherina de gouden bazuin van Guido ontving, aan de achterkant van het Dogenpaleis was en uitkeek op een breed stuk water. Voor het gewone waterverkeer was dat brede stuk water afgesloten. In de zomer zwommen de Dandolo's er. In de winter schaatsten ze er op het ijs. In de herfst dreven er gouden bladeren voorbij. De dag waarover ik je nu vertel was in november. Dus in de herfst. Behalve de gouden bladeren was er op het brede water niets te zien. Het was een zonnige dag. Lang geleden. Jaren terug...’
‘Vertel verder, pappa.’
‘Wat er gebeurde was dit: de kleine Katherina riep: ‘Is dit het goud van vroeger? Het is koper en anders niet!’ Ze gooide de bazuin driftig op de grond. Doge Dromio schrok ervan. De twee Dandolo's ook. Maar de Dandolo die het eerste over zijn schrik heen was, zei: ‘Mamma, mag ik even op de bazuin blazen? Ik zou zo graag even op de bazuin blazen? Mag het, mamma? Even op de bazuin...’
‘Zeur niet zo lang, jongen,’ zei de kleine Katherina. ‘Niet zeuren, maar blazen.’
De ene Dandolo - het was de mede-Doge - raapte de koperen bazuin op en zette hem aan de lippen. Hij blies. Een zwakke toon werd heel even hoorbaar. En op het brede water werd heel even een wonderlijk schouwspel zichtbaar:
| |
| |
Twee gondels die ver uit elkaar voeren en die samen een regenboog droegen. Onder die regenboog hing de luchtballon van Signor Safari met de gondel van Guido als schuitje. Op het water dreven gondels in alle kleuren van de regenboog. Iedere gondel had een passagier. In een witte gondel zat de bisschop van Venetië. In een zwarte gondel zat Ratman. In een groene gondel zat de oude Celestina. In een bruine gondel zat broeder francesco. In een grijze gondel zat de kat van Leonardo op de rechterschouder van zijn baas. In een rode gondel zat Admiraal Dardanelli. In een paarse gondel zat professor Lepidoptero.’
‘Hoe kan dat nou?,’ vroeg Paolo.
‘De koperen bazuin was een wonderbazuin, Paolo. Dat had nog nooit iemand gemerkt. Want stenen engelen blazen niet. Pas toen de ene Dandolo blies, klonk de wonderbazuin voor de eerste keer. En voor het eerst bleek dat de klank van de wonderbazuin de gezichten van vroeger kon terugroepen. Maar niet langer dan heel even. Tegelijk met het geluid verdwenen ook de gezichten van vroeger!’
‘Maar dan kon Dandolo toch opnieuw blazen!,’ riep Paolo. ‘En dan weer opnieuw. En nog een keer. En steeds weer. Zodat de kleine Katherina en iedereen die het wilde de gezichten van vroeger steeds weer kon terugzien!’
‘Je vergeet dat de Dandolo's al erg oud waren,’ zei prins Pinari. ‘Ze hadden geen lange adem meer. Ze bliezen te zwak en te kort. De kleine Katherina liet ze om beurten blazen. Tot ze niet meer konden. Steeds korter verscheen het kleurige tafereel op het brede water buiten de zaal. De kleine Katherina dacht heel diep na en klapte toen opgewonden in haar handen. Ze riep: ‘We moeten iemand laten komen die beter blaast dan jullie. De beste blazer van Venetië moet zonder uitstel hierheen komen. Stuur Guido naar het huis van Nicolo Zaganini en laat hem zeggen: ‘Gegroet van de kleine Katherina. Ucco moet dadelijk naar het Dogenpaleis! Om
| |
| |
| |
| |
op de koperen bazuin te blazen! Met zijn bolle wangen! Want de kleine Katherina wil de gezichten van vroeger zien en terugzien en blijven zien. Opdracht! Van de kleine Katherina!’
‘En kwam Ucco, pappa? En blies hij op de bazuin!’
‘Hij kwam en blies. En de gezichten van vroeger bleven nu langer te zien. De kleurige gondels vervaagden langzamer omdat het nu langer duurde voor de klank van de bazuin helemaal verdwenen was. De kleine Katherina riep tegen Ucco dat hij nooit mocht ophouden met blazen. De bazuin moest zonder ophouden klinken.
De kleine Ucco kon wel veel, maar zonder ophouden op een bazuin blazen kon hij niet. Hij maakte een nette buiging voor de kleine Katherina en hield het volgende toespraakje: ‘Ucco die hier voor u staat, is klein maar geeft u goede raad. Het mag u niet verbazen dat ik niet steeds kan blazen. Blaas ik, dan zie ik op het water de gondels verschijnen. Blaas ik niet, dan zie ik ze weer verdwijnen. Ik raad u aan de schilder Pintoretto te ontbieden. Dan kan als volgt geschieden: Hij zet zijn schildersezel neer in deze zaal. Op die ezel een doek dat ruimte biedt aan allemaal. Met allemaal bedoel ik de mensen in de gondels die verschijnen als ik blaas, iets waarover ik mij erg verbaas. De schilder Pintoretto moet komen met al zijn penselen en al zijn kleuren. Dan kan als volgt gebeuren: Hij schildert wat hij buiten ziet en ik blaas flink, maar soms ook niet. Soms moet ik even op adem komen, maar ik beloof u: ik doe mijn uiterste best en Pintoretto doet de rest. Terwijl ik hier te blazen sta, schildert hij alle gondels na, met alle passagiers aan boord, alles in kleur zoals het hoort, daarboven de ballon heel hoog, om alles heen de regenboog.’
De kleine Katherina knikte. Ze stuurde zonder uitstel de gondelier Guido naar het oranje paleisje om de schilder Pintoretto te halen. De schilder Pintoretto kwam naar het
| |
| |
Dogenpaleis in zijn oude schilderskiel waaraan plakken verf koekten. Hij was oud en gebogen. Zijn handen beefden, behalve als hij schilderde. Als Pintoretto schilderde, was hij nog iedere andere schilder de baas. In zijn gondel bracht hij zijn schildersezel mee, al zijn kwasten en penselen, potten verf, en een onbeschilderd doek dat zo lang en breed was als een tweepersoons beddelaken.
De kleine Katherina wilde dat het schilderen op staande voet begon. De ezel werd uit de gondel getild en in de zaal geplant. Op de ezel werd het grote doek gezet. Rechts van het doek ging Ucco staan. Voor het doek stond Pintoretto klaar. Ucco blies op de bazuin. Pintoretto begon met vaste hand te schilderen. Hij schilderde wat hij zag. Hij zag de regenboog en de luchtballon en de kleurige gondels met de mensen van vroeger. Hij zag ze alleen als Ucco op de bazuin blies. Als Ucco even ophield met blazen was er buiten niets te zien.
‘Blaas!,’ riep de kleine Katherina dan ongeduldig. ‘Blijf blazen!’ Tegen Pintoretto riep ze even ongeduldig: ‘Schilder! Blijf schilderen!’
Pintoretto had heus geen aanmoediging nodig. Hij schilderde wat hij kon. Eerst schilderde hij het blauwe water en toen begon hij aan de gondels. De eerste gondel die op het doek verscheen, was de gondel met de bisschop erin. De geschilderde bisschop leek als twee druppels water op de bisschop die buiten afwisselend te zien en niet te zien was. Maar toen Ucco weer op de bazuin blies zodat de gondels buiten weer verschenen, was de gondel van de bisschop er niet meer bij.
‘Zie je dat, mamma!,’ riep de ene Dandolo die Doge was. ‘De gondel met de bisschop blijft weg als Ucco blaast!’
‘Dat hindert niet!’ snauwde de kleine Katherina. ‘Want de gondel met de bisschop staat nu op het doek. Wat eenmaal door Pintoretto op het doek is vastgelegd, hoeft niet
| |
| |
meer op het water te verschijnen als Ucco blaast. En als het schilderij helemaal klaar is en ze er allemaal op staan, hoeven ze geen van allen meer op het water terug te komen. En Ucco hoeft niet meer te blazen, nooit meer! Als het schilderij klaar is, hebben we Ucco niet meer nodig. Als we dan de gezichten van vroeger willen zien, kijken we naar het schilderij van Pintoretto. Dat zal hier altijd blijven. Om vaak bekeken te worden. Door de kleine Katherina!’
Ucco hield even op met blazen. Hij maakte een nette buiging en sprak: ‘Mevrouw, ik heb een klein verzoek. Mag ik ook op dit fraaie doek? Plaats zal er toch voor mij wel zijn! Ik ben niet groot, ik ben maar klein. Als u het niet bezwaarlijk vindt, wil ik er op staan als een kind.’
Daar begon de kleine Katherina hard te schateren. ‘Wat een verzoek!,’ riep ze. ‘Als een kind! Je bent helemaal geen kind! Je bent een dwerg! Wij zijn allemaal oud geworden! Alleen jij bent klein gebleven! Niet omdat je een kind bent, maar omdat je een dwerg bent! Dacht je dat ik een dwerg op mijn schilderij wil? Zet dat maar uit je bekrompen hoofdje! Het zou het hele schilderij bederven! Nee hoor, je komt er niet op! Je hoort er niet bij! Sta niet zo beteuterd te kijken! Blaas op de bazuin! Blaas! En jij, Pintoretto, schilder!’
Pintoretto schilderde en de dwerg Ucco blies. De dwerg blies en al zijn woede klonk in het schallen van de bazuin. Hij blies met tranen in zijn ogen. Hij blies van verdriet. Hij blies in de hoop zich te kunnen wreken op de kleine Katherina.’
‘En lukte dat,’ vroeg Paolo.
‘Luister! Toen het schilderij af was, liet de kleine Katherina er een gordijn voor hangen. Ze stuurde een gondel met een omroeper langs alle paleizen van Venetië. De omroeper maakte bekend dat alle prinsen en prinsessen zonder uitstel naar het Dogenpaleis moesten komen. Daar zou een schilderij worden onthuld. Een meesterwerk van de oude Pinto- | |
| |
retto. Een blijvende herinnering aan de tijden van vroeger.
Nieuwsgierig lieten de oude prinsen en prinsessen zich naar het Dogenpaleis bomen door hun oude gondeliers. Krakend met hun stijve ledematen en tikkend met hun stokjes vulden ze de zaal waar het schilderij achter een gordijn verborgen was. Wat waren ze oud geworden allemaal! Prins Colombo was zo grijs als een duif. Prins Luna was bleek als de maan. Prins Sonriso lachte kakelend. Prins Gritti kakelde lachend. Prins en Prinses Trovatore waren te doof om iets te horen. Prins en Prinses Belvedere waren hun naam vergeten.
Toen alle prinsen en prinsessen er waren - ook de ontslagen Minisaldo - ging de kleine Katherina voor het gordijn staan. Ze keek trots om zich heen en ze sprak: ‘Ik ben de kleine Katherina! Die jullie gaat verrassen! Met gezichten van vroeger! Met gondels van vroeger! Met kleuren van vroeger!’ De twee Dandolo's stonden klaar om het gordijn open te trekken. Links naast het gordijn stond de schilder Pintoretto in zijn kiel vol verfvlekken. Rechts naast het gordijn stond Ucco met de koperen bazuin.
‘Prinsen en prinsessen,’ zei de kleine Katherina. ‘Het grote ogenblik is gekomen. Ik ga het schilderij onthullen. Als ik in mijn handen klap zullen de twee Dandolo's het gordijn opentrekken. Let op!’
De kleine Katherina klapte in haar handen. De twee Dandolo's trokken het gordijn open. De prinsen en prinsessen zagen de luchtballon en de gondels en de regenboog. Heel even maar! Want zodra het gordijn helemaal open was, blies Ucco zo hard als hij nog nooit in zijn leven geblazen had op de koperen bazuin. Hij blies en hij bleef blazen. Tot hij niet meer kon. Toen hield hij op en tegelijkertijd verdwenen de kleuren en lijnen van het schilderij in het niets. De echo van het bazuingeschal stierf weg en het doek bleef leeg achter. Het Venetië van vroeger was voor altijd verdwenen.’
|
|