Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Haerlemsche Duyn-Vreucht (1636)

Informatie terzijde

Titelpagina van Haerlemsche Duyn-Vreucht
Afbeelding van Haerlemsche Duyn-VreuchtToon afbeelding van titelpagina van Haerlemsche Duyn-Vreucht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.10 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Haerlemsche Duyn-Vreucht

(1636)–C.P. van Wesbusch–rechtenstatus Auteursrechtvrij

in-hebbende: veel nieuwe, stichtelijke en vermaeckelijcke, amoureuse liedekens ende gedichten; soo op versierde, als waerachtige geschiedenissen gemaeckt


Vorige Volgende

Mensch, en goddinne muytenatie, teghen Venus.

 
EEn ongeruste Geest, had my lest op-ghetoghen,
 
En int gesicht geboert: een waerschijn'lijcke logen
 
My docht: ick Iuno sag, en Pallas by malkaer:
 
Die hadden Venus voor, en muyten tegen haer;
 
Het scheen een oude Wrock, van in voorleden tijden:
 
Ontstaen uyt Paris gift, die sy haer noch benijden:
 
Doch Pallas sprack aldus: (met wel-gevuegde reen)
 
Ghy die u eygen Man met voeten hebt ghetreen,
 
Veracht; en boven dien, gepleegt in zijn afwesen,
 
't Geen u niet toe en stont; dat is ghy hebt mispresen
[pagina 97]
[p. 97]
 
Sijn mannelijcke kracht; en 't heyligh echte Bedt,
 
Met uwen Boel, Godt Mars, ongoddelijck besmet;
 
Hier af getuyghen zijn: de Goden al ghelijcke,
 
Die yv'rig quamen door des Hemels venster kijcken,
 
Doen ghy gevangen laeght (op u onkuysche daedt)
 
Besprongen met het Net, gewrocht van Yser-draet.
 
Had Phebus niet bespiet u over grove sonden,
 
En 't selve aen u Man Vulcanus gaen verkonden:
 
En had Vulcanus oock geen goe practijck bedacht,
 
En voor dit konstig Net, u doen in 't licht gebracht:
 
Gy soud (in schijn van deucht) het hoogste wort wel voeren
 
Daer gy nu (spijts u hart) dijn hoeren-mont moet snoeren
 
En dencken (sy my selfs!) ick ben geen Vrou van eer,
 
Ic heb by Goon noch mensch voortaen geen spreken meer;
 
Of meynt ghy, loose sack, dat ick u stoutheyt vreese,
 
En u, en uwen Soon, sal onderdanigh wesen?
 
Ia plegen hoerdery met u, aen elcken kant:
 
Onteeren so mijn Nae, misbruycken mijn verstant?
 
Neen Venus, veer van daer: g'hoeft u niet t'onderwinden
 
Met so een schijn van deucht mijn oogen te verblinden;
 
Ick ken u al te wel: mijn ooghen klaer gesicht,
 
Dat onderscheyt te wel het Duyster van het Licht.
 
Gy hoeft geen aertschen mensch (in schijn) so uyt te strijcken
 
Om hem (in sulck' gedaent) by d'Goden te gelijcken;
 
En my door dit bedrijf, te locken uyt mijn Rijck:
 
Te Echten aen een mensch, gemaeckt van aerd en slijck
 
 
 
Gy hebt my dit gespeelt; maer wilt niet meer beginnen
 
V des, of des ghelijck, aen my te onderwinnen;
 
Of ick sal u Paruyck, en geel gekronckelt Hayr:
 
Noch rucken uyt het hooft, en schervent met een Schaer.
 
Wt had sy; en daer mee is Iuno voort ghekomen,
 
Die heeft haer axcy oock, fris, in den mont genomen,
 
Wiens woorden luyden dus: ghy die van aen 't begin
 
Hoerachtigh zijt geweest; daer boven niet te min
 
Hebt noch een quaet gebreck (hier over val ic klachtig)
 
Dat is: ghy zijt daer by, roof-gierigh, en diefachtigh;
 
[misschien u aenge-erft, van Mars, die 's menschen bloet
 
Moordadelijck vergiet, om 't sterffelijcke goedt:
 
Ghy hebt my van mijn Kroon een Diamant gestolen,
 
Die my van d'opper Godt, te dragen was bevolen;
 
En wilt ghy d'grootste Vrou, en een Goddinne zijn,
 
En soecken u Cieraet door dievery van mijn?
 
Hebt ghy so rijcken Pol, die door zijn bloet-vergieten:
 
't Een Coninckrijck aen 't aer, na wenschen kan gebieten
 
En kont ghy voor u dienst (die ghy aen hem besteet)
 
Niet krijgen so veel Schats, dat ghy u cierlijck kleedt?
 
Siet daer, ick sweer u dit: ghy sult 't my weder geven;
 
Of d'Hemel sal dit mael van onse Quest: beven;
 
Ick sal u voor de Goon. Ia selver voor Iupijn
 
(Van wegen dese daet) op 't hoogste klachtigh zijn,
 
Of soo 'k het niet en doe (ick sweer u by Eeds teecken)
 
Het sal my aen mijn macht, en diere Kroon gebreecken;
 
 
 
Doe viel ick in haer reen, en sprack: Goddin gy klaegt
 
Dat u het kleyn verlies van dit Iuweel mishaeght.
[pagina 98]
[p. 98]
 
Dees Venus, die ghy segt, dat u sulcx heeft ontdragen:
 
Geeft my (na dat my dunct) wel meeder reen om klagen
 
 
 
Sy heeft my een Iuweel op 't hooghste toegeseyt;
 
En wederom ontruckt, door loose valssigheydt.
 
Wat is den Diamant? wat is daer aen gelegen?
 
Een sinnelijcken Sin, gheen vriendelijck bewegen.
 
Mijn kostelijcke schat, mijn meer als Diamant:
 
Was een Natuyrlijck Beelt, versien met hoog verstant;
 
Al is den Diamant by menigh hoogh verheven:
 
Mijn Lief was een Iuweel, begaeft met ziel en leven;
 
Mijn Lief was mijn vermaeck, mijn alderhoogste lust
 
Waer op mijn ziel wel eer vermaeck'lijck heeft gerust;
 
Sie ick den Diamant, hy glinstertwel in d'oogen;
 
Sag ick mijn waerde Lief: sy was van meer vermogen
 
Doch alles wat ick sagh, en wat my wel gheleeck:
 
Is van my af gewent, en gaet een ander streeck.
 
Wie sal ick 't wijten? haer? neen! Venus loos van lagen
 
Die staeg is in de weer, om d'een of d'aer te plagen;
 
Die niemant aen en siet, noch hoog, noch leeg van staet;
 
Maer yeder onderkruypt, en listelijck verraedt.
 
Ick heb haer vals bedroch nu so wel leeren kennen,
 
Dat sy my niet meer sal in haren Wagen mennen.
 
Dees schrijnelijcke reen: ontroeren soo mijn hart,
 
Dat my dees' droom ontginck, en seecker wacker wart;
 
Ic dacht in mijn gemoet: wat kan den mensch al dromen
 
Wat kan 't verliefde hart al quellingh overkomen;
 
By daegh so quelt my steets, Natuyr en Phantasy,
 
By nacht quelt my den droom, en Venus spoockery.
 
Ick wil my nu voortaen, in ander water baden,
 
En bidden mynen Godt, om quijtscheld', en genaden:
 
Ick wil (soo 't God belieft) de loose Minne-lust
 
Gaen royen uyt mijn hart, en soecken ware rust:
 
Ick wil, o goeden God! mijn Schepper, en mijn Vader,
 
Gaen vallen u te voet, als een ghetrou ontlader:
 
Ontlaedt my van de last die Venus my op leydt:
 
Vergeeft (soo 't u belieft) my al mijn ydelheydt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken