Henry en Louize

Eerste deel

Een-entwintigste brief.
Zuster Bedilziek aan Broeder Bemoeial.

Mijn, in den Geest vereenigde, Broeder!

Uw aangenaam, lief, verkwikkelijk briefjen heeft mij recht opgebeurd - 't was balsem in mijne wonden - ik verlangde ook onuitspreekelijk naar uw antwoord, en dacht, hoe komt het toch, dat Broedertjen mij niet antwoordt? - Het is immers niet mogelijk dat hij mij vergeet? - Ik was niet gewoon zoo lang naar uw antwoord te wachten; - en met een werd er gebeld. - louize! louize! doe spoedig open, riep ik van boven - mijn inwendige mensch gevoelde iets heimelijks - en zie - 't was de brievenbesteller met uwe lieflijke letteren. -

[p. 71]

Ach! Broedertjen! Broedertjen! wat heb ik een dagjen doorgebragt! - Mijne kostelijke ziel, dat het ergste van alle is, heb ik veelvuldig bezondigd. - Hoe vroom men ook is, men blijft evenwel een mensch - nu - de Heere vergeeve mij alles! - Die duivelsche louizezal nog maaken dat de Booze vat op mij krijgt - hij gaat toch om als een briesschende leeuw, zoekende wien hij zal mogen verslinden. - Daar heb ik alle de reden van louize's wonderlijk gedrag, u in mijnen voorgaanden beschreeven, zeer toevallig ontdekt; - 't was even of mij eene stem inluisterde, dat ik eens snuffelen moest op haare slaapkamer, toen zij was uitgegaan, dat anders nooit mijne gewoonte is: - ik volgde de inspraak van mijn hart, - ging naar boven, en het eerst dat mijne oogen zagen, was een kleen Portefeuiltjen - Brieventasjen, of hoe heet zoo’n ding? - Ik stond nog eenige oogenblikken in beraad, of ik het openen wilde of niet; maar het was, even als of er tegen mij gezegd wierd: ‘open het, gij zult een goed werk doen.’ - Al beevende, deed ik het Brieventasjen open, en - ach hemel! Broedertjen! de eerste brief de beste was een Minnebrief! onderteekend henry! - Wie of die henry is, dacht ik? - Wie weet welk een landlooper - welk een vagebond deeze is. - Enkel henry - Zonder Van of toenaam - en alle menschen hebben immers naam en Van? - Dan, Broedertjen! hadt gij dien brief eens geleezen, gij waart drie dagen ontsticht geweest. De inhoud van dien God onteerenden brief toonde ten duid-

[p. 72]

lijksten aan, dat er nog een dergelijke moet voorafgegaan zijn; in welken die godlooze kaerel wellicht zijn afkomst, en karakter, zoo hij die heeft durven noemen, zal beschreeven hebben; maar wat ik zocht of niet, dien brief heb ik, ongelukkig, niet kunnen onderscheppen. - Ach! Broedertjen! wat al ijdele woorden schreef hij aan 't meisjen niet, in dien éénen brief, welken ik slechts gevonden heb! - zie, al was hij aan eene Ligtekooi, in een speelhuis, geschreeven, kon hij niet erger uitgedacht worden. - Het is een manspersoon, die, van nu af aan, volgens de stelling van ons Godvruchtig Genootschap, aan den Duivel is overgegeeven. - Begrijp eens, mijne vereenigde Ziel in den Heere! dat hij een moordenaar wil worden, als louize aan zijne begeerte niet voldoen wil: - kan er wel iets godloozer uitgedacht worden, dan een bloedvergieter? - De Heere bewaare mij! - ik word huiverig, wanneer ik aan het zondig vleesch denk. -

Ik heb van dit alles nog niets aan dat Hellewicht laaten blijken; maar voorbedachtelijk daarmede gewacht, omdat ik alvoorens uw hoogwijzen en doorzichtigen raad wilde inneemen. - Wat zal ik doen, mijn beminde bemoeial? - De zonden zijn nu tot aan den hemel gesteegen! - ô Wat is Gods bermhartigheid oneindig groot, en zijne rechtvaerdigheid traag, in verdiende strafuitoeffening: anders moest immers eene zondaresse als deeze, van Gods aardbodem verdelgd worden. - Ach! Broedertjen! wat is de waereld boos! - waar moet het heen?? - -

[p. 73]

Gaa toch, wat ik u bidden mag, bij den Heer adelaart, en voeg er deeze nieuwe historie bij, die vooral niet minder dan de voorige is. - Als hij slechts één greintjen eer en liefde voor den Godsdienst in zijn hart heeft, dan moet hij zijne goedkeuring geeven, om haar in een verbeterhuis te zetten. - Och! wat of de Hemel met die waereldling voor heeft? - Het spreekwoord zegt: daar is geen huis zonder kruis; en ik ondervind er de waarheid van - als ik immers met dat godlooze schepsel niet te worstelen had, zouden mijne dagen in lieflijken vreede heenvloeijen, en nimmer zoude ik den Heere vertoornen - neen, dat zoude ik niet.

Ik heb van Zuster goedgeef twee overheerlijke vette gansjens prezent gekreegen, je zoudt er zoo raauw in bijten; doe mij nu het vermaak aan van maandag op dezelven bij mij te gast te komen - de Kok zal ze klaar maaken, met nog wat fijne groenten; want onze zwakke maagen zijn niet geschikt om grove spijzen te verdraagen. - Ik zal er nog een paar onzer medegezellen bij noodigen, opdat wij ons in den Heere samen verheugen kunnen: - en louize zal ik dien dag wel van de hand zenden; opdat wij van alle steenen des aanstoots en rotsen der ergernissen bevrijd blijven - zoo zullen wij ons van geest tot geest, en van hart tot hart vereenigen. -

Ik ben, in verwachting van u te zullen zien,

Uwe Zuster

bedilziek.