Henry en Louize

Eerste deel

Een-enzestigste brief.
De Heer Adelaart aan den Commandeur Kruijer.

Braave Man!

Ik heb uw geschenk voor onze louize ontvangen en bedank u hartlijk daar voor - zij zelf zal het ook doen, en uwe gift gebruiken tot dat einde waartoe gij dezelve schiktet.

Tante bedilziek handelt niet wel met het meisjen, evenwel, haar uit dat huis te neemen, zonder een beter plaats tot haar inwooning te hebben, kon ik ook niet doen; maar nu uwe edelmoedigheid zoo veel doen wil, zullen wij Tante's malle buijen niet meer afwachten. -

[p. 251]

Ik heb den Capitein henry, een braaf Officier, van ons Guarnizoen, die ter goeder naam en faam staat, accès bij louize gegeeven, en daar is Mejufvrouw bedilziek zeer over te onvreden; - maar dewijl de Capitein een eerlijk man is, die louize lief heeft, en haar fatsoenlijk kan onderhouden, vond jk geen reden om de jonge lieden te scheiden. -

Zoo dra gij uw Journaal gereed hebt, hoop ik het zelve te zien, en verlange zeer u aan mijn huis te begroeten. - Geloof intusschen dat ik ben

Uw Vriend,

adelaart.