Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Henry en Louize (1794)

Informatie terzijde

Titelpagina van Henry en Louize
Afbeelding van Henry en LouizeToon afbeelding van titelpagina van Henry en Louize

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.43 MB)

ebook (3.39 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

briefroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Henry en Louize

(1794)–Cornelia L. van der Weyde–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Eerste deel


Vorige Volgende
[pagina 327]
[p. 327]

Zes-enzeventigste brief.
Henry aan Frederik.

Vriend!

 

Wij hebben elkander in de laatste dagen zeer weinig gezien - de Exercitie en mijn verhaast vertrek zijn daar gedeeltelijk oorzaak van; - evenwel meen ik bespeurd te hebben, dat gij, frits! mij, zoo veel u doenlijk was, ontweeken zijt - hoe komt dat? - Kunt gij de waarheid niet meer hooren? - Beste vriend! gij zijt, sedert uwe verliefdheid, zoo neêrgeslagen als een pannekoek - ik wil u daarom niet verlaaten - ô neen! mijne vriendschap zal u steeds het beste voorhouden, en veracht gij mijn raad, evenwel wil ik uw vriend blijven; - ja, zoo lang gij onze vriendschapsbanden door geene snoodheden ontbindt, blijf ik uw broeder - zwakheden of misslagen kunnen geen vrienden scheiden; alle staan wij daar bloot voor, en uw eerlijk hart, beste frits! verzekert mij, dat ik nooit over onze vriendschap zal bloozen. - Nu stap ik hier van af en kom tot mij zelven. -

Ik ben in mijn nieuw verblijf te B. gekomen

[pagina 328]
[p. 328]

en heb mij daadlijk naar Ons Genoegen begeeven, de Buitenplaats van den Heer rykaart, de Vader van cecilia. - Gij weet dat dezelve aan de Vecht gelegen is. - Mijne louize zat, met haare vriendin, op een steigertjen aan het water. - Zoo dra ik bij haar genaderd was, sprong ik van mijn paerd en liet het loopen, vertrouwende dat jan, mijn rijdknecht, die mij, zoo snel als zijn paerd rennen kon, gevolgd was, den boel wel klaaren zou, dat ook alles wel schikte; want het beest liep naar zijn makker en werd weggeleid. - Ik werd door de schoone Juffers op eene inneemende wijze verwelkomt, vooral door mijn onvergelijkelijk meisjen, op welker gelaat de reinste vreugde als geschilderd stond. - cecilia zal ik u niet beschrijven - kom die zelf zien; maar ik zal u een gedeelte van ons eerste gesprek afschrijven:

Ik. ‘Schoone louize! ik ben dan zoo gelukkig van u weder te zien - ô Kon ik u mijne vreugde doen beseffen.’? -

louize. ‘Ik ken u, mijn Dierbaare! en kan eenigzins, naar het gevoel van mijn eigen hart, afmeeten hoe vergenoegd gij thans bij uwe louize zijt.’ -

cecilia ‘Heer Majoor! ik wensch u geluk met uwe bevordering! - Gij zijt welkom.’ -

Ik. ‘Mejuffer! vergeef mij dat mijne eerste gedachten en uitdrukkingen aan louize gericht waren! want waarlijk, gij zijt geene Juffer om over 't hoofd gezien te worden; - maar men moet een minnaar wat toegeeven;

[pagina 329]
[p. 329]

vooral wanneer hij, na eene afwezigheid, het voorwerp zijner liefde weder aanschouwen mag.’

cecilia. ‘Mijn Heer komt uit de Hofplaats, en dus verwondert het mij niet uwe complimenten te hooren; maar die zijn op ons Buiten Contrebanden - hier van moet ik u waarschouwen.’

Ik. ‘Mejuffer! ik haat alle pligtpleegingen, welke niet uit het hart voordkomen, en kan dezelve niet maaken; - ik eerbiedig in u de hartvriendin van mijne louize: daar te boven kan ik uwe waerde onderscheiden.’

cecilia. ‘Mijn Heer! vergun mij uwe komst aan mijne Ouders bekend te maaken - gij zult u intusschen niet verveelen. - Wanneer komt uw vriend, de Americaan?’ -

Ik. ‘Mejuffer! ik hoop spoedig het genoegen te hebben hem aan u te presenteeren.’

cecilia. ‘Heer Majoor! men heeft naar u verlangd; maar louize heeft geen reden van klaagen; - gij schijnt het ongeduld te bezitten dat wij meisjens zoo gaerne in onze minnaars zien - maar mag ik u wel vraagen, of het uwe gewoonte is, altijd zoo van uw paerd te stijgen, als ik zoo even zag?’

Ik. ‘Mejuffer! als ik louize zie vergeet ik alles.’

louize. ‘Zieltjen lief! willen wij henry niet den weg naar huis wijzen?’ -

cecilia. ‘Ja, lieve louize! - Ik versta u - nu - ik zal met den Majoor alleen laa-

[pagina 330]
[p. 330]

ten. - Mijn Heer! ik hoop u straks weder te zien.’- (Zij vertrok.)

Mijne louize en ik begaven ons toen naar huis; maar onderweeg pleisterden wij in een boschjen, dat zich aan ons vertoonde, en daar, in een Camperfoelien Priëeltjen, genooten wij het geluk, waar na onze harten zoo lang gewenscht hadden. - Te weeten; want gij, meester frederik! zijt een aartige snaak - wij verzekerden elkander van onze trouwe liefde - duizend reine kuschjens waren de zegels dier beloften - en wij traden uit het bekoorlijk boschjen den weg op naar huis. -

Verbeeld u eene buitenwooning, geheel tot gemak, zonder pracht, maar met veel smaak aangelegd. - Dit huis heeft, om zoo te spreeken, maar ééne verdieping; want het bovengedeelte dient tot zolders en kamers voor de dienstboden. Het gebouw is als in drieën verdeeld, afgescheiden door twee deuren: de eene vleugel bevat de keuken, met het geene daar toe behoort; de andere de stalling, koetshuis, tuinmans-wooning enz. het midden-gebouw is tot gebruik der bewooners geschikt, 't welk vijf kamers en vier kabinetjens bevat, waarvan er twee, de een om menschen te ontvangen en de andere tot de eetzaal geschikt zijn, en de overige zijn slaapvertrekken, terwijl een der kabinetjens de Bibliotheek van den Heer rykaart bevat. -

Dewijl dit gebouw niet aan de weelde maar aan het gemak geheiligd is, zoo zijn alle vengsters van boven tot beneden uit één stuk gemaakt, en

[pagina 331]
[p. 331]

met groote glazen ruiten voorzien, waardoor de kamers behoorlijk verlicht zijn: en wanneer men dezelve opent, stapt men daadlijk in den tuin. De eetzaal is eene schoone kamer, gelijk alle de overigen geplafoneerd: deeze is ook op de muuren gestucadoord en arabesque, en heeft geen ander behangsel dan eenige landschapjens op den muur geschilderd, en verbeelden schilderijen, die door festonnen en bloemkransen als aan den zolder vastgehecht zijn; tapeiten ziet men nergens; de Heer rijkaart wil niet dat de vrienden die hem komen bezoeken ergens door ongemak lijden; men heeft buiten, zegt hij, vuile voeten bij ongunstig weêr, en schoon zand geeft alle dagen een helderen schoonen vloer; en is het koud en vochtig dan legt hij een vuur aan. - Alles, ik herzeg het, is op Ons Genoegen met smaak en tot gemak ingericht, en er heeft geene verkwisting plaats. - De Meubilen zijn zindelijk, maar niet kostbaar - niemand behoeft aan de goede moestafel voor een zuur gezicht te vreezen, wanneer hij een droppel wijn op het tafellaken stort - hoe veele aanzienlijken hebben daar niet een zwak op, en brengen daar door hunne gasten in verlegenheid - elk krijgt hier een flesch en drinkt naar zijn smaak, en wanneer het eeten op tafel is moeten de knechts weg.

Men ontbijt hier 's morgens te samen of bijzonder; Thee en Koffij staat des morgens om zeven uur in de eetzaal gereed, en ieder is vrij te gebruiken wat hij verkiest; maar men leeft hier zoo gezellig dat wij alle te samen ontbijten, en dat is om agt

[pagina 332]
[p. 332]

uur, als de Dames voor den dag komen, voor welken tijd ik mij reeds hier al bevinde. - Voor het overige is elk hier zoo vrij als een vogel die door de lucht zweeft. - Dwang, noch Aristocratie is hier op Ons Genoegen niet bekend, waardoor veele Landheeren (ik versta hierdoor eigenaars van Buitenplaatsen.) hunne gasten met eenen ijzeren scepter regeeren; die wandelen wil doet het alleen of in gezelschap - men houdt hier geenzins dien gewoonen slenter, om vreemdelingen de plaats op zijn schoonst te vertoonen, en buiten welken tour niemand een voet verzetten durft: deeze vrijheid maakt dat men meer en gewilliger bij malkander blijft dan anders wel geschiedt. - God heeft toch alle stervelingen een zucht tot vrijheid ingeplant, en deeze edele zucht kan wel voor een tijd, door norsche Dwingelanden, onderdrukt, maar nooit uitgeroeid worden. -

Nu - mijn brief is reeds groot genoeg. - Adieu frederik! schrijf mij spoedig, en wacht binnen kort een verder verhaal van mijn Cantonnement. - Wees hartlijk gegroet van

 

Uwen oprechten Vriend en Broeder

 

henry.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken