Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Journael, of dagelijcksch verhael van de handel der Franschen in de steden van Uytrecht en Woerden, sedert hun koomst daer binnen tot aan hun vertrek (1674)

Informatie terzijde

Titelpagina van Journael, of dagelijcksch verhael van de handel der Franschen in de steden van Uytrecht en Woerden, sedert hun koomst daer binnen tot aan hun vertrek
Afbeelding van Journael, of dagelijcksch verhael van de handel der Franschen in de steden van Uytrecht en Woerden, sedert hun koomst daer binnen tot aan hun vertrekToon afbeelding van titelpagina van Journael, of dagelijcksch verhael van de handel der Franschen in de steden van Uytrecht en Woerden, sedert hun koomst daer binnen tot aan hun vertrek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.96 MB)

ebook (11.83 MB)

XML (0.56 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Journael, of dagelijcksch verhael van de handel der Franschen in de steden van Uytrecht en Woerden, sedert hun koomst daer binnen tot aan hun vertrek

(1674)–Abraham de Wicquefort–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Dagh-register Van 't Gepasseerde binnen Uytrecht Ten tyde der Franssen, In 't Jaer 1672.

NA dat twee machtige Koningen van Engelandt en Vranckrijck den Oorlogh tegen de Vereenighde Nederlanden hadden verklaert, soo vonden de Staten der selver goet en hoogh noodigh te wesen, dat een considerable Vloot geequipeert, een goede quantiteyt Soldaten aengenomen, en noch alle weerbare Mannen, soo in de Steden, als ten platte lande, op 't geweer gestelt wierden: edoch dewijle Maestricht (nu versien en genegen zijnde om een formele belegeringh uyt te staen) by de Franssen wierdt verlaten, schoon het al bereyt was geweest, en den Koningh sijn armee van daer na Kleefsen bodem quam te wenden, soo wiert by sijn Hoogheyt, den Heer Prince van Oraenjen, een generale Monsteringh aengestelt, by de welcken men bevondt dat 'er pas half soo veel Volcks in dienst was, als men betaelde, ja dat sommige (selfs oude Capiteynen) in plaets van 100. gheen 40. mannen kosten op-brenghen; waerom de Gecommitteerdens te Velde gheschreven hebben, dat haer met den eersten noch 20000. man

[pagina 2]
[p. 2]

most toegesonden worden, van de welcke de Provintie van Uytrecht 2000. most opleveren: en aengesien de Steden onder het Sticht door de voorgaende wervingen veel Volcks waren quyt geraeckt, soo wierdt by de Staten geresolveert, dat de stadt Uytrecht soude te berde brengen 600. man, Amersfoort 200, Rhenen 100, Wijck 60, Montfoort 40, de andere duysent mosten de Dorpen gesamentlijck uyt-maecken. Dit werck stont de Huys-lieden niet al te wel aen; en waren sommige doende om eenige teghens de Heeren van den Lande op te maecken, gelijck daer over eenen seeckeren Weert tot Odijck by de kop ghevat, en op Saturdagh den 18. May alhier in Tucht-huys gebracht wierdt.

Op desen dagh wierden oock de twee Stichtse Compagnien Waert-gelders gemonstert; en most den eenen, onder Capiteyn van de Enden, terstont vertrecken, den anderen, onder Capiteyn van Veen, volghden des anderen daeghs s'morgens.

Dinghsdagh, den 21. May, vertrocken de 1000. Boeren van hare respective Dorpen na Amerongen, daer de Rendevous was.

Om nu het getal van 600. voor de stadt Uytrecht uyt te vinden, soo namen de Heeren van de Vroetschap een partye Sacke-dragers, alle Kraen-kints en Bierdragers knechts, en de meeste Hout-schilden, waer uyt voor eerst twee Compagnien, yeder van 100. mannen, geformeert wierden. Tot Capiteynen hier over wierden verkoren de Dom-heeren, Berck en van Wyck, de welcken op Donderdagh, den 23 dito, zyn uytgetrocken na Zutphen. Den 24. dito daer aen volgende wierden noch 2 Compagnien Vry-willighen mede op 10. stuyvers daeghs aenghenomen, onder de Capiteynen Jacob van Helm, en Florens Zas, die op Saturdagh den 25. vertrocken op Nieumegen.

[pagina 3]
[p. 3]

Op desen Saturdagh wierdt noch een Compagnie geformeert onder Capiteyn Ploos van Amstel, die op Pinxterdagh uyt trock; en mosten uyt de Voor-steden 2. Compagnien worden uyt gelevert, by forme van den achtsten man. De Capiteynen hier van waren, (als van de Weerdenaers) Cornelis van Pylsweert, en van de drie andere Voor-steden Isaack Verhoeven.

Den 26. May, op Pinxterdagh, is Wesel sonder teghen-standt aen de Franssen over-ghegaen: het Guarnisoen wierdt in de Kerck geslooten, daer de Soldaten, geen middel van te sitten, noch te leggen hebbende, van de stanck der Vuyligheden, die sy ghenootsaeckt waren nevens haer selve neder te leggen, verstoncken, en vervuylden. Daer zyn geen Misdadigen, die met so groote felheyt en strengheyt gehandelt werden, als dese krijgs-gevangenen, alleen om datse den Koningh souden dienen tegens haer eygen Vaderlandt; 't gene de meesten weygerden, insonderheyt de Officieren, waer van der noch eenige sitten, om dat sy gheen verraders van hun party wilden worden: te meer om dat sy weygeren te beloven, dat sy de wapenen niet meer voor hun Vaderlandt, tegens de Franssen, souden voeren. Dit overgaen heeft alhier tot Uytrecht gheen kleyne verslagentheydt veroorsaeckt; doch kreegh men gheen seeckerheydt daer van, als na het verloop van ontrent acht daghen, wanneer men mede vernam dat de steden Orsoy, Rhijnberck en andere oock over waren.

Op Dinghsdagh, den 28. dito, quam tot secours van de Geunieerde Provincien het Regiment te Voet van den Marquis de Westerloo, onder welckers Officiers was een Soons-Soon van Grobbendonck. Dit Regiment bestont uyt 14. Compagnien, doch niet seer groot: de Soldaten waren gantsch slecht in

[pagina 4]
[p. 4]

de kleeren, en schier van honger uytgemat; waerom sy op het Vreeburgh wierden geleyt, en met 14. vaten Bier, 700. Brooden, en 350. pondt Kaes versorght: doch staet aen te mercken dat soo haest dese maets in de Stadt quamen, sy haer tot Bedelen begaven, 't welck men hier van geen Soldaten ghewent was: is mede aenmerckens weerdigh dat dit selfde Regiment voor hondert jaren alhier heeft in Guarnisoen gelegen. En alsoo dese Stadt met dit vreemt volck versien was, so most die nacht een halve Compagnie Borgers met haer volle geweer waecken.

Des Woensdaeghs s'morgens is het Regiment van Westerloo vertrocken na het Staten leger, als-doen aen den Yssel-kant gecampeert zynde.

Voordemiddaeghs vertrocken mede van hier na Nieumeghen de Compagnien van Verhoeven en Pylsweert, rydende de laetste op 19. van hare Grutters wagens. Op desen tydt was de verslagentheydt alhier soo groot, dat de Lieden in diervoeghen begonnen te vluchten, als of sy publijck vervoeren. 't Gemeen volck, en de wyven, nu seggende dat men haer van haer Mans hadde ontbloot, en dat, de rijcken nu vluchtende, men haer hier na mocht komen te verlaten, begonnen de goederen, die men wilde versenden, aen te houden, en te plonderen, waer door een groote oploop ontstont; om welcke te stillen anderhalve Compagnie borgers met volle gheweer sonder Trommen te voorschijn quamen, waer mede het weder in stilte wierdt gebracht.

Donderdaeghs, den 30. dito, begon aen de Tollesteeghs-poort weder een tumult te ontstaen, welcke door het inhalen van een Schuyt met koffers gheladen wierdt geslist. Als-doen wierde van hier 8000. pondt Buskruyt na Schencken-schans, en 10000. pondt na Nieumegen gebracht, en daer na noch 20000. pondt.

[pagina 5]
[p. 5]

Vrydaeghs, den 31. wiert in een Karosse hier binnen gebracht het doode lichaem van de Lieutenant Admirael van Gent, 't welck alhier gesuyvert wiert: en of men schoon na desen gheen oproeren meer gehadt heeft, soo continueerde echter, om de selvige en andere onheylen voor te komen: de Borger-wacht met vliegende vaendel. Ontrent desen tyt verstont men dat Emmerick, Rees, en andere Steden mede over waren: en korts daer aen dat de Franssen op den 1. Junii aen het Tol-huys waren door ghebroocken, en in de Betuwe ghekoomen; het welck men wel soude konnen belet hebben met weynigh volcks, schoon de selve maer met stocken hadden versien gheweest, volgens het ghetuygenisse van de Franssen selfs, dewijle sy met haer Paerden mosten over swemmen, met bloote degens in haer handt, alsoo haer Karbynen en Pistolen door het water onbequaem waren om te schieten: doch eenen schelmsen Mombas, die daer het gesagh hadde (aen verraderye schuldigh zijnde) was meer ghenegen het Staten volck te ruineeren, als wel de Franssen te keeren, door dien hy met sijn Ruyterye een Vriesch Regiment voet-knechten van Alua verpletterde.

Sondagh, den 2. Junii, quamen binnen ontrent 100. Spaensche Ruyters, convoyeerende 5. wagens met gelt, die s'Maendaeghs weder vertrocken: oock begosten de principaelste lieden te vluchten, als Joffer van Weede, en anderen; het welck een groote verslagentheydt onder de Borgers veroorsaeckte.

s'Maendaeghs, den 3. dito, quam de generale vlucht, soo dat men doen by na niet anders sagh, als Wagens en Schuyten met gevluchte goederen, en groot misbaer maeckende Menschen; het welck ellendigh om sien was. Den selven dagh verstont

[pagina 6]
[p. 6]

men oock dat het Staten leger opbrack, en wierdt teghen den avondt de meeste Artillerye hier op het Vree-burgh gebracht; en zyn, op 't versoeck van de Heer Veldt-Maerschalck Wirtz, aenstonts en in aller yl, door den Commis Martini, naer 't Leger doen brengen 1000. Spaden, 500. Schoppen, mitsgaders 200. Houweelen.

Dinghsdaeghs den 4. vluchteden de Lieden noch al even seer, en wierden dien dach de resteerende Veldt-stucken binnen gebracht: des namiddaeghs bracht men de voorschreven Mombas mede binnen, en alsoo men seer qualijck van hem had hooren spreecken, soo seyde een seecker Borger: Siet dien Duyvelschen verrader daer eens sitten; waer op hy antwoorde: ick en ben geen verrader; ick hebbe in mijn Sack, daer ick my mede verantwoorden kan. De karosse was rondtsom met Ruyters beset, welcke ghenoegh te doen hadden dat sy het gepeupel daer af hielden, alsoo sy soo furieus waren dat sy daer op aen liepen, en riepen hem levendigh in stucken te willen scheuren. Op den selven dito heeft de Heer Lieftingh, Ontfanger van de generale middelen, sich selven met een Musketton, daer wel 7. of 8. kogels op geset waren, doorschooten.

Woensdagh den 5. wierdt al het Staten geschut van het Vree-burgh na buyten ghebracht. Op den selven dito s'morgens ten 8. uuren quam boven de ordinaris wacht een andere Compagnie borgers in de wapenen, onder pretext van Mombas uyt te geleyden, om dat'er veele lieden sweefden om de plaets Royael, alwaer hy gelogeert was; doch men bracht hem stil wech; maer het gheschiede om dat de Borgers sich tegen de Heeren aenstelden: want des ochtens ten 3. uuren quam de Portier om de sleutels, naer ghewoonte, aen het Stadt-huys: de Borgers weygerden hem de selve te geven, om dat

[pagina 7]
[p. 7]

sy de Spaenschen, welcken voor de Stadt lagen, en naderhandt geseyt hebben, dat sy Uytrecht souden hebben uytgeplondert, niet wilden binnen hebben; waer op de Portier na de Borgermeester gingh, en weder komende, seyde ordre van de Borgemeesters te hebben, waer op de Borgeren antwoorden; wy hebben den bruy van haer, en van alle de Heeren; wy sijn Meesters: waer op ten half vyf uuren de Heeren, die der noch waren, vergaderden; maer kosten so veel niet te weegh brengen, dat sy de sleutels kreghen, ondertusschen was alhier onder yeder een groote verslagentheydt; en de Poorten bleven geslooten tot seven uuren, wanneer alleenlijck de St. Catharine-poort open ghedaen werde, en de Menschen, een voor een eerst door de Wacht passeerende, met groote moeyten daer door quamen. Middeler tydt wierden de Wachten over-al verdubbelt, en riepen de Spaensen van buyten dat sy wilden te eeten hebben; anders wilden sy de Stadt komen plonderen: waer op seer veel Broodt, Kaes en Bier daer heenen gebracht wierdt; soo dat de Backers en Brouwers nacht en dagh arbeyden; Kaes-koopers verkochten heele winckels uyt op eenen achter middagh, en was doen neeringh en welvaert in de Stadt; het welck vermeerderde doen aen de middagh het gheheele Staeten leger met de Prince van Oraenjen sigh openbaerde, en haestiger af komende, als wel ghedacht wierdt, posteerde sich onder de Stadt. Het leger wierdt ghecampeert langhs den Daelschen dijck, en de Veght, Sijn Hoogheyt sijn quartier houdende achter de Roode-brugge, alwaer sijn Ed. oock selfs ghelogeert was; de Ruyters en Soldaten in 't generael waren seer qualijck vernoeght, om dat sy tot haer contentement niet mochten binnen komen; het welck niet geraedtsaem was toe te laten, als voren gheseyt is;

[pagina 8]
[p. 8]

want sy het over-al seer qualijck aen stelden, daer sy quamen; jae sy hadden Rhenen en andere Stedekens gheheel uytgeplundert: ondertusschen riepen sy seer om Broodt, &c. alsoo sy in 3. daghen niet ghegeten hadden, dreygende, soo het haer niet toegesonden wierdt, de Stadt 's nachts te beklimmen; het welck al gheschiede; want daer twee Soldaten de Stadtsmuyr op-klommen: waerom den Collonel ontrent ten elf uuren ordre gaf, boven de twee Compagnien, die de wacht hadden, noch twee anderen op te kloppen, die, met haer geweer verscheenen zijnde, de gantsche nacht deur de ronde op de wallen deeden: middeler tydt wierdt, door hare dreygementen, 's nachts ten tien uuren noch seer veel Broot, Kaes, en Bier haer lieden toegesonden. Op den selven dito stelden de Borgers haer tegens de Heeren soodanigh aen, dat sy s'ochtens ten tien uuren aen de Catharijne-poort de Borgermeester Hamel (om dat hy sijn Vrouw en Kinderen wilde uytgeleyden) al onder de voet hadden, en souden hem doodt gheslagen hebben, indien hem 3. of 4. Borgers noch niet ontset en hadden.

Donderdagh, den 6. dito, den oproer continueerde en wierdt stilder. Op den selven dito wierdt een Corporael van de Ruyters, om dat hy een Paert genomen hadde, ghecondemneert om ghehangen te worden; maer hy, om een eerlijcker doodt biddende, wierdt in plaets van dien Geharquebuseert aen den eersten boom over de Catharijne-poort. Desen gantschen dagh had de wacht aen die Poort werck de lege wagens in, en de volle met Broodt, Kaes of Bier gheladen wederom uyt te laten. Nota, op de middagh schoot de Schildt-wacht van de Borgers in de Weert-poort een Tichelaer doodt. Op desen tydt hebben eenighe Gecommitteerden Sijn Hoogheyt gaen versoecken, ten eynde Sijn Hoogheyt soude

[pagina 9]
[p. 9]

believen met de Hoofden van het leger in de Staten kamer te verschynen, om met de Staten van Uytrecht te bevorderen, 't geene tot welstant van dese Provintie mocht strecken, gelijck daer op Sijn Hoogheyt met de Veldt-Maerschalcken, en Gecommitteerden te Velde binnen zyn gheweest, en met eenen om de ongeruste gemoederen der Gemeente te stillen.

Vrydaeghs den 7. dito gingen veel Lieden uyt de Stadt het leger besien; so wierden, om alle insolentien onder het Krijghs-volck te vooren te komen, vier Galgen in het leger opgericht: op den selven dito is Sijn Hoogheyt wederom binnen geweest; doch hoe troostelijck den uytslagh voor de Uytrechtsen gheweest is, blijckt uyt den brief van de Staten van Utrecht aen de Staten Generael ghesonden, schryvende.

Hoog: Mogende Heeren.

NA dat het leger van den Staet den Yssel verlaten, en tot in onse Provintie afgesackt zijnde, sich bewesten de stadt Uytrecht hadde gecampeert, hebben wy aenstonts onse Gedeputeerden derwaerts gesonden, omme met de Heeren Gevolmachtighden te Velde, en Sijn Hoogheyt, den Heere Prins van Oraenjen, te beraetslagen, wat tot defensie van de Provincie, en voornamentlijck tot conservatie van de stadt Uytrecht, by de handt soude konnen werden genomen. Ende hebben Sijn Hoogheyt doen versoecken dat de selve sich in de stadt van Uytrecht wilde begeven, op dat de ontstelde ende ontroerde gemoederen der Gemeente door des selfs praesentie en aenwesen gherust gestelt, en tot in-nemen van een sortable Militie mochte worden gedisponeert: waer op des anderen daeghs, zijnde den 6/16 deser, Sijn Hoogheyt sich uyt het leger in de

[pagina 10]
[p. 10]

stadt van Uytrecht getransporteert hebbende, des selfs aenkomste van soodanige operatie ende succes is geweest, dat de Borgerye tot stilte gebracht is geworden, en vervolgens by ons, met eenparige toestemminge van de drie Leden, in 't by wesen van de Heeren Gevolmachtighden te Velde, en Sijn Hoogheyt, geresolveert is een genoeghsaem Guarnisoen van Regimenten, soo te Voet als te Paerde, binnen de stadt van Uytrecht in te nemen, en goedt en bloedt ten uyttersten ter defensie op te setten, zijnde by Sijn Hoogheyt voor geslagen, dat tot vordere bescherminghe van de Stadt d'eene helfte der Cavallerie aen de Vecht, ende de andere aen den Vaertschen Rhyn gecampeert, ende het vordere gros van het leger omtrent de Stadt gheleyt en gheretrencheert soude worden: waer op wy in verwachtingh zijnde, dat tot executie van 't geene voorschreven is, de beloofde Regimenten binnen de Stadt den volgenden dagh, zijnde den 7/17. deses, souden worden gesonden, is Sijn Hoogheyt des morgens omtrent ten tien uuren, gheaccompagneert met de Heere Ripperda tho Beurse, wederom persoonelijck in onse Vergaderinge verscheenen, ende heeft aen ons bekent gemaeckt, dat alvoorens de Militie in de Stadt te konnen laten komen, by ons soude moeten worden geresolveert, aenstonts en sonder tydt verlies de bemuyrde Weerdt, ende de vier andere Voor-steden te doen afbranden, het welck by ons gheconsidereert zijnde te wesen een dangereuse executie, en de Gecommitteerdens van de stadt Uytrecht seggende het selve de Heeren hare Principalen te moeten communiceeren, is Sijn Hoogheyt uyt de Vergaderinge ghescheyden, aengenomen hebbende het geene voorschreven is, met de Heeren Gevolmachtighden te Velde, ende de Generaels van de Militie, noch in naerder deliberatie te willen brengen, met verklaringe dat hy noch dien voormiddagh, ofte kort na de maeltydt t'onser Vergaderinge soude reverteren: den uytslagh van welcke beraetslaginge

[pagina 11]
[p. 11]

met verlangen te gemoet siende, en in-middels ons aengedient zijnde, dat met het water tegenwoordigh in de Riviere de Leck noch een groot gedeelte onser Provintie soude konnen worden geinundeert, en 't selve door onsen Secretaris aen welgemelte Heeren Gevolmachtighden te Velde, en Sijn Hoogheyt hebbende doen bekent maken, omme in de voorschreven hare beraedtslaginge mede te worden gebracht. Hebben wy met groote alteratie vernomen dat by U Hog: Mog: was geresolveert, en Sijn Hoogheyt gelast, het leger uyt dese Provintie na Hollandt te trecken; welcke Resolutie aenstonts ter executie is geleyt. U Hog: Mog: konnen seer lichtelijck beseffen, hoe groote consternatie soodanige resolutie onder ons gecauseert heeft, daer de selve ons noyt gecommuniceert, ofte daer van eenighe notificatie gegeven was; te meer, dewijle by de executie van de voorschreven resolutie ons selfs geweygert is de Regimenten, op de repartitie van onse Provintie staende, en om onse Stadt leggende, tot onse defensie alhier te laten verblyven, onaengesien uyt de inkomende kondtschappen men ons betuyghde dat den Vyandt in weynigh uren voor de stadt van Uytrecht soude konnen wesen: waer door wy dan gebracht zyn in d'uytterste ongelegentheydt, als zijnde van het leger van den Staet verlaten, van ons eyghen Manschap en Borgerye, soo door voorighe wervinghe, als uytsenden van Vrywillige, grootelijcks ontbloot, het platte landt onser Provintie door geëscarteerde Troupes van 't leger van den Staet alomme gepilleert, ende alsoo t'eenemael van de Bondt-genooten gheabandonneert. Wy vinden derhalven ons genecessiteert, omme te voorkoomen de totale ruine van onse goede Ingesetenen, ons van soodanige middelen te bedienen, als wy na de tegenwoordige constitutie van tydt en saecken de bequaemste konnen uyt-vinden, en dienvolgende een Paspoort of Saufconduit versocht ende geobtineert hebbende, senden wy desen morgen onse Gecommitteerden aen

[pagina 12]
[p. 12]

sijn Alder-Christelijckste Majesteyt, om Sauvegarde te bekomen: waer toe wy te meer geperst zyn geworden, om dat ons op gisteren namiddag in 't seker bericht is, dat de Marquis van Rochefort Sondagh namiddag laestleden ten twee uuren de stadt Amersfoort met een considerabel gros geoccupeert, ende de steden Rhenen en Wijk alvorens particuliere Sauvegardes hadden verkreghen. Hog: Mog: Heeren, wy hadden noyt gemeent dat den yver, die wy tot conservatie van de gemeene saecke, soo in het consenteeren van Ordinaris en extraordinaris middelen, ende het prompt furneeren van de selve, als mede de vrywillighe Leeninge van soo veelerhande behoeften van Buspoeder ende anders, tot besorginge van de Steden aen den Yssel, Rhyn en Wael, en oock het Leger, by ons soo liberalijck gedaen, ende waer in wy veele onser Bondt-genooten, volgens de meenighvuldige getuygenisse van U Hog: Mog: selfs hebben gesurpasseert, in deser voeghen aen ons en onse Provintie soude hebben worden gerecompenseert. Maer biddende dat den Almogenden Godt alles na sijne goedertierene genade noch ten besten gelieve te schicken, sullen wy U Hog: Mog: Persoonen en Regeeringe in de protexie Godes bevelen. Hier mede, &c. Ghedaen t'Uytrecht, den elfden Junii, 1672. Was geparapheert,

Onderstondt, P. Ruysch. ut.

Ter ordonantie van de Heeren Staten s'Landts van Uytrecht.

Ende was geteeckent C. v. POLL.

 

Ende brack doen s'nachts het Staten leger op, en vluchten des avondts alle de Staten, uyt ghesondert de Heer Sandenborgh, Someren en Nypoort, en noch diverse Heeren van de Vroetschap, tot groote consternatie van 't gemeen.

Saturdagh 's morgens is voorts het Staten leger, na dat het van Vivres en Ammonitie van ons voor-

[pagina 13]
[p. 13]

sien was, opghebroocken, en ten deelen over de Vaert na Schoonhoven, ten deelen op Woerden na Nieuwerbrugge, ten deelen naer Wesep en Muyden gemarcheert. Op den selven dito vluchte de Staet Nypoort, doch quam in 2. a 3. dagen weder binnen: de Vroetschap was doenmaels in hare Vergaderinge noch 28. personen sterck: de Heeren, die hier noch binnen waren, bemerckende dat sy van hare Bondt-ghenooten dus waren afghesneden, zyn genoodtsaeckt geworden, conform haren brief, het op een anderen boegh te werpen; sonden derhalven twee Trompetters uyt, om Sauve conduite te versoecken; waer van den eenen onderwegen is opgehouden door een Staetsche partye, doch den anderen, die het sandt uyt was, is voortgereden, heeft de Koningh by Doesburgh gevonden.

Des anderen daeghs, wesende Vrydagh, den 14. Junii, des naermiddaeghs, sijn de Gecommitteerdens uyt het Leger van den Koningh te rugge ghekomen, en hebben gherapporteert, dat sy het versoeck van Sauvegarde voor de Provintie en Stadt van Uytrecht, den Heere de Louvois, premier Minister van sijn Majesteyt, hadden vertoont; doch dat die haer hadde te ghemoet ghevoert, dat den Koningh niet ghekoomen was omme Sauvegardes te verleenen, maer om Steden en Provintien te conquesteeren; ende dat sijne Majesteyt haer selfs hadde doen aenseggen, dat sy een keer te rugge souden doen, omme naerder ende volkomender last ofte pouvoir van de Heeren hare principalen af te halen. De Court-blasers hadden oock op desen Saturdagh ordre, om sich op den Dom te begeven, om, wanneer sy Troupen sagen naderen, te blaesen, die oock op de middagh de Trompet staecken, tot groote ontsteltenisse der inwoonders, meynende dat het Franssen waren; hier op liepen voorts alle Borgers

[pagina 14]
[p. 14]

van de Wachten, en de Lieden in haer huysen; de huysen klapten over al toe, en men sagh voorts niet eenen mensch op de straten; maer is naderhandt bevonden gheweest te zyn een Staetsche troup van 200. Ruyters, die op kontschap waren geweest, en een trompetter van de Koningh van 't huys te Suylesteyn wech gehaelt hadden. Dese Saturdagh was een dagh van groote alteratie, Sondagh is Amersfoort van de Franssen ingenomen.

Maendagh en Dinghsdagh quamen noch veele Regenten, en gevluchte inwoonders weder. Des Maendaeghs den 10. Junii quam op de middagh binnen den Marquis de Rochefort, met eenigh Frans convoy, die, op de Staten kamer gehaelt zijnde, bekent maeckte dat hy niet ghekomen was om de Gecommitteerden van de Provintie van Uytrecht af te halen, maer dat sijn Commissie was te convoyeren de Gecommitteerden van de Generaliteyt; het welck onse Heeren wederom ontsette: des nademiddaegs quam oock binnen een Franssen Ritmeester; met eenige Ruyterye, om onse Gecommitteerden te gheleyden. Doen hebben de Heeren Staten Vergaderinge ghehouden, en alsoo geen Staetswyse commissie gheschieden konde, door dien de Heeren Someren en Sandenburgh geen Gecommitteerden kosten wesen, alsoo sy committenten mosten zyn, soo wierden dese navolgende ghecommitteert, de Burgermeester vander Voort, de Heer Veldthuysen, Outteval en Percheville; (een Koffyman) en Pieterson; maer alsoo den Ritmeester bekent maeckte, dat hy vermoeyt was, en dat het de Paerden niet wel souden konnen uytharden, soo is het vertreck tot des anderen daeghs soetjens uytgestelt: en vermits de Heer Nypoort middelerwyle in de Stadt ghekomen was, soo wierdt des avondts ten tien uuren nochmaels Vergaderingh ghehouden,

[pagina 15]
[p. 15]

waer in seer onverwacht verscheenen zyn de Heer van Wellandt, en de Heer van Berckesteyn, welcke twee laetsten als-doen, nevens de Borgermeester van der Voort, gecommitteert wierden. Den 10. Junii wilden eenighe Wyven, welckers Mans waren uytgetrocken, den ontfanger Heurnius sijn huys plonderen, om dat hy geen geldt wilde geven; waerom 3. of 4. Borgers, die de wacht hadden sijn huys mosten bewaren; en zyn naderhandt eenighe Soldaten van Kapiteyn Cuyf daer toe gecommandeert, als mede om de Meulens te bewaren, en aen het Cijns-huys van 't Gemael te staen, om dat veele Lieden geen accys daer van wilde geven, &c.

Dinghsdaeghs s' morgens sijn de Gecommitteerden van de Generaliteyt hier ghekomen, die niet ghenegen scheenen te wesen met de onsen te spreecken, vermidts de onse wel een uur of twee naer haer gewacht hadden, tot dat den Ritmeester eyndelijck versocht dat sy souden ghelieven mede te gaen, of dat hy anders soude voort ryden, volgens de last die hy hadde; waer op onse Gecommitteerdens wech zyn gereden, nemende haer cours op Amersfort, om met dien Oversten, die wegens de Franssen aldaer was, te spreecken, en van daer zyn sy voortgetrocken na den Koningh tot Haegh buyten Aernhem. Na dat de Gecommitteerden van dese Provintie een kleynen tydt waren wech gheweest, soo sijn haer ghevolght de Ghecommitteerden van de Generaliteyt: te weten de Heeren van Gent, Odijck en de Groot. Haer volghde een Karosse met drie Priesters, en den Advocaet Wijckersloot.

Woensdagh den 22. dito zyn Naerden en andere plaetsjens aen de Franssen over gegeven. Op den selven dito hadde een seecker Vrouws-persoon haer Susters kindt den buyck opgesneden, soo dat

[pagina 16]
[p. 16]

het daer aen storf, waer over sy stracks in hechtenis geraeckte: maer om dat de gelegentheyt des tydts niet toe-liet executie te doen, wierdt by Provisie in 't Tucht-huys geset.

Den 13. Junii, Donderdaeghs voor de middagh ten negen uuren, quam alhier den Marquis de Rochefort, met een trompetter van de Koningh, en eyschte de Stadt op, het welck hem wierdt toegestaen; waer op hy wech reedt, en hem stracks volghden de Heeren Hamel en Veldthuysen, die de sleutels van de Poorten haer lieden in de Poort overleverden, en quamen doen ontrent tien uuren de Gecommitteerden, met den Marquis de Rochefort, weder aen het Stadt-huys; en haer volghden eenige hooge Officiers, met een partye Sauveguardes du Roy, en voorts Dragonders (Musquettiers van de Koningh) tot hondert en vijftigh in 't ghetal, en hielden de wacht aen de poorten; de reste van het Volck quam niet binnen de Stadt, gelijck oock mede de Ruyterye, maer wierden ghecampeert buyten de Catharijne-poort, bezyden Lubbenes: het volck, dat in de Stadt was, wierdt by sommige Borgers ontrent de Poorten, en aen St. Jans Kerck-hof geinquartiert.

Op Vrydagh, den 14. dito des na de middaeghs, zyn de Gecommitteerden weder ghekoomen, en noch eenige regimenten Ruyterye buyten om na de anderen gemarcheert. Des avondts wierden seven stucken op de Wal achter het Duytschen-huys tot drie mael toe gelost, en Peck-tonnen op de Neude gebrandt, over de geboorte van des Koninghs Soon in Vranckrijck.

Waer op de Staten ende Vroedtschap hebben goedt ghevonden eenighe Articulen te ontwerpen , en door ghemelte Heeren Gecommitteerdens op haer naem aen sijn Majesteyt te doen voordragen. Den volgenden dagh, den 15. Junii, zyn de voorver-

[pagina 17]
[p. 17]

haelde Heeren Gecommitteerdens wederom naer sijn Majesteyt vertrocken, ende den 17. Junii des avondts ghereverteert zijnde, hebben haer Ed. Mo. bekent gemaekt, dat sijn Majesteyt daeghs te vooren den 16. deser aen de Provintie, en der selver Ingesetenen onder anderen hadde gheaccordeert.

Dat de exercitie ofte oeffeninge van de Gereformeerde Religie, gelijck de selve tegenwoordig werdt geleert, de Academie ende Scholen sullen blyven geconserveert.

Dat de Regeeringe van de Provintie, sulcks die tegenwoordigh geconstitueert is, sal blyven by de selve forme, ende by de Persoonen, die de selve tegenwoordig bekleden.

Ende dat de Privilegien ende gerechtigheden van de drie Leden van Staten, ende van de Stadt en Steden in hun geheel sullen blyven.

Dat het Hof van Justitie ende alle andere Ampten ende Officien ofte Bedieningen door de geheele Provintie sullen worden gecontinueert in de Personen, die de selve tegenwoordigh bekleden.

Dat alle schulden, lasten, Capitalen en Renten van dien op de Provintie, Stadt, Steden en communiteyten staende, sullen blyven, gecontinueert ende betaelt werden.

Dat de Provintie, Stadt en Steden van Uytrecht niet sullen worden geplundert, nochte gehouden zijn het selve af te kopen, ofte worden gebrandtschat.

Dat de Provintie van Uytrecht, Stadt of Steden van dien niet sullen werden gebracht onder een particulier Heer.

Dat boven desen allen, de Provintie van Uytrecht sal werden geincludeert in soodanigh tractaet, als de Koningh met de Staten General sal komen te accordeeren.

[pagina 18]
[p. 18]

Saturdagh was het als vooren, en is op den selven dito Zutphen 's avondts ten neghen uuren aen de Franssen overgegaen.

Den 17. dito des Maendaeghs quam het Leger van de Koningh, als mede de Koningh selver, te Zeyst, alwaer het langh ghecampeert heeft ghelegen.

Dinghsdaeghs den 18. dito quamen hier binnen drie Regimenten Fransse Soldaten, en twee Regimenten Switsers die de Wallen besetten, en des nachts geleyt wierden in de Klooster-kercken en de Marien-kerck, tot Gouverneur wierdt gestelt Duc de la Fueljade, sijn Tente houdende aen 't Servaes heck op de Wal, de Officiers wierden in het eerste gheleyt op de wallen in de Wacht-huysen, doch naderhandt gheforiert in de Borgers huysen. Noch quaemen binnen acht Standaerden Ruyterye, en wierden gheleyt de helft op het Vreborgh, de helft op de Neude, dese vertrocken Vrydaeghs weder na den Koningh, doen marcheerden de Musquettiers, die hier ghelegen hadden, met eenige Ruyterye naer Woerden, en Montfoort, &c.

Woendaeghs en Donderdaegs trock veel Volcks uyt en quamen andere weder binnen, en was voorts een groot ghewoel van Menschen uyt het Leger in de Stadt.

Vrydaeghs den 21. dito begon men de Misse te doen op het Sint Jans Kerck-hof, onder de Poort van de Borgermeester de Goyer, 't welck van Sondaeghs 's morgens heel vroegh tot over twaelf uren duyrden: naderhandt is, aldaer geen dienst meer ghedaen. Den selven dito, wierden sestien stucken Geschuts, (acht, achter 't Duytschen-huys, en acht, achter het Hieronymus-school) op de Wallen gebracht, om den Koningh des anderen daeghs daer

[pagina 19]
[p. 19]

mede te verwellekoomen, doch is doenmaels niet gekoomen.

Den 21. dito, Vrydaegs, eenige troupen Franssen hier om marcheerende, hadden by den anderen twee hondert seven-en-twintig Koeyen, en over de hondert Schapen, het welck den Oversten over de Wal quam te sien, die ordre gaf dat men de Soldaten alle die Beesten soude af setten, ghelijck het oock gheschiede, en wierden de selvige gesamentlijck in het Servaes-klooster geset.

Saturdagh den 22. dito, was uytghesondert den Koningh, het gantsche Hof van Vranckrijck hier binnen, en wierdt een open maeltydt ghehouden in 't Paus-huys, alwaer present was Duc d'Orleans (des Koninghs broeder,) den Hertogh van Montmout (Natuyrlijcke Soon van den Koningh van Engelandt) den Aerts-bisschop van Rhems, drie Princen van Lottharingen, de Soon van Monsr. Colbert, Duc d'Anguien (Soon van de Prins van Condé) en meer andere Grooten, tot twaelf in 't getal, die des namiddaeghs alle te samen weder na het Leger vertrocken. Den Cardinael du Boulion onthielt sigh in 't huys van de gewesene Munt-meester Gerobulus, doch vertrock mede met de andere; des naermiddaeghs quam binnen den Ga naar voetnoot*Bisschop van Straetsburgh, die gebiljetteert wierdt in 't huys van den Heer van der Aa, alwaer des nachts een hevige Brandt ontstondt, soo dat het heele huys by na uytbranden, om welcken te lessen den Gouverneur selfs mede op een Leer stont. Den Bisschop van Straetsborgh was voor geen andere dingen besorgt als voor sijn Maul-wyn, die hy oock seer recommandeerde dat men die wel bewaren soude.

Sondaeghs quamen veele voorname Officieren de Stadt besien, onder andere Monsr. Louvois (eerste

[pagina 20]
[p. 20]

Secretaris van de Koningh) met sijn broeder den Aerts-bisschop van Rhems: en was in die dagen een groot gewoel in de Stadt, als mede van Voragiers, de welcke by honderden ghelijck quamen gereden, op hare Paerden gheladen hebbende soo veel onryp Koorn als sy dragen konden, en doen het Koorn hier rondtsom by na af gemaeyt was, tasten sy Haver en andere dinghen aen, soo dat 'er by na niets over bleef.

Des Maendaeghs den 24. gingh veel Volcks uyt de Stadt na Zeyst, soo om den Koningh, als om het leger te besien, en sagh men den Koningh na, en van de Misse gaen, en aen Tafel sitten eeten. Des naermiddaeghs quam den Koningh in persoon, vergeselschapt met alle Grooten van het Hof van Vranckrijck, de Stadt by na rondtsom ryden, en de Weert-poort in gekomen zynde, reedt hy door de Stadt, door groote aenporringhe van Duc d'Orliens sijn Broeder, de Witte-Vrouwe-poort weder uyt. Op desen dagh een Fransch officier tot Woerden in de Poort sittende lesen in 't Testament, is doodt gheschooten, met de Schildt-wacht, nevens noch twee andere Soldaten.

Dinghsdaeghs des morgens den 25. marcheerden hier om, vier Regimenten Voetknechten na Montfoort, Woerden en Oudewater: Op dese voor de middagh wierdt het Sacrament publijck ghedragen na 't Siecken-Gast-huys, en wierden de lieden, die het selve voor by gaende, niet wilden groeten, lustigh gheslagen, ja sy hadden ordre van de Gouverneur dat sy de selvighe in het water souden werpen. Des namiddaeghs is de Koningh weder in persoon geweest in het leger buyten de Catharijne-poort. Den Koning van Vranckrijck dan tot Zeyst zynde, en aldaer verstaen hebbende, dat men in Hollant, het landt eerder aen de genade van de woeste Zee, als

[pagina t.o. 20]
[p. t.o. 20]


illustratieuitvergroten

[pagina 21]
[p. 21]

aen de Franssen soude over geven, ghelijck alreede begonnen was met het door-steecken van Dammen en Dijcken, arresteerde op den 24. Junii, de volgende Declaratie. Sijn Majesteyt aengemerckt hebbende, hoe grootelijcks den Hemel sijn rechtvaerdige Desseynen heeft ghezegent, sedert die aenkomste van sijn Legers te velde, en dewyle met de uytterste sachtmoedigheydt met de Liedens in de Provintie begeert te handelen, welcke heeft en sal komen te overwinnen; laet haer weten, dat, al het geene datse doen, mach zyn om sijn goedertierentheydt te verdienen. Sijn Majesteyt verklaert, dat alle de inwoonders der Steden en Plaetsen binnen Hollandt, meer vorderen sullen, die haer gewilligh onder sijn gehoorsaemheyt stellen, en sijn Kryghsvolck ontfangen, die als dan bewaert, en behouden sullen wesen, by alle haer Privilegien en Vryheydt, Vrye geweten, en oeffeninge van Godtsdienst, &c. Maer in tegendeel, die sich hier tegen stellen, met het doorsteecken van Dammen en Dijcken, als andersints, sullen de grootste, en uytterste strafheyt, sijns Majesteyts gramschap, en Wapenen proeven: het overblyfsel van de Campagne; en oock als de Vorst de wateren sullen ganghbaer maecken, sal sijn Majesteyt geen quartier doen geven, aen de inwoonders van de selve, en sal ordre geven, dat sy geplundert, en verbrandt werden. Dese declaratie heeft Hollandt niet eens de moedt doen verlooren geven, maer alles wierdt, en insonderheydt tot Amsterdam, in volkoomen tegenweer gebracht, en alle toegangen na het Sticht, over-al wel voorsien en beset, op het laetst wierdt hier na toe gheen Vivres ofte wat het was, uyt Hollandt ghesonden.

Des nachts tusschen Dinghsdagh en Woensdagh, ontstont te Zeyst in des Koninghs leger een brandt, en brande het Logement van den Hertog van Montmout, nevens noch een of twee huysen af.

[pagina 22]
[p. 22]

Des Woensdaeghs den 26. dito, zyn hier binnen ghekomen ontrent vijf hondert wagens met Meel, yder ophebbende ruym duysent pondt. Des namiddaeghs reedt den Koningh weder om de Stadt, en langhs de Maliebaen, en is oock weder door de Stadt ghereeden. Des avondts quamen hier binnen den Hertogh van Buckingam, en den Lord Arleton, Ambassadeurs van de Koningh van Engelandt, die door twee van des Koninghs van Vranckrijcks karossen tot Zeyst zyn ghebracht, en aldaer audientie hebben ghehadt. Sedert heeft men ghesien, doen onse Gedeputeerdens weder in Hollandt ghekomen waren, de eysschen van de Koningen van Engelandt en Vranckrijck, en de Bisschoppen van Ceulen, en Munster, als mede het nader gheaccordeerde, tusschen Vranckrijck en Engelandt, ghelijck hier te sien is.

Eysschen, en Conditien, waer op den Alder-Christelijcksten Koningh soude consenteeren de Vrede met de Staten Generael der Vereenighde Nederlanden aen te gaen.

I.DAt de Plackaten voor desen ghemaeckt door de Staten Generael, soo om de Fransse Wynen, en Brandewynen in de Vereenighde Nederlanden te verbieden, als om nieuwe lasten op de Fransse Goederen, en Manufacturen te stellen, sullen werden gherevoceert: dat binnen drie maenden een Tractaet van Commercie, tusschen sijne Majesteyt, en de gemelde Staten sal werden opgerecht, waer inne mede sal werden begrepen een Reglement
[pagina 23]
[p. 23]
tusschen de Franssen, en Hollandtse Oost-en West-Indische Compagnien.
II.Dat in het toekomende, door de geheele Vereenighde Provintien, niet alleen een volkomen vryheydt, maer oock een openbaere exercitie van de Roomse, Catholijcke, Apostolijcke Religie sal wesen: soo dat in alle plaetsen, alwaer meer als een Kerck sal zyn, een aen de Catholijcken sal werden overghegeven; Dat het hun mede toeghelaten sal werden, een te moghen bouwen binnen de plaetsen daer 'er geen sal wesen, en sal hun geoorloft zyn ter tydt en wyle toe de voorschreven Kercke opgebouwt zy, den Godts-dienst openbaerlijck te celebreeren binnen de Huysen die sy-lieden tot dien eynde ghekocht, of ghehuyrt sullen hebben: Dat door de gemelde Staten Generael, of door yder Provintie in het particulier, een redelijck tractement op de goederen, die eertyts aen de Kercke hebben toegehoort, of andersints, aen een Pastoor of Priester, in yder der geseyde Kercken, sal werden toegeleght.
III.En alsoo de Ghedeputeerden der ghemelde Staten Generael, die aen sijne Majesteyt gesonden zyn gheweest, die selve bysonderlijck versocht hebben, dat het haer door een Vrede geliefde het Corps der Vereenighde Nederlanden in den staet te laten, soo het selve tot nu toe geweest is, en dat om eenighe wisselingh aen sijne Majesteyt te geven voor de Conquesten, waer mede het Gode ghelieft heeft de gherechtigheydt sijner Wapenen te zegenen, zy-lieden aenboden hem in de plaetse der Provintien, Steden,
[pagina 24]
[p. 24]
en Plaetsen, die sijne Majesteyt reedts heeft gheoccupeert, andere Landen, Steden, en Plaetsen te cedeeren, die aen de gemelte Staten, soo in Vlaenderen, als in Brabandt door Spaenjen zyn overgelaten, sijn Majesteyt, alhoewel reedts Meeester van drie gheheele Provintien, in het ghetal der seven Vereenighde Nederlanden, midtsgaders van eenige Plaetsen, en Posten in Hollandt, heeft wel ghewilt om de gemelde seven Provincien in haer eeste Unie te conserveeren, het gunt door sijne Wapenen in de gemelde Provintien is geoccupeert, doen weder geven, uytgesondert het geene hier onder sal werden verklaert, en op de volgende conditien.
IV.Dat de gemelde Staten aen sijne Majesteyt sullen cedeeren, generalijck alle de Provintien, Steden, en Plaetsen, die sy soo in Vlaenderen, als in Brabandt in hebben, en die hun door Spaenjen zyn overgelaten, uytgesondert alleen Sluys, en 't Eylandt van Casant.
V.Sullen insgelijcks de gemelde Staten aen sijn Majesteyt cedeeren de Stadt Nieumegen, met des selfs toebehooren, en dependenten, het Fort van Knodsenburgh, Schencke-schans, en het gantsche ghedeelte van de Provintie van Gelderlandt, ghelegen aen dees zijde den Rhyn, ten aensien van Vranckrijck, midtsgaders het gantsche Eylandt van Bommel, het Eylandt, en 't Fort van Hoorne, het Fort van St. Andries, en 't Kasteel van Loeveseteyn, nevens het Fort Creveceur.
VI.Sullen van ghelijcken de gemelde Staten
[pagina 25]
[p. 25]
aen sijn Majesteyt cedeeren de Stadt Grave, met haer toebehooren, en dependentien, en sullen haer in eygendom doen geven, de Staat en 't Graefschap Meurs, om daer mede te disponeeren na haer welghevallen; mits conditie dat de gemelde Staten den Prins van Oraenjen sullen indemneeren, weghens het ghemelde Graefschap, en andere Plaetsen, Steden, en Landen, toebehoorende den gemelden Prince, die aen sijn Majesteyt sullen wesen ingeruymt.
VII.Dat de gemelde Staten aen sijne Majesteyt sullen cedeeren soodanigh Recht als sy souden ghehadt hebben, of als sy souden konnen hebben, of pretendeeren, op de Plaetsen die sijne Majesteyt op de ghemelde Staten in 't Ryck heeft gheoccupeert; dat sy mede een ghelijcke cessie in faveur van den Prins, en Graef van Oost-Vrieslandt sullen doen, van alle, en soodanige rechten die sy souden mogen hebben, of pretendeeren, in de Plaetsen die sy in des selfs Landt occupeeren, namentlijck, op de Stadt Embden, Schans van Lier-oort, en Ylerschans, waer uyt sy hunne Guarnisoenen sullen trecken.
VIII.Dat het aen de Onderdanen van sijne Majesteyt gheoorloft sal zyn uyt de gheseyde Landen, Steden, en Plaetsen, die aen haer ghecedeert sullen zyn geweest, in alle de Landen der ghemelde Staten Generael, soo te Water, als te Landt, Revieren, en Stroomen, te gaen, en keeren, sonder dat sy, wegens betalinge van eenigh recht, of impositie, nochte oock visitatie van hunne Goederen, en Ba-
[pagina 26]
[p. 26]
gagie, Munitien van Oorlogh, of Vivres subject sullen zyn.
IX.Sullen de ghemelde Staten haer verbinden aen d'Order, en Religie van Malta te doen restitueeren de Commanderyen, die bevonden sullen werden in de ghemelde Vereenighde Nederlanden, aen de geseyde Order toe te behooren.
X.Sullen de ghemelte Staten belooven aen de Graef van Benthem te doen restitueeren sijne Kinderen, die onder de authoriteyt, en protectie der ghemelde Staten, door de Gravinne van Benthem, sijne Huys-vrouw, opgehouden zyn geweest, niet tegenstaende de instantien door den selven verscheyde malen aengewent, die hy door het voorschryven van den Keyser, en van sijne Alder-Christelickste Majesteyt heeft doen onderstutten, om de gemelde restitutie te bekomen.
XI.Sullen mede de ghemelde Staten belooven, sijne Majesteyt te indemneeren van een gedeelte der excessive kosten, die sy ghenoodtsaeckt is gheweest tot desen Oorlogh te doen, en haer te doen betalen binnen den tydt die sal werden gestipuleert, de somme van 20. Millioenen, waer mede sijne Majesteyt sal quyt schelden de 3. Millioenen, die sy haer in gevolge van de leeninge aen haer door den Vader Hooghloffelijcker gedachtenisse van sijne Majesteyt in het Jaer 1651. mosten betalen; midtsgaders de verscheenen intresten die sy haer sedert het ghemelte Jaer 1651. schuldigh waren.
XII.Dat in erkentenisse van de Vrede die
[pagina 27]
[p. 27]
sijne Majesteyt aen de gemelte Staten gaerne wil toe staen, doen sy haer Conquesten verder in hun Landt koste brengen, de ghemelte Staten haer alle Jaren door een extraordinaris Ambassadeur ten seeckeren ghestipuleerden daghe sullen doen presenteeren een Goude Medalie, wegende een Marck, dewelcke sal inhouden dat sy de conservatie van de selve Vryheydt van sijne Majesteyt hebben, die de Koninghen haer voorsaten hun hebben helpen procureeren.
XIII. Dat alhoewel sijne Majesteyt verklaert haer te contenteeren met de voorgaende conditien, midts dat de selve binnen tien dagen werden aengenoomen, na de welcke sijne Majesteyt niet en pretendeert langer daer aen gehouden te zyn, sy echter hier mede te kennen geeft, dat of schoon de selve door de gemelte Staten toegestaen wierden, sy echter geen kracht sullen hebben, en dat sijne Majesteyt gheen Tractaet van stilstant noch van Vrede sal aengaen, voor en aleer den Koningh van Engelandt in sijn regardt, door de ghemelte Staten voldaen sy, en dat de Rijcks-Vorsten in desen Oorlogh met sijn Majesteyt geallieert, van ghelijcken met de conditien die hun door de gemelte Staten toegestaen sullen zyn, vergenoeght sullen blyven.
[pagina 28]
[p. 28]

Volght een nader Ampliatie van de bovengenoemde Articulen.

EN op dat sijne Majesteyt soude mogen doen blijcken door de keure van meer als een conditie, hoe oprechtelijck sy aen de gemelte Staten Generael hadden willen voorstellen verscheyde middelen, om te gheraecken tot de Vrede, die sy haer hebben afgevordert, en niet soo verre brengen als in haer macht is, de pretentsien die sy met recht op de kracht van hare Wapenen, en de continuatie van hare Victorie soude konnen fondeeren, soo verklaert sijne Majesteyt, dat sonder sich preciselijck te houden aen de aenbiedingen, die haer voor desen door de gemelte Staten zyn gedaen; midtsgaders aen de conditien die sy haer by forme van alternative hadden afgevordert, sy haer wel sal willen vergenoegen met het behouden van alle Conquesten die sijne Majesteyt tegenwoordigh besit, mitsgaders van de geene die sy noch soude mogen komen te doen, tot dat de gemelte Staten dese conditien hebben aengevaert, namentlijck de geheele Provintie en Hertoghdom van Gelderlandt toebehoorende de Staten, Sticht van Uytrecht, en het Graefschap Zutphen, alle de Steden, Plaetsen en Fortressen die in de gemelte Provintien gelegen zyn, haer appendentien en toebehooren, sonder exceptie, die Souverainiteyt der Provintien, Landen, Steden en Plaetsen door sijne Majesteyt tot die tydt toe geconquesteert, de selve appendentien en toebehooren, blyvende in 't toekomende voor eeuwig aen sijn Majesteyt.

Dat om de gemelte Conquesten, Landen en Plaetsen aen sijn Majesteyt gecedeert, in Staet te konnen brengen, om soo veel te beter door de assistentien die hun uyt het Rijck souden konnen komen, te werden onderstut, de gemelte Staten in alle Souverainiteyt sullen remitteeren

[pagina 29]
[p. 29]

de steden van Maestricht en Wijck, midtsgaders 't geene sy besitten in de Landen van Overmaes, Dalen, Fouquemont, en 's Hertagenbosch, nevens de gemelte Stadt en Meyerye van 's Hertogenhosch, toebehooren en appendentien, en het Fort Crevecoeur.

En op dat het Tractaet op die laetste conditien soude mogen dienen, niet alleen om de eerste Vriendtschap en alliantie tusschen sijne Majesteyt en de gemelte Staten te herstellen, maer om de rust en tranquilliteyt van het Rijck te procureeren, die sijne Majesteyt als Guarant en Conservateur der Tractaten van Westphalen bysonderlijck ter herten neemt, sijn Majesteyt wil wel belooven te renuntieeren, na den Vrede, in faveur van des Rijcks-Vorsten, aen alle 't recht dat sijne Wapenen hem souden hebben gegeven, op de plaetsen die sijne Majesteyt op de gemelte Staten in de Landen van 't Rijck heeft geoccupeert, sijne Majesteyt sich alleenlijck reserveerende de vryheydt om de Fortificatien daer van te doen ruineeren.

Maer alsoo sijne Majesteyt door haer self wil contribueeren, om de Rijcks-Vorsten in het vry besit der Steden en Plaetsen die hun toekomen, te herstellen, soo heeft sy mede willen procureeren, dat de gemelte Staten Generael hunne Guarnisoenen uyt de Steden, en Plaetsen die sy noch in 't gemelte Rijck konnen hebben, sullen doen trecken, namentlijck uyt de stadt Embden, het Fort van Lieroort, en Yler-schans, die aen den Prins, en Graef van Oost-Vrieslandt sullen werden gelevert, met alle de rechten die hem ter oorsaeck van 't gemelte29 Graefschup konnen toekomen: En op dat de noodige communicatie tusschen Vranckrijck, en de stadt Maestricht, die aen sijne Majesteyt soude werden gecedeert, geen oorsaeck tot eenige contestatie in het toekoomende soude mogen geven, soo soude van wederzijde werden gestipuleert, dat men soude trachten met den Keur-vorst van Keulen, als Prins en Bisschop van Luyck, vast te stellen eene

[pagina 30]
[p. 30]

vrye passagie voor de Troupen van sijne Majesteyt van de Fransse Frontieren na Maestricht voornoemt, door het Landt van Luyck, op conditie de gemelte passagien niet als onder behoorlijcke betalinge te nemen, sonder dat de selve tot laste van 't Landt souden zyn.

Sullen wyders alle de Articulen gemeldt in de voorgaende notitie, in hun geheel blyven, self dat aengaende de cessie van de Stadt, en Graefschap Meurs, uytgesondert alleenlijck de gene concerneerende de cessie van andere Landen, en Plaetsen, die door de gemelte Staten aen sijn Majesteyt souden werden gedaen.

Eysschen, en Conditien, waer op den Koningh van Engelandt soude consenteeren de Vrede met de Staten Generael der Vereenighde Nederlanden aen te gaen.

1.DEn Koningh van Engelandt verstaet, dat de Hollanders hem, sonder eenigh tegen seggen, de eer van de Vlagge sullen toegeven, ja self dat hare geheele Vlooten de Vlagge sullen strycken, en de Mars-zeyl laten vallen voor een eenigh Engels schip, voerende de Vlagge van sijn Majesteyt, in de geheele Brittannische Zee, tot op de Hollandtse kust.
2.Vrye permissie, een geheel Jaer langh, aen alle de Engelse gebleven in de Colonie van Surinam, om daer uyt te mogen trecken, soo wanneer het hun gelieft, met alle hare Goederen, van wat natuyre de selve mogen zyn, volgens het Tractaet van Breda.
3.Eeuwigh Bannissement uyt alle de Landen der Vereenighde Provintien, van alle de Onderdanen des Koninghs, die schuldigh aen de gequetste Majesteyt zyn verklaert; midtsgaders van soodanige andere, die van wegen sijne Majesteyt sullen werden genotificeert, seditieuse Libellen te hebben uytgegeven, of andersints ge-
[pagina 31]
[p. 31]
conspireert tegens de ruste en tranquilliteyt van sijne Rijcken.
4.Remboursement aen sijne Majesteyt van d'onkosten des Oorlogs, ter somme van een Millioen ponden Sterlings, waer van 400000. binnen de maendt October aankoomende, sullen werden betaelt, en de rest tot 100000. ponden Sterlings 's Jaers.
5.Jaerlijcksche betalinge van 10000. ponden Sterlings ten eeuwigen dage, voor de toelatinge die den Koningh sal vergunnen Haring op de kusten van Engeland, Schotlandt, en Yrlandt te mogen visschen.
6.Den jegenwoordigen Prins van Oraenjen, en des selfs descendenten, sullen de Souverainiteyt der Vereenigde Nederlanden besitten, uytgenomen 't gene die twee Koningen en hun Geallieerde ten deel sal vallen; of sullen ten minsten de waerdigheden van Admirael Generael, en Stadthouder ten eeuwigen dage genieten, op de voordeeligste wyse als de voorgaende Princen de selve voor desen beseten hebben.
7.Dat binnen drie maenden, na de gemaeckte Vrede, een Tractaet van Commercie sal werden opgerecht, soo wegens het Reglement van de Commercie in Indien, volgens de eysschen voor desen gedaen, als wegens het voordeel van d'Onderdanen van sijne Majesteyt in hunue Negotie, gaende, komende, ofte gehabitueert in eenig Landt, toebehorende de gemelte Staten, en met sodanige voordeelige Conditien, als aen de meest begunstigde Natien werdt toegestaen.
8.Het Eylandt van Walcheren, de Stadt, en het Kasteel van Sluys met sijn dependentien, het Eylandt van Cassant, dat van Goeree, en het Eylandt van Voorne, sullen werden gestelt in handen van sijne Majesteyt, by manier van cautie, wegens de naerkominge van de Conditien hier vooren verhaelt.
9.Alhoewel sijne Majesteyt verklaert sich te contenteeren met de voorgaende Conditien, midts dat de selve
[pagina 32]
[p. 32]
binnen 10 dagen werden aengenomen, na de welke zijne Majesteyt niet en verstaet langer daer aen gehouden te zijn; soo verklaert zy nochtans preciselijk, dat niet tegenstaende de selve door de gemelte Staten toegestaen wierden, zy echter geen kracht sullen hebben, en dat zijn Majesteyt geen Tractaet van Vrede, noch stilstant zal maken, voor en al eer den Alder Christelijksten Koning, in zijn regard, door de gemelte Staten voldaen is, dat mede de Rijks-Vorsten met zijne Majesteit in dezen Oorlog geallieert, insgelijks met de Conditien, die hun door de gemelte Staten toegestaen zijn, vergenoegt zullen wezen.

Nader Tractaet tusschen Vrankrijk, en Engelandt.

HEt favorabel succes, waer mede het God belieft heeft zo te water als de Lande, te zegenen de Wapenen van de Koningen van Vrankrijk en van Groot Brittannien, die de selve zijn geobligeert geweest aen te nemen tegens de Staten Generaal der Vereenighde Nederlandtse Provintien, hebben gemelte Staten bewoogen ter zelver tijt Gedeputeerden te zenden aen beyde de hooghgemelte Koningen, om aen de zelve te doen voorslagh van Vrede, en te vernemen op wat equitable Conditien deselve aen haer zoude werden geaccordeert. Haar Majesteiten van Vrankrijk, en van Groot Bittannien beide van een en de selve affectie geraekt sijnde tot de gemeene ruste, en prefereerende door dit motif so waerdigh aen goede en groote Princen een eerlijke Vrede voor een Oorlogh, waer van de begin-

[pagina 33]
[p. 33]

selen soo gelukkigh sijnde, in 't vervolg niet minder glorie beloofde, en soude ook sich niet ongeerne verstaen hebben tot de propositie, die aen haer gedaen soude sijn geweest by de selve Staten, maer dewijle de vrientschap seer naeuw is tusschen hooghgemelte hare Majesteiten, hoewel de banden van 't Tractaet dat haer verknocht heeft tot dese entreprise, haer geeft een en de selve geest in de Resolutien, die de selve mogen nemen, om den Oorlogh te eyndigen ofte om de selve te continueeren, sulks dat sy ook aenstondts aen malkanderen soude communiceren de Deputatien, die aen haer gedaen soude werden by de gemelte Staten, om door een gemeen concert over een te komen, op wat maniere men de selve soude hebben te admitteeren, en de propositien te reguleeren dewijl in een rencontre van sodanige importantie den Koning van Groot Brittannien heeft geoordeelt tot welstandt van de saken noodigh te zijn, dat met den eerste bekent gemaekt wierd het sentiment van sijn Alder-Christelijkste Majesteyt, als ook van gelijke die van hooghgemelte sijne Majesteit door Persoonen die men sulks volkomentlijk betrouwde; soo heeft de selve daer toe genomineert tot sijn Extraordinaris Ambassadeurs by sijn volmacht van den 21 Junij des tegenwoordighen jaers, den Heer Hertogh van Bukkingam, sijn eerste Stalmeester, den Heer Grave van Arlington sijn eerste Secretaris van Staet, en de heer Vicomte de Hallifax van sijn secrete Rade, en met gelijke volmacht van den 22 des selven maents Iunij, den Heer Hertog

[pagina 34]
[p. 34]

van Monmouth, de welcke aen sijn Alder-Christelijkste Majesteit hebbende voorgedragen de sincere en stantvastige genegentheyt van den Koningh haren Meester, om te blyven verenigt by d'eerste verbintenisse, en gevonden hebbende in sijne Alder-Christelijkste Majesteyt geen minder dispositie van niet te separeeren hare Interesten in 't Tractaet van Vrede, dat soude kunnen gemaekt werden, so sijn de selve over een gekomen inde volgende Articulen met de Heeren Marquis de Louvois, Raedt van de Alder-Christelijkste Koning in alle sijne Raden, Commandeur, en Cancelier, groot Meester, en Surintendant Generael van de Posten van Vranckrijck, Secretaris van Staet en van zijne ordres, en d'Heer Arnout Chevilier Seigneur de Pompone, Raedt ordinaris in alle zijne Raden, en mede Secretaris van Staet, en van zijne ordres, als genomineerde Commissarisen, en Gevolmachtighden tot dese sake by hooghgemelte zijne Majesteyt, van gelijcke versien met des selfs volle macht.

I.Hoewel het vertrouwen van beyde de Koningen soodanigh is, dat na de Parole aen malkander gegeven by het Tractaet van den ...... van niet te sullen maecken noch Vrede noch Treves met de Staten Generael, sonder gemeen consent van hare Majesteyten, en sonder der selver volkomen satisfactie, echter niet te min ten eynde gene de minste hoope overblijve van haer gemeene Vyanden, om op wat quaet fondament 't selve zoude mogen sijn, haer Interest van malkander te scheyden. Hebben
[pagina 35]
[p. 35]
sich op nieuw geengageert by dit jegenwoordige Articul van niet te sullen hooren naer eenige voorstellinge van Vrede, sonder 't selve aenstondts aen den anderen te communiceeren, en niet te sullen aennemen eenige aenbiedingen, die separatelijck tot hare advantagien soude mogen werden ghedaen, nochte eenige fatisfactie aennemen, ten sy den anderen Coningh alvoorens zoude wesen voldaen, van 't gene aen hem soude sijn gegeven.
II.Daer toe belooven oock gemelde Coningen tusschen haer beyden te sullen accorderen soodanige Conditien, op de welcken zy wel een Vrede souden willen sluyten, die aen d'een en d'ander sijde seker en eerlijck soude sijn, oock de hant niet te sullen leggen aen eenigh accommodement met gemelde Staten Generael, ten zy dat ghemelde Conditien aen haer sullen sijn geaccordeert.
III.En op dat dit vriendelijk accoort van verbintenisse en onderlinghe Interest, niet alleen soude mogen werden bevestight door dese jegenwoordige Articulen, maer oock niet geignoreert by ghemelte Staten Generael, soo sullen hooghgemelte Majesteyten de noodige ordres geven, om aen de Gedeputeerden van de selve Staten bekent te maken, die nu by haer zijn, of door soodanigen anderen wegh en middel, als sy sullen oordeelen best te sijn dat hare Intressen, als oock hare satisfactien niet konnen werden gesepareert, confirmeeren de gemelte Koningen door het tegenwoordige Tractaet alle het gene, dat voor dese is gearresteert en geteekent, tußchen hun
[pagina 36]
[p. 36]
beyde, op den 12 Februarii des tegenwoordighen Jaers, 't welck zy op 't nieuw belooven te sullen observeeren en maintineeren in alle zijne pointen.
IV.En belooven de gemelte Heeren Commissarisen van sijn Alder-Christelijckste Majesteyt aen d'eene sijde, en d'Heeren Etraordinaris Ambassadeurs van Groot Brittannien aen d'andere sijde, uyt krachte van hare volmachten, van te zullen doen ratificeeren en agreeren by de Coningen hare Meesters dese tegenwoordige Articulen, en daer van respectivelijck uytwisselen de Ratificatien binnen een maent. Gedaen en gearresteert in 't Leger tot Heeswijck den 16 Julii 1672.

En sijn dese Articulen onderteeckent by de Hertogh van Buckingam, Grave van Arlington, en den Vicomte de Hallifax, Ambassadeurs Extraordinaris van sijn Majesteyt van Groot Brittannien, uyt krachte van der selver volmacht van dato den 21 Junii, van 't tegenwoordige Jaer, En was onderteeckent

(L.S.) BUKKINGAM.

(L.S.) ARLINGTON.

(L.S.) HALLIFAX.

 

En heeft insgelijcks dese Articulen getekent den Heer Hertogh van Montmouth, mede Extraordinaris Ambassadeur van sijn Koninglijke Majesteyt van Groot Brittannien, uyt kracht van sijn volmacht van dato den 22 der selver Maent Junii. Hier onder mede gestelt, Was geteeckent

(L.S.) MONTMOUTH.

[pagina 37]
[p. 37]

En hebben mede dese Articulen geteeckent de Heer Marguis de Louvois, en de Heer Pompone, Commissarisen van sijn Alder-Christelijckste Majesteyt, uyt krachte van der selver volmacht hier onder gestelt. Was getekent

(L.S.) LE TELLIER.

(L.S.) ARNAUDT.

 

De hier vooren gestelde Eyschen, en Conditien, van den Koning van Vranckrijck, waren seer na van een, en den selven inhout, (behalven de nader Ampliatie) als die gene, die den Fransen Minister, Monsieur de Louvois; aen de Nederlandtse Gecommitteerde, te vooren had overgelevert, doch by den Staet, als onaennemelijck, verworpen sijn.

 

Sagh men een naerder conditie by de Engelse voortgebracht, om spoedigh te vergelijken, de tegenwoordige verschillen, tusschen den Koningh van Groot Brittannien, en de Staten Generael der Vereenighde Nederlanden.

1.DAt de Staten Generael erkennen de Heerschappye van de Brittannische Zee, te weten, het onwedersprekelijck Recht van den Koning van Engelandt, en dat tot beteyckeninge van dien, alle de Schepen de Staten toebehoorende, hier namaels voor altoos, haer Zeylen sullen strijcken voor eenigh Schip of Vaertuygh, de Vlagge van den Koning van Engelandt voerende.
2.Dat tot verder erkentenisse van den Koning van Engelandts Heerschappye der Brittannische Zee, de Staten sullen betalen aen sijn Majesteyt, sijne Erfgenamen en nakomelingen, voor altoos, een jaerlijckse
[pagina 38]
[p. 38]
somme van 100000. ponden Steerlings, voor vrydom om te visschen en Haring te vangen, in eenigh gedeelte van de Brittannische Zee.
3.Dat tot vergoedinge van de groote kosten en verschot, daer toe sijne Majesteyt is gebracht geworden, om den Oorlog te bevorderen, en van de schade geleden by verscheyde sijne Majesteits Onderdanen: De Staten sullen betalen aen sijne Majesteit de somme van 500000 ponden Steerlings, in volgende maniere, te weten 300000 ponden Steerlings voor den eersten dagh van October naestkomende, en noch 200000 ponden Steerlings meer, binnen een Jaer daer na.
4.Dat de Staten voor altoos laten varen alle hun Recht, Titul en pretentie, hoedanigh die mochte wesen, van alle sodanige Steden, Plaetsen, ofte Forten in de Provintie van Brabant, Gelderlandt, ofte Over-Yssel, de welcke albereydts sijn, of op den 20 deser loopende maent, soude mogen wesen in de besettinge van sijn Alder-Christelijckste Majesteyt: en sijne voorsz. Majesteyt de selve voor altoos sal mogen behouden en genieten, sonder hinderinge van de Staten.
5.Dat de voor heene Triple Alliantie voor altoos gehanthaeft en onverbrekelick sal werden gehouden, aen de sijde van den Koning van Groot-Brittannien, en de Staten Generael der Vereenigde Nederlanden.
6.Dat'er voor altoos sy een vast Verbondt, offensijf en defensijf, tusschen den Koning van Groot-Brittanie, en de Staten Generael der Vereenigde Nederlanden.
7.Dat de Steden van Vlissingen, Sluys, en den Briel, voor altoos werden overgelevert, op en in handen van den Koning van Groot-Brittannien, om te blyven in sijn besittinge, als Borge, tot nakominge van de voornoemde Articulen.
8Dat den styl, titul, macht, en gesag van den Stadthouder, en van Generael en Admirael van alle de
[pagina 39]
[p. 39]
machten van de Staten Generael van de Vereenigde Nederlanden, beyde te Water en te Lande, voor altoos werdt gebracht, en vast gestelt op sijn Hoogheyt den Heere Prince van Orangie, en sijn Nakomelingen, Erfgenaemen, en dat soo menigmael als kintsheyt en minderjarigheyt soude mogen voorvallen, de voorsz plaetse sal werden uytgevoert by soodanige Gedeputeerden, of Lieutenant, als sal werden gekooren by de Staten, met consent en toestemminge van den Koning van Groot-Brittannien.

Donderdaegs 's morgens den 27. Junii zyn hier om gemarcheert drie Regimenten Voet-knechten, nemende haer cours soo op Yssel-steyn, als op Oudewater, ontrent de middagh trocken hier door de Soldaten die hier gelegen hadden, in welckers plaetsen des namiddaeghs weder zyn ghekoomen ontrent vijf duysent andere, soo Franssen als Switsers, dese wierden voor de eerste nacht verdeelt; te weten, een Regiment op 't Sint Jans Kerck-hof, een op de Neude, alwaer van die tydt of de ordinaire Parade gedaen wierdt. Tot Gouverneur wierdt al-doen gestelt den Hertogh van Luxenburgh, en tot Commandeur den Collonel Stouppa, Overste van de Switsers, welcke gelogeert zyn, den eersten buyten de Catharyne-poort, den anderen in het huys van Me-Vrouw Rodenborgh op het Sint Jans Kerck-hof. Oock zyn hier buyten by Luchtesteyn ghekoomen een Regiment Yren, en een Regiment Switsers, &c. als mede seer veel Ruyterye, in plaets van de andere die vertrocken waren: en daer-en-boven eenige Ammonitie, als Kruyt, Loot, Lont, Kogels, Schoppen, &c. nevens acht stucken kanon. Desen dagh en den volgenden Vrydagh, wierdt de Vesper op de Neude ghesongen, naest de Poort van Byleveldt.

Vrydaeghs den 28. zyn, nevens eenigh ghereet-

[pagina 40]
[p. 40]

schap om Bruggen te slaen, en verscheyden stucken Kanon, hier door ghepasseert 14. koopere Schuytkens, soo groot als dubbelde Schouwen, gheladen op seven Wagens, yeder ghetrocken wordende van 16. Paerden, en zyn al te saem ghevoert in het leger buyten de Catharyne-poort. Sijn Majesteyt gaf alhier ordre, om alle regeerende Heeren die haer als nog absenteerden, binnen de tydt van tien dagen souden moeten weder komen, op confiscatie van haere Goederen, demolitie van haere Huysen, en cassatie van hare Bedieninghen, specialijck noemende den Heer van Weede, Schade en Amerongen, welcke laetste hy alleen een maendt uytstel gaf. Oock maeckte hy bekent, dat alle Militaire persoonen ter besoldinge van het Sticht staende, haer binnen acht dagen van den Dienst souden hebben te ontslaen, mede op confiscatie van hare goederen. Desen dagh hebben de Franssen op den afslagh van de Visch ghekocht eene Salm, wegende tusschen de 24. of 25. pondt voor 35. guldens, en seven stuyvers, en des anderen daeghs drie kleyne, voor 83. guldens; alsoo sy daer seer naer dollen, of verlangen.

Op Saturdagh, den 29. dito, is Nieumegen met accoordt over gegaen. Op dien dagh hebben de Inwoonders tot Ysselsteyn haer gheweer moeten op het Raedt-huys brengen: oock vertrocken een of twee duysent Ruyters van 't Leger, alhier de wegh op naer Woerden toe, daer-en-boven quaemen eenighe verssche Ruyterye uyt des Koninghs leger weder herwaerts. Des namiddaeghs quam den Cardinael Buillion weder binnen, en ontboot de Borgermeesters in het Paus-huys by hem, en seyde haer aen, uyt den naem van de Koningh, dat de Roomsche-Catholijcken den Dom souden nemen tot haer ghebruyck, daer sy des avonts de Predick-

[pagina 41]
[p. 41]

stoel, en andere uytbraecken, en begosten des avondts ten half negen uuren te luyden, tot twaelf uuren toe.

Op Sondagh, den 30. dito, begost men des ochtens ten drie uuren weder lustigh te luyden, en duyrden tot namiddagh. Des morgens omtrent ses uuren wierden de Stoelen en Bancken, die de Soldaten niet wech namen, op het Doms-kerck-hof in drie vuyren verbrandt. Ontrent negen uuren wiert den Dom, na dat sy eerst een Compagnie Soldaten en Ruyters daer gebracht hadden, in deser voegen ingewyet; eerst quam een Persoon seer prachtigh in klederen, die een verguldt Kruys droegh, al singende; daer na volghden eenige Monnicken, en dan de Priesters die alle witte klederen om hadden, tusschen in gingh een Persoon in 't swart, dragende een koopere Keteltjen daer het Wy-water in was, desen volghden den Cardinael, die aen de hoecken van de Kerck tusschen de Priesters en Monnicken door tradt, en met sijn Palm-tack in het keteltjen stipten, en de posten van de Kerck besprenghden; desen Cardinael was in sijn geestelijck ghewaet, en wierden sijn slippen opgehouden van ...... die hem volghden, mede al singende. Den Dom dus rondtom gewyt zynde, wierdt eerst de Hooft-mis op het Choor gedaen door den Cardinal du Boullion, en op het tweede Autaer, daer de Predikanten plegen te sitten (de tweede Misse door een witte Monnick) de vierde in de Capel (achter 't ghestoelte daer de Vroedtschap plagh te sitten) door den Bisschop van Straetsborgh, daer na door een Frans Jesuit. Des namiddaeghs wierdt daer Musijck in ghespeelt, en het te Deum Laudamus gesongen, en daer na weder een Predikatie gedaen door Pater Brienen.

Inmiddels verstont men dat des Koninghs leger, van Zeyst voorleden nacht was opgebroocken, en

[pagina 42]
[p. 42]

weder hooger opgetogen, gelijk mede derwaerts gemarcheert is 't Regiment Yren hier boven vermelt.

Op Maendagh den 1. Julii, is het Fransse guarnisoen uyt Woerden, seer confuselijck en by stucken en brocken hier aengekoomen, en ten deelen gepasseert; den Commandeur versocht alhier ontwapeningh van de Borgers, dat hem beleefdelijck wierdt ontseyt, seggende, sich op de Borgerye wel te mogen vertrouwen. Ontrent die tydt, zyn Oudewater, Montfoort en andere plaetskens mede by de Franssen verlaten.

Dinghsdagh, den 2. dito, waren de Franssen uyt Ysselsteyn ghetrocken op 150. man na, 't welcke het Staten Volck vernoomen hebbende, zyn daer op af gekomen, en hebben de Poorten opgebroocken, vier Schildt-wachten doodt geschooten, en de brugh aen de Uytrechtse-poort af ghenoomen; den Gouverneur alhier sulcks vernoomen hebbende, gaf ordre dat er 30. Compagnien Ruyterye na toe soude gaen; die aldaer ghekoomen zynde, drie Schuyten vonden, waer uyt sy de Masten namen, en die over 't water geleyt hebbende, met Plancken gedeckt wierden, en haer tot een Brugge verstreckte, weshalven het Staten volck terstondt de vlucht nam. Ses borgers van Ysselsteyn hielpen de poorten opbreecken, welckers namen opgeteeckent zyn; doch sy zijn in persoon ghevlucht. Dertigh boeren uyt Benschop hadden het Staten volck gheholpen, en is het Dorp daer over ghecondemneert 5000. guldens op te brenghen, of dat anders het gantsche Dorp sal afgebrandt worden; doch het accoordt is naderhandt ghetroffen, en sijn gecondemneert dat sestigh Huys-gesinnen, elck moeten opbrenghen drie Rijcksdaelders, te samen bedragende 450. guldens. Des nachts zyn de 30. Compagnien Ruyters ontrent twaelf uuren confuselick weder ghekeert,

[pagina 43]
[p. 43]

waer uyt een allarm in 't Leger ontstont. Oock zyn twee Staetse Tamboers hier door gepasseert, so men seyde, om gevangens te gaen lossen. Op desen tyt quam aen de Weert-poort een Trompetter van Prins Maurits, die, na dat hy sich selven geblindt hadde, van de Wacht geconvoyeert wierdt na het Logement van de Gouverneur, en van daer weder de Catharyne-poort uyt. En is daer-en-boven noch een Trompetter van de Prins van Oranjen hier binnen gheweest. Des namiddaeghs brack des Koninghs leger van buyten de Catharyne-poort op, en wierdt aen de andere zijde van de Stadt ghecampeert. Ondertusschen waren de Franssen hier binnen soo benauwt, dat het haer niet ghenoegh was, dat sy des nachts stercke Wacht hielden, en Ronde op Ronde deden; maer hebben daer-en-boven noch gepubliceert; dat niemant des avonts na tien uuren, sonder licht de Straten mach ghebruycken, of het Maen-licht was of niet, en dan noch niet in grooter gheselschap als van vier persoonen, uytghesondert als 'er brandt was.

Woensdagh, den 3. Julii, des morgens quamen voor de Tolle-steeghs-poort, de Capiteynen van de Helm, Zas, Ploos van Amstel, Verhoeven, en den Lieutenant Visscher, (welckers Capiteynen, Cornelis van Pylsweert al voor langh als ....... van de Compagnie wech geloopen, en t' huys gekoomen was) met haer onderhebbende Compagnien, en volck, die al te saem voorleden Maendaeg 's avonts met vliegende Vaendel, en volle geweer uyt Nieumegen waren gegaen, doch mosten sy haer geweer alhier voor de Poort laten, eer sy mochten binnen komen. Des namiddaeghs quamen weder hondert vijftigh wagens met Meel binnen. Daer zyn oock weder twee andere Engelsche Ambassadeurs, namentlijck de Heeren Sylvius, en Godolphien uyt

[pagina 44]
[p. 44]

Hollandt over Uytrecht na den Franssen Koningh gegaen.

Donderdaeghs na de middagh, den 4. dito, wierden buyten de Catharyne-poort, een van de seven Soldaten opgehangen, die het huys te Voorn hadden geplondert, schoon daer Sauveguarde op was; oock wierdt aen de Ingesetenen alhier, die niet in de Ordinaris Wacht gheweest waren, bekent ghemaeckt, dat sy haer gheweer mosten brenghen by de Schout van de Buert, op 25. guldens de boete. Des achtermiddaeghs is seer veel Ruyterye binnen gekomen, maer de selve trocken weder uyt, daer na toe daer sy van daen quamen. Op desen dagh wiert voor de eerste mael een Catholijck kindt in den Dom gedoopt. Daer zyn oock doen noch twee Autaren in den Dom ghemaeckt. Doen begosten de Franssen Borst-weringen en Bol-wercken te maecken tusschen de Tol-steegh en Catharyne-poort, en de Switsers in de Pape-wey, tusschen de Catharyne en Weert-poort.

Vrydagh, den 5. dito, wierdt het Nacht-mael door Pater Brienen in den Dom uytghedeelt, dewijl de Heer van Wyck predickten; daer nae wierdt een Predikatie gedaen door den Bisschop Nercassel; des naermiddaeghs zynder twee in den Dom getrouwt. Op den middagh sijn de Heer Wulven en Asbergen wederom gekomen.

Op Saturdagh, den 6. dito, is alhier publijck verboden, dat niemandt des nachts eenige conventiculen of samen-rottinghen, t' sijnen Huyse mach aenstellen, ofte gedogen, op poene van alle, die daer gevonden sullen worden, aen de Lyve ghestraft te worden. Men seyt ook, dat'er doen een geharquebuseert is buyten de Tolle-steegs-poort. Den Koningh heeft het geldt (bestaende in hondert en in de tachtentig duysent guldens) alhier van de Comptoiren

[pagina 45]
[p. 45]

laten halen, seggende, dat de Renten evenwel konden betaelt worden uyt de pacht van Wijnen, Bieren, 't Gemael en Toeback, en by aldien daer noch te kort quam, dat men dan de goederen van de Hollanders (als onse Vyanden) souden aentasten.

Doen wiert dit volgende oock gepubliceert, en over al aen geplackt.

DEn Hertogh van Luxenburgh, en van Pency, Souverain van Luxe, Pair en eerste Christelijke Baron van Vranckrijck, Luytenant Generael van de Legers des Koninghs, Gebieder der Steden van Utrecht, &c. en aenhoorige plaetsen: Dat wel expresselijck wert gelast aen alle Burgermeesters, Schepenen en andere Officieren van Justitie der Steden, Vlecken, Dorpen en Gehuchten, &c. oock bysondere Heerlijckheden onder 't gebiedt van Hollandt en in 't gemeen alle particuliere Persoonen, welcke haer goederen binnen al hare Jurisdictie zijn hebbende, binnen 8. weken in de Stadt te verschynen, om hare contributie op te brengen, hun opgeleyt, op poene van te werden gerooft, verbrandt, &c.

Geteeckent,

Montmorency Luxemburgh.

 

Op Sondagh, den 7. dito, zyn de Heeren Weede en Schade weder hier ghekomen, by haer hebbende een Trompetter van de Prins van Oraenjen, en hebben sich begeven naer het Logement van de Gouverneur. Des namiddaeghs zyn acht Staetsche Ruyters alhier gevangen gebracht, en op den huyse van Hasenbergh geset.

Des Maendaeghs, den 8. Julii, is een van de twee laetste Engelsche Ambassadeurs hier door, nae de Prins getrocken. Als doen wierdt gepubliceert, dat

[pagina 46]
[p. 46]

die in Religie verschillen, malkander niet mogen schelden, op Lijf-straffe; als mede dat niemandt eenigh oudt Loodt, Yser, of diergelijcke dinghen mach koopen, alsoo de Franssen gheheele huysen af braecken om de selve te verkoopen. Des namiddaeghs wierdt op de Neude een Fransch soldaet (op zyn Paepsch) gehangen, om dat hy tegen sijn Officier het Rappier ghetrocken hadde. Oock wierden noch twee Ruyters van den Heer Brederodes Compagnie gevangen binnen gebracht.

Dingsdagh op de middagh, den 9 dito, quam een Princen tamboer geblint binnen. Op dito des morgens vroeg sijn tussen de 2 a 3000 ruyters uitgereden de Vecht op, en quamen des achter-middaghs ten 2 uuren weder by Breukelen, genoomen hebbende van de Amsterdammers, 6 water-schuiten ende 12 Paerden.

Woensdaghs, den 20 dito, sijn weder 100. wagens met meel hier door gepasseert, waer van 500 sakken in d' Academie by den anderen wierden geleit. Prins Mauritius heeft het Huis t'Abcoude in besettingh genomen, en het selvige met geschut en andere noodsakelijkheden versien.

Donderdagh den 11 dito, hebben 150. Fransse Soldaten, met 4 Amsterdamsche Vracht-schuiten een goede partie Hoy van de Hollantsche bodem by Loenen wech-gehaelt, om die reden, dat den Boer voor het selvige niet minder als 600 guldens wilde hebben, en sy niet meer als 550 guldens daer voor willende geven, gingen aen den Gouverneur over den Boer sijn obstinaetheit klagen, welke ordre gaf, (te meer, alsoo het op den Hollandtschen bodem was) dat sy het selvighe, sonder hem yetwes te geven, daer van daen souden halen; also de paerden het voeder niet missen konden. Op dito is ook de Heer Weelderen, gewesene Gouverneur te

[pagina 47]
[p. 47]

Nieumegen, hier door gepasseert, en na den Haeg vertrokken. Als doen wierdt ook aen Horiaen, en Scerpenseel, Pieck en andere Ghereformeerde huysen aen den Dom annex uyt den naem van den Gouverneur en Pater Brienen aengheseyt, dat sy haren huyse souden hebben in te ruymen, waer op gecommitteert wierden de Heeren Hamel en Velthuysen, en twee Canonikken, Rosa en Westreenen, om met den Gouverneur te spreken, die als doen gaf contra-commande, uytghesondert dat Scerpenseel soude moeten vertrekken, gelijk hy ook op Saturdagh dede. Van die week wasser een Fransman, die een lootwitmaker Drost ghenaemt, te bewaren gaf een koffertien, geestimeert wordende op 17000 guldens, 't welk hy verstack, en wilde het niet weder geven doen hy het eyschten, seggende dat hy daer van niets en wiste, waer op sy hem gevangen namen (tussen Donderdaegs en Vrydaegs 's nachts,) en bonden hem in haer Leger aen een boom, en doen het koffertjen te voorschijn quam wilden sy hem hanghen, indien hy niet des Vrydaeghs twaelf hondert guld. tot rantsoen verschaft hadde: sijn vrouw van buiten t' huis komende, stondt tegens hem op dat hy sulks gedaen hadde, 't welk hy ontkennende, seide dat soo het waer was, Godt hem aen sijn Lijf ofte Huys soude straffen; een half uur daer na ('s avonts ten half 7. uren) vielen beide de gevels van sijn achter huis in, sonder dat daer ymant ontrent was. Des namiddags is Bommel aen de Franssen overgegeven.

Saturdagh den 13. Iulij, wilde een geladen schuyt met Kerssen na Amsterdam varen, 't welk de wijven vernemende, niet wilden toelaten; maer begosten deselvige te plonderen, en onder malkander te vegten, waer door onder haer lieden een allarm ontstont.

Sondagh, den 14. dito, is de Kerck tot Amersfoort en Rheenen ingewijdt.

[pagina 48]
[p. 48]

Maendaegh, den 15. dito, zijn den Gouverneur ende den Commandeur, met enige Hoofden van het Leger alhier op het Stadhuys getracteert; en zijn ook enige Staetse ruiters tot Vleuten geweest, om aldaer eenige Fransoise voeragiers te overvallen; doch zijn de meeste ontkomen, en hebben der nog 12 a 13 af gekregen; de Boeren hielpen de Fransen, waer over de Staatsche ruiters haer dreigden het Dorp te plonderen, en in den brant te steeken. Op dien dagh is des avonts een Fransch Officier in den Dom begraven, en hebben op dien avondt; voor 10 uuren de ronde een persoon ontmoet, dewelke, nae dat hy ontrent een uur met haer heeft moeten gaen, sy moederlijke naeckt hebben uytgetrokken, en seer geslagen en genepen, die 's anderen daeghs geklaegt heeft, waer over op Vreborg Krijgs-raat wiert gehouden, voor welke alle die gene mosten komen, die de eerste ronde hadden gedaen, daer uyt sy 6 ghevanghen namen, onder welke ook de delinquanten wierden gevonden.

Woensdagh den 17. Iulij, is het Huys Croonenborgh, by Loenen, van het Staten volck in besetting genomen.

Op Donderdagh, sijnder 200. Matroosen en 800 ruyters Staetse volk binnen Vianen gekomen, en na dat sy daer 2 a 3 uuren binnen geweest waren, sijn weder uytgetrokken, en namen de 2 Fransche Sauvegardes mede, eenige Mariniers liepen aen de Leck in 't water, en schooten aen de Vaert 3 menschen doot.

Donderdagh den 18 dito, sijn de Borgemeesters en eenige Heeren van den Gouverneur alhier getracteert, en is dat Vrouws-persoon, van welke den 11 Iunij is gewach gemaekt, uyt 't Tucht-huys gehaelt, en des anderen daegs, zijnde Vrydag, voor middagh, om haar feit de rechterhandt afgehouwen

[pagina 49]
[p. 49]

en voorts geworght. Is alhier gepubliceert, dat alle die gene die eenige vremdelingen van buyten krijgen, om by haar te vernachten, deselve by naem en toenaem bekent te maken, ten huyse van den Commandant, voor half 10 uuren 's avonts; mitsgaders van waer hare komste is, op 3. guld de boete ende arbitrale correctie.

Tussen Vrijdagh en Saterdagh, haelden het Staten Volck drie Boeren en een Fransche Sauvegarde uyt de Lagewey wech.

Saturdagh, den 20 Iulij, quamen ontrent 400. Wagens en eenige schuyten met meel binnen. Des na middaghs, onder het optrekken van de Wacht, quam de schilder Yselsteyn aen de Majoor klagen, dat een schuyt met hoenderen naer Amsterdam soude varen, versoekende dat de selvige mochte geplundert worden, door dien men de Hollanders geen eetbare waren behoorden toe te senden, waer op de schuyt daer na geplondert is. Ontrent 6. uren wierdt het Lijk van een Frans Officier in den Dom gebracht, waer van het selve (nae dat aldaer de zielmisse gedaen was) na het pleyn van het Academie gedragen, en aldaer in deser voegen begraven wiert. Eerst quam een Jongen dragende een wasse-kaers, desen volgden twee Jongens t'samen dragende een koperen emmer met wijwater en de quast, doen een persoon dragende het Kruis, welke volgden een Priester met een boeck in sijn handt, daer na wiert het Lijck gedragen, en wanneer het selve in 't graf geset soude worden, besprengde de Priester het graf met wijwater, en offereerde aen alle hoecken vanden kist het kruys, en begon hy daer op de benedictie te doen, welke gedaen sijnde, een yder sijns weegs ging.

Tussen Saturdag en Sondagh reden eenige Fransche Ruiters na Vleuten, alwaer de Boeren

[pagina 50]
[p. 50]

op haer schooten (meinende dat het Staten volck was) en sy haer alsoo antwoorden, dat van de Boeren twee doot bleven, ende negen gevangen binnen gebragt wierden.

Sondaeghs morgens wierdt het Fransche Leger, hier om leggende, gemonstert.

's Maendaeghs den 22 dito, quamen eenige nieuwe troupen by den anderen; 's naermiddaghs ontrent 5 uren trokken ontrent 2000 ruyters en 2000 Voetknechten den Daelschen Dijck op, ende namen met haer vier kopere Schuytjens, drie Stucken Canon (welcke sy alhier uyt het Ammunitie-huys gehaelt hadden) eenige wagens met Kruyt, Loot en ander Ammunitie, ende oock eenige scheepen (die sy 's voormiddaghs geprest hadden) onder pretext van Hoy te sullen halen (met Palen om Palissaden te maken; ende des nachts vertrocken noch 12 schuyten met Soldaten mede de Vecht op) nae Cronenborg.

Dinghsdaghs voor de middag was hier binnen een Staetsch Lieutenant die hier volk werfden, 'twelck de Gouverneur verwitticht wiert, waer op voorts het huys daer hy in geweest was rontom met Soldaten en Ruyters beset wiert, meynende hem te vangen; doch ist ontkomen, ende namen de Weert met alle de geene die daer saten en droncken gevangen. Des namiddags ten 1 uur is 't Huys te Cronenborgh by de Francoysen inghenomen, sijnde van haer veele dootgebleven en gequetst, onder anderen 4 Officieren doot, vande Hollanders isser maer een doot gebleven, en sonderlingh geen gequetsten; tegen den avont quamen de Francoysen van Croonenburgh weder, mede brengende seer veel buyt ('t welck sy uyt Loenen en daer omtrent geplondert hadden) soo van Koeyen, Paerden als alderhande Meubelen, als Silver, Goudt en andere

[pagina 51]
[p. 51]

goederen, en daer en boven 160 gevangenen. Op desen dagh is 't huys te Loender-sloot mede van de Francen verovert, en de gevangenen tot 30 in het getal die des Woensdagh voor de middag hier binnen gebracht wierden, en by den anderen in de Marienkerck geset. Ten 12 uuren quamen noch 12 gevangen Officiers binnen.

Donderdagh voor de middagh, den 25 Julii (sijnde St. Jacobs dagh) wilden de Papisten de St. Jacobs Kerck inneemen, alwaer sy aen besigh waren, met Hamers, breeck-ysers ende andere instrumenten om de deuren op te breecken, doch wert haer door de Gereformeerden, die in menichten op de been quamen belet. Des nachts ten 12 uuren tussen Donderdagh en Vrydagh, hadden sy weder een aenslagh daer op, doch alsoo, uyt last van de Gouverneur, rontom de Kerck, Ruyters geset waren, wiert haer dessein weder gestut.

Vrydagh den 26. dito, wierden de 8 ghevangene Staten Ruyters door een Tamboer ghelost, die den 7. Julij sijn binnen gebracht, ende sijn op dito weder 8 Spaensche Ruyters in plaets gekomen. Op die tijdt sijn 2 Intendanten, als Kolbert, Heer van St. Pouange, en Robbert, van sijn Majesteyt hier binnen gekomen, eyschende dat wy op onse repertitie 3 Maenden langh souden houden 32500. Soldaten, yder Maent bedragende 100000. guldens, waer op hem de onvermogentheydt van onse Provincie is te kennen gegeven, waer over hy seer t'onvreden was. De Heer Kolbert heeft meer dusdanige ampten ghehadt, betoonde overal een groote besadigheydt, maer mijn Heer Robbert, die daer na alleen gebleven is, sijnde van slechte staet, daer hy in stond, niet langer dan twee jaren gheleden, tot een bedienaer van groote affairen is opgeklommen, heeft sich niet gheschaemt te seggen, dat hy

[pagina 52]
[p. 52]

niet en wiste wat mededoogen ofte barmhertigheyt te seggen was; als mede dat hy wel wiste dat de Koning belooft hadde, de Privilegien en Voorrechten van 't Stift Uytrecht en de inwoonders te bewaren, maer dat hy oock wel wiste, dat die de France naem maer haten, haer niet ontsien soude hem te bedrieghen, &c. ghelijck veel Tyrannye als anders hier heeft begaen. Desen avont ten 10. uuren hebben de Francoisen den Tooren van het veroverde Casteel Croonenburgh laten opspringen, als mede het Dack.

Saturdagh den 27 dito, sijn alle de Schepen, die 's Maendaghs den 22. dito geprest waren, met Hoy geladen wedergekomen. Doen quamen veel Karren met Meel hier binnen, 't welck duerde tot Woensdagh toe, wel 800. in 't getal. Na de middag sijn de Staten vergadert over den eysch van den Intendant van sijn Majesteyt, den Koningh van Vranckrijk, die ook dese morgen heeft doen bekent maecken, dat hy met eenige der Heeren van de Vergaderingh van haer Edele Mogenden begeerde te spreecken. Daer op de Heeren van Dijckvelt, van 's Heeren Asbergen, en de Burgermeester van der Voort versocht wierden om sich by de gheseyde Heer Intendant te voegen. De geseyde Heeren, dit gedaen hebbende, hebben aen de Vergaderingh gerapporteert dat sy, na veel redenen van plicht-pleeging, van de geseyde Heer Intendant verstaen hadden, Dat des Koninghs wil was, dat de Krijgs-lieden, die in dit Landtschap gevonden worden, door hun Edele Mogenden, geduyrende de tijt van drie Maenden, onderhouden souden worden, ten opsicht van de Soldaten te voet en te paert, tot het getal van twee-en-dertig duysent en vijf hondert mannen; terwijl sijn Majesteit de betalingh van de soldy der Officieren op sich neemt: Dat dieshalven de geseyde Heer Intendant

[pagina 53]
[p. 53]

aen de Heeren de Gedeputeerden drie verscheyden middelen had voorgestelt: Voor eerst, dat men het heyr van tijdt tot tijdt van quartier in 't Landtschap sou veranderen, op dat het in 't Velt sou konnen bestaen; of dat hun Edele Mogenden hen in geldt souden betalen; of dat sy daghelijcks aen yder Soldaet een pont Osse vleesch, en een pot Biers souden verschaffen; door welcke middel het Veldt, met het koorn, dat'er noch op staet, beschut sou konnen worden. Daer op de geseyde Heeren Gedeputeerden oprechtelijck en bredelijck de waerachtige stant der Finantien, en geldt-middelen van hun Edele Mogenden, en van hun inkoomsten hadden vertoont, daer uyt het geheel onmoghelijck was d'Armee, 't zy in 't geheel of ten deel, t'onderhouden: en dat sy oock vertoont hadden wat belofte, van wegen de Koningh, schrifelijck gedaen was, toen hy de hondert een-en-tachtentigh duysent guldens deed' ontfangen; te weten, dat men van hun Edele Mogenden niets voor d' aenstaende maent van October sou eisschen, volgens d'acten van den dertighsten van Junius lestleden.

Daer op de gheseyde Heer Intendant weder gheantwoort sou hebben, Dat de eysch, die men deed, soo veel d'onderhoudingh van 't heyr aengaet, niet strijdig was tegen de beloften, in de geseyde acte begrepen. Hier op wiert goet gevonden de Staten van't Lantschap van Uytrecht te beroepen, namentlijck tegen Maendagh, die den negen-en-twintighsten van dese Maent sal wesen.

Maendaghs den 29. dito, sijnder twee Soldaten op de Neude ghehangen, om dat sy het Huys ten Engh hadden willen spolieren. Desen dag de Staten wederom by een vergadert sijnde, om 't rapport en d'aenbrengingh van de Heeren te hooren, aen de welcken op Saturdagh lestleden d'eysch voorgestelt

[pagina 54]
[p. 54]

is, die van weghen de Coningh van Vranckrijck, door den Heer Robert, Intendant van sijn Majesteyt, ghedaen is; na dat het rapport gehoort is, soo is nae beradingh, goedt ghevonden aen d'afwesige Leden te versoecken tegens morgen in de Vergaderingh te verschijnen, om te helpen overwegen en besluyten soo veel de geseyde eysch aengaet; 't welck door de Secretaris den Intendant bekent is gemaeckt. En de Heeren van Dijckvelt, van Someren, van d'Heeren Aertsbergen, van Wulven, de Burgermeester van der Voort, en d'oude Burgermeester Boot sijn daer op gedeputeert en versocht te willen een Deductie schriftelijck in stellen, 't welck vertoonen sal de volkomen onmacht van de Provincie, en de onmogelijckheyt van die geseyde eysch, 't sy in 't geheel, of ten deel, te voldoen.

Dingsdagh den 30 Julii, is een Papiste Juffrou, op zijn Papist in den Dom in deser voegen begraven: Ontrent half negen uuren wiert het Lijck uytgedragen (gewoonelijcker wyse, behalven dat over het swarte laken over de kist, noch lagh een groot Kruys van witte sijde) naer den Dom, alwaer vele brandende Flambeauwen het selve inbrachten, en trocken doen voort alsoo inde Kerck, voor uyt quam een persoon, dragende een groot houte Kruys, welcke volghden vier persoonen in de rouw, met witte brandende Flambeauwen, en doe noch ses Priesters met witte hemden aen, yder mede met een witte brandende Flambeauwen, al singende, de leste van hear lieden droegh de Wy-waters quast, en haer volghde het Lijck, het welck ghedragen wierdt nae het Choor, alwaer de Hooge Misse daer over gedaen wiert, welke gedaen sijnde, wert 'tLijck (op het laken over de kist noch geleit sijnde, een kussentjen van Silver-laken en daer op een Kroon) na het graf gedragen, en aldaer, na dat de Priester de

[pagina 55]
[p. 55]

kist en het graf gewydt en gewieroockt; als mede het kruys aen alle hoecken van de kist geoffereert hadde, begraven. Dese dagh toonde den Staet de onmacht van de Provintie om den eysch van den Intendant te voldoen, als blijck by hare Resolutie.

De Heeren, die men in de voorgaende dagh versocht en ghedeputeert hadde, hebben vertoont het ontwerp van een Geschrift, vervattende een Deductie van d'onmacht van dit Landtschap, en van andere redenen, om de welcken hun Edele Mogenden niet konnen opbrenghen d'onderhoudingh van 't heyr sijns Majesteyts van Vranckrijck, die men eyscht, door hen schriftelijck ghestelt: en op de eysschingh, die daer af ghedaen is, wiert, na overwegingh, geapprobeert, en besloten, ghelijck hier volght.

Dewijl de Koningh, dit Landtschap onder sijn macht brengende, soo goet heeft gheweest dat hy aen 't selfde, onder andere dingen, toegestaen heeft dat het niet uytgeplondert soude worden, noch gehouden zijn de plonderingh af te kopen; soo verhoopten de Staten dat men niet anders van hem sou eysschen, en dat sy niet ghenoodtsaeckt souden wesen yets anders opte brenghen, als 't geen sy, door een goede huyshoudingh, jaerlijcks souden over behouden, na dat zy de schulden van dit Landtschap betaelt souden hebben. En na dat de Marckgraef van Louvois, uyt last van sijn Majesteyt, de hondert een-en-tachtentigh duysent negen hondert negen-en-twintig guldens, die in hun kas gevonden wierden, wech ghenomen heeft, zijn sy boven maten verlegen gheweest, om dat waerlijck dese Penningen niet aen de Staten behoorden, maar op hun credit van d'Inwoonders van 't Landtschap op interest waren genomen; invoegen dat de billijckheyt vereyscht dat sy aen hen herstelt souden worden. Dat sy oock merckelijcke

[pagina 56]
[p. 56]

somme van penninghen aen hun Ondersaten en Inwoonders schuldigh waren, om dat sy veel dinghen verkocht en gelevert hadden, daer toe sy de voorgedachte somme gaerne besteed souden hebben.

Dat sy, niet tegenstaende dit alles, besonderlijcker daerom aengesprooken sijnde, gaerne dese blijk van hun gehoorsaemheyt tot sijn Majesteyt hadden getoont, en dese somme doen tellen, sonder yets achter te houden; hoewel sy wel hadden gewenscht, gelijk men oock aen hen had doen hoopen, dat sy hun betaling souden konnen trecken uyt dese somme van veel duysent gulden, die sy of gelicht hadden tot de betalingh van onderhoudingh van 't heyr van sijn Christelijckste Majesteyt, of daer sy sich voor ingestelt hadden; reden hebbende van sich op 't geen te versekeren, dat men hen toegheseght en belooft had, dat het verlies en de schade, die de geinteresseerden in de geseyde somme van hondert een en-tachtig duysent negen hondert negen-en-twintigh guldens by dit voorval leden, overvloediglijck vergolden sou worden door 't voordeel, 't welk het gemeen hier uyt sou trecken, dat men het Landtschap niets meer sou afeysschen, dan als het, door de herstellingh van de rust, middel en ghelegentheyt sou hebben om door sijn wackerheyt en voorsorge yets te winnen.

Hoewel sy sedert met droefheyt, in 't geschrift van de geseyde Heer de Marckgraef van de negende van Iulius lestleden, daer op de geseyde penningen wech genomen sijn, hebben gesien dat men geen andere versekeringh daer in geeft, dan dat men hen niets, tot aen d'eerste van October eerst komende, sou afeysschen.

Dat sedert dese tijdt, niet tegenstaende alle bedenkelijke naerstigheden, die mijn Heeren de Generael van 't heyr, en de Gouverneur van 't Landt-

[pagina 57]
[p. 57]

schap aengewend hebben, om de wanordeningen en ongelegentheden te voorkomen, die in tijt van oorlogh onvermydelijck sijn, en van de legeringen der krijghslieden niet ghescheyden konnen worden, de schade, die de landtlieden gheleden hebben, soo groot is, dat sy ten meestendeel bedurven sijn, invoegen dat sy, sich niet inbeelden konnende dat men hen geldt, of d'onderhoudingh der krijghsbenden sou afeysschen, ten hooghsten verbaest sijn gheworden toen sy met d'uitterste droefheyt, door't raport van eenige leden van hun vergaderingh, de voorstellingh, die mijn Heer d'Intendant door hen heeft laten doen, verstaen hebben, die sich hier toe uytstreckt, dat dit Landsschap sich sou belasten met de onderhoudingh en voedingh van twee-en dartigh duysent en vijf hondert mannen, drie maenden langh, of yder van hen dagelijcks versorgen met een pont Osse vleesch, en een pot bier, of in plaets van dat met twee stuyvers. Sy willen dieshalven wel alle in alle oprechtigheyt verklaren dat sy om de voor-verhaelde redenen gantschelijck geen geldt hebben, en dat het in de teghenwoordighe tijts gelegentheyt gantschelijck onmogelijck is gelt te bekomen; dewijl alle d'inkomst, die 't Lantschap tot noch toe genooten heeft, uyt drie dingen bestaet.

Voor eerst uyt eenige revenuës van Landt en Tienden.

Ten tweeden uyt veele schattinghen op de vaste goederen.

En ten darden uyt persoonele impositien, op de wijn, op 't bier, op 't vee, op 't gemael, en op eenige andere kleyne dingen van weynigh belangh.

Wat de Lantpachten en Tienden aengaet, sy sijn selfs in tijt van vrede, naeuwelijcks machtigh geweest om de gagie der Predikanten te verschaffen, en d'andere lasten van Kercken te betalen.

[pagina 58]
[p. 58]

En wat de veele schattingen aengaet, 't is onmogelijck dat het platte landt yets daer af kan betalen, selfs de genen, die 't alree schuldigh is. Want yder weet wel dat het soo veel geleden heeft, eerst door de deurtocht der Spaensche krijghsbenden, die tot bystant der Vereenighde Nederlanden quamen, en by ghevolgh door de legeringhen der andere krijghs-lieden, dat het gantschelijck daer door verdorven is, dewijl het sich berooft siet, niet alleenlijck van zijn koorn en vruchten; maer oock van sijn vee; om dat de Ruytery soo lange tijdt, en in soo groote menighte omtrent dese Stadt gelegert heeft geweest, genootsaeckt haer voeder daer te soecken; gelijck oock door de gedurige stroperyen, die soo wel sy, als d'andere soldaten hebben gedaen, niet tegenstaende de naeukeurige ordeningen, en de strenghe straffen, die mijn Heer de Generael, en mijn Heer Gouverneur opgestelt hebben, om sulcks aen hen te verbieden.

De impositien op de persoonen, sonder het vee daer in te begrypen, om dat'er by na niet meer is, waren naeuwelijcks, selfs toen het Landtschap geen overlast had geleden, machtigh om de gewoone lasten van 't Landtschap te dragen, en te voldoen, en d'interesten der sommen te betalen, die 't Landtschap van tijdt tot tijdt heeft moeten opnemen, en daer uyt, gelijck 't den Koningh belieft heeft, d'Inwoonders betaelt souden worden. En wie is'er, die niet siet dat dese impositien sonder twijffel niet het seste deel van 't geen sullen opbrengen, 't welck zy eertijdts opghebracht hebben? Want dewijl men de krijghs-lieden daer af ontslaet, soo sal het onmogelijck zijn (ghelijck d'ervarentheydt alree niet dan al te klaerlijck toont) de ghedurighe fraudes te voorkomen, en te beletten, die de Burghers en Inwoonders onder dese deckmantel sullen bedryven, wat regelingh men oock daer toe aenwend,

[pagina 59]
[p. 59]

of wat voorsorge en hulpmiddel men daer toe kan bybrengen.

Wyders, aen de vyf Steden, daer uyt het Landtschap bestaet, sijn'er drie, te weten Wijck, Rhenen en Montfoort, die soo vervallen en arm gheworden zijn, dat het onmogelijck sal wesen dat der selfder stedelinghen eenighe impositien betalen. Amersfoort bevind sich oock in soodanige ongeleghentheydt, soo om dat de koophandel daer ontbreeckt, en gantschelijck ophoudt, als om 't verlies, dat het in dese kommerlijcke tijdt heeft geleden, dat het niet waerschynelijck is dat men door de impositien daer yets, wat het oock sy, sal bekomen. En 't geen, dat d'Inwoonders van dese Stadt Uytrecht sullen betalen, sal niet veel bedragen, om dat, dewijl sy d'inkoomsten van hun goederen niet genieten, de vertieringh niet groot sal zijn, en by gevolgh de impositien weynigh opbrengen. De Menschen sullen ten meestendeel geen of weinigh wijn drincken; en in plaets van bier sullen sy sich van andere drancken dienen; die sy selven sullen koken; in plaets van tarwe en rogh sullen sy erten, boonen, garst, haver en andere diergelijke dingen eten, daer men in dit landt noyt in vierte belastingen heeft willen of durven opleggen, ten opsicht van d' armen.

Daer is dieshalven geen andere middel, als gelt op interest te nemen. Nu, daer is niet de minste schijn om gelt buyten 't Landtschap te soeken, dewijl over al credit ontbreeckt, en d' Inwoonders van 't Landtschap soodanigh van alle ghereet gelt ontbloot sijn, uyt oorsaeck van de gelden, die men opgenomen heeft, en sedert heeft men soo weinigh daer af ontfanghen, uyt oorsaeck van de verwoestingen der huysen, en 't gebreck van de koophandel, dat het onmogelijck is de somme, die 'er ge-

[pagina 60]
[p. 60]

eyscht wordt, in 't geheel Landtschap te bekomen: ja al 't gelt, dat 'er noch overigh kan wesen, sal niet genoegh sijn om van broodt, en van d' andere nootsakelijckheden te versorghen, die men in dese winter van noode sal hebben.

En indien 't ooghmerck van mijn Heer d'Intendant was de Krijgs-lieden in ons Lantschap te legeren, en hen van tijdt tot tijdt van quartier en wijck te doen verwisselen, niet tegenstaende de voorwaerden, die 't den Koningh belieft heeft daer aen te bewillighen, en het geschrift, 't welck mijn Heer de Marckgraef van Louvois ghetekent heeft, of hen in de Stadt te Huys vesten, en dit om dat de Staten niet de lijftocht, of de penninghen konnen verschaffen, die men van hen eyscht, ('t welck wy niet van de goedertierentheyt van sijn Majesteyt, die soo vermaert is, noch van de bescheydentheyt van mijn Heer d'Intendant konnen gelooven) soo vinden wy ons, door onse plicht, en tot d'ontlastingh van ons gheweten, verbonden hem te verwittigen, dat wy oorsaeck hebben om te vreesen dat men in Hollandt en elders sijn voordeel daer mee sal doen, daer veel van de rijckste en aensienlijckste Inwoonders van dit Landtschap in groot getal sich hebben vertrocken, om hen t'over-reden daer te blijven: 't welck een seer onverbeterlijcke schade voor dit Landtschap sou wesen, daer door d'andere Burgers en Inwoonders tot d'uyterste elende gebracht souden worden; invoegen dat veel van hen van honger souden sterven, 't welck ten hooghsten bedroeft en beweenlijck sou sijn: en echter souden de krijghs-benden van sijn Majesteyt niet langh konnen bestaen, om dat hen alle dingen souden ontbreecken.

Wy versoecken dan ootmoedelijck van u, dat het u belieft de moeyte te doen van dit geschrift te lesen, t'overwegen, ende waerheydt van 't geen,

[pagina 61]
[p. 61]

dat het inhoudt, te ondersoecken; en wy versekeren ons dat ghy'er in sult vinden, en u volkomentlijck over-reden dat het onmogelijck is uw voorstellingen te voldoen, en dat ghy dieshalven, naer uw gewoone bescheydenheyt, ons daer af sult ontslaen. En indien dit ('t welck wy echter niet verhoopen) niet kan gheschieden sonder andere last van de Koning, of van 't Hof, soo bidden wy u dat het u belieft dese aengename dienst aen ons te bewijsen, en dese vertroostingh aen onse arme en bedruckte Inwoonders te geven, dat gy tot hun voorstant schrijft, en ondertusschen de saken in die stant houdt, daer in sy heden staen.

Tusschen Dingsdag en Woensdag, hebben 48 Staetsche Ruyters de brantwacht van de Françoisen overvallen, een Vaendel genomen, nevens eenige gevangenen, ende veele doot geslagen, ja hebben by na in de trenchementen van de Francen geweest.

Woensdagh den 31 dito, is weder een Princen Tamboer geblindt binnen gebracht.

Den 2 Augusti zijn de Soldaten van het veroverde Kasteel Cronenburg uyt de Marienkerck genomen, ende eerst in 't Wittevrouwe Kerckjen, daer na in het Duytschen-huys Kerckjen geset, om datter al in de 50 van haer uytgebroken ende ontkomen waren. Doen sijn veele Karren met Kousen, Schoenen en Laersen hier binnen gekomen, ende wierden Saturdag daer aen, aen yeder Compagnie, by provisie negen paer uytgedeelt. Op desen Vrydagh ende daeghs daer aen, ontstont een morren onder het volck, als dat Sondaghs onder de Predicatie geplondert souden worden, waerom veele lieden door vreese van dien, niet alleen haer goederen verberghden; maer selfs oock niet dorsten in de Kerck gaen. Eenige Heeren sijn ghecommitteert,

[pagina 62]
[p. 62]

om den Intendant te begroeten, op het stuck van den voorigen eysch geschiet, maer den Heer Intendant heeft nerghens naer de redenen van de onmacht, en van andere dingen, die hem seer groot voorgestelt wierden, willen luysteren; soo wierden wederom versocht de Heeren daer toe op den achsten desen gedeputeert, als de Heeren van Dijckvelt, van Someren, van de Heeren Aertsbergen, van Wulven, de Burgermeester van der Voort, en den ouden Burgermeester Boot, om nochmaels aen de France Overste (dewijle d'Intendant niet te versetten was,) een vertooningh van de swacke staet van Utrecht te doen.

Saturdagh den 3 dito, 's morgens heel vroegh, sijn hier uytgereden in twee troppen, 48 Karren met Meel na Naerden, gheconvoyeert wordende van een Compagnie Ruyters, den eersten troep bestaende in 21 Karren, is geheel verdestrueert door eenighe Mariniers, ende is al het Meel in 't water gheworpen; den tweeden troep, bestaende in 27 Karren, is het ontkomen. Den Intendant, die op Vrydagh, den 25 Julij, van weghen sijn Majesteyt hier ghekomen was, zijn weder vertrocken. Dien selven dag sijn mede twee Compagnien Switsers, ende een Compagnie Fransen van hier uytgetrocken na Amersfoort.

's Maendaeghs den 5 dito, is alhier ghepubliceert, dat de Borgers al haer geweer, behalven het zijdt-geweer, op het Stadthuys moeten brenghen, binnen de tijdt van twee dagen, op de boeten van een Rijckxdaelder.

Dingsdagh sijn weder twee Sammereusen, ende twee Lichters met Meel hier binnen ghekomen; ende oock drie Sammereusen met tonnen vol fijn Meel.

Donderdagh 's morgens, vertrock van hier een

[pagina 63]
[p. 63]

goede quantiteyt Ruyters na Gorchum, die te Leerdam in dier voegen onthaelt wierden, dat niet alleen eenige Schuyten met gequetsten ende op andere plaetsen aenquamen, maer veele door de doot ende gevanckenissen het wederom-komen vergaten, ende is onder andere een Compagnie by den anderen geweest, van welcke maer vier mannen sijn weder gekomen, en hebben, om de gequetsten in de andere Gasthuysen beter te forieren, 't Pestgasthuys mede aenghesproocken, alwaer sy haer siecken uyt de andere Gasthuysen brachten.

Vrydaghs den 9 dito, is de publicatie, aengaende het geweer geitereert, in deser voegen, dat alle Borgers, die eenigh geweer hadden achter gehouden, ofte noch niets van het selve gebracht hadden, voor de Sondagh het selve moesten brengen, op de boeten van 100 Rijcksdaelders, ende den aenbrenger 10 Rijcksdaelders, mits dat des selfs naem noch verswegen soude worden. Op dito isser weder op de Neude een Soldaet gehangen, om dat hy wilde overloopen.

De Staten dan siende dat den Intendant niet te versetten was van sijn voornemen, hebben sich geaddresseert aen den Hertogh van Luxemburgh, resolveerde aen Monsieur de Louvois en Pompone, te schrijven daer van de inhoudt was, dat,

De Staten, door d'Intendant gesommeert sijnde, om ordre te stellen in d' onderhoudingh van twee-en-dertigh duysent vyf hondert mannen van des Koninghs krijghs-benden, hebben door veel overtuygende reden aen hem vertoont, dat het aen hen gantschelijck onmogelijck is sulcks te doen. En, op dat hy hen te beter sou konnen ondersoecken, en naer de waerheyt van 't geen vernemen, dat daer in is begrepen, soo heeft men alles in een Memorie vervaet, dat men aen hem heeft gegeven, en hoe-

[pagina 64]
[p. 64]

wel wy niet twijffelen of hy sal daer door gantschelijck over-reedt worden, dat het Landtschap niet over dese saeck behoorde gemoeyt te worden, immers niet voor dat het in sijn geheel herstelt is; soo hebben sy, in geval het misschien daer over gemoeyt wierdt, geoordeelt dat het ten hooghsten nodigh voor d'arme Inwoonders van dit Landtschap sou wesen, dat het aen uw Excell. beliefde het gesicht op de geseyde Memorye te wenden, en de selve gunstighlijck t'overwegen, met versekeringh ter goeder trouw, en in een goedt geweten dat het niets begrijpt, dan die ware gesteltheyt van de saeck, en dat 'er niet is, 't welck yder van hem niet bereydt is met eede te bevestighen.

Dat, niet tegenstaende alle d'ordeningen, door mijn Heeren, de Hartogh en de Gouverneur opgerecht, de Ruytery de Landen in diervoegen heeft afgeloopen, gelijck sy noch dagelijcks afgeloopen worden, dat, dewijl sy alreed' van Graen, van Vruchten; en ten meestendeel van hun Vee ontbloot sijn, de landtlieden, door gebreck van Hooy en Stro, niet sullen konnen bestaen, 't welk, gelijck wy uyt de mond der Baljuwen verstaen hebben, oorsaeck is van dat van ses deelen de vijf wel verlaten sijn, invoeghen dat door dese middel de landen brack en ongebouwt blijven.

Al 't geen, dat mijn Heer d'Intendant op onse vertrouwingen heeft geantwoort, is dat 't Landtschap van Gelderlandt, 't welck een weinigh minder aen de Staet der Vereenighde Nederlanden opbracht, dan dit Landtschap, de selfde belastinghen, die men ons afeyscht, heeft belooft te betalen. Maer men moet hier toe weten, dat dese regelingh tusschen de Vereenighde Nederlanden in 't begin der oorlogen tegens de Koningh van Spanjen is gemaeckt, en dat toen by na alle jaren de hey-

[pagina 65]
[p. 65]

ren hun legerplaets in Gelderlandt namen; gelijck het oock andersins meer, dan d' andere Landtschappen, met besettinghen was belast, om dat het op de grensen van desen Staet lagh; 't welck altijdt tot aen heden is gebleven: doch dat het Landtschap van Gelderlandt, sonder dese opsicht aenghemerckt, sonder verghelijckingh veel machtigher in sich selfs is, dan dat van Uytrecht; dewijl het eerste uyt veertien of vijftien Steden, en het onse slechts uyt vijf bestaet: dat yder der drie groote Steden van Gelderlandt Nimmegen, Sutphen en Arnhem, met Uytrecht gelijck geacht konnen worden, en dat de kleynen die van Rhenen, Wijck en Montfoort, in dit Landtschap gheleghen, verre overtreffen: dat de landen van 't Quartier van Nimmegen, die niet meer dan een darde deel van Gelderlandt sijn, in hoegrootheyt en hoedanigheyt soo machtigh sijn, als alle de Landen van het Landtschap van Uytrecht, &c.

Saturdagh, den 10. dito, sijn hier 10. gevangens gelost door een Princen Tamboer.

Sondagh is alhier de Soon van Bijlevelt in den Dom gewijdt, en gekruynt door den Bisschop Nercassel, en heeft als doen sijn eerste Missie aldaer gedaen.

Maendagh, den 12. dito, had den Gouverneur eenige Boeren Schouten tussen Woerden en Uytrecht ontboden en bekent gemaekt, dat sy hare respective huyslieden souden aenseggen, dat sy hare beesten op het kerckhof of elders anders by malkanderen souden jagen, en de goederen in de kerck brengen.

Dinghsdagh, den 13. dito, 'smorgens trocken veel ruyterije en eenigh voetvolck de Leytsche Vaert op (met intentie, soo men hier seide) om Woerden te gaen plunderen, doch quamen 's naer-

[pagina 66]
[p. 66]

middaghs weder sonder buyt, als alleen eenighe weynighe waghens met Voeder by haer hebbende, die haer dier ghenoegh stonden, nadien door het Staten volck eenighe van de Francen doodt schooten en ghevangen namen. Als doen wierden oock de Schouten van de Achterbuerten alhier aengheseyt, dat sy de gelegentheyt van de huysjens, in hare buerten souden hebben op te schrijven, om daer Soldaten te logeeren.

Woensdagh wierdt door eenige Catholijcken aen den Gouverneur versocht, dat, vermits daegs daer aen soo hoogen Heyligen dagh sou wesen, dat de Ghereformeerden nevens haer gheconstringeert mochten worden haer huysen te moeten toehouden; doch het wierdt afgeslagen. Des morgens sijn eenige wijven aen de Borgemeester Hamels huys gekomen, hem uytmakende voor een Schelm, Lantverrader, Sleutel-drager, ende andere dingen meer, dreyghende hem onder de voet te halen, en sijn huys te plonderen, doch is noch niet geschiet.

Donderdaghs voor de middagh, den 15 dito, wiert alhier gepubliceert, dat die lieden, die de Soldaeten in huys hebben, ter weeck tot Servitie-geldt van yder souden ontfange seven stuyvers; het welck betaelt soude worden van die ghene die van de inquartieringh bevrijdt zijn; waer op de Heeren van de Vroetschap, vergeselschapt met de Aelmoesseniers-Heeren, de Steegen en Straeten, naest aen de Wallen gelegen, gingen besigtigen, om yeder van die huysen soo veel toe te voegen als sy bergen kosten; ende vermits desen dagh is, nae den ouden stijl, Marie Hemelvaert, en na den nieuwe stijl St. Louys, wordende gehouden voor den dagh van de Koningen van Vranckrijck, soo wierde des naermiddagh een France predicatie in den Dom gedaen, ende Musijck ghespeelt en ghesongen; des

[pagina 67]
[p. 67]

avonts was van het geheele Leger buyten in de Wapenen, en alle Musquettiers die de wacht hadden in de Stadt, mosten op de Wal, alwaer sy te samen driemael sarsie schooten, en wierden de 16 ghestucken op de Wallen, en de 13 in de verlooren bogaert tot driemael gelost, met groot gejuych in 't leger, ende geroep Vive la Roy. Op dito quamen hier door ontrent de 300 Boeren, so van Amersfort, 't Hoogelandt als elders, om Schansen en Forten te maecken; oock sijn de Spaensche Ruyters gelost, die den 6 Augusti sijn binnen gebracht. De Staten hebben heden geresolveert wederom aen de Heeren van Louvoys en Pompone te schrijven dit navolgende.

Mijn Heer, wy nemen de vrymoedigheydt van met de post van den 19 van de tegenwoordige Maent, aen u te schryven, om aen u het gheschrift deelachtigh te maecken, dat wy aen den d' Intendant vertoont hebben: Maer dewijl wy vreesden dat het Pacquet niet in uw handen gekomen mocht wesen, soo hebben wy dienstigh geacht een tweede af-schrift aen u te senden, en by dese gelegentheydt daer by te voegen, dat mijn Heer de Hertogh van Luxenburgh goet gevonden heeft vijf duysent mannen te voet in dese Stadt in te logeren, en 't overige van sijn heyr in de Voorsteden, en dat, naer't gebruyck van 't Landt, de huys-warden voor yder weeck seven stuyvers aen yder Soldaet tot servys-geldt sullen moeten geven. Men moet oock veel wacht-huysen maecken, soo voor de Ruytery, als voor het Voet-volck, met schilder-huysjes voor de Schildt-wachten; het welck alles tot een seer merckelijcke somme op-klimt. Men arbeydt oock met Magasynen voor 't gebruyck van de Ruytery te maken; en daer door wort het weynige, dat noch in 't Veldt overghebleven was, verdorven, en gantschlijck vernielt. Mijn Heer, bewys aen ons dese gunst van alles met een gewoone goetheydt, en voorsich-

[pagina 68]
[p. 68]

tigheydt aen te mercken, en lijdt niet dat men ons boven onse krachten belast, en dat men uyt des Koninghs naem van ons het geen eyscht, dat wy niet machtig zijn op te brengen.

Vrydaghs den 16 dito, hebben de boeren van Emmenes (als gestelt sijnde op 500 voeders Hoy) eenige wagens beginnen in te brengen.

Sondag den 18 dito, begonnen de Catolijcken alhier een Biddagh van 40 uren in den Dom te houden, ende is op dito aldaer gepubliceert, dat men de Heylige dagen gewoonelijker wijsen niet meer souden houden, maer sijn alle gesteldt op den nieuwe stijl, om volgens die te vieren.

Dingsdagh 's morgens den 20 dito, wiert het Leger hier om leggende gemonstert, ende wiert op des naermiddaghs de processie in den Dom omghedragen, na dat sy eerst aen den Gouverneur versocht hadden het publijck te mogen geschieden, 't welck haer wiert afgeslagen.

Woensdagh den 21 Augusti, wierdt hier door gevoert het doode Lichaem van de gewesenen Gouverneur van Rijnberck, in 't Princen Leger onthooft, ende sijn des avonts hier ghevangen binnen gebracht 7 Marineesen ende 2 boeren die sy by den Deurslagh gekregen hadden. Op dien dag zijn de Dragonders, buyten de Weert-poort, aen de Westzijde van de tweede brugh, tot de Roodebrugh toe, geinquartiert.

Donderdaghs, den 22 dito, is voorts alle de Cavallerye mede in de Voorsteden geinquartiert; als mede de meeste Infanterye in de Stadt rontsom de Wallen, en naest ontrent de Poorten, soo veel het mogelijck ware. Op dito heeft den Bisschop Nercassel in de Dom gevormt.

Vrydaghs den 23 dito is de rest van de Infanterye, die noch niet geinquartiert en was, mede in de

[pagina 69]
[p. 69]

Stadt gefouriert. Op dito is het Huys te Pouderoye by het Princen volck ingenomen.

Saturdaghs, den 24 dito, viel een rencontre voor te Camerick, ende brachten de Francen 10 ghevangens mede; doch lieten wel 3 a 400 mannen achter, daer onder een Marquis, die doot bleef, ende noch eenige soo hooge als mindere Officiers.

Sondaghs, den 25 dito, gingen eenige ghevangens van hier, om tegens den Marquis gelost te worden. De Francoysen begonnen alhier al haer Artillerye binnen te brengen; ende is op dien dagh oock weder een rencontre voorgevallen; doch den uytslagh daer van is onbekent.

's Maendaghs, den 26 dito, quam den dooden Marquis binnen, als mede de voornoemde gheloste gevangens, door dien sijn Hoogheyt wilde hebben dat men haer volle monteeringh soude restitueeren, 't welck geschiet is.

Dingsdagh, den 27 dito, wierdt den dooden Marquis in den Dom, in deser voegen begraven: Voor uyt reeden de Trompetters, hebbende roubanden om haer hoeden, sijnde de trompetten eeniger maten geobtureert, ende met Floers omhangen; doen volghden de Ketel-trommels, met swarte Bay overdeckt; daer na twe paerden geheel in den rouw, op het eerste sat een persoon geheel in 't swart, aengedaen met de Wapenen van den overledenen, met een blooten degen in sijn handt: hier naer quam een Carosse daer het Lijck in stondt; by het Lijck saten twee Priesters, met brandende Was-kaerssen; achter volgden 6. Trompetters, als vooren voorsien; doen vele voorname Officiers, nevens 3. Compagnien Ruyters, welckers Standaerden met floerse stricken voorsien waren. In den Dom komende, stonden 16 Priesters, alle met brandende Was-kaerssen, die doen voor het Lijck gingen; 't welck

[pagina 70]
[p. 70]

gedragen wierdt van 8 Officiers, boven 4 Colonellen die de slippen ophielden; achter het Lijck volghden wel in de twintigh Officiers met brandende flambaeuwen. Terwijl het Lijck begraven wiert, in de Capelle onder het Orgel, staecken de Trompetten, ende losten de Ruyters de Carbynen ende Pistoolen, tot twee reysen toe.

Donderdags den 28 Augusti, zijn van hier uytghereden 20 waghens na Campen, om sout voor onse Stadt te gaen halen, alsoo alhier van het selfde een groot ghebreck was. Op dito zijn 450 Franse Soldaten hier binnen gekomen.

Vrydaghs, den 30 dito, zijn hier van Bommel noch binnen gekomen 1150 Franse Soldaten.

Tusschen Donderdagh en Vrydagh, is de brandtwacht, door het Princen volck, van Lubbenes wech gehaelt.

Tusschen Vrydagh ende Saturdagh, is een groot allarm alhier onder de Fransen geweest, soo dat sy den geheelen nacht in wapenen waren: meynende dat de Prins van Orangie voor de poort quam.

Saturdag, den 31 dito, hebben sy noch 4 veltstucken na de Vaert ghevoert; ende sijn alhier noch 500 Soldaten weder binnen ghekomen, ende op alle advenuen van de Stadt wierden Slagh-boomen geset, voor overvallen; en hebben hier ende daer in de huysen gaen visiteeren of nergens geen gheweer verborghen was: als doen wierdt den vierden penninck geeyscht, ende ghenomen van alle uyt de Stadt gaende goederen, seer veel verschillende van de tienden penninck door Duc d'Alba geeyscht in 't jaar 1571. ende hebben op dien tijdt al het geldt van de Comptoiren oock weder willen lichten. Op dien avont ontstont een brant in't Paus-huys (Logement van den Hartogh van Luxemborgh) ende des Sondaghs in het Duytsche-huys, alwaer een Fransch

[pagina 71]
[p. 71]

Marquis gelogeert was; doch hadde alle beyde seer weynigh te beduyden. Heden bequamen de Staten antwoort op haer brieven van d'Heer de Louvois, zijnde van desen inhoudt. Mijn Heeren,

Ick heb de brief ontfangen, die 't u belieft heeft op den dertienden van dese Maent aen my te schrijven, nevens de Memorie, die daer bygevoegt was. Ick twijffele niet hier aen, dat al het geen, 't welck daer in staet, waerachtigh is. Maer gelijck het in een tijdt, als dese, niet mogelijck is dat de Koningh tot uw verlichtingh al 't geen doet, dat hy wel sou willen doen, en 't welck hy hier na sal doen, als de Vrede gemaeckt wordt, soo moet gy een poogingh op u selven doen, om aen sijn Majesteyt die bystant te bewijsen, dewelcke hy van u versoeckt.

Maendaghs, den 2 September, zijn van hier 2 Regimenten Soldaten vertrocken.

Dingsdagh, den 3 dito, is alhier een Soldaet op de Neude levendigh gerabraeckt, om dat hy eenigh volk aen der Princen kant hadde overgebracht, ende noch meer socht te doen. In de 20 waghens, die op Donderdagh den 19 Augusti van hier uytgereeden waren naer Campen, sijn met sout geladen weder binnen ghekomen: doch de Francen wilden 't gene verkocht was voor 34 guld. daer en boven tot accys noch hebben 48 gulden.

Woensdagh, den 4 dito, is de publicatie van het geweer nochmaels gereitereert, in dier voegen, dat die gene, die het noch by sich hadde, het op dien selven dagh noch op het Stadthuys moesten brengen, op de voorige boeten van 100 rijcksdaelders, ende dat die ghene die de gheseyde penninghen niet en kosten opbrengen, aen den lijve souden ghestraft worden. Item, dat alle die Soldaten in hare huysen hadden, haer voordeuren noyt ('t sy nacht ofte dagh) mochten in 't nacht-slot sluyten, op dat de

[pagina 72]
[p. 72]

Soldaten altijt konden uytkomen, op de boeten van 3 guldens. Dit volgende wiert mede gepubliceert.

Declaratie van den Koninck van Vranckrijck, tegen de Inwoonderen van Gelderlandt, Over-Yssel, en 't Sticht Uytrecht.

Van wegens den Koninck.

Zijn Majesteyt wel geinformeert sijnde, dat een groot getal Inwoonders van de nieuwe geconquesteerde Landen door sijn Armeen in Hollandt, hare Landeryen, huysen en erven geabandonneert en verlaten hebben, en elders sijn, zijn Majesteyt willende haer dwingen om weder te komen: ordonneert en gebiedt wel expresselijck aen de Eygenaers van de geseyde Huysen, alsoo geabandonneert sijnde, om daer weder te komen woonen, ende dat binnen het eynde van dese loopende maent, sonder langer uytstel, op poene, dat de tijt verstreecken sijnde, confiscatie van alle hare inkomsten sal wesen, en te sijn verobligeert om yder dagh te doen betalen 50 guldens tot onderhoudinge van de Troupen van zijne Majesteyt; en by faute van betalinge, sullen hare Huysen geraseert, en de plantagien omgehouwen werden. Gebiedt en ordonneert zijne Majesteyt aen zijne Luytenants Generaels, Commandeurs van sijne Troupen, sijnde in de geconquesteerde Landen, als oock aen den Heer Robbert, Intendant van de Justitie, Politie, en Finantien over de selve, tot sijnen regarde, de handt te houden aen de Executie van dese teghenwoordige, dewelcke zijne Majesteyt, &c.

Donderdaghs, den 5 dito, reden dien avondt 200 Ruyters van hier na Ysselsteyn, die de Borgers constringeerden de bruggen in Capel ende Lopick af te breecken: ende volghden des nachts wel 200 schuyten, nevens groot convoy, 't welcke

[pagina 73]
[p. 73]

in Capel, Lopick ende Benschop alle beesten en voeragie mede nam.

Vrydaghs, den 6 September, 's morgens ontrent half acht uren, quamen eenige State Ruyters by het Louvenhoutjen, van waer sy de brant-wacht wech haelden, waer op alle Soldaten, die by de Rode brugge, aen de Fortificatien werckten, in de Stadt quamen loopen, waer door een groot alarm ontstont, yder sloot zijn huys toe, meynende dat het volck van den Prins van Orangien voor de Stadt was; doch bevondt men naderhandt wat het was: ende was in dese troebelen een Borger, welcke seyde sich te verblijden, dat onse verlossingh door den Prins van Orangien (daer hy soo seer na verlanght hadde) op handen was, 't welck ter ooren quam van den Goeverneur, waer over hy op Saturdagh, den 7. dito, (na dat zijn geheele huys eerst wel gevisiteert was, of geen geweer of yets anders verborgen waer) tot den Geweldiger ghevanghen ghebracht wierdt; doch wierdt, na dat hy een dagh 4 a 5 geseeten hadde, weder los gelaten.

Sondaghs, den 8 dito, wierdt de gantsche Infanterye gemonstert, 't welck gedaen zijnde, vertrocken den Hertogh van Luxemburgh, Stoupa en Mombas, met alle voetknechten, uytgesondert die de wacht hadden, boven 5 Compagnie Dragonders, ende veele andere Ruyterye te scheep, naer Woerden, mede nemende 5 Stucken Canon, verscheyde waghens met schuppen, spaden, kruyt en andere Ammunitie, als meede veel kleyne schuytjes, Palen om Palissaden te maecken, ende namen dien dagh Woerden wederom in besettinge.

Tusschen Dingsdagh en Woensdagh, wierdt al het vlees uyt het Vleeshuys in de Nieuw-straet gestoolen, zijnde wel over de 600 ponden.

[pagina 74]
[p. 74]

Saturdagh, den 12 dito, wierdt het volck wederom gemonstert, ende reden des Sondaghs eenige Dragonders en Ruyters om voeragie ontrent Ysselsteyn te halen, 't welck den Commandant aldaer niet wel aenstondt, die doen ordre gaf daer op te schieten, waer door een Ritmeester doodt geschooten wierdt. Op dito hebben de Francen te Woerden de Lutersche Kerck ingenomen, ende de selve met Hoy gevult.

Op den 12 deses vertoonden den Heer van Dijckvelt, aen de Staten een inhoudt van een brief, die hy aen Louvois en Pompone hadde geschreven, dienende tot antwoort op de sijne, van den 20 passato, zijnde als volght.

In Julio verleden heeft d'Intendant Robbert ons geverght, het onderhoudt van twee-en-dertig duysent vijfhondert Soldaten, of een considerable somme Rijcksdaelders, in plaetse van dien, ende dat voor den tijdt van drie Maenden, die by hem ghenoemt werdende de resterende Maenden van Campagne, alsoo de Koningh gewoon is in de selve minder soldye te geven, en dat na deselve Maenden dan de last sou cesseeren, onder verklaringe dat, in ghevalle sulcks niet en wierde ghepresteert, of opghebracht, dat sy dan de Armee van den Koningh op de dorpen souden logeeren, ende in het eene Quartier, de middelen van subsistentie mancquerende, in een ander verleggen, ende daer na in de Stadt by den Burger bilietteren. Wy hebben getracht, en by monde, en by geschrifte, te doen sien, dat diergelijcken eysch niet en behoorde te werden ghedaen, soo ten aensien van conditien, die het den Koninck belieft hadde uyt sijne hoogh-beroemde goetheydt aen de Provintie te accorderen, als oock om het billet van de Heer Marquis de Louvois geteeckent, by de welcke de selve op den ontfangh van de be-

[pagina 75]
[p. 75]

wuste hondert tachtentigh duysent guldens heeft belooft, dat ons voor den eersten October niet soude werden ghe-eyscht, of gheverght. Dat wy oock gantsch onmachtigh waren om die te voldoen.

Om dat het gantsche platte Landt door het logeeren van 't Leger van den Koningh, en fourageren van de Ruyterye was geruineert, ende daeromme van het selve noch tailles, noch schattinghe konde werden ghetrocken. Dat de kleyne Steden door door-tochten, of inlegeringhen van Militie, of andersints, t'eenemael waren ver-armt. Dat uyt Uytrecht, zijnde de Hooft-stadt, veele ende de considerabelste Ingesetenen waren gevlucht, ende hare gelderen en Silver-werck, of Juweelen hadden mede ghenomen. Dat daer door, en door de verdere onghelegentheydt de consumptie in de selve Stadt ongelooflijck was ghemindert. Dat oock door die verminderinge van consumptie, ende door dien dat nu gheen commercie op Hollant en Amsterdam konde vallen, de Neeringen waren verloopen, en meest alle d'Ambachten stil stonden.

Dat om alle die redenen, als mede om dat de Militie exempt zijnde van alle Impositien, de fraudes van de Ingesetenen niet konde werden geweert, de inkomsten in de stadt het tiende deel van 't ghene voor desen hadden ghedaen, niet op en brachten: Dat noch gelt in de Stadt, noch credit by de Staten zijnde, geen penninghen daer toe op Interest konden bekomen. Ende hoewel wy vertrouden, dat den Intendant door alle die overtuygende motiven te hebben gepersuadeert, om van sijnen eysch te desisteren, soo hebben wy evenwel de vryigheydt ghebruyckt van by onse Missiven van den ..… aen de Heeren Marquis de Louvois, ende de Pompone te versoecken, doch de moeyte willen nemen van de saecke, en onse redenen eens te examineren.

[pagina 76]
[p. 76]

Ondertusschen is het weynige, dat noch ten platte Lande overigh was, door het continueren van 't fourageeren, als mede door het maken van het Winter-Magasijn voor de Paerden, oock wegh gehaelt. De Boeren daer door ghestelt zijnde buyten staet, van de weynigh Beesten, die sy noch souden mogen behouden, of door haer Lants-Heeren of anders weder konnen bekoomen, het voeder te gheven, konnen haer Landeryen niet weder te velden brenghen, en sijn daerom te meer verloopen.

Den Intendant heeft oock die Dorpen, daer geen voeder is, of door de ongelegentheyt van de wegh, als anders niet wel van daer kan worden ghehaelt, seer hoogh getaxeert, ende doet die contributie precies betalen.

Oock worden wy bericht dat de Boeren, die tot noch toe in hare huysen of plaetsen verbleven sijn, alsoo sy van alle haer leef-tocht sijn berooft, de selve in de stadt van Uytrecht komen koopen, en die niet konnen uytbrenghen, voor ende al eer aen de Poorte van de selve een vierde part van de waerde, ten behoeven van den Intendant, hebben betaelt.

In de vier kleyne Steden van de Provintie, met het gene daer aen behoort, sijn de lasten van de Guarnisoenen soo swaer, dat die uyt het inkomen van de selve niet konnen worden gesupporteert, ende daerom by die Regenten dagelijx subsidie van ons daer toe wordt versocht. Daer en boven is nu de Militie in de Stadt en Voor-Steden by den Burger gelogeert, ende treckt van de selve vuur, licht, sout, suer, olie of wat sy bekomen konnen.

Dat de Inwoonders van de Stadt of Provintie, die in Hollandt sijn gevlucht, worden aldaer verhinder weder te konnen komen, ende vermits de voorverhaelde onghelegentheden, ende dat men noch

[pagina 77]
[p. 77]

al blijft bekommert over de voorsz. gedane demandes, retireren sich dagelijcks noch veele anderen.

De Provintie nu soo geconstitueert sijnde, en den Intendant alle het geene, en selfs meer als hy by weygeringhe van den versochten eysch hadde bedreyght, geexecuteert hebben, hielden wy voor vast dat den Intendant van de voorighe demandes niet meer soude reppen, ende nu komt sijn E. noch evenwel op nieuws vorderen de versochte gelden, voor het onderhoudt van de Militie, ende dat ten vollen, hoewel de selve eerst van de gantsche Provintie is ge-eyscht, ende dat sedert het platte landt, ende de vier kleyne Steden geredigeert sijnde in een staet van niet een stuyver daer toe te contribueren, alles uyt de stadt van Uytrecht alleen soude moeten worden ghevonden. Oock soo wordt het selve niet voor het toekomende, maer voor het ghepasseerde geeyscht, ende soo wy van ter zijden bericht werden, soude de intentie van den Intendant wesen, om de selve somme by continuatie, van maent tot maent te vorderen.

Wy konnen verseeckeren, dat so lange wy in geen beter staet geraecken, onmogelijck is het selve, ja een geringh gedeelte van dien op te brengen, ende dat om de hier voor geallegeerde redenen. Als mede om dat de Heer Intendant difficulterende de hand te bieden tot het mainteneren van de schattinge en de impositien in de Stadt en Steden, voor al eer hem op sijnen eysch contentement sal wesen gedaen, de selve daghelijcks meer en meer verloopen, en alreede soo seer sijn vervallen, dat de opkomsten nergens na bestant sijn tot de betalinge van allerhande noodtsakelijckheden voor de Militie: Ende daerom geen middel is om de Borgerye daer onder ontallijke sijn, die van Aelmoessen hebben geleeft, eenighsints te subleveren van de onkosten, by haer te doen aen de

[pagina 78]
[p. 78]

Soldaten in hare Huysen gelogeert, men laet staen om te betalen een stuyver over interessen van de capitalen, waer mede de Provincie sich voor desen heeft moeten beswaren, hoewel de Koning de goetheyt heeft gehad van onder andere conditien die betalinge oock toe te staen. Ende dat de Commercie absoluit stil staende, ende van de Lant-goederen niet een stuyver kunnende werden getrocken, dat het eenige middel soude wesen waer van al de Inwoonders van de Stadt en de Provincie soude leven, ende consumptie maeckende by gevolge eenige Impositien ten profijte van publicque Comptoiren konnen betalen.

Den Intendant geeft voor, dat hy sijnen eysch sal vinden op de personen, en huysen. Veele van de vermogenste persoonen sijn geretireert; de geblevene, immers weynigh uytgesondert, sijn, om de voorverhaelde reden, ten eynde van gereedt geldt, ende het silver, of diergelijcke, is gevlucht, en kan onmogelijck by dese tijt niet weder hier werden gebracht, terwijl selfs geen geldt met Wissel kan werden over gemaeckt, Tapyten, Schilderyen, en diergelijcke Meubelen, die noyt in een groote quantiteyt, of van considerable waerdye in de stadt sijn geweest, souden by Verkoopinge oock niet gelden, soo om de schaersheyt van gereede penningen, als om dat yder sijn geldt, om tegens Hongers-noodt te vervallen, op het nauste sal moeten bewaren.

Den gantschen taux, die de Staten van alle de huysen in de Stadt, en Voor-steden, selfs in den tijdt van Oorlogh, en oversulcks by hooge beswaernisse hebben getrocken, bedraeght in een jaer niet meer als ontrent twee-en-twintigh duysent gulden 's jaers. Daer tegens bestaet den eysch van den Intendant twee-en-dertigh duysent vyf hondert Rijcksdaelders ter Maendt, dat in het jaer soude maecken

[pagina 79]
[p. 79]

drie hondert negentigh duysent Rijcksdaelders, ende oversulcks yder weecke vast so veel als het huysgeldt in een gantsch jaer heeft konnen opbrenghen. Ja dat soude importeeren meer als driemael so veel, als alle de Huysen in den besten tijdt in huyre jaerlijcks soude konnen renderen. Ende daer-en-boven kan men nu, vermits soo veel Luyden ghevlucht zijn, ende om alle de verdere geallegeerde redenen, geen waerdye op de huyre van de huysen stellen. Oock soo zijn veel van de principaelste van de selve door de hooge ende andere Officieren van den Koningh ingenomen, en beset. En meer als vijf sesten deelen van alle de huysen met logeeringe van Soldaten beswaert. Oock wel twee duysent Huysen die geen huyre meer konnen geven, alsoo deselve bewoont worden van Luyden, die door Aelmoessen hebben bestaen, of geholpen zijn geweest. Ende dat nu van ontrent hondert duysent guldens, die jaerlijcks in de stadt van Uytrecht door collecten aen de Armen, boven alle prive Aelmoessen wierden verschaft, nu niet staet te verwachten, door dien van de inkomsten der goederen niet kan werden getrocken. Ende hoe salmen van de Eygenaers van de huysen soo sware taxen konnen bekomen? Gereet geldt, ghelijck gheseyt is, hebben sy weynigh, en is haer tot dagelijcks Broodt van noden. By executie ende Verkoopinghe daer toe te procedeeren, sal oock niet konnen wesen, om de reden hier voorens in het reguard van de Meubelen gheallegeert. De huysen van de ghebreeckige te demolieren, soude, vermits gheen onwilligheyt, maer onvermogen is, gantsch hardt zijn, ende oock de Stadt wel devasteren, maer evenwel daer door geen geldt tot dienste van des Konings subsistentie, van des selfs Armee, ofte anders konnen worden geconsequeert.

Soo dat, in gevalle niet soude konnen worden ge-

[pagina 80]
[p. 80]

obtineert dat den Intendant om van dien eysch immers soo langhe de Provincie in gheen beter staet is herstelt, sal desisteren te wenschen, ende van de commiserate clemente van den Koningh te versoecken soude zijn, dat de poorten van de Stadt mochten werden open gestelt, en een yder gepermitteert, om sich elders te begeven, ende te gaen soecken; ofte bedelen het Broodt, datse tot onderhout van haer leven van nooden sullen hebben. Want het is indubitabel dat anders misschien de helfte van de Inwoonders van de Stadt, steden ende Provincie te winter van hongher ende ghebreck sullen moeten sterven, ende is seeckerlijck te vresen dat noch evenwel veele, so om de ruïne van het platte Landt, stil staen van neeringe, de Ambachten, met sijn gevolge, als om het cesseeren van publique, ende verminderen van particuliere Aelmoessen, van honger en kommer sullen moeten vergaen.

's Maendaghs den 16 dito, presten de Francen niet alleen veele Boeren, maer oock verscheyde Timmerlieden om aen hare Fortificatien op de Vaert te wercken, doch bleven verscheyde Boeren en France Soldaten doot. Op den 17 deses vertoonden de Heeren Gedeputeerdens een schriftelijcke eysch van den Intendant, rakende de inquartieringh, gelijck hier volgt,

[pagina 81]
[p. 81]

De stadt Uytrecht, en andere Steden, Vlecken en Dorpen van 't Landtschap sullen de inlegeringh der Troupen, die hier volgen, moeten lijden.

Fransch Voetvolck.

Compagnien.

Van Piedmont33
Van Navarre.33
Van Normandien.16
Van de Marine.16
Een bataillon, die komen sal als de Koningin sal vertrecken.17
Van Lionnois.33
Van Sault.33
Van Auvergne.33
Van Condé.17
 231
 
Van Switsers.17
Van Dragonders.6
Van Ruytery.18

Reglement der Fransen tot de inlegeringh.

DE meeningh van den Koningh is, dat de Fransche Infantery, Dragonders en Ruytery, hier

voor aengewesen, door de steden in het Landschap van Uytrecht dese gheheele Winter langh onderhouden sullen worden, te beginnen op den eersten van October, soo Soldaten, en Ruyters, als Officiers, uytgesondert de Staten Majoors der Regimenten, die altijdt door sijn Majesteyt betaelt sullen worden.

De onderhoudingh van een Compagnie Infanterye, of Voet-volck sal bestaen in de huysvestingh, versorgingh van Bed,Vuyr en Licht, in behoorlijck voedtsel, en in een stuyver Servies-gelt; naer de munt van 't Landt, namentlijck voor yder Soldaet in yder dagh, en voor de hooge gagien naer advenant: en, ten opsicht van de Officieren, een gestoffeert Bedt, en vijf-en-tseventigh guldens ter

[pagina 82]
[p. 82]

maendt voor de Kapiteyn, dertigh voor de Luytenant, twintigh voor de onder Luytenant, twee-en-twintigh gulden tien stuyvers voor de Vaendrigh, tot de af-koopingh van hun voedsel en Servies-gelt. Dit bedraeght ter maendt voor yder Compagnie twee hondert en veertig gulden en vijftien stuyvers, en voor de gheseyde twee hondert een-en-dertigh Compagnien, vier-en-vijftigh duysent seven hondert en vijftigh gulden, vijf stuyvers.

En in geval de Inwoonders liever de voedingh, en onderhoudingh der Soldaten en Sergeanten wilden af-koopen, dan hen op hun kosten houden, ghelijck hier vooren aengewesen is, soo sal het aen hen vry staen sulcks te doen, met aen yder Sergeant ses stuyvers voor yder dagh te betalen, vier stuyvers ses penningen aen yder Lansbesade, drie stuyvers en ses penningen aen yder Pieckenier, en drie stuyvers aen yder Soldaet, soo tot hun voedtsel, als tot hun Servies-gheldt: het welck, de Officiers daer mede in begrepen, in yder maendt bedraghen sal, voor yder Compagnie, vier hondert en twintigh gulden thien stuyvers, en voor de gheseyde twee hondert een-en-dertigh Compagnien seven-en-tnegentigh duysent een hondert vijf-en-dertig gulden, en tien stuyvers.

De onderhoudingh van een Compagnie Dragonders sal bestaen in de huys-vestingh, in de versorgingh van Bedt, Vuyr en Licht, en in behoorlijck voedtsel, en twee stuyvers en ses penningen voor Servies-geldt, aen yder Dragonder voor yder dagh, en drie stuyvers voor de hooghe gagien: en, ten opsicht van de Officieren, een gestoffeert bed, een gestoffeerde kamer, en tnegentigh gulden aen de Kapiteyn, seven-en-tsestigh gulden thien stuyvers aen yder der twee Luytenanten, veertigh gulden aen de Kornet, seven-en-twintigh gulden aen

[pagina 83]
[p. 83]

de Quartier-meester voor de vrykoopingh van hun voedsel en Servies-geldt, het welck bedraeght ses hondert acht-en-tseventig guldens voor yder Compagnie ter maent, en voor de ses Compagnien Dragonders vier duysent en acht-en-tsestigh guldens.

En in geval de gheseyde Inwoonders oock liever van d'onderhoudingh, en hooge gagien der Dragonders vry wilden zijn, dan hen op hun eygen kosten houden, soo sullen sy sulcks vermogen te doen, met te betalen in yder dagh, voor yder hooge gagie acht stuyvers, en aen yder Dragonder vijf stuyvers, soo voor hun kost-geldt, als voor hun Servies-gelt; het welck, de Officieren daer oock onder begrepen, voor yder Compagnie in yder maent sal beloopen, dertien hondert negen-en-vijftigh gulden, en voor de ses Compagnien acht duysent een hondert en vier-en-vijftigh guldens.

De onderhoudingh van een Compagnie te Paert sal bestaen in de huys-vestingh, in de besorghingh van Bedt, Vuyr en Licht, en behoorelijck voedtsel voor de gheseyde Ruyter, en in drie stuyvers Serviers-geldt in yder dagh, naer de Munt van 't Lant gereeckent, voor yder Ruyter, en drie stuyvers ses penningen aen de Brigadiers: en, ten opsicht van de Officiers, in huys-vestingh, en in een ghestoffeert bedt, en in hondert en tachtentigh gulden ter maendt aen de Kapiteyn, tnegentigh gulden aen de Luytenant; seven-en-tsestigh gulden thien stuyvers aen de Kornet, en vijf-en-veertigh gulden aen de Quartier-meesters, tot de af-koopingh van hun voedtsel en Servies-geldt; 't welck bedraeght ses hondert en negen gulden vijftien stuyvers, voor yder Compagnie ter maendt; en voor de gheseyde acht-en-tseventigh Compagnien, de somme van seven-en-veertigh duysent vijf hondert en tsestigh guldens, tien stuyvers.

[pagina 84]
[p. 84]

En in gheval de Inwoonders oock liever van de voedingh, en onderhoudingh der Ruyters en Brigadiers vry en ontslagen wilden zijn, dan selven hen voeden en onderhouden, soo sullen sy sulcks vermogen te doen, met in yder dagh te betalen aen yder Ruyter seven stuyvers thien penningen, en aen de Brigadier acht stuyvers ses penningen, soo voor hun kost-geldt, als voor hun Serviers-geldt, het welck, als men de Officieren oock daer in begrijpt, voor yder Compagnie ter maendt neghen hondert en neghen-en-veertigh gulden, en voor de acht-en-tseventigh Compagnien vier-en-tseventigh duysent, en een-en-tsestig gulden sal beloopen.

Wat de onderhoudingh der Switsers aengaet, sy sal alleenlijck in behoorlijck voedtsel bestaen; en 't overighe sal uyt des Koninghs schat-kist betaelt worden.

De geheele somme, die in yder maendt te betalen sou zyn, als men de af-koopingh van de kost-gevingh der Soldaten daer onder reeckent, sal bedragen hondert en vijf duysent, seven hondert en drie gulden vijfthien stuyvers.

De geheele somme, die te betalen sou zyn, als men de Soldaten op de kost heeft, en alleenlijck de onderhouding der Officieren, en het Servies-gelt der Soldaten af-koopt, sal bedragen hondert negen-en-tseventig duysent drie hondert en vijftigh gulden thien stuyvers.

Aen de Heeren Staten, steden en 't Landtschap van Uytrecht sal vry staen, gelijck hier voor gesegt is, te verkiesen of sy liever de Soldaten op de kost, of niet op de kost willen hebben; en de Officieren sullen moeten bevorderen dat de Soldaten, Ruyters en Dragonders daer mede te vreden zijn, en in alle goede en mogelijcke ordeningh leven.

Men sal oock aenmercken, dat by de kost en on-

[pagina 85]
[p. 85]

derhoudingh, hier voor ghenoemt, niet verstaen wordt het Broodt, het welck de Koningh altydt en gheduyrighlick aen sijn krijgs-benden, soo Voetvolck, als Ruytery en Dragonders, sal verschaffen.

Die geseyde Heeren Staten, Stadt en Landtschap sullen de af-koopingh van de krijgs-gelden der Soldaten, en het voedtsel, en de onderhoudingh der Officieren bestiptelijck aen de krijgs-benden betalen, en dit altydt thien dagen te vooren, sonder daer in te missen.

Sy sullen de gheseyde sommen in de handen der Majoors van yder Regiment betalen.

En in gheval men gebreeckelijck was in de kost, en onderhoudingh der Soldaten, en in de af-koopingh, hier voor gedacht, bestiptelijck te betalen, soo sal aen de Officieren vry staen hun Soldaten in soodanig getal, als 't hen sal believen, by de Heeren Staten, Burgermeesters, Raedts-Heeren, of by andere rijcke persoonen te doen inlegeren, tot dat sy van het geen, dat men aen hen schuldig sou mogen zijn, betaelt sullen wesen, benevens de thien dagen voor af.

En op dat de Inwoonders van haer Quartier sorgvuldigh souden zijn, in altydt hun quote van de geseyde somme te vooren te betalen, en om ter selfde tydt in de ongevallen te versien, die te voorschijn souden konnen komen, als het gebeurde dat veel verscheyden Officieren eenige van hun Soldaten by een selfde Inwoonder sonden, soo sal men ordre stellen dat yder quartier van de Stadt onder seeckere Regimenten verdeelt wordt.

En op dat de geseyde verdeelingh gelijck sal sijn, soo sal men de ses quartieren, daer uyt de Stadt bestaet, in twee looten deelen, yder lot in drien, het welck volgens lootingh sal gheschieden, te weten drie voor het Voet-volck, en drie voor de Ruytery en Dragonders.

[pagina 86]
[p. 86]

En de drie quartieren, die aen 't Voet-volck ten deel sullen vallen, sullen weder ghedeelt, en oock voor yder bataillon Voet-volks met het lot getrocken worden; desgelijcks oock de drie anderen voor yder esquadron Ruytery en Dragonders.

De Majoors der Regimenten sullen eenigh moeten zyn met de Kapiteynen der quartieren; en de Kapiteynen der quartieren sullen aen hen onderstant, die hen afghe-eyscht sal worden, moeten doen.

Wat de kost en onderhoudingh der Switsers aengaet, indien men gebreeckelijck was in de selfde aen hen te verschaffen, soo sal naemaels door andere middelen daer in voorsien worden.

De intentie des Koninghs is noch oock, ten opsicht van de subsistentie der paerden, soo van het Voet-volck, als van de Ruytery, dat de Heeren Staten, Steden en Landtschap van Uytrecht het Hooy en Stroo, dat'er noodigh is, sullen verschaffen, en het selfde gheduyrighlijck, en sonder verlies van tydt in des Konings Magasijnen doen brengen.

En wat de noodtsaeckelijcke Haver aengaet, de Heeren Staten, Steden en Landtschap sullen tegenwoordighlijck vijftigh Malders voor yder Compagnie Ruytery, en hondert Malders voor yder Compagnie Dragonders moeten beschicken, uytbrenghende in alles vier duysent vijf hondert Malders, en dit voor eenmael, verwachtende tot dat daer van elders komt; want sy sullen voortaen niet meer daer mede belast worden; en men sal uyt des Koninghs schat-kist daer in versorgen.

En om aen de Heeren Staten, Stadt en Lantschap middel te verschaffen van al het voorgenoemde op te brenghen, soo sal 't aen hen vry staen alle de gewoone rechten en impositien der Staten, Steden en

[pagina 87]
[p. 87]

Landtschap t'ontfangen, en daer af te disponeren.

En indien sy de kost en het voedtsel aen de Soldaten verschaffen, soo sal voortaen het Bier, en de Wijn niet vry van de belastinghen zyn; en dus sal daer voortaen geen middel wesen om hun impositien te fraudeeren, die daer door grooter dan oyt sullen worden.

En indien de Heeren Staten, Stadt en Landtschap, om het voorverhaelde bestiptelijcker te konnen verschaffen, dienstigh oordeelden eenigen van hun impositien op eenige dinghen te vergrooten, met aen ons bekent te maecken op welcke wijse sy dese impositien willen lichten, soo sullen wy, het overwogen hebbende, daer in konnen bewilligen, doch met believen van de Koningh, onder de welcke wy al het voorgaende stellen.

Tussen de Dingsdagh en Woensdag, hebben het Princen Volck op Woerden, Montfoort ende de Vaert een loose attaque gedaen, schietende op de twee laetste plaetsen eenige Fransen doodt.

Ontrent desen tydt verstonden alhier de Gouverneurs, dat om de schaersheyt van voeragie te voren te komen, een Capiteyn maer een ofte twee, ende minder Officiers geen paerden souden moghen houden.

Den 20 daer aen, wiert by de Staten gheresolveert, op aenradinge van den Hertog van Luxenburgh, met den Intendant te accordeeren.

Vrydagh, den 20 dito, reeden van hier 6 compagnien Ruyters na Amersfort, om aldaer in Guarnisoen te leggen: oock wierden de Houtschilden geprest om voeragie voor de Fransen te gaen halen.

Saturdagh, den 21 dito, hebben de Fransen de Leckendijck aen het Klapheck doorgesteecken.

Sondagh, den 22 dito, wierden alle Officiers ende Corporaels van de Borgerye op het Stadthuys

[pagina 88]
[p. 88]

verdaghvaert, alwaer haer een ontwerp, om geldt-middelen uyttevinden, voorgehouden wiert. Als doen wasser een rescontre aen de Nieuwersluys, alwaer eenige Fransen gevangen wierden; 't welck alhier sulcken alteratie veroorsaeckten, dat alle Officiers ende Ruyters uyt de Kerck wierden ghehaelt, om dat sy haer selven mosten in postuer stellen. De Kerck aen de Vaert wiert door de Fransen geplundert.

Dingsdag, den 24. hebben de Fransen het Huys te Loendersloot verlaten, ende is by het Princen Volck in besittingh genomen.

De Heeren Staten hebben den Intendant te ghemoet gevoert haer onmacht, gelijck dit volgende verhael uytwijst.

De Staten hadden niet getwyffelt of de redenen, vervat in hare Missive den 13 Sept. aen de Heeren Marquis de Louvois en Marquis de Pompone geschreven, daer van een copie aen den Heere Intendant voor eenige dagen behandight is, soude hem hebben gepersuadeert om van sijnen bewusten gedanen eysch, raeckende het onderhoudt van de Troupen van den Koningh, te desisteeren, ende daerom met droefheydt hadden verstaen, dat hy deselve noch bleef inhereeren, ende gheresolveert was, om de Soldaten niet langer te betalen, maer by de Inwoonders van de Stadt en Steden te doen logeeren, en door de selve kost en dranck met sijn gevolgh te doen verschaffen; dat de Staten wel waren verseeckert, ende hy Heer Intendant oock met der daet soude ondervinden, dat door dat middel de Militie gheen veerthien dagen soude konnen bestaan, of Levens-middelen bekomen, ende hy Heer Intendant over sulcks sijn ooghmerck onmoghelijck bereycken, maer dat deselve daer nevens considereerden, dat evenwel daer door de Stadt en

[pagina 89]
[p. 89]

Steden souden werden ghedevasteert, ende daer door de goede Burgerye ende lnwoonders van deselve elendighlijck bedorven en verjaegt, en daeromme hebben goet gevonden, om te sien oft met sijn Ed. over die gemelten eysch in redelijckheydt soude konnen werden gheaccordeert; dat deselve wel wisten, dat hy de macht en gelegentheydt hadde, om het geen hy hadde bedreygt te executeeren, maer dat sy wilden vertrouwen dat hy, gheinformeert ende overtuyght zijnde van haer onvermogen, nae sijn discretie met haer soude handelen, ende daeromme alvoorens tot de saecken ten principalen te treden, versochten te mogen verstaen, oft in gevalle over het ge-eyschte onderhoudt mochte werden geconvenieert, daer mede soude komen te cesseeren alle lasten oft Contributien, die van de Stadt, Steden oft Dorpen, in 't particulier zijn of werden ghepretendeert. Waer op hy gheantwoort heeft van ja.

Of oock den vierden penningh oft daer ontrent, die sy Ed. van de Manufacturen en andere waren in het uytbrenghen tot noch toe aen de Poorten hadde doen vorderen, noch soude moeten worden betaelt.

Waer op den Intendant antwoorde, dat sulcks mede soude ophouden, alleen dat voor de Paspoorten, tot den uytvoer noodig, een kleyne recognitie soude werden gegeven, tot loon voor den Commissaris die het opsicht aen de Poorten heeft, ende dat geen kaes oft soodanige Eet-waren die haer Edele Mogende selfs sullen konnen oordeelen in de Stadt noodigh te zijn, sullen moghen worden uyt ghevoert.

Of dan oock de Staten in den op-hef van alle hare Schattingen, impositien ende rechten soude werden ghemainteneert, ende alle de Militaire sonder

[pagina 90]
[p. 90]

onderscheydt de ordinaire lasten moeten betalen, daer op geantwoort wiert van ja, uytghesondert alleen, dat het Meel oft Koorn van den Koning daer van soude moeten wesen ghe-eximeert, ende het dunne Bier voor de Soldaten op een redelijcke pryse gestelt. Of dan oock de Inwoonders oft Burgers by de welcke de Officieren oft Soldaten zyn ghelogeert, gehouden sullen zyn yets verders als Vier en Licht te verschaffen, en daer op geantwoort zynde neen. Daer op en onder die Conditien de Heer Intendant reguard soude nemen op de hooghe onghelegentheydt ende deplorabilen staet van de Provincie, na billickheydt den ghedaenen eysch soude willen modereren, doch sulcks wiert by hem ghe-excuseert soo langhe eenighe offres waren gedaen, daer op gesegt wiert om alleen voor de maendt van October, sonder daer naer verder of ergens in gehouden te zyn, als alleen te bieden vijftien duysent Rijcksdaelders, in drie termynen, van tien tot tien dagen te betalen.

Den Heere Intendant de voorschreven preliminaire ende conditien wel hebbende toegestaen, maer sustineerde dat de gepresenteerde somme veel te gheringh was, ende eyndelijck is naer wisselinge van veele redenen en debatten, seyde den Intendant op de geminuteerde voet te vreden te sullen wesen, met dertigh duysent Rijcksdaelders, te betalen binnen de maendt van October in gelt, vijf-en-twintigh duysent, ende in een maendt of ses weecken daer na de resterende vijf duysent Rijcksdaelders in Haver, oft andere behoeften voor de Troupen. De Staten sijnde eyndelijck niet verder als tot twintigh duysent Rijksdaelders te konnen treden; maer in gevalle de Heer Intendant het noch stelde op de een-en-twintigh om drie ghelijcke payen, yder van seven duysent Rijxdaelders te maken, dat sy als dan

[pagina 91]
[p. 91]

souden sien, en ondertusschen sijn Ed. konden versekeren, dat men de grootste onmogelijckheyt ende ongelegentheydt van de werelt sou hebben om die somme uyt te vinden. Dat dan betalinghen van interessen, tractamenten, gagien en andere lasten en schulden souden moeten cesseeren, ende daer door, ghelijck sijn Ed. en yder konde oordeelen, de Inwoonders van de Stadt en Provincie in de uyterste armoede vallen. Ende als deselve evenwel bleef staen op de gemelte dertigh duysent Rijcksdaelders, wierdt gheprotesteert, dat die somme alsoo weynigh als tienmael soo veel konde werden opgebracht; ende ingevalle sijn Ed. de Soldaten door de Inwoonders wilde doen onderhouden, daer door de Stadt en Steden seeckerlijck souden verwoesten, dat haer Edele Mog. als onder sijn macht ghestelt zynde, sulcks niet konden beletten, ende met gedult souden verdragen, hare Conscientie daer inne gerust stellende, dat sy om de totale ruine van de Ingesetenen te voorkomen, alles hadden ghedaen wat van haer plicht was, ende ten dien eynde gepresenteert selfs boven haer vermoghen, ende daer sijn Ed. lieten considereren ende overwegen, hoe soodanige rigoureuse maniere van doen in effecte, so veel als plonderen soude zyn, accorderen sal met de Conditien, die de goetheyt van den Koningh aen de Provintie heeft believen toe te staen, en oft de glorie ende interessen van sijn Majesteyt wel sullen worden bevordert, als alle de werelt sal sien hoe een Stadt en Provincie, aen de welcke soo groote hoope en verseeckeringhe van gunste en goedertierentheydt van den Koningh is gegeven, soo jammerlijck wort mishandelt en gefouleert: Waer door de Heere Intendant wel een weynigh scheen versacht, maer persisteerde evenwel by sijnen laetsten eysch, en versocht dat hem des anderen daegs voor de middagh, alsoo de Post ten een

[pagina 92]
[p. 92]

uur most vertrecken, en hy daer mede aen het Hof schryven, de uyterlijcke resolutie van haer Edele Mog. laten toekomen.

Woensdagh, den 25 dito, hebben de Francen, door dien het Princen volck eenighe Dijcken doorgesteecken hadden, Asperen, Heukelen, en Leerdam verlaten, ende sijn van daar ten deelen alhier; ende ten deelen op Woerden en Amersfort getrocken.

Tusschen Woensdagh en Donderdagh sijn van hier 2 Regimenten uytgetrocken.

Donderdagh, den 26 September, sijn eenighe Regimenten hier door ghetrocken na Amersfort, mede brengende 3 Buffels, die hier geslacht wierden. In desen tijdt sijn veele lieden door de travelie der Francen uyt Woerden wegh geloopen, en alles verlatende.

De Staten sijn, volgens de Resolutie in de voorgaende dagh genomen, met de Heer Intendant verdragen, en met schriftelijck gestelt en geteeckent hadden het Project, gelijck het hier ingestelt is.

Op heden den vijfden van October 1672.

Mijn Heer Robbert, Raedts-heer van de Koning, en Intendant van de Policie, belooft aen de geseyde Staten, dat de Soldaten en Ruyters, die ingelegert zijn, het sy in de Stadt en Voorsteden van Utrecht, het zy in de andere Steden, of plaetsen, onder het geseyde Landtschap behoorende, geensints tot belastingh der Steden en Inwoonders sullen wesen, dan alleenlijck voor soo veel de versorgingh van Bedt, Vuyr en Licht aengaet, en Soldy van des Konings penningen sullen ontfangen.

Dat de Inwoonders niet ghehouden sullen sijn eenighe spijse of dranck aen de Soldaten te verschaffen.

[pagina 93]
[p. 93]

Dat de genen, die hun Huys-waerden, of hun Huys-waerdinnen eenigh ongemack aendoen, om hen te dwingen tot hen te spijsen en te voeden, strengelijck gestraft sullen worden.

Dat sy niet verplicht sullen wesen eenige somme geldt, groot of kleyn, aen wie 't oock is, Soldaten, Officieren, of aen anderen te betalen.

Dat hy geven sal alle mogelijcke ordres, en die vereyscht sullen zyn tot de weeroprichtingh van alle de ghewoone rechten van de Stadt, van het Landtschap Uytrecht, en van des selfs Steden, en aenkleven van dien.

Dat al het geen, het welck van de geseyde gewoone rechten gelicht en ontfangen sal worden, sal staen ter dispositie der geseyde Heeren Staten, de welcke hen sullen mogen doen ontfangen en vergaderen in dier voeghen, als sy het best sullen achten.

Dat niemandt, van wat staet en conditie hy oock mach wesen, het sy Soldaten, Officieren, of anderen, van eenigen der geseyde ghewoone rechten uytgesondert sal zijn, dan alleenlijck des Koninghs graen, 't welck van het recht van 't Gemael vry sal wesen.

En oock op Voor-waerden, dat de geseyde Heeren Staten maken sullen dat daer goedt kleyn Bier voor de Soldaten te koop is.

En eyndelijck dat, ten op-sicht der maenden van Augustus en September, voor de welcken de Heer Robbert een eysch had laten doen, daer af de geseyde Staten niet betaelt hebben, hier af tegenwoordighlijck niet gesproocken sal worden, om aen hen tijt te geven van de antwoort op de vertooningen te verwachten, die sy aen het Hof sullen doen.

En de gheseyde Staten belooven en verbinden sich dat sy, geduyrende de tegenwoordige maendt

[pagina 94]
[p. 94]

van October, in des Koninghs kiste sullen betalen de somme van vijf-en-twintigh duysent kroonen, op de verseeckeringh, die door de gheseyde Heer Robbert aen hen is gegeven, dat hy sijn best sal doen om by de Koningh aengenaem te maken, dat voor het verleden niets van hen ghe-eyscht sal worden, en dat'er voor de geseyde vijf-en-twintigh duysent niet meer dan 2100 voor den teghenwoordighen maendt van October sullen wesen, en dat de andere vier duysent kroonen, hoewel in de tegenwoordige maendt betaelt, aen hen tot betalingh op 't geen sullen strecken, dat hen voor de volgende maenden afghe-eyscht sou konnen worden.

Volgens het welck de geseyde Heeren Staten belooven te betalen acht duysent kroonen ghereedt, noch acht duysent kroonen op den vijftienden van de toekomende maendt, en de leste negen duysent kroonen, die de geseyde somme van vijf-en-twintigh duysent kroonen sullen volmaecken, op den vijf-en-twintighsten van dese maendt precys, en sonder eenigh uytstel.

De geseyde Heeren Staten belooven noch daer-en-boven, op hun kosten, en tot hun lasten, te betalen twaelf hondert schepel Haver, die alree voor de Troupen verteert zyn, sonder betaelt te wesen, en noch acht hondert schepel Haver op hun kosten voor de Paerden, Convoyen en Ruyters te betalen, die gecommandeert zyn.

En wat de Voeragie aengaet, de geseyde Heeren Staten sich niet verplichten konnende, tot de selfde in de Stadt te doen brengen, soo uyt oorsaeck van dat'er Schuyten en Wagenen ontbreken, als om dat het langh verblyf van sulck een machtigh heyr groote wan-ordeningh in het Landt heeft veroorsaeckt; sy laten aen mijn Heeren de Generaels de dispositie van 't geen te doen, dat ten dienst van

[pagina 95]
[p. 95]

de Koningh nodigh sal wesen, verhoopende dat, sy soo goede ordening in de saecken sullen stellen, dat dit met de minste schade voor het Landt, die mogelijck is, gedaen sal worden.

De geseyde Heer Robbert van wegen de Koning, en de geseyde Heeren Staten zyn van weêr-zijden in al dit voorverhaelde verdraghen, doch alleenlijck voor de tegenwoordige maendt van October, sonder dat men dit van weer-zyden in gevolgh voor de volgende maenden sal konnen trecken. Hier af twee gemaeckt ten daghe en jare als vooren. Was geteeckent Robbert.

Gelijck men oock goet ghevonden heeft aen de geseyde Intendant te versoecken de volgende acte te willen teeckenen, en de ordeningh, die men sich daer af belooft, te doen onderhouden.

Vrydag, den 27 dito, is alhier gepubliceert (om de gheseyde penninghen aen den Intendant op te brengen) dat alle die eenige jaren huysgelt ten achteren waren, het soude betalen tot Paesschen 1671. ende daer en boven noch voor twee jaren; ende dat die geene die niet schuldig waren, oock voor twee jaren mosten opbrengen; waer van het een jaer betaelt most worden binnen den tijdt van 6 dagen, ende het ander 8 dagen daer nae.

Tussen Vrydagh en Saturdag zyn byna alle Ruyters en veele voetknechten, als mede Duc de Luxenburgh, uytgetrocken tot ontrent Hilverson ende Naerden (alwaer sy een vliegent leger formeerden) ende volghde Saturdags alle den treyn van dito Hartogh, ende was de Stadt doen soodanigh ontbloot, dat de Ruyters van Woerden alhier eenighe posten mosten komen besetten: Oock werden alle de Francen uyt Montfoort ende Ysselsteyn gecommandert; die meest alle hier door na Naerden gepasseert sijn; namen oock met haer vier stucken

[pagina 96]
[p. 96]

Canon en 40 Wagens met Ammunitie, en wierden alle Voerlieden paerden gheprest om het vertrocken volck te volghen. Van daegh sijn hier 28 Mariniers (sijnde een brantwacht) gevangen binnen gebracht, waer van sy aen de Blaucapel eenighe tot het hemdt toe, ende blootvoets hadden uytgetrocken.

Sondag den 29, sijn noch 500 mannen de Heykant opgetrocken, met haer nemende twee stucken Canon, met veel bagagie. Op dito is Loosdrecht ende Hilverson by de Fransen gheheel uygeplondert.

Die van Loosdrecht hadden Gedeputeerdens gesonden aen den Hartogh van Luxenburgh, rmet het contributie gelt, daer op sy gestelt waren; dit aen den Hartogh selve betaelt hebbende, die haer betuygde, ja swoer, dat haer geen leet soude geschieden; doch dese Gedeputeerdens om quitantie aenhoudende, zyn eenige dagen op gehouden, en kregen in plaetse van quitantie, tydinge hoe barbarisch hun mede-inwoonders geplondert en getracteert waren.

's Maendaghs, den 30 dito, wiert op de Neude open krijghsraet gehouden, sittende alle Officiers op stoelen in 't ront, omcingelt met het gheheele Switsers Regiment, in 't midden stont een tafeltjen, waer op een blooten deeghen lagh, met een kleyn stockjen over een Switser die wech geloopen was, ende te Rijnberck dienst genoomen had, waer over hy op de Neude geharquebuseert wiert; doch staet aen te mercken dat, doen hy veroordeelt was, den deegen opgestoocken, ende het stockjen aen 3 a 4 stucken gebroocken sijnde, hem toegeworpen wiert.

Dinghsdagh, den 1 October, is de Regeringh naer ghewoonte niet verset, maer Borgemeesters,

[pagina 97]
[p. 97]

Schepenen, ende voorts alle andere Officianten sijn als vooren gebleven. Op dito sijn 2 persoonen op de Neude gehangen, een Frans Soldaet, om dat hy dienst onder sijn Hoogheyt hadt ghehadt, ende een Boer om dat hy geseyt hadde, gaet het hier te quaet, men kan naer de Prins van Orangien gaen. Op dien selfden dito, 's morgens ontrent 9 uren (hebbende de gansche nacht alhier seer sterck hooren canonneeren) saghmen den Tooren te Woerden in den brant staen, welcke brandt ontstaen was uyt eenige teecken-vieren, die sy daer op hadden aengesteecken (alwaer 4 Fransen op den Toren oock verbranden, die de selve hadden ontsteecken) waer op alhier ontrent ten half elf uuren alle Fransen ende Switsers inde Wapenen, ende naer de wallen moesten. Ontrent een uur, ontstont een groot allarm in de Stadt, soo dat alle huysen strackx wierden gheslooten; ende waer 5 a 6 borgers by den anderen stonden, wierden ghescheyden, doen sijn oock drie seyn-schooten met Canon ghegeven aen die van Woerden, beloovende haer-lieden daer mede secours, gelijck des avonts van hier meest alle de Militie uyttrock, en 's nachts marcheerden 't Leger van by Hilverson mede na Woerden, daer dien nacht ontrent 2 a 3 uren een schrickelijk gevecht geweest is tussen de Princen en Franse Volckeren, alwaer 12 compagnien vande syde van sijn Hoogheyt sijn verslagen, waer onder oock sijn gebleven de Heer van Suylesteyn, en de Heer Schimmelpenningh (gewesenen Gouverneur van Zutphen) ende wierden des Woensdaghs, ontrent 154 gevangenen hier binnen gebracht, waer onder den Majoor Uyttenhooven, de Heer van Amelisweert, den Hofmeester van sijn Hoogheyt, den Camerlingh met den Hofmeester vande overleedenen Heer van Suylesteyn, ende meer anderen; oock wierden binnen ghebracht

[pagina 98]
[p. 98]

2 a 3 Vaendels, ende 6 stucken Canon; van de France sijde is seer veel volckx gebleven, van een Regiment 10 a 12 menschen afgekoomen, ende van 2 andere by nae alle Officiers gebleeven, ende voorts alles naer advenant, lagen als honden op de wegh, half ende heel doot, ende wierden in menigten deerlijck gequetsten hier binnen gebracht, doch behielden de Fransen de Post, ende is Woerden dusdanigh door haer ontset. Oock heeft men dien nacht (tussen Dingesdagh en Woensdagh) alhier schrickelijck hooren canonneeren, van twee uuren tot 's morgens ten 8 uuren toe,'t welck men vernam aen de Vaert te zijn, alwaer 60 a 70 Mariniers aen landt quamen, die uyt de Daecken vande huysen schooten, onderwijl staecken de Fransen de selve van onderen in de brandt (waer door de kerck oock afgebrandt is) 't welck de andere vernemende, hebben sich stracks weder nae boort begeven.

In dese daghen versocht den Gouverneur, dat 8 a 10 steenen gefortificeerde cortegaerden in de Stadt souden gemaeckt worden, om voor alle schielijcke overvallen (der borgeren of andersins) bevryt te sijn.

Woensdagh, den 2 October, waren alle huysen noch geslooten.

Donderdagh den 3 dito, sijn weder 103 Prince Soldaeten gevangen binnen gebracht. Op dito sijn ontrent 4 a 500 mannen van Nimwegen hier door na Woerden getrocken.

Vrydagh, den 4 dito, sijn eenighe hooge Officiers, die by Woerden gebleven waren, alhier begraven.

In dese dagen heeft den Intendant Monsr. Robbert dit volgende alhier laten aflesen.

[pagina 99]
[p. 99]

Louïs Robbert, Raedts-heer van de Koningh in sijn Raden, Intendant van de Iustitie, Policie en Finantien, in alle de plaetsen en Landen nieuwelijcx door sijn Majesteyt op de Hollanders verovert.

OP de Remonstrantie, die aen ons ghedaen is, dat veel personen, onder verscheyden pretexten, de gewoone imposten en Schattingen der Steden en des Lants van Uytrecht fraudeerden, in dier voegen, dat de ontfanghst der geseyde Schattingen seer weynigh bedraegt, het welck seer nadeeligh en schadelijck is voor de gemeene welstant, en voor de intentie des Koninghs, en dewijl het van seer groot gewicht is de voortgang van een gelijck misbruyck te stuyten, soo sal van heden af, van dese dagh te beginnen, geregelt en vast gestelt zyn dat geen personen, van welcke hoedanigheyt en staet sy oock mogen wesen, 't sy Soldaten, Ruyters, Officieren, of anderen, vry sullen zyn van de ghewoone schattingen en impositien te betalen, die in de Steden van dit Landtschap ghelicht worden: Verbiedende wel expresselijck aen alle de genen, dien dit sal aengaen, eenige directe of indirecte middelen aen te wenden, om de geseyde schattingen en impositien te fraudeeren, op verbeurte van confiscatie voor de genen, die bevonden worden daer tegen te doen, wel verstaende de Heeren Staten, Burgermeesters en Schepenen bevorderen sullen dat men goedt kleyn Bier voor een goede en redelijcke prijs, tot gebruyck der Soldaten, verkoopt. Gedaen t'Utrecht, den sevenden van October 1672. getekent Robbert.

Saturdagh den 5 October, sijn de Soldaten van sijn Hoogheydt, die hier ghevangen waren binnen

[pagina 100]
[p. 100]

gebracht, ontrent 200 in 't ghetal, van hier ghevoert na Arnhem; ende sijn op dito 22 Soldaten met eenige gevangen Officiers gelost. Op dien dagh sijn vele France Officiers alhier begraven.

Sondagh den 6 dito, heeft den Gouverneur alhier in 't Weeshuys ende Dolhuys wesen visiteren, of geen geweer verborgen waer, 't welck hem aengedient was, doch bevont het selve onwaer te sijn.

's Maendaghs den 7 dito, hebben eenige Switserse Officiers haren dienst ghequiteert, in voegen dat de Corporaels, Sergeanten gheworden zijnde, de Compagnien op de Neude opbrachten, slaende haer eygen marsch, en aftreckende wierden de Switsers Tamboers wechgesonden, en de France Officiers voorghestelt met France Tamboers, slaende des Konincks marsch.

Dingsdagh den 8 dito, hebben de Fransen drie van onse beste Stucken Canon ghenomen ende na Arnhem ghevoert: Oock sijn op dito de Heeren van de Vroetschap, met eenige France Heeren aen de Vaert geweest, om het gat aen de Leckendijck te laten stoppen. Ontrent desen tijdt zijn eenige Heeren voorgestelt, om voor dese Provintie na Vrankrijck te gaen. Sijnde dit de instructie.

Instructie voor de Heer Jan Louis Godyn, Heer van Maerssenbroeck, Gedeputeerde van wegen de Staten van 't Landtschap Uytrecht aen sijn Coninghlijcke Majesteyt, Louis de XIV. Coningh van Vranckrijck en Navarre, Etc.

DE Heer van Maerssenbroeck sal sich soo spoedigh, als hem mogelijck sal zyn, op de reys begeven, en de kortste en bequaemste wegh kiesen,

[pagina 101]
[p. 101]

om naer 't Hof van Vranckrijck te trecken. En hy sal, als hy daer gekomen is geen tydt verliesen, maer trachten door minnelijcke middelen acces en toegang te bekomen by mijn Heeren de bedienaers, en by gevolgh by de Koningh.

1.Hy sal, door een deductie, alle de besonderheden van belangh begrypende, de teghenwoordighe staet van dit Landtschap vertoonen. Hoe het selfde in alle sijn deelen soo ellendighlijck is bedorven, dat het onmoghelijck is eenighe boven ghewoone impositien, of belastingen te betalen. Dat, dewijl het platte Landt gantschelijck verwoest is, men niet de gewoone belastinghen en schattingen daer af kan trecken. Dat men'er geheel niets af kan trecken; gelijck oock niet van de kleyne Steden, en seer weynig van de stadt Uytrecht. In voeghen dat het Landtschap nauwelijcks in sijn inkomsten soo veel kan vinden, dat het de kosten kan verschaffen, die het daghelijcks moet doen voor de Wacht-huysen, voor het Vuyr en Licht, voor de Schildt-wachts-huysjes, en voor de andere dinghen, die de besettingh niet kan missen: soo verre is het van daer dat'er middelen souden zyn om de gewoone kosten tot d'onderhoudingh en reparatie der gemeene wercken, en de gagien der gener, die in hun dienst zyn, te betalen.
Dat, hoe wel de Koning de goetheyt heeft gehad van te belooven dat d'Interesten der principale sommen, die van het Landtschap opghenomen zyn, betaelt souden worden, men echter niet een stuyver daer toe sal vinden. Dat d'Inwoonders, die niets van hun Landen trecken, om dat het Veldt geheel bedorven is, en dewijl sy oock gheen renten en inkomsten hebben, geen kosten konnen doen: in voeghen dat'er van dach tot dach meer en meer sullen zyn, die de belastinghen niet sullen konnen betalen, de welcken van de goederen geheven worden.
[pagina 102]
[p. 102]
Hy sal oock vertoonen dat door d'openingh, die in de Leckdijck ghemaeckt is, alle de Weyden, en een groot deel der Bouwlanden, dat is het grootste en beste deel van't Landtschap, ondergeloopen zyn. Dat mijn Heeren de Hertogh van Luxenburgh en d'Intendant daer af wel bericht zyn gheweest door de Directeurs van de Dyck, eer men hem deurghesteecken heeft. Maer of sy hebben 't niet willen ghelooven, of sy hebben geoordeelt dat, niet tegenstaende dit alles, de dienst des Koninghs vereyschte dat sulcks gedaen sou worden. Daer uyt sonder tegenspreken, volght dat het gantsch onmogelijck is dat men, soo langh het Landtschap in de staet sal zyn, of blyven, daer in het teghenwoordigh staet, yets, wat het oock is, tot ontfanghst van de Koningh, of tot onderhoudingh van troupen opbrengt.
Dat, ingheval men tot de Heer van Maerssenbroeck seght, dat d'Inwoonders, in plaets van gelt te gheven, de krijghs-lieden sullen konnen onderhouden, hy verseeckeren, en door onwederleggelijcke redenen toonen sal, dat sy, uyt oorsaeck van d'armoede der Inwoonders, sulcks niet souden konnen verschaffen, dan voor seer weynigh dagen: invoegen dat dit oorsaeck sou zyn van dat de Stadt en d'andere Steden onghetwijffelt uytgeplondert, door het vuyr vernielt, en door het bloedt verdelgt souden worden.
2.Dat dewijl uyt oorsaeck van 't ghebuyrschap der stadt Amsterdam, en van 't Landtschap Hollandt, gelijck oock om veel andere redenen, consideratien en ghelegentheden, een groot ghetal van persoonen van tydt tot tydt in dit Landtschap, of in de Steden, daer uyt het bestaet, is komen woonen die hun goederen of in 't gheheel, of ten deel, of in Hollandt, of in d'andere ghebuyrighe Landtschappen hebben, of die'er door andere engage-
[pagina 103]
[p. 103]
menten en verbintenissen gheinteresseert zyn; dat hy, om de voorgedachte redenen, en om anderen, die hy sal kunnen bedencken, trachten sal van de Koningh te verwerven dat aen de Inwoonders van dit Landtschap veroorlooft mach worden, elders te gaen woonen, voor een tydt, die hen daer toe bepaelt sal worden, hun goederen te verkoopen, en d'inkomsten daer af te vervoeren.
3.Gelijck oock dat, om de voorgedachte redenen, en noch om dat de genen, die uyt dit Landtschap zyn vertrocken, het kostelijckste dat sy hadden, of in het geheel, of ten deel, wech ghevoert hebben, en dat de Staten Generael der Vereenighde Nederlanden, gelijck oock sijn Hoogheyt, mijn Heer de Prins van Oranjen, niet toelaet dat yemandt, wie het oock is, van wat staet of hoedanigheydt hy oock mach wesen, uyt hun Landtschappen weer herwaerts koomt; soo verre is 't van daer dat sy hen toelaten hun goederen weer herwaerts te voeren, en dewijl zy oock, by maniere van represalien, een Placcaet hebben doen afkondighen, door 't welck sy oock verbodt daer teghen doen, en bevelen dat alle de genen, die goederen in de gheseyde Landtschappen besitten, voor 't eynde van de maent October weer derwaerts hebben te keeren, op verbeurte van confiscatie van hun goederen, dat hun Huysen gheraseert, en sy uyt hun staet ghestelt sullen worden, en onder andere straffen: dat men, segh ick, van de Koningh ootmoedighlijck sal versoecken, dat het hem believen sal d'executie van het Placcaet, de seste van September lestleden tegen de genen afgekondigt, die uyt het Landtschap zyn geweecken, te doen schorssen.
4.Hy sal oock van de Koningh ootmoediglijck versoecken dat hy niet belieft toe te laten dat de puncten, die sijn Majesteyt, volgens sijn goetheyt,
[pagina 104]
[p. 104]
belieft heeft aen dit Landtschap toe te staen, door sijn Officieren en Bedienaers ghebroocken of gheschonden worden.
5.Dat men, dewijl het sijn Maj. belieft heeft te beloven, dat d'oeffeningh van de Ghereformeerde Godtsdienst, gelijck sy tegenwoordighlijck geleert wort, d'Universiteyt en de Scholen gheconserveert worden, aen de Gereformeerden de Kercken in de kleyne Steden, en in de Dorpen, daer niet meer dan een is, sal laten: gelijck oock dat men om de selfde reden aen d'Inwoonders van Rhenen, daer niet meer dan twaelf of dertien Catholijcke huys-ghesinnen zyn, de Kerck, die men hen afgenomen heeft aen hen sal herstellen, om dat'er niet meer dan een is.
6.En dewijl men verstaen heeft dat men de besittingh van de Domkerck te Uytrecht, en van des groote Kerck t'Amersfoort aengetast heeft, sonder bevel, ja selfs sonder bewilligingh des Konings, soo sal hy, van dit stuck spreeckende, trachten te vernemen of'er eenighe hoop van goede uytgangh sou zyn, in geval men aen sijn Majesteyt ootmoedighlijck deê versoecken dat de gheseyde Kercken aen de Ghereformeerden herstelt mochten worden, en dat men, in des selfs plaets, een ander Kerck in yder van dese twee Steden aen de Catholijcken gaf.
7.Gelijck oock dat hy sal klagen, en reparatie en vergoedingh van de schade van 't Vee eysschen, dat uyt de Weyden is genomen, en van de andere goederen, die uyt de Dorpen genomen, en wech ghevoert zyn, volghens het register, dat daer af ghemaeckt is, dewijl het den Koningh belieft heeft te beloven, dat het Landtschap, de Stadt en Steden de plonderingh niet onderworpen sullen wesen, noch verplicht zyn de selfde af te kopen. Ghelijck men oock veel Dorpen en Inwoonders gedwongen heeft sich
[pagina 105]
[p. 105]
te rantsoeneren; en men heeft hen merckelijcke sommen afgedwongen.
8.En dewijl het oock aen de Koningh heeft belieft toe te staen, dat het Gouvernement van het Landtschap, ghelijck het tegenwoordighlijck bestaet, in de selfde forme, en aen de selfde personen sou blyven, aen de welcken het heden is, en dat de voor-rechten en rechten der drie Leden van de Staet, Stadt en steden van Uytrecht in hun gheheel souden blyven, en dat van alle tyden af, als een onverbreeckelijcke Wet en ordeningh, geordonneert en ghebruyckt is dat, in gheval van ghemeene misdaden, de Soldaten en krijghs-lieden door de Rechter van 't Landtschap, van de Stadt, of van de Steden gheoordeelt souden worden, maer dat men noyt ghesien heeft dat de Burgers, die gheen Soldaten zyn, en die als soodanigh geen eedt gedaen hebben, verplicht hebben geweest voor 't recht in de Krijghs-raedt te verschynen, om daer gheoordeelt te worden: dat hy dieshalven van des Coninghs goetheydt sal trachten te verwerven dat de Burgers en Inwoonders van de Stadt, Steden, en van 't Landtschap, tot eenigh misdrijf vervallende, of aengeklaeght zijnde, niet aengheklaeght sullen worden, noch voor 't recht te staen, als voor de ghewoone rechter, dat is voor de Schepenen van de Stadt, of der Dorpen, of anders voor 't Hof van de Justitie in 't Landtschap.
9.De Heer van Maerssenbroeck sal oock trachten te vernemen of men heeft te verhopen dat de beloften, die de Marckgraef van Louvois op des Coninghs woordt gedaen heeft, op 't versoeck der Staten van 't Landtschap van Uytrecht, dat de vijf Capittelen der Kanonicken, de Teutonische Ordeningh, en d'andere Kerckelijcke beneficien in hun gheheel sullen blyven, gelijck sy tegenwoordigh zijn, en dat alle de geseyde beneficien aen de tegenwoordige besitters gecon-
[pagina 106]
[p. 106]
serveert sullen worden: dat d'alienatien en verminderingen der Kerckelijcke goederen, tot aen dese tijdt gedaen, voor bondigh en van waerden ghehouden sullen worden;

Van 't welck, om seeckere consideratien, sijn Majesteyt geen schriftelijcke acte aen de Edele en Mogende Heeren kon toestaen, ghelijck sy toen versochten, doch hen echter deê verseeckeren dat hy hen niet sou aenraecken, maar alles in staet, en in zyn gheheel sou laten, ghelijck het was: of men, segh ick, te verhoopen heeft dat dit in een schriftelijcke versekeringh sal veranderen, of dat men een krachtiger verplichtingh daer uyt kan trecken.

Donderdagh, den 10 dito, wierden alle Schippers by Duc de Luxenborgh ontboden, ende haer namen opgheteyckent sijnde, belast dat sy haar Schuyten uyt de gront souden halen, ende ten allen tyden gereet houden. Op dito hebben de Fransen weder in 't Weeshuys geweest, alwaer sy den Hof, het Bleyckvelt, ende by na het geheele Kerckjen omghegraven, halende de dooden uyt de graven, op suspitie van daer geweer te vinden, doch vonden niet.

In dese dagen is het Placcaet van wegens de inroepinge der Vluchtelingen geïtereert, in dier voegen, dat alle Schouten, Schepenen, en andere Amptlieden mosten te kennen geven, wie van hare ondersaten al gevloden waren; Item wat goederen ende landeryen de selve hebben, sullen oock gehouden sijn geen betalingh aen yemant van de gevloodenen te doen; Maer het selve te kennen te geven aen den Intendant, als vorder uyt het Placcaet breder te sien is.

Vrydagh, den 11 October, wierden alle Deeckens van de Gilden op het Stadthuys ontboden, uyt oorsaeck van een middel te beramen, om eenigh gelt uyt te maecken, ten eynde de Koopmanschap

[pagina 107]
[p. 107]

naer buyten mocht sijn voortgangh hebben; mits niet betalende den vierden penningh, waer van op den 31. Aug. gemelt is. Desen dagh quam een brief van Monsr Louvois aen de Staten, geschreven tot Versailles op den 5 October, den inhout was

Myn heeren.

Ick heb uw brief van den drie-en-twintighsten van de verleden Maendt ontfangen, door de welck ick alle de redenen heb gesien, die ghy vertoont, om bekent te maecken dat de Stadt en 't Landtschap van Uytrecht niet in staet zyn om d'eysch, die mijn Heer Robbert op u doet, te voldoen. Ick kan wel lichtelijck oordeelen dat ghy 't niet kont doen, dan met seer groote kommer: Maer dewijl de noodt geen wetten heeft, en de heyren des Koninghs bestaen moeten, soo moet ghy met de geseyde Heer Robbert over 't geen verdragen, dat ghy op te brengen sult hebben. Anders is't niet mogelijck, of ghy sult in een seer groote desolatie vervallen, etc.

Saturdagh den 12 dito, wierden een Capiteyn, een Lieutenant, ende 10 Soldaten, door een Princen tamboer gelost. Op dito sijn de huysen aen het Weeshuys annex gevisiteert, of oock ergens geweer verborgen was. Op dito sijn oock seer veel gepreste Schuyten met Fransen de Vecht opghevaren om Turf te gaen halen.

Maendaghs den 14 dito, wiert alhier aen een yeder gevraeght, wat schade hy, 't sy buyten of binnen de Stadt, door de Fransen geleden hadde, 't welk men soude op maken ende den Koning toe senden. Oock wiert gepubliceert, dat d'Imposten van Bier ende Wijn correct mosten betaelt worden, selfs by de France Militie; mits dat de Heeren sorge souden hebben te dragen, dat de dunne bieren niet te slecht wierden. Oock wiert ter selver tydt ghepubliceert, dat de Brouwers geen Bier moesten uytslaen, of

[pagina 108]
[p. 108]

most eerst by een biljet blycken dat den Impost betaelt was. Ontrent desen tydt sijn de Fransen uyt Ysselsteyn getrocken op ontrent 100 mannen na, die des nachts hier om na Amersfort sijn ghemarcheert.

Dinghsdagh den 15 dito, quamen ses Vaendels Voetknechten van Woerden, die hier door na Amersfort trocken, ende sijn op dito door een Prince Tamboer 49 gevangens gelost.

Woensdagh ende Donderdagh sijn weder gevangens gelost.

Sondagh, den 20 dito, vertrocken van hier eenige Dragonders na Wijck.

's Maendaghs, den 21 dito, 's morgens vertrocken 4 a 5 Compagnien na de Vaert. Op dito wiert gepubliceert, dat geen Ruyters, in het voeragie halen sich souden vermeten eenigh huysraet van de Boeren mede te nemen, op poene van den hals. Oock wiert afgekondight een Temperament, waer na sich de lieden, die met inquartieringh belast waren, ende de Soldaten die ingequartiert waren, souden hebben te reguleren. Wijders wiert op dito Maendagh ende den volgende nacht, een over groote quantiteyt voeragie binnen gebracht.

Dingsdagh den 22 dito, wiert gepubliceert, dat die gene die boven de 10 mudden eygen, ofte eenige gevluchte granen in sijn huys hadde, 't selve binnen 4. dagen most aenbrengen, op de boeten van 100. Rijcksdaelders. Oock dat het Huysgelt (de quo supra) binnen 4. dagen most betaelt wesen.

Woensdagh den 23 dito, wierdt een France Ruyter, die sijn Cameraedt hadde doorsteecken, ende een Soldaet, op de Neude gehangen; ende oock een ander Soldaet, die het Gasthuys bestoolen hadde, eerst op de Neude driemael om de galgh gegeesselt, ende op sijn wangh gebrantmerckt, ende wiert

[pagina 109]
[p. 109]

doen soo met sijn naeckte rugge naer het St. Servaes Klooster gheleydt, alwaer hy noch tweemael gegeesselt wiert, ende een brandtmerck op sijn andere wangh, en een op sijn Schouder kreegh. Tegen den avondt quam het volck weder die des Maendags 's morgens uittrocken.

Donderdaghs trocken van hier 70 Standaerden Ruyterye, ende ses Compagnien Dragonders.

Vrydagh den 25 dito, trocken van hier eenigh ghecommandeert volck, die tot Waverveen een Uytlegger, met 6 Ysere Stucken Canon, ende 24 mannen overwonnen, ende brachten sy des Saturdags het volck ende de Stuckjens hier binnen.

Op dito Saturdagh, wierdt aen alle straeten met biljetten aengeslagen, dat die voortaen Turf wilden hebben, sich souden vervoeghen by eenen Rijnswijck, die een biljet soude geven (docht niet hooger als voor 16 sack) volgens het welcke den Boer soude gehouden sijn Turf te doen, tegen tiende halve stuyver de sack.

Maendagh den 28 dito, hebben de Fransen geheel Jaersvelt afgebrandt, alwaer alleenlijck blyven staen is de Kerck met een a twee huysen.

Dingsdagh, den 29 dito, is alhier gepubliceert, dat niemandt sich sal vermeten buyten de Stadt eenige boomen af te houwen, op poene van lyfstraffe.

Woensdagh, den 30 dito, isser Concilie gehouden in den Dom, en ordineerde den Bisschop, dat die Heeren, die tot noch toe op haer wereltsch gekleet ghegaen hadden (als Pater Wijck, &c) haer geestelijcke kleederen souden hebben aen te doen. Item is aldaer gheconcludeert, dat het Sacrament voortaen publijck na de siecken soude ghedragen worden. Op dito is weder een avont-gebedt by de Gereformeerde begonnen, tweemael ter weke, als des Woensdags ende Vrydags in de Buerkerck.

[pagina 110]
[p. 110]

Donderdagh den 31 October, (sijnde na den nieuwen stijl St. Maertens avont) wiert in den Dom het Lof ende de Vesper gesongen, ende liepen des avonts eenige Jongens met brandende Fackels langs de straeten. Op dito hebben sy een gefortificeerde kortegaerde op de Neude begonnen af te steecken. Op dien selvigen dagh quamen eenige Mariniers in Jutphaes, die, na datse wel gegeten en ghedroncken hadden, de helft van de Brandtwacht wech namen.

Vrydagh, den 1 November, wiert de Processie voor den Dom ende door de Academie omghedragen.

Saturdaghs voor de middagh, wierden de Soldaten gemonstert, ende des naermiddaghs van Logement verandert.

Sondagh den 3 dito, quam een Regiment voetknechten in, die dieper inde Stadt gheinquartiert wierden.

Maendagh den 4. dito, is alhier gepubliceert, dat des anderen daeghs 's morghens ten 8 uren, alle Schouten van de Buerten op het Stadthuys mosten komen, ende aldaer opleeveren wien in hare respective Buerten al met Soldaten belast was, ofte niet; item, hoe swaer yeder belast was. Oock sijn op dito, ontrent 60 gevangens van Arnhem weder hier gekomen.

In dese dagen wiert alhier met Placcaten door de geheele Stadt geaffigeert, dat alle die geene, die eenige goederen van Vluchtelingen geberght hadt, de selvige binnen acht daghen most aenbrenghen, op confiscatie van de selve, ende noch tweemael soo veel aen boeten daer boven.

Donderdag den 7 dito, wierden de Schoenmakers, wegens haer Kuypen, afghevordert 600 guldens tot grontgeldt, Item de Vleyshouwers alle tongen

[pagina 111]
[p. 111]

van de beesten die sy gheslaghen hadden, sedert de Fransen hier in gheweest waren, 't welck sy hebben afgekocht met 540 guldens.

Dinghsdagh, den 12 dito, zijn door een Trompetterr 12 gevangens gelost. Is oock op dito, Conte de Melie, Colonel van Normandie, begraven met een groote statie van singhende Priesters, &c. daer voor. Als doen wiert een nader brief, met eenighe nader ordre aen de Heer van Maerssenbroeck gesonden; sijnde van desen inhout:

Sedert ghy vertrocken sijt, sijn'er noch veel dingen gebeurt, van de welcke wy stoffe om te klaghen hebben, en die wy u, door dese tegenwoordige, deelachtigh maken.

Voor eerst, men voert de Ceremonien der Roomsche Katholijcken in, selfs buyten d'omkringh van de Dom, en over straet, tot groote ergernis van de Gereformeerde Godtsdienst: gelijck onder andere de begraffenissen oock ghedaen worden met fackels, met klederen, al singende met alle de ceremonien, met de welcken de Papisten het ghemeenelijck doen. Gelijck oock op Saterdagh lestleeden den 19 van dese maent, de Hostie niet alleenlijck in 't openbaer over de straet wierdt gedraghen; maer men heeft oock Burgers, Professie van de Gereformeerde Godtsdienst doende, die sich op de straet bevonden, willen dwinghen neder te knielen, en daer aan die dienst te bewysen, de welcken de Roomsche Catholijcken daer aen betoonen.
2.Wy hebben niet alleenlijck gedwonghen gheweest alle daghen de plonderingh van by na alle onse Dorpen te sien, teghen d'inhoudt van het vijfde der Artijckelen, die 't sijn Majesteyt belieft heeft aen dit Landtschap toe te staen, toen hy 't in besettingh ghenomen heeft: maer sy hebben oock de Dorpen van Overmeer, Abkoude en Baenbrugghe doen in brandt
[pagina 112]
[p. 112]
steecken, die van de grootsten waren, gelijck oock van 't getal der gener, die 't meest aen 't Lantschap opbrachten, en hoewel wy ons niet willen bemoeijen met de redenen t'ondersoecken, die d'Officieren der troupen van sijn Majesteyt verplicht konnen hebben sulcks aen te vanghen, sonder het aen ons bekent te maecken, soo vinden wy ons echter genootsaeckt de klachten van de ellende, die d'Inwoonders van dit Lantschap lyden, voor sijn Majesteyt te vertoonen, te meer om dat wy ons daer door meer en meer tot d'uytterste ellende ghebracht bevinden.
3.Mijn Heer d'Intendant hadt aen ons belooft door het contract, op den vierden van October gemaeckt, dat niemandt, van wat staet of hoedanigheyt hy oock sou mogen wesen, 't sy Soldaten, Officieren of anderen, uytgesondert sou zijn van eenigen der gewoone schattingen, uytgesondert des Koninghs graen alleen, dat van alle belastinghen van gemael, &c. vry sou wezen. En hoewel men, tot uytvoeringh en vervullingh van dit voorverhaelde, over al noodighe adverstissementen heeft doen af kondighen, op dat men sich niet op onkunde sou konnen beroepen, soo konnen wy echter tot noch toe niet de uytwerckselen der gheseyde conditien ghenieten, uyt oorsaeck van de gweldighe tegenstant, die d'Officieren en Soldaten daghelijcks daer teghen doen, schoon mijn Heer d'Intendant schriftelijck aen ons heeft belooft dat hy'er de machtighe handt aen sou houden.
4.Het selfde Contract brengt oock mede, dat hy alle nootsakelijcke en vereyschte ordeningen sal geven tot de wederoprechtingh van alle de gewoone rechten van de Stadt, en van 't Landtschap van Uytrecht, en van de steden, die daer toe behoorden. Dat al't geen, 't welck gegeven en ontfangen sal worden, staen sal ter
[pagina 113]
[p. 113]
dispositie van de geseyde Heeren Staten, de welcken het sullen mogen doen ontfangen en vergaderen op soodanige wijse, als sy best sullen oordeelen. Men neemt echter, dit niet teghenstaende, in de selfde steden, de vierde, en de tiende penningh, of daer omtrent van de waerde der goederen, die uytgevoert worden: invoegen dat d'Inwoonders sich gantschelijck berooft bevinden, niet alleenlijck van de middel om de schattinghen te betalen, maer oock van die om self te bestaen, en te leven, om dat de weynige koophandel, die noch overigh was, door dese middel geheelijck word bedorven.
5.Wyders, hoewel mijn Heer d'Intendant positivelijck belooft heeft, dat hy, midts de betalingh van de geseyde sommen, alle de besondere contributien en belastingen sou doen ophouden, gelijck uyt de formele woorden van 't gheseyde Contract blijckt; soo vinden wy ons echter, tot ons groot leetwesen, ghenootsaeckt te klaghen dat men, onder verscheyden pretexten, niet nalaet daghelijcks veel Dorpen van ons Landtschap te parssen tot het contribueren aen de Commandanten van Woerden, van Amersfoort, Montfoort, Wijck en aen veel andere Commissarisen.
6. Wy hebben een soo veel te grooter pogingh gedaen, als wy meenden dat d'Inwoonders d'inhoudt van 't geseyde verdragh souden genieten, soo veel de versorgingh van de spijse voor de Soldaten en Officiers in de Wijcken aengaet, daer in sy ghehuys-vest zijn. Maer hoewel mijn Heer de Hertogh van Luxenburgh seer uytghedruckte en scherpe defensien daer tegen heeft doen afkondighen, van de welcken wy u de copye hier neffens senden; soo bevinden wy nochtans dat'er weynigh Officiers en Soldaten sijn, die men kan verplichten sich binnen de palen van dit verbod te houden,
[pagina 114]
[p. 114]
van 't welck wy niet alleenlijck alle dagen droevige klachten hooren, maer wy sien oock dat d'Inwoonders daerom hun huysen verlaten.

Wy hebben goet ghevonden dese klachten door u te vertoonen, gelijck sy verdienen, en ghelijck de vereysschingh sal mede brengen, beneffens de geen, die in uw instructie aen sijn Majesteyt, en aen sijn Hof sijn begrepen.

P. S. Wy verstaen soo terstondt, dat d'openingh van de Leckdijck, die met kennis van mijn Heer de Hertogh van Luxenburgh, en van mijn Heer d'Intendant Robbert gestopt heeft gheweest, weer geopent is; invoegen dat men daer door niet alleenlijck voort het beste deel van 't Landtschap vernielt; maer oock dat men, soo men in dese tijdt de ghedachten Dijck weder opent, dese openingh niet weer sal konnen stoppen en dicht maken, dan met overmatige kosten.

Donderdagh den 14 dito, is de Marquis en Colonel Champangie begraven op de voorige manier, uytgesondert dat de Sergianten, die hem droeghen, wapentjes in de handen hadden.

Vrydagh, den 15 dito, wierden veele nieuwe Officiers voor het Regiment Normandie ghestelt, in de plaets van diegene, die voor Woerden en elders gebleven waren.

Saturdagh, den 16 November, quam een Regiment van Amersfoort, 't welck hier buyten om getrocken sijnde, in 9 Schiet-schuyten na de Vaert toe voer, van waer het selvige met eenigh volck van Cuylenburgh na ter Meyde trock, ende veroverden aldaer des nachts de Schants, ruineerende ten deele het Regiment van Bamphielt, ende de Compagnie Mariniers van Braeckel, wesende te samen ontrent 250 man (alsoo daer seer veel siecken waren.) Na het veroveren staecken sy den

[pagina 115]
[p. 115]

brandt in ter Meyde, alwaer 10 huysen verbranden; doch wierden daer na weder uytgedreven.

Sondagh, den 17 dito, brachten de Franschen ontrent 73 gevangens binnen, die sy seer schandeleus hadden uytghekleet; oock brachten sy twee Vaendels mede, sijnde het een eenen State, ende het ander een Boere Vaendel van der Franschen kant, waren boven die Officiers die doodt waren, oock verscheyden gequetst, onder anderen den Marquis ende den Colonel Castelnoo, den Luytenant Colonel, &c.

Maendagh, den 18. wierden de Catholijke bidders op 't Raethuys ontbooden, alwaer haer wierdt afgevraegt, of sy het deden uyt last van Luxemburgh of Stoupa, die tot antwoort gaven, dat sy het deden uyt last van de Geestelijckheyt, die haer oock gheseydt hadden te sullen voor haer uytvoeren 't gene dat'er van quam, waer op aen alle Doodt-gravers wierdt geinsinueert geen dooden van dese bidders te mogen begraven. Op dito hebben de Franschen begonnen alle daegh een Fransche Predikatie in den Dom te doen.

Dingsdagh, den 19. trock veel volcks van hier na Montfoort, alwaer sy het Casteel hebben doen springen.

Donderdaghs quam het voorsz. volck confuselijck wederom; ende heeft op dito, den Intendant aen de Magistraet geseydt, indien hem de 600 bedden en de 1200 deeckens (daer vooren van geseydt is) niet wierden verschaft, dat dan dese Stadt den Koninck geen nut doen kon, maer dat hy het Guarnisoen daer sal uytnemen, ende de selve in vier hoecken in den brandt steecken.

Vrydagh, den 22 November, wiert het Guarnisoen gemonstert, en wierden wel 2 a 3000 man minder bevonden, als men wel dachte; op dito

[pagina 116]
[p. 116]

kreegh alhier seecker Vleeshouwer een brief van sijn Soon uyt Maestricht, inhoudende, dat Monsr. de Turenne met sijn Armee verslagen was, 't welck ter ooren quam van den Gouverneur, die daer over des anderen daeghs de Vleeshouwer met 6 Musquettiers uyt sijn huys liet halen, swoer hem te sullen laten ophanghen, ende souden hem tot de Geweldigers geset hebben, indiender geen bysondere voorspraeck hadde gekomen.

Op den 22 deses vernieuwde den Intendant sijn klachte, dat de Staten haer beloofde gelt (volghens 't gheslootene contract van den 5 October) niet op en brachten, en dede derhalven wederom een eysch van 30000 Rijcksdaelders voor de Maent November; als mede 1600 Bedden, 3200 Deeckens, en 800 Lakens voor de Soldaten die in de Voorsteden geinquartiert waren, en eene groote menighte Kasacken voor de Schilt-wachten, en begeerde't selve in de tijdt van vier-en-twintigh uren opghebracht te hebben, ofte by faute, 't selve door de Militie paratelijck te doen executeeren, waer op eenighe Heeren gedeputeert wierden, soo aen den Intendant, als aen den Commandeur Stoupa om moderatie.

Sondagh den 24 dito, sijn ontrent 20 Schuyten met Meel gekomen.

's Maendaeghs quamen eenighe Soldaten in, die in de boven Quartieren voor de Switsers gheworven waren. Op dito wierdt den Marquis en Colonel de Castelnoo begraven, op de selve wijse als den Marquis en Colonel Champangie begraven wierdt.

Dingsdagh haelden des Princen volck ontrent 30 Schuyten van Breuckelen, die daer laghen om voeder te halen, oock kregen sy aldaer eenige Francen en 2 Gidsen, die sy mede namen; ende nade-

[pagina 117]
[p. 117]

mael den Intendant 1600 Bedden eyschte, soo wierden Woensdagh en Donderdagh, by provisie ontrent 600 fatsoenlijcke Burgers aengeseydt, dat sy yder een Bedt met een Peulen, ende een Deecken in de Kercken moesten brengen; ghelijck men de selve op dito Donderdagh en de volghende Vrydagh, of in de Buer-kerck, of in de Jacobi-kerck, of in de Catharyne-kerck sagh dragen. Ende dewijl de Intendant boven de voorsz. oock eyschten 30000 Rijcxdaelders, soo wierdt door de Heeren Gedeputeerdens, die by den Intendant gheweest waren, het volgende aen de Staten gherapporteert: Sy aen den Heer Intendant te hebben voorgedraghen, dat haer Edele Mog. met droefheydt en ontsteltenisse verstaen hebbende, dat sijn Ed. niet tegenstaende alle de redenen en motiven aen hem in voorige aenspraecke te gemoet gevoert, noch was persisterende by sijnen naderen eysch, eenige sessien aen den anderen daer over hadden gehadt, seer perplexe ende bekommerlijcke deliberatien, ende eyndelijck om, indien het doenlijck, ende soo veel in haer is te voorkomen de totale ruine van de Stadt ende Provincie van Uytrecht, geresolveert een uytterste effort tot het by een brengen van eenige penninghen te doen, ende ten dien eynde de goede Gemeynten te verghen om ghelijck deselve tot uytvindinge van de somme geldts by het eerste redimeeren van sijn demandes belooft, twee jaren Huys-gelt hadden moeten avanceren, nu wederom soo veel als het Haertstede-gelt van hare Huysen over twee jaren bedraeght, aenstaende Maendagh te betalen, in vertrouwen dat daer uyt, mitsgaders uyt het gene over de Impositien, 't sedert de voorige voldoeninge, is gecollecteert, vier of vijf duysent Rijcksdaelders soude konnen worden versamelt, ende dat de selve dan in de naeste weecke aen

[pagina 118]
[p. 118]

hem soude konnen worden ghetelt, ende dat haer Edele Mog. verhoopten dat in middels den Koningh mochte werden gepermoveert om de goedertierentheydt te hebben, van de geruineerde en arme Ingesetenen van de Provincie, van verdere Contributien voor de troupen te ontheffen.

Dat den Heer Intendant daer op hebbende gheantwoort dat die somme veel te geringh was, ende niet in consideratie konde komen, ten ware dat de selve dagelijcks, tot datse dertigh duysent Rijcksdaelder soude uytmaecken, wierde gefourneert. Dat de Provincie tot noch toe, behalven het gelt aen den Koningh of den Marquis de Louvois gegeven, over soo veel maenden, 't sedert verloopen, niet meer als vijf-en-twintigh duysent Rijcksdaelders hadde opgebracht.

Dat de Provincie van Gelderlandt in die tijt vry meer hadden gecontribueert. Endat dat hy Heere Intendant de soldye voor soo veel troupen moet bestellen.

Sy daer op hadden gerepresenteert, dat boven de geroerde vijf-en-twintigh duysent Rijcksdaelders, soo veel duysenden aen Corps de Guardes, voor Ruyterye en Voet-volck, Stallen, Sentinel-huysen, Haver, Capotten, Bult-sacken, Meubelen en andere Waren te kost geleyt, ende dat alle de wercken ende behoeften, om dat de selve veel tijdts soo schielijck ende sonder voorgaende bestecken moeten worden gemaeckt, ende oock weynigh by desen tijt voorraet van materialen in de Stadt was, ongelooffelijk hoger als wel anders quamen te beloopen.

Dat oock daar-en-boven noch veele en considerable contributien van Dorpen en Huysen zijn gegeven

Daer de Provincie t'eenemael was uyt geplundert en gedevasteert.

[pagina 119]
[p. 119]

Dat de Huysluyden, die noch niet mochten wesen gevlucht, van alle haer Haef, Beesten en Voeder waren berooft, ende derhalven geen Koorn of Saet te Velde konnen brengen, daer ter contrarie de selve in de Provincie van Gelderlandt en Overyssel noch blyven sitten woonen, ende haer Bouweryen waernemen.

Dat soo veel duysent Soldaten in de Stadt en de Voor-steden nu tusschen drie en vier maenden waren gelogeert gheweest, tot soo groote beswaernisse van den Burger, en daer door, mitdsgaders door d'andere calamiteyten en onghelegentheden, voor desen gededuceert, het verval en armoede in de selve van tijt tot tijdt soodanigh vermeerderden, dat in veertien dagen wel twee hondert Huys-gesinnen, die te vooren den Noodtdruftighen hadden helpen onderhouden, nu selfs assistentie waren komen versoeken, ende dat van de overighe tot publicque Aelmoessen, in plaetse van Rijcksdaelders ende guldens, nu maer schellinghen ende stuyvers wierden ontfangen.

Dat hier noch geldt noch credit by de Staten was, ende in ghevalle sijn Ed. middelen oft expedienten wiste om haer dat te doen hebben, haer Edele Mog. liberaelder souden zyn in het uytlooven.

Dat sijn Ed. gheen reflexie moste nemen op het ghetal der Soldaten, by hem te besorgen, maer op de gestalte en hoedanigheydt van die gene, van de welcke hy de subsidien was vorderende.

Dat haer Edele Mog. in die extremiteyt ghestelt, ende kennende den deplorablen staet van d'Ingesetenen, vol apprehensien ende bekommernissen waren, oft de voorschreven vier oft vijf duysent Rijcksdaelders in soo weynigh dagen souden konnen worden by een gebracht, maer evenwel die aenbiedinghe hadden willen laten voordragen, uyt de

[pagina 120]
[p. 120]

compassie die sy hadden met d'arme en miserable Burgers en Ingesetenen, die sy volgens haer plicht en conscientie ghehouden zyn soo langhe ende soo verre mogelijck voor de uytterste ruine ende ellende te bewaren, ende ingevalle sulcks konde geschieden, door het bederf van haer Edele Mog. ende Regenten alleen, dat sy Heeren Gecommitteerden konden verseeckeren in alle oprechtigheyt, dat deselve daer toe genegen ende bereydt souden wesen, te meer om dat die rampsalige Burgers tot noch toe soo goedtwilligh alles, selfs boven haer vermogen, hebben gecontribueert, ende d'ordre en beveelen naer gekomen.

Dat zy daerom heylighlijck konden verklaren, ende sijn Ed. gedienstigh baden te willen gheloven, dat haer Edele Mog. declineerden sijn begeeren op te volgen, niet uyt eenige de minste ongenegentheydt oft retenus, maer uyt enckele ende absolute onmacht. Ende dewyle wy van sijn Ed. kennisse ende bescheyden oordeel vertrouden, ende oock meenden aen sijn Ed. te konnen bespeuren, dat hy van de waerheyt van het geallieerde niet alleen was overtuyght, maer oock gepersuadeert, dat het seer hardt ende erbarmelijck soude wesen, de bedreyginge, die sijn Ed. hadden gedaen, die onaengesien in het werck te stellen, ende vervolgens dese heerlijcke Stadt en goede Inwoonders te laten desoleeren, dat wy daerom wat beter van sijn meewaerdigheydt hoopten ende verwachten. Ende indien hy evenwel in ghevolghe van d'ordre, die hy seyde van het Hof te hebben, daer toe (het geene den Almachtighen wil verhoeden) quame te resolveeren, dat wy voor Godt en de Wereldt konnende betuygen, alles wat in ons vermoghen is te hebben gedaen, ende ons van onse plicht, in reguard van de ongeluckige Ingesetenen ten vollen gheac-

[pagina 121]
[p. 121]

quireert, onsen troost in onse geruste conscientie soude soecken, ende met gedult en lydtsaemheydt helpen vertoonen een Tragedie van wiens ghelijck niet veel is gehoort oft gelesen, ende daer men de Menschen door hongher en kommer, ja door verscheyden desperate weghen sal sien vergaen, ende om 't leven komen; ende dat niet om onghehoorsaemheydt ofte eenige quade actie, maer alleen om dat van haer wordt ghe-eyscht meer als zy konnen fourneren, ende om dat zy niet konnen doen het gene voor haer onmogelijck ende buyten de macht is. Dat den Intendant daer op hadde gerepliceert, wel te konnen aennemen, dat de Provincie en Stadt in een quade constitutie waren, maer dat zy evenwel de Militie mosten onderhouden, ende daerom groote somme van Penninghen van nooden hadde. Bekenden oock dat hy geen credit aen haer Edele Mog. konde verschaffen, of expedienten tot het vinden van geldt aen te wysen. Ende seyde dat het verderf van een Landt was een onvermydelijck gevolgh van den Oorlogh, dat dese Provincie daerom meer als andere wierdt ghedruckt, om dat de selve nu meer was als een Frontier, ende de Sedes Belli, dat sulcks was buyten sijn schuldt, ende tot sijn leetwesen, dat hy oock met compassie daer over was aengedaen ende van herten wenschten, dat den Koningh ofte het Hof wilde verstaen, dat hy in plaetse van dertigh duysent Rycksdaelders, maer tien of vyf soude hebben te eysschen, oft liever haer Edele Mog. t'eenemael daer van dispenseeren, ende dat hy sonder yets verder te doen, of by de handt te nemen, tijdt soude laten, tot dat de naeste brieven uyt Vranckrijck souden sijn aengekomen, ende dat hy hoopte dat de selve wat goets voor den Staet mochte mede brenghen. Ende dat zy daer op van de selve haer afscheyt hadden genomen.

[pagina 122]
[p. 122]

Vrydagh den 29 dito, is ghepubliceert, dat het Schoorsteen-geldt van het jaer 1669. moste worden opgebracht, ende dat de vermogende Borgers daer en boven noch souden hebben in t' Stadthuys te brenghen soo veel soms als twee jaer Schoorsteen-geldt komt te bedraghen, het eerste op Maendagh den 2 December, het ander op Maendagh daer aen volgende. Also wiert voor de tweede mael, nieuwe klachten aen den Heer van Maerssenbroeck na Parijs geschreven om die aen den Koninck te doen.

Woensdagh, den 4 December, wierden by de Vroetschap de huysen ghetaxeert die noch van inquartieringh bevrydt waren, het een op een rijcksdaelder, het ander op een Kroon, ende het ander op een Daelder ter weeck, voor 't minste.

Donderdagh, den 5 December, wiert een Schuyt met Meel, na Woerden gaende, te Hermelen door het Princen volck aengehaelt, die het volck mede namen, ende het Meel in 't water smeeten. Oock hebben het Princen volck een Ysselsteynsche Schuyt aen de Geynbrugh aengehaelt, waer uyt sy eenige Laeckens mede namen; als oock den Commandant van Ysselsteyn, ende twee Capiteyns, die in de Schuyt waren.

Vrydaghs wiert op de Neude een France Trompetter, die sijn Ritmeester met een byl in de kop ghehouwen had, sijn rechter handt afghehouwen, ende voorts levendigh geradbraeckt.

Item alsoo de Ingesetenen de publicatie van den 29 November weynigh ter herten gingh, soo wierdt des Saturdaghs een naerder waerschouwingh by Klock-luyden gedaen, vergheselschapt met een dreygement, dat de namen der genen die op Maendagh daer aen volgende in gebreecken bleven, den Intendant souden werden overgelevert, sijnde van desen inhoudt:

[pagina 123]
[p. 123]

De Staten van 't Landtschap van Uytrecht, sich gedurighlijck gheparst bevindende door mijn Heer d'Intendant, om een merckelijcke somme gelts, in deductie van sijn hooge eysschinghen, te betalen; en hun Edele Mog. hier op geen satisfactie gheven konnende, om dat de tax, op de haertsteeden gestelt, seer sloffelijck betaelt wordt, schoon men, sedert de seven-en-twintighste van November lestleeden, opentlijck daer af verwittight heeft gheweest, en dat, om dese oorsaeck, de geseyde Heer Intendant met instantie van hun Edele Mog. versocht de memorie der namen van de genen, die de gheseyde tax noch niet betaelt hebben, met voorneemen van hen te doen executeren. En hun Edele Mog. daer na geen ander uytstel verkrygen konnende, dan tot dat de leste termijn, volgens het geseyde advertissement, vervallen is; en willende, soo veel als mogelijck sal sijn, d'ongevallen en ongelegentheden voorkomen, die daer uyt aen d'Inwoonders souden konnen overkomen: Soo hebben zy goet gevonden door biljetten, in d'openbare plaetsen aengeplackt, kennis van het voorghedachte te gheven; op dat yder, eer de leste termijn vervallen is, dat is voor de negende van dese maent, sou betalen de tax, die hy ghehouden is te betalen, volgens 't advertissement van de sevenentwtintighste lestleeden, en dit sonder faute, om de rampen te voorkomen, die onvermydelijck sullen overkomen, soo men gehouden is de geseyde memorie aen mijn Heer d'Intendant te gheven: dewijl, by faute van dien, hun Edele Mog. sich niet sullen konnen disponeren en ontslaen van, na dat de gheseyde neghende dagh van December verstreecken sal sijn, de memorie van de namen der gener, die niet betaelt sullen hebben, in handen van de gheseyde Heer Intendant te stellen.

[pagina 124]
[p. 124]

Nademael dese waerschouwing aen alle Schouten van de Buerten wiert gesonden, ten eynde niemant van hare respective ghebueren ignorantie mochte pretendeeren, soo hebben veele lieden, uyt vreese van het dreyghement, op den ghesetten tijdt het voorsz. geldt opgebracht, hoewel niet sonder groot ongenoegen. Oock wiert in substantie dit aen den Heer van Maerssenbroeck geschreven.

Myn heer.

Wy sijn ghedwongen gheweest te resolveren op yder Haert-stede binnen tien dagen de selfde tax te betalen, die men, volgens de nieuwe reglement, niet gehouden was te betalen, dan binnen twee jaren. Maer men heeft'er tot noch toe seer weynig af ontfanghen; en wy hebben reden om te vreesen dat men seer swaerlijck een goede somme daer uyt sal trecken, uyt oorsaeck van d'ongelooffelijcke armoede der Burgers, van de welcken sonder twijffel wel haest een groot gedeelte door hongher en elende sal vergaen, soo'er Godt niet de handt aen slaet, of soo des Konings hart niet tot medogen en moderatie ghedisponeert wordt: dewijl de kleyne Cantoors, die men ghemaeckt hadt, gantschelijck ontbloot sijn, met het weynigh geldt, dat in alle de kassen was, daer uyt wech te nemen; invoeghen dat'er niet een eenige penningh overblijft voor de betalingh der renten, interessen, salaires, gagien en appointement van Officiers en wercklieden, die'er niet aen sullen mogen komen; en dieshalven sullen door dese middel alle de betalingen en handel van geldt komen op te houden. Desgelijcks d'impositien, die van tijdt tot tijdt sijn vermindert, sullen voortaen niets opbrengen, om dat d'Intendant oordeelt dat alle d'Officieren en Soldaten vry behooren te zijn van alle de lasten, op de wijn en het

[pagina 125]
[p. 125]

bier gestelt, directelijck of indirectelijck; en de geseyde Officieren en Soldaten, alree over al ghelogeert sijnde, behouden in eenige seer weynige huysen, soo sal 't onmogelijck sijn de Burgers door dese middel te beletten alle de rechten te fraudeeren; gelijck de Soldaten, des Koninghs broot, dat geen belastingh heeft, aen de Burgers verkoopende, seer groote schade aen d'impositien doen, die hun Edele Mog. op het gemael heffen.

Sondagh, den 8 dito, vertrock des voordemiddaghs een Regiment van hier na Wijck, van waer des naermiddaghs weder een ander hier in de plaets quam.

Maendagh, den 9. is door ordre van den Intendant 't geldt op de Comptoiren beslagen, oock sijn de Pachters by den Intendant ontboden, als oock alle Panders. Waer over de Ontfangers dit volgende rapport aende Staten deden, van 't gene met den Intendant voorgevallen was.

Dat mijn Heer d'Intendant hen in de voorgaende dagh had doen halen, en hen de penningen afgeeyscht, die, ghedurende de maenden van November en December, inghekomen waren, en dat sy daer op hadden geseydt dat sy hen tot de betalingh der renten, en der andere lasten van het Landtschap hadden besteet: dat de geseyde Heer Intendant, dit verstaen hebbende, geseght had, dat hy verstont dat men de penningen weer op sou brengen, en dat men voortaen geen meer renten sou betalen, maer dat alle penningen van dusdanige natuyr in sijn handen gestelt souden worden, of andere in die van Monceaux. En dat sy daer op geantwoort hadden, dat sy verplicht waren dit voorgedachte aen hun Ed. Mog. te vertoonen.

Dingsdagh den 10. wierden door een Princen Trompetter 20 ghevangens gelost. Op dito wiert oock op alle hoecken van de straten, als oock op de

[pagina 126]
[p. 126]

Neude omgetromt, dat geen soldaten na 't slaen van de retraite, op de straet mogen gevonden worden, op poene van den hals; ende op dat dit te beter na gekomen mochte werden, soo wierden terstont, na het slaen vande retraite, aen alle hoecken van de straten Schiltwachten geset.

Donderdagh, den 12 dito, sijn hier, over de 1000 mannen gekomen van Aernhem, Doesburg, Nimwegen, Schenckeschans ende andere plaetsen, bestaende in Engelsche, Schotten, Yren, Switsers ende Fransen, alle gecommandeert volck, waer by hier uyt yeder Compagnie vier mannen gecomandeert wierden, die des avonts uyttrocken op een desseyn naer Hollant, en onderwegen seer veel volcks by haer kregen; doch alsoo het schielijck nat weder begost te worden, kosten niet verder als Maersen geraecken, alwaer sy oock bleven leggen. Op den 11 en 12, wiert den Secretaris van de Staten om eenige uytstel aen den Intendant te versoecken, terwijle de Inwoonders het geordonneert Haertstede-geld gewilligh quamen betalen, waer op den Secretaris op den 13 deses aen de Staten rapporteerde, volgens dese Resolutie.

Extract uyt de Resolutien der Edele en Mogende Heeren Staten van het Landtschap van Uytrecht; op Vrydagh, den dertienden van December, 1672

RApporteerde den Secretaris dat hy, volghens haer Edele Mog. resolutie van des daegs te vooren, noch van dien selven naer-middagh den Heer Intendant ten fine als by de selve resolutie hadde aengheboden de vier a vijf duysent Rijcksdaelders, by de uitmaenders van het Haertstede-gelt (dewijl

[pagina 127]
[p. 127]

deselve doende waren met meerder te ontfangen) opgebracht, en alhoewel hy Secretaris remonstreerde dat de Burgers en Inwoonders, uyt vreese van de ghedreyghde executie, als noch in soo grooten getalle hare Haertstede-gelden aen de uytmaenders quamen brengen, dat de selve, vermits de kortheyt der dagen, nauwelijcks en niet als naer langh wachten der gener, die met hoopen tot het betalen aen 't Stadthuys quamen, konde werden ontfanghen, sulcks dat de bediende van den Heere Intendant veel meer tijdts soude moeten consumeeren in deselve te gaen executeren, en dat oock onderwijlen de ghewillige den wegh om te betalen soude wesen benomen, en derhalven noch versocht hadde eenige dagen uytstel. Dat echter den Heere Intendant hadde begeert, dat de quohieren der Haertstede-gelden met de ghedane betalingen op desen huydigen dagh souden werden gedresseert, en hem alsoo nevens de ontfangen penningen overgelevert; vorders dat d'Heere Intendant hem hadden aengeseght, om haer Ed. Mog. voor te dragen, dat sijn begeeren was, dat haer Ed. Mog. hem opgaven een proportie onder de Dorpen deser Provintie, ghestelt naer 't vermogen der selver, volgens de welcke demandes, die hy Heere Intendant het platte Landt mochte komen op te leggen, soude moeten om geslagen en op-gebracht worden, vereysschende dat soodanige geformeerde propositie desen huydigen dagh soude moeten werden opghelevert. Dat wijders haer Edele Mog. sonder uytstel aen sijne Ghemachtighde soude hebben te doen aentellen alle het gene van de Impositien sedert den eerste November jonghst leden was geprocedeert, ende dat voortaen alle Impositien door de selve Collecteurs souden werden ontfangen, en van tijt tot tijt aen hem, oft sijn Gemachtigden werden op-gebracht en ver-

[pagina 128]
[p. 128]

antwoordt. Waer op als mede op het genotuleerde van vorige daghen, nopende het te kennen geven van de Ontfangers van de generale middelen, ghedelibereert, en ghehoort rapport der Heeren haer Edele Mog. Gecommitteerdens die gheëxamineert hadden, de blafferts van de renten, die sedert den eersten November waren, en noch in de loopende maendt souden verschynen, de welcke laetste een seer groote somme bevonden wierden te monteeren, zijn versocht en gecommitteert de Heeren van Dijckvelt, van Someren, van Wulven, van Sandenburg, van de Voort en Velthuysen, omme den Heeren Intendant met alle daer toe applicable redenen te vertoonen de totale onmoghelijckheydt van het formeren der proportien van 't vermoghen der Dorpen deser Provintie by den Heere Intendant ghe-eyscht.

Ten tweeden, omme den Heere Intendant aen te wijsen, dat haer Edele Mog. in de maenden November en December nu loopende, meer lasten tot subsisteeren van sijn Majesteyts militie maecken van Corps de Guardes en andere dierghelijcke hadden gedragen, als d'Impositien in dien selven tijdt hadden opgebracht.

Ten derden, dat de renten betaelt zijnde, in conformité van d'Articulen, door zijn Majesteyt vergunt, sonder dat eenigh verbodt of ordre dien contrarie was ghegeven, behoorden ongerestitueert te werden.

Ten vierden, dat de Koningh de goetheydt hebbende gehadt, de renten te continueeren, en geen andere middelen zijnde uyt te vinden, noodtsaeckelijk d'Impositien als daer voor geaffecteert zijnde, tot der selver betalinge behoorden te verblijven, en ten minsten dat doch eenige Impositien ter dispositie van haer Edele Mog. mochte werden

[pagina 129]
[p. 129]

gelaten, omme daer uyt eenige noodtsakelijke lasten van de Provincie te konnen dragen.

Ende is den Secretaris gelast van het gene voorschreven is, kennisse te gheven aen den Heere van Maerssenbroeck.

Op den 14 dito, deden de Gecommitteerdens het volgende rapport van de harde bejeginge die sy van den Intendant hadden ontfangen.

Rapport van de harde bejegingh en dreygingen van den Intendant. Op Saturdagh, den veertienden van December, 1672. Gedaen in de Vergaderingh van de Staten.

RApporteerden de Heeren van Dijckvelt, en andere haer Edele Mog. Gecommitteerdens, in gevolge van haer Ed. Mog. Commissie van 's daegs te vooren, aen den Heere Intendant te hebben gerepresenteert, dat haer Edele Mog. met droef heyt hadden vernomen, hoe sijn Ed. goet gevonden hadde, d'Ontfangers van de generale middelen niet alleen te interdiceeren, geen renten, vorder aen yemandt te betalen, maer oock te ordonneeren het ghene aen de selve sedert den eersten November hadde uytgegeven, wederom goet te doen, ende voortaen de Impositien aen hem te verantwoorden, dat gelijck sulcks haer Edele Mog. onverwacht was voorgekomen, de selve oock niet wel konden ghelooven, sijn Ed. intentie te zijn; alsoo de Koningh de goedertierentheyt hadde gehad, van aen de Ingesetenen van de Provincie t'accordeeren ende toe te staen, dat hare capitalen, aen de Staten ghecrediteert, souden blijven in haer geheel, ende vervolgens de Interessen aen haer werden voldaen, ende dat haer Edele Mog. derhalven versochten dat sijn

[pagina 130]
[p. 130]

Ed. die ordre, als strijdigh tegens de ghemelde conditien, ende daer door alle betalingen ende verwandelinge van gelt onder de Ingesetenen tot totale verval van d'Imposten seer deerlijck soude moeten cesseeren, soude believen te veranderen. Ende oft zijn Ed. het geen niet wierde vertrouwt, daer inne difficulteyt mochte maecken, ende de betalinge van de renten voor een tijdt doen surgeeren, dat dan evenwel sijne gheliefte mochte zijn, de dispositie over de schattingen, ten minsten een ghedeelte van dien, aen haer Edele Mog. te laten: want dat haer anders onmogelijck soude zijn, haer bedienders en verscheyden noodighe lasten, daghelijcks selfs ten dienste van de Troupes voorvallende, te konnen betalen, ende dat boven al hard en onredelijcks soude zijn, dat de penningen, tot betalinge van renten ge-employeert, weder soude moeten werden opgebracht, dewijl de selve als conform het gheaccordeerde by den Koningh, ende voor date van eenige prohibitie of verbodt geschiedt, voor deughdelijck ende wettigh moet worden gehouden. Daer-en-boven dat sedert die tijdt de Impositien maer omtrent de twintigh duysent guldens, afgetrocken de onkosten, hadden gerendeert, en haer Edele Mog. ondertusschen vry meer aen den Heere Intendant, en ten behoeven van de Militie hadden gefurneert.

Dat de vier duysent Rijcksdaelders in gelt, mitsgaders vier duysent guldens aen Haver, hoewel by het accoort van den vierden October, evenwel maer op de volgende maenden waren belooft, oock wel laet in November betaelt, gelijck oock de Materialen ende arbeyts-loon van de Corps des Guardes voor d'Infanterye.

Dat de Heere Intendant daer op hadde gheantwoort, van de gegeven ordres in het minste niet te

[pagina 131]
[p. 131]

sullen of te kunnen relacheren. Dat haer Edele Mog. tot den eersten November met hem waren geconvenieert; ende sedert hadden geweygert nieuwe conditie te maecken, dat hy de Troupes ondertusschen moest besorgen, ende dat gelt van nooden hadde, dat hy oock daer toe positive last van het Hof hadde ontfangen, ende ingevalle haer Edele Mog. meynden 't selve te strijden met de conditien, by den Koningh geaccordeert, dat men door den Gedeputeerden, die aldaer was, konde laten doleeren.

Dat de uytgetelde penningen in twee mael vier-en-twintigh uuren weder te berde moeten worden ghebracht, of dat hy de selve door branden van de Stadt en andere harde wegen soude soecken.

Dat het gene aen hem of ten dienste van de Troupes in November mochten wesen verstreckt, of betaelt uyt andere middelen, ende uyt 't gene in de maenden van Julii, Augusti, September uyt de Impositie was ontfanghen, konde worden ghevonden.

Dat sy verscheyde consideratien en redenen daer tegens hadden gemoveert, ende geseydt dat om alle de selve een gantsch ander vertrouwen hadde van sijne bescheydentheyt, oprechtigheyt ende rechtvaerdigheyt, en hoopte dat hy, de sake nader overwegende, van sentiment en voornemen soude veranderen. In alle gevalle, dat sijn Edele konde verseeckert zijn, dat gelijck haer Ed. Mog. geen vermoghen hadden, om sich teghens 't gene hy soude willen te werck leggen te opposeren, daer toe oock noch de wille, noch d'intentie hadde.

Dat sijn Edele daer by hadde gepersisteert, men mochte sich aen het Hof addresseren, al wilde men nu, in plaetse van de geeyschte dertigh duysent Rijcksdaelders 's maendts, sestigh offereeren, dat

[pagina 132]
[p. 132]

sijn handen waren geslooten; oock soude hy nu wel sestigh, ja tachtigh bekomen, hy soude vervolgen de Confiscatie, ende oock de poene teghens die gene, die meubelen van ghevluchten hadden gheberght, en sonder aen te brenghen, onder haer behielden.

Dat daer na ghesproocken werdende over het poinct van te doen een openinghe van den staet der Dorpen, ende wat yder in het hondert wel soude konnen contribueren: Sy Heeren Gecommitteerden aen den Heer Intendant hadden verklaert, dat naer de forme van regeeringe in dese Provintie gebruyckelijck, haer Edele Mog. seer weynigh kennisse hadden, of konden hebben van het vermogen van yder Dorp.

Dat de Landen in de Provintie in waerdye extraordinaire veel verscheelden, ende derhalven het eene Dorp veel meer als het andere in de reele lasten moeste draghen, dat de plaetsen, die, vermidts het getal van Inwoonders, of uyt particuliere avantagie van dat'er veel te winnen, goede neeringhe, meer doortocht of anders valt, in beter stant waren, in de personeele schattinghen, als logijs-gelt en anders hooger waren aengeslagen. Dat daer en boven in het selve logijs-gelt, als mede in andere lasten en schattinghen, verscheyde Dorpen en Gehuchten met ten anderen, ende juyst niet in elcke spetie met den en de selve waren gecombineert. Dat oock sedert de reele ongelden en personele Impositien waren ingevoert, veele Dorpen waren gesplist, ende Gehuchten of Buurten van den anderen afghedeelt. Dat hy Edel. uyt alle 't selve wel konde oordeelen, dat het haer Edele Mog. selfs in tijdt van vrede en welstant, genoeghsaem onmogelijck soude zijn, een egalisatie of proportie tusschen de Dorpen te maken. Immers dat het niet als door

[pagina 133]
[p. 133]

lange besoignes, en by gevolgh, verloop van tijdt soude konnen werden uytgevonden, ende dat het selve altijdt in dese conjuncture niet soude konnen gheschieden, daer de Dorpen d'een min d'ander meer soo seer zijn gheruineert, d'opghesetenen op d'een plaetse alle, op d'andere voor een groot gedeelte verloopen, en de neeringhe en passagie verdwenen.

Dat de Heer Intendant daer op getracht hebbende, wie hem dan de beste kennisse van die saecke konde geven, sy Gecommitteerden daer op hadden geantwoort, de Panders van Staten en van het Hof, voor soo veel sulcks soude konnen geschieden, wel de bequaemste te wesen, en de Heer Intendant daer op seggende, dat hy deselve dan tegens des anderen daeghs soude ontbieden, hebben de Heeren Gecommitteerden haer afscheyt ghenomen, naer dat d'arme Provintie en elendige Inwoonders van dien, aen zijn Edel. op het favorabelste hadden gerecommandeert.

Waer op gedelibereert, zijn de gedachte Heeren voor haren yver en goede devoyren bedanckt. En is goet ghevonden de Heeren van Dijckvelt, van Wulven, en van der Voort midts desen te versoecken, om het gheeyschte van den Heere Intendant, en het gheremonstreerde van weghen hare Edele Mog. den Heere Stoupa te communiceeren, met versoeck van dien aengaende zijne favorable intercessien by den Heere Intendant te willen emplojeren.

Dinghsdagh den 17 December, sijn weder van hier uytgetrocken, tussen de 10 a 12000 mannen, die haer met de geseyde ende meer anderen conjungeerden, mede nemende veele karren met Kruydt, Loodt, Bylen, Spaeden, Stinckpotten, Bommen, &c. Treckende oock mede Duc de Luxenborgh, Mar-

[pagina 134]
[p. 134]

quis Senlis en anderen; eerst op Woerden, en sijn des anderen daeghs over 't Ys by Seckveldt om, tussen Nieuwerbrugge en Bodegraven, aen de post van Nieuwerbrugge gekomen, welcken door een Fransman, genaemt Peinivine, met 2000 mannen beset zijnde, schandelijck is verlaten, waer op de Fransen Bodegraven ende Swammerdam sijn ingevallen, hebben geheel Bodegraven uytgeplundert ende verbrandt; ja selfs Mans, Vrouwen en Kinderen vermoort, verbrandt en seer schandelijck getracteert, soo dat sy selfs haren godtloosen handel schaemden te verhalen; hebben oock eenige huysen te Swammerdam afgebrandt, ende de sterckte te Nieuwerbrugge t'eenemael geraseert; doch kregen tot hare belooningh, dat door het openen der Sluysen vande Hollanders t'eenemael in het water geset wierden, alwaer veele sijn verdroncken, ende veele nu en dan weder uytgekomen. Gelijck in het boeck genaemt Getrouw Advis ofte Franse Tyrannie, breeder kan gelesen worden.

Op dien selven dagh is alhier gepubliceert, dat de Koornverkoopers, de beste tarwe moesten verkoopen voor 10 gulden, ende de tweede voor 9 gulden; ende de Rogge voor 7 gulden de sack, ende die het niet wilden verkoopen, souden het uyt den Huys gehaelt worden.

Saturdagh, den 21 dito, is den Hartogh van Luxenborgh weder t'huys gekomen, die sy tot zijn middel toe uyt het water haelden.

Sondagh en Maendagh quam seer veel volcks, seer ghedevaliseert, wederom, ende wierden alle schuyten, ende vele menschen, maer over de straet gaende, mede geprest derwaerts aen te varen, om die geene, die noch in 't water saten, af te halen; en sijn onder anderen 8 a 9 Francen in een schuyt zijnde, door eenige Hollanders, van een huys af,

[pagina 135]
[p. 135]

by Hermelen doot geschooten; derhalven wierde den volgenden dagh eenighe France Soldaten tot Convoy die wegh opgesonden.

Saturdagh den 28 December, Duc de Luxenburgh heeft den Heer Schade by hem ontbooden, als sijnde Deken van Out-Munster, hem afvorderende de Reliquien en d'oude ordre die aldaer plachten te wesen, en onderhouden te werden; den Heer Schade gaf tot antwoordt, dat hy met Eede verplicht was, niet in 't minste daer van publicq te maken. Den Hartogh met dit antwoort niet te vreden zijnde, seggende met een seer ontstelde geest; Ick wilde wel yemant sien, die mijn sulcx sal weygeren, veel min onthouden: maer den Heer Schade versoght dan alleenigh tijdt, om het gantsche Capittel daer over te spreken, door dien de dispositie van dese saeck aen hem alleen niet en hingh.

Sondag den 29 dito, citeerde den Intendant alle de Schouten ten platten Lande, om by hem te komen, en vorderde van yder in het bysonder, een groote somme gelts af.

Op den 29 deser, gaf den Heer Schade aen de Staten te kennen, dat de Commissaris Monceaux, van wegen de Heer Intendant, tot hem had geseght, dat hun Edele Mog: voortaen niet van de Chargien souden disponeren, sonder participatie van de gheseyde Heer Intendant.

De Secretaris heeft oock gherapporteert, dat op gisteren de selfde Commissaris Monceaux in de Secretary van hun Edele Mog: hadt geweest, en tot hem, uyt de naem, en van wegen de Heer Intendant hadt geseght, dat hy begeerde dat de penningen, voortgekomen uyt de belastingen op de Haert-steeden, gheduurende de jaren van 1671. en 1672. conform het advertissement, en de resolutie van de ..... in handen van de Thresorier du May gestelt souden worden.

[pagina 136]
[p. 136]

Ten tweeden, dat men in handen van de selfde Commissaris sou leveren een staet, of rekeningh van de rechten, die men gegeven heeft op de Wijn, op het Bier, op de Brandewijn, en op het Gemael, gheduurende de maenden van November en December, die door de Collecteurs ontfangen zijn.

Ten derden, dat yder Quartier, daer uyt de Stadt bestaet, op aenkomende Maendagh aen yder Capiteyn en Luytenant van de genen, die daer hun inleegeringh hebben, yets sou geven.

De gheseyde Secretaris wel instantelijck hadde versocht, dat de geseyde Commissaris sich sou verklaren wat, hoe, en waerom men gehouden sou zijn te gheven; maer dat hy niets uyt hem hadt konnen krijgen, dan dat het weynigh sou zijn, 't welck men sou opbrengen.

Hier op ghedelibereert zijnde, heeft men, in gevolgh van de Resolutie der Staten van de twaelfde van December lestleeden, gheordonneert, en de Gedeputeerden zijn versocht en gheauthoriseert te doen tellen; in deductie, en op soo veel te min, aen de Thresorier, of Commis du May de somme van vijftien duysent vijf hondert seven en veertigh guldens, vier stuyvers, en hier toe te doen depescheren een ordonnantie van de somme van tien duysent, neghen hondert vijf-en-tneghentigh guldens op d'Ontfangher de Leeuw, en een ander van de somme van vier duysent vijf hondert twee-en-vijftigh guldens vier stuyvers, op d'Ontfanger van de rechten, die op de huysen geset zijn, beyde tot profijt van de Commis Beusichem, ten eynde als boven.

Maendagh den 30 December, heeft den Intendant van alle Borgers alhier geeyscht een schatting voor de Maenden November en December, naer advenant de Heersteeden in ieder huys waren, tot Godts-kameren en Stadtshuysen, als de Munt en

[pagina 137]
[p. 137]

dierghelijcken incluys, en yder Heersteede tegens 13 gulden 7 stuyv. de gulden tot 23 stuyv. ghereeckent, soo dat sommighen op 100, 150, 200, 300, en 400 geschat wierden, 't welck alle Borgers deden, ende den volgende dagh wiert aengheseydt, met een byvoeghsel, dat het binnen drie dagen most betaelt wesen, of souden tot hare lasten eenige Soldaten in haer huysen geleyt worden. Waer op den 30 en 31 dese Resolutie by de Staten ghenomen wiert, en luydt als volgt:

De Heeren van de Stadt Uytrecht hebben vertoont dat de Ministers des Koninghs van Vranckrijck op d'Inwoonders van de selfde Stadt opgestelt hebben een bovengewoone groote tax voor de maenden van November en December, en dat sy 't heden van huys tot huys deden eysschen, om hen te verplichten haer binnen vierentwintigh uuren te betalen, op poene van militare executie. Oock heeft men terwijl men vergadert was, veel klachten van eenige Dorpen ingebracht, die boven hun vermogen getaxeert en geschat zijn.

Extract uyt de Resolutien der Edele en Mogende Heeren Staten van 't Landtschap van Uytrecht; op Dinghsdagh, den een-en-dertighste van December, 1672.

HEeft den Heere van Dijckvelt ter vergaderinghe omstandelijck gerapporteert, zijn wedervaren by den Heere Stouppa over het subject als des daeghs te vooren ten Prothocolle is ghenotulleert. Waer op gedelibereert, is den Heere van Dijckvelt voor sijn ondernomen moeyte en ghedane devoiren bedanckt, ende zijn versocht en ghecommitteert de Heeren van Dijckvelt, van Rossen, van Wulven, van Sandenburgh, oudt Burgermeersteren Booth,

[pagina 138]
[p. 138]

ende de Goyer, omme den Heere Hertogh van Luxenburgh en Gouverneur Stoupa te begroeten, en de selve te representeeren den beklaeghlijcken staet van dese Provincie en goede Ingesetenen van dien, ten opsichte van een taxe by ofte van wegens den Heere Intendant ghedenuntieert, ende van sijn Excellentie en Ed. te versoecken hare compassieuse intercessie by d'Heere Intendant, oft andersints dat de Ingesetenen mochten vryigheyt erlangen, om te konnen vertrecken werwaerts sy lieden souden vermeynen te konnen subsisteren. Is mede den Heere van Dijckvelt versocht, omme over het selve subject te concipieren een Missive aen den Heere Intendant, die het selve gedaen ende ter Vergaderinge opgelesen hebbende, is die gearresteert in substantie als volght:

Dat den tax, die van weghen den Heere Intendant wordt ghe-eyscht van de Inwoonders van de Stadt, onder de selve soo groote ende bittere wee-klachten veroorsaeckt, dat haer Edele Mog. daer over zijn radeloos ende in de hooghste bekommernisse, dat sijn Ed. absentie haer beneemt het middel, om de selve die klachten over te brengen, dat haer Ed. Mog. zijn verseeckert, dat het vierendeel van de Burgers niet soo veel contant gelt hebben, als haer quote importeert, dat meenighte andere leven van 't ghene sy van hare vrienden leenen, ende dat oock honderden van persoonen niet anders hebben om broodt voor haer en hare kinderen te koopen, als het gene haer van dagh tot dagh by Aelmisse werdt gegeven, ende die evenwel op dertigh, veertigh, ende meer gulden zijn ghestelt. Dat haer Edele Mog: daerom ghenecessiteert zijn, den Heere Intendant by Missive te bidden, dat sijn Ed. wil hebben de goetheyt van de schattinghe ende beswaernisse naer te laten. Ende indien, het ghene

[pagina 139]
[p. 139]

haer Edele Mog: niet en hoopen, de ordres van het Hof, soo precys zijn, dat sijn Ed. sulcks niet soude vermoghen te doen, dat haer Edele Mog: dan versoecken van sijne compassie, dat doch believe te verleenen aen yeder, die sal willen, de vryigheyd om met sijn lijf uyt de Stadt te moghen gaen, ende hier laten het ghene sy noch mochten hebben, om elders sijn subsistentie te soecken, op dat daer door moge worden voorgekomen de schrickelijcke ende erbarmelijcke gevolghen van de executie, waer mede de gene, die niet promptelijck sullen betalen, worden gedreyght. En wy, van u dit selfde aen ons beloovende, blijven met eerbiedigheyt.

P. S. Men komt oock aen ons klaghen dat men, uyt de naem van uw Ed. in de Dorpen soodanighe sommen eyscht, die sy niet moghelijck zijn op te brengen: dewijl sy gantschelijck geruineert sijn, gelijck ghy weet, en gelijck ghy self hebt belieft te betuygen.

Oock heeft men goet gevonden aen de Heer van Maerssenbroeck dit volgende te schrijven.

De Heer Intendant heeft een brief, ter vlucht geteeckent, in onse handen ghestelt, om hem in uw handen te leveren; op dat ghy hem aen de Marckgraef de Louvois soud bestellen, daer af wy copie met dese senden, en dewijl wy stoffe van te vreesen hebben, dat de selfde verdwaelt kan wesen, soo sullen wy een nieuwe copie daer af van de Heer Intendant eysschen, soo haest hy weer in dese Stadt is gekomen; en wy sullen de selfde oock aen u senden. Ondertusschen heeft men sedert gisteren en heden aen de Burgers van de Stadt Uytrecht een seer exorbitante tax aengeseght, om binnen vier-en-twintigh uuren betaelt te worden, op verbeurte van Militaire executie. En dewijl wy niet konnen weten op welcke voet dese tax geschiedt, ten opsicht van de Bilietten, die

[pagina 140]
[p. 140]

men aen persoonen van verscheyden staet geeft, vermidts de lieden, die in de kleyne gangh woonen, by de Heer Vermeer, Wijn-kooper, aen het oude Kerck-hof, yder gheschat zijn op dertigh guldens, d' Ambachts-lieden, ghelijck Kleermaeckers, Schoenmaeckers en anderen, op tachtentigh, negentigh, of drie-en-tnegentigh guldens, de genen, die een weynigh hooger van staet zijn, gelijck de Professor Cyprianus, op hondert vier-en-tachtentigh guldens, de geseyde Vermeer, Wijn-kooper, op hondert en seven guldens; daer uyt ghy sult konnen oordeelen op welcke wijse men de anderen taxeert: 't welck, naer ons beduncken, in de stadt Uytrecht opklimmen sal tot de somme van twee of drie hondert duysent guldens, behalven de drie stuyvers voor yder guldens, die men voor de geen eyscht, de welck de ontfanghst van de tax heeft; het welck men voor de twee leste maenden van November en December eyscht. De Dorpen van het Landtschap zijn geschat op de selfde wijse voor de geseyde twee maenden, gelijck eenigen op gisteren en heden hun klachten daer over aen ons ghedaen hebben, te weten, Houten, met zijn aenkleven, op achtien hondert guldens, West-broeck op veertien hondert guldens, Hagesteyn op omtrent acht hondert en vijftigh guldens, Martensdijck op veertien hondert en veertigh guldens. Wy schrijven heden over dese saeck aen de Heer Intendant, gelijck ghy uyt de copye, hier by gevoeght, sult konnen sien.

Wy hebben goet gevonden bericht hier af aen u te geven, om het selfde aen zijn Majesteyt, en aen zijn Ministers te vertoonen, en op dat ghy soudt trachten verlichtingh van een last, die onverdragelijck is, voor ons te bekomen.

P. S. De Heer Intendant heeft oock aen ons bekent ghemaeckt, dat wy ons voortaen souden onthouden om van eenige officien, of chargien te dis-

[pagina 141]
[p. 141]

poneeren, als met sijn voorgaende participatie; daer af wy u hebben willen verwittigen, om u daer af te konnen dienen naer dat de reden sal vereysschen. Wy voeghen'er de copie van de brief by, die wy heden aen de Heer Intendant schrijven, ghelijck oock een van de geen, die de geseyde Heer Intendant aen mijn Heer de Marckgraef van Louvois op den ..... van December heeft geschreven, gelijck hier volght.

Dewijl de Heeren Staten van dit Landtschap twijffelen, dat ghy gheinformeert zijt van de staet, daer toe het gebracht is, soo heb ick dese weynige reghelen niet konnen weygheren, om in weynigh woorden tot u te segghen, dat'er van alle de Dorpen van het gheseyde Landtschap niet een is, het welck niet verscheyden malen is gefourageert, onder gheloopen, of die in 't vermoghen der vyanden zijn, de welcken niet minder door hen, dan door ons, uytgeplondert zijn. Wat de Steden aengaet, die van Wijck en Rhenen hebben verscheyde legeringhen en deurtochten van troupen uytgestaen, die hen bedorven hebben; en de Stadt van Montfoort is seer uytgeput door verscheyden veranderinghen van Guarnisoen: Invoeghen dat'er niets overigh is, als de Steden van Uytrecht en Amersfoort alleen, die noch eenighsints zijn gheconserveert, schoon zy seer grootelijcks vervallen zijn, van dat sy eertijdts geweest hebben. Daer siet ghy 't geen, dat wy u van de ware staet van 't geseyde Landtschap konnen verhalen, en dat met eerbiedigheyt ben, &c.

Den Bisschop socht oock alle middelen aen te wenden, die konden dienen tot versachtinge by den Hartogh van Luxenburgh (want den Intendant sich soeck makende,) gelijck in 't begin van 't aenstaende jaer vorder sal getoont werden.

voetnoot*
Principaelste stoocke-brandt van desen oorlogh.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 11 juni 1672

  • 5 oktober 1672

  • 13 december 1672

  • 14 december 1672

  • 31 december 1672