Overblyfselen van echtgeluk(1801)–Pieter van Winter, Nic. Simonsz.– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Aan den weledelen heer Pieter van Winter, N.S.Z. by de geboorte van zyn zoontje Josua Jacob van Winter. Dáár is, dáár is nu de eerste zoon, Myn vrind! die aan uw huwlykskroon Gelyk een hoofdjuweel zou pronken, U, op ons-aller beê, geschonken! Is 't vaderlyke hart verheugd, Wy deelen billyk in die vreugd, En smeeken vuurig d'Albehoeder, Om heil voor u, en kind, en moeder. [pagina 20] [p. 20] Dees zoon wasse op, naar onzen wensch, Allengs tot een' gezegend' mensch, En doe geen traanen u ontvloeijen, Dan die, in 't oog, van blijdschap groeijen. En gy, ô lieve vreemdeling! Zyt welkom, welkom in den kring Van maagen en oprechte vrinden, Die zich tot uw geluk verbinden; Die u, op 's levens gladde baan, Trouwhartig wenschen gaê te staan, Om u voor struikelen te hoeden Waar gy 't gevaar niet kunt bevroeden. Ei volg toch altoos hunnen raad, Daar 't pad u afgebakend staat, 't Pad, door uwe ouderen en maagen Zo wys, zo loflyk ingeslagen. Dan zal Hy, die u 't leven gaf, U gunstig leiden tot aan 't graf, U hier al 't zoet der deugd doen smaaken, En eeuwig uw geluk volmaaken. j. lublink, de jonge. 1788. Vorige Volgende