Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mijn roman (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mijn roman
Afbeelding van Mijn romanToon afbeelding van titelpagina van Mijn roman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.91 MB)

Scans (30.42 MB)

ebook (3.91 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mijn roman

(1901)–Tine van Berken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 17]
[p. 17]

IV.
Mijn milieu.

't Was vanmorgen weer zoo'n echte lieve rommel. Toen ik wakker werd - ik geloof dat ze me om negen uur geroepen hadden - was het kwart voor tienen.

Nu houd ik er niet van - en dat weet Jo heel goed - zoo laat geroepen te worden. Laat opstaan vind ik wel prettig, maar je moet toch tijd hebben een beetje te bekomen. Je kunt toch maar niet ineens uit je lekker, zacht, warm bed de rommelige kamer en het ruwe leven inspringen!

Er kwam nog bij dat het koud was en regende. Ik hoorde het kletteren op het zinken dak van ons zolderkamertje en ik keerde me nog eens om.

Toen ik genoeg moed had om mijn oogen te openen, zag ik aan den overkant in bed Martha zitten, naarstig kousen stoppende. Die engel! dacht ik. En ik maakte vergelijkingen tusschen haar en mij, die heel ongunstig voor me uitvielen. Dat kind was nu twee jaar jonger dan ik - ze was pas vijftien jaar geworden - en daar zat ze me in haar leliewit hemdje -

[pagina 18]
[p. 18]

want blijkbaar had ze de groote wasch achter den rug - de bloote voetjes onder het dek verborgen, met een blozend gezichtje en opgemaakte haren.

Eén blanken blooten arm, ten halve verscholen in de kous als in een lange, zwarte polsmof - de reparatie geschiedde aan den hiel - bewoog ze den anderen met onbewuste gratie.

Ik bestudeerde haar, terwijl ze de stopnaald uit het werk trok. Er was een energieke rimpel in haar voorhoofd, recht boven haar neus; natuurlijk vond ze kousenstoppen naar en dwong ze zich er toe.

Ik genoot van haar ijver, wilskracht en bevalligheid.

‘Map!’ zei ik, me halverwegen oprichtende, want het tafereeltje had al mijn slaperigheid doen verdwijnen, ‘wat ben jij toch een hart!’ en ik zag haar aan met oprechte bewondering.

‘Je mag wel opstaan,’ zei ze terug, droog, op een toon, die me niet beviel.

Ik vind het onbehoorlijk van een jongere zuster, een oudere ongevraagd raad te geven. Maar ik was lankmoedig, háár ijver had me getroffen en ik ging dus maar niet op haar woorden in.

‘'t Is tien uur,’ klonk het na een oogenblik, tegelijk met het slaan van de klok.

Deugdzame menschen krijgen licht iets onaangenaams, - ik verwonderde me er over, hoe dat toch kwam; mijn vereering was in een oogenblik al aanmerkelijk geslonken.

Ik zei: ‘Dat hoor ik wel, dank je!’ en na eens van harte gegaapt te hebben, vroeg ik of de badkamer in orde was.

[pagina 19]
[p. 19]

De ‘badkamer’ is bij ons een groot woord voor een kleine zaak, 't Is niet meer dan een donker hokje, een stukje afgeschoten zolder met een klein bovenlicht en een ventilator, die meestal dichtgehouden wordt voor de ratten. Wie zich baden wil, haalt even de zinken teil van beneden, het petroleumkacheltje, dat ook voor toestel dienst doet, den grooten ketel en zooveel water als hem maar blieft. Dat is bij ons allemaal heel gerieflijk en practisch ingericht. Maar het gebeurt wel, dat de teil vol turven ligt, die moet je er dan eerst uitpakken, al heb je er weinig zin in. Ook is de ketel wel eens beneden in gebruik, of het toestel, en dan vervalt er, vooral in het hartje van den winter, veel van de aardigheid. Maar - het is altijd heerlijk als je je behelpen kunt en je waardeert in zoo'n oogenblik eerst recht de weelde, waarin je je anders baadt - dan is er nog geen nood. Je neemt koud water en laat den ventilator eenvoudig gesloten. Er zijn dan geen dikke, witte wolken van heeten damp, die kronkelend opstijgen en het hokje broeiïg en benauwd maken. Een nauwelijks waarneembaar, ijl wolkje wazigt teer weg, als het ijzige water je warm lichaam beroert, maar je bent gauw frisch. Alleen je adem kan je volgen, die is hortend en trillend, als je rilt of klappertandt, forsch en sterk als je hijgt. Maar je doet er het raampje niet voor open.

Vlug arbeidt je voort. Met de spons, die je even tegen je wangen of in je handen ontdooid hebt - ze zou niet goed zijn voor de huid zoolang ze nog hard en stijf is van ijs - schuur je flink en

[pagina 20]
[p. 20]

krachtig het blauwige kippevel paarsrood. Je spaart het frissche water niet, noch de Sunlightzeep - Pears' toiletzeep gebruiken we niet - en je spoelt je nog eens met versch, koel water na - je kunt immers van te voren zooveel emmers halen, als je hebben wilt. Dan droog je je duchtig af met een ruwen gerstekorrel-handdoek, - denk maar niet, dat je er de huid mee afscheurt, al schijnt het je ook zoo in het gevoel. Je hoeft je niet ongerust te maken, later blijkt het dat je ongedeerd bent.

Als je je weer in de kleeren gestoken hebt, draaf je wat door het huis, of je maakt gymnastiek; als de thee nog warm is, neem je een kop en na een half uur houden je rillingen op. Eerst scheen je tot op 't been vermagerd, maar dat trekt weer bij. De lijkkleur verdwijnt van je gezicht. Na een uur, als de kachel in de kamer goed brandt, begin je je prettig te voelen. Daar stroomt weer bloed door je vingers. Ze beginnen zelfs aangenaam, soms wel wat levendig, te tintelen. Je praat zonder bibberen, doodgewoon.

Als je dan, na een kwartiertje, je wangen aan de gloeiende kachel bijna geschroeid hebt, voel je je volkomen behaaglijk, en dankbaar erken je, dat er niets gaat boven een verkwikkend koud bad, - of het moest een warm bad zijn, want dat is nog prettiger.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken