Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mijn roman (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mijn roman
Afbeelding van Mijn romanToon afbeelding van titelpagina van Mijn roman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.91 MB)

Scans (30.42 MB)

ebook (3.91 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mijn roman

(1901)–Tine van Berken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 28]
[p. 28]

VI.
Pa's brouwsel.

Ik kwam thuis van de Manninks. Ik had bij Rina een heerlijken dag gehad, en ik wou nog wat gaan werken voor de H.B.S. 't Is zoo prettig, eens voor een dag te hebben, wat je anders mist, in een mooi huis te zijn met mooie meubels, net gekleede menschen te zien, die niets te doen hebben, thee te drinken uit porseleinen kopjes, rustig zittend op een zacht, makkelijk stoeltje onder een sierlijken, breeden waaierpalm...

Martha deed me open. Ik had, ik weet zelf niet waarom, dadelijk het gevoel of er iets bijzonders was. In de gang, onder het zwakke schijnsel van het laag brandende lampje, wachtte ze me op.

‘Moeder is ziek,’ zei ze zacht.

‘Is Moe ziek?’ Ik voelde opeens een groote droefheid in mijn hart. Ziek, ziek was Moe nooit. Alleen had ze dikwijls hoofdpijn.

Martha vertelde, dat Moe met pijn in den rug en in 't hoofd naar bed was gegaan. ‘Weet je wat ik denk?’ vroeg Map, en ze zag me met haar groote

[pagina 29]
[p. 29]

grijze oogen wijs en ernstig aan, ‘ik geloof, dat Moe het zich zoo aantrekt, dat dat geld nu niet gekomen is, je weet wel. Het is niets dan zenuwachtigheid, ze heeft aldoor stilletjes gehuild, als ze dacht dat we het niet zagen. Gisteren zijn ze er weer met een paar rekeningen geweest, van brandstoffen, meen ik, en van je mantel.’

‘We moeten toch vuur hebben, we kunnen toch niet verkleumen, en in mijn enkele jurk kan ik moeilijk de straat op!’ zei ik geprikkeld, onbillijk in mijn boosheid.

Martha knikte. ‘Maar de menschen moeten ook betaald worden,’ zei ze, ‘en het is zoo naar voor Moe, dat ze dat niet kan. - Zou jij een paar antipyrine-poeders voor me willen halen, Rudi? Misschien helpen die wat.’

Ze haalde haar glimmend leeren portemonnaietje te voorschijn om me haar laatste geld te geven; maar dat wou ik niet hebben. Ik had nog een kwartje en ik was blij, dat ik wát doen kon.

Toen ik weer terug was, zat ze in de alkoof voor Moeders bed.

‘Hebt u erge pijn, Moes?’ vroeg ik, haar een zoen gevend.

Maar ze was weer veel beter, ze had wat geslapen en wou nu opstaan.

‘Ik zal u uw kousen wel aantrekken, hoor,’ zei Martha hartelijk ‘dan hoeft u het hoofd niette bukken.’

Moe lachte.

Nog altijd in zijn kamerjapon, was Pa bezig iets klaar te maken, je zou denken een chemisch preparaat. Op een petroleumtoestelletje, dat hij voor dat doel

[pagina 30]
[p. 30]

uit de keuken gehaald en in de kamer op de tafel gezet had, waar het anders nooit stond, kookte borrelend een pannetje met water. Daarnaast stonden een paar open blikken bussen, één met suiker en één met sago. Op een derde bus lag het deksel van het pannetje.

‘Wat gaat u maken, Pa?’ vroeg ik belangstellend.

Pa's hoofd is meestal met iets heel anders bezig dan zijn handen. Hij gaf me niet dadelijk antwoord.

De pen achter het oor, een stuk rood vloeipapier in de hand, stond hij voor de geopende kleerkast, met de knie tegen de deur, dat ze niet zou dichtvallen.

‘Ik, kind?’ vroeg hij, de kastdeur met haast sluitend, alsof hij zich bedacht. Ook zag ik even een kleine flikkering achter zijn brilleglazen.

‘Ja, Pa.’ Ik wachtte geduldig, werkelijk nieuwsgierig. Ik zag hoe Pa van de kleerkast naar het buffet liep, neerhurkte, een leege karaf in de hand nam, die neerzette, een andere, eveneens leege karaf tegen het licht bekeek, die ook neerzette, en toen, met de vingers door den baard strijkend, aandachtig naar een uitgebeten vlek in het marmeren blad tuurde.

‘Wat ik maken ga!’ Er was nog altijd iets afwezigs in zijn blik terwijl hij het buffet sloot en den sleutel in zijn wijden zak liet glijden. Hij deed de linkerbuffetlade open, toen de rechter, scharrelde wat onder het tafellaken, verlegde een servet, en nam toen een grooten lepel op.

‘A propos, heb je ook een glas?’

‘Zeker, als u even den sleutel van het buffet geeft.’ Blij, dat ik het nu eindelijk te weten zou komen, reikte ik hem het glas aan.

[pagina 31]
[p. 31]

‘Het water kookt goed, hè?’ zei Pa tevreden; ‘ik ga voor Moe een heeten citroengrog maken, daar wordt ze lekker warm van.’

Ik begreep er niets van. ‘Hebt u geen keteltje, Pa?’

‘Een keteltje, daar heb ik niet aan gedacht, maar het gaat met een pannetje ook wel, als we voorzichtig schenken, hè Rudi?’

Toen vroeg ik waarvoor die bussen met sago en groene erwten dienden?

‘Ik zag de suiker niet, maar ik heb ze nu gevonden. En help je mij nu eens aan een citroen, meid.’

Ik lachte, ik kon het niet helpen. ‘Maar Vadertje, er zijn geen citroenen in huis,’ zei ik en ik wou er ook nog op wijzen, dat de suiker in het suikerschaaltje op het theeblad vlak bij de hand was geweest, maar ik zweeg, omdat hij zoo verwezen en teleurgesteld keek.

Opeens barstte hijzelf uit in een hartelijk gelach en hij vertelde de geschiedenis aan Moe, die bleekjes binnenkwam.

‘Wat jammer, hè wijfje, je hadt er zeker wel trek in gehad, je zou er door en door warm van zijn geworden.’

‘Geef me maar een glas heet water,’ zei Moe.

Pa knikte. Met den zakdoek in de eene en een inktlap in de andere hand, om zich niet te branden, nam hij het pannetje van het walmende toestel; toen, het even onzeker boven het glas houdend, zocht hij een plaatsje om het weer neer te zetten.

‘Op het toestel,’ zei Moe, terwijl ze mij beduidde Pa te helpen.

[pagina 32]
[p. 32]

Toen vroeg Pa of Moe er ook wat suiker in wou, maar ze bedankte, en ik bracht de drie bussen naar de keuken, waar ik alle kastdeuren open vond.

Toen ik binnenkwam, zat Pa weer te schrijven, ik zag nog hoe hij Moe met hartelijkheid toeknikte en zij knikte terug terwijl ze goedig een slokje van het heete water nam.

Toen Pa haar niet meer aankeek, deed ze de oogen dicht en liet zich wat dieper in het kussen zinken, dat Martha tegen den rug van haar stoel had gezet.

Er werd niet gesproken. Pa schreef onafgebroken voort. De hand op de leuning van Moe's armstoel, zat Map te lezen in ‘Helen's Kleintjes’. Moe dommelde. Wat zag ze er mat uit met die rimpels in haar hoofd!

‘Waar is Jo?’ vroeg ik opeens. Het leek me erg vreemd, dat ze was uitgegaan, terwijl Moe ziek was.

‘Jo is met Elise Mullers en haar galant naar het Concertgebouw, ik ben blij, dat ze er eens uitkomt,’ zei Moe; ‘het is warempel goed, dat ik nog wél was, toen ze ging, anders was ze thuis gebleven en dan had ze 't concert gemist.’

Toen vroeg Moe of ik een prettigen dag had gehad, en ze keek zoo vroolijk toen ik ja zei, en een en ander vertelde.

Arm moedertje, wat had zij!

Niets dan zorg en dikwijls pijn!

Toen ik van ter zijde naar haar keek en de donkere kringen zag onder haar vriendelijke oogen, viel het me opeens in, dat ik haar 's morgens was tegengekomen op de zoldertrap, de zware teil met

[pagina 33]
[p. 33]

water dragende, waarin ik me gewasschen had.

O, Jo had gelijk, dat ze me uitlachte, dat ze me in mijn gezicht bespotte! Ik was een zelfzuchtig spook.

Maar ik wilde me beteren! Stilletjes sloop ik naar boven met een kaars. Uit het wolmandje had ik de wol genomen, ook een groote stopnaald. Ik schaamde me voor Jo en voor Martha, dat ik door mijn luiheid nu een gedragen kous moest stoppen. Ik wou er nog mee klaar zijn voor ze boven kwamen. Haastig trok ik mijn knooplaars uit, die met een bons neerviel op den grond.

Hemel, wat was dat een gat geworden! Ik schrok er van. Verbeeld je dat er eens iets met me gebeurd was, en dat Rina Wannink dat gat gezien had! Of verbeeld je, dat ze me nu eens zagen, zooals ik daar zat bij het schamele licht van de dunne kaars, gebogen over een kous, nog lauwwarm van mijn voet. Ze moesten het eens weten, dat dezelfde hand, die nog maar enkele uren geleden met waardige achteloosheid een trosje druiven nam van hun dessert, nu overhaast door een groven hiel een dikke stopnaald joeg.

Maar ze zullen het niet weten. Zulke dingen vertel je niet aan een ander, zelfs niet aan je beste vriendin.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken