Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelenToon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.71 MB)

Scans (8.05 MB)

XML (1.54 MB)

tekstbestand






Editeurs

P.N. van Eyck

P. Minderaa



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen

(1947)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 903]
[p. 903]

Mevrouw Morgenstond heldhaftig

‘Kijk! kijk!’, floot in mijn oor de sissende verontwaardiging van mevrouw Van den Wijngaerde, dewelke mij, zeer tegen mijn wensch, tot vertrouweling gekozen had. Ik keek. Ons beider blikken moesten, aan dit late en verlaten terras noodzakelijk dezelfde horizontlijn vinden: den glanzigen rand van eene rij marmeren herbergtafeltjes, met, hier en daar, als een kristallen bastion, het toevallige rijzen van een bierglas, en aan beide zijden, tot afsluiting, het giftige groen van een bol-laurier uit de cafézaal zuur belicht. Dijk en zee lasschen zich achter en onder dezen gezichtseinder aan; men zag ze niet; het liet rechtstreeksche confrontatie toe, daarenboven, met den nachtelijken Augustushemel.

Ik keek naar dien hemel: ik ben sterrenkundige. Mevrouw Morgenstond, die tusschen mevrouw en den heer Van den Wijngaerde inzat, maar een ietsje dichter bij den heer, met hare zwartglinsterende kreeftoogen, eveneens, dewijl ze dichteres is. Mevrouw Morgenstond: hoe ze eigenlijk heet, weet niemand. Hare romans onderteekent zij: Rosa Sempiterna, en het is de naam dien ze draagt voor de geheele wereld. Alleen niet voor mijne vrienden Van den Wijngaerde en voor mij die haar, reeds bij onze eerste ontmoeting in deze kleine badplaats,

[pagina 904]
[p. 904]

Mevrouw Morgenstond hebben gedoopt, vanwege het ontzettend getal gouden tanden, die haar mond maken als tot een roovershol, tusschen het zwarte rouge der lippen en - glinsterende dwarsbalk - de schilferige muren van haar ruim vijftigjarig wangenpaar. Die bijnaam is dus een onschuldig grapje van ons; het heeft ons hartelijk doen lachen.

Mevrouw Morgenstond en ik dan zagen, boven de krijtlijn der herbergtafeltjes, den sterrenhemel aan. Fluisterend toegezongen door de adem-zware zee, stond twinkelend de wagen van David overfloerst met het wemelende diamantstof van den schuinen Melkweg. De Stier doorboorde de westelijke duisternissen; in het Oosten popelde het klare hart van Andromeda, in het zenith teekende de Zwaan haar kruis. Ik verzwijg u niet, dat ik, bij dit schouwspel, als steeds diep ontroerd was.

Maar met een ruk aan mijne linkermouw trok mevrouw Van den Wijngaerde mijne blikken van hoogboven, naar laag-onder onze einderslijn.

‘Kijk! kijk!’, herhaalde zij nijdig. Ik moest een tijdje zoeken, vóór ik de werkelijkheid aanschouwen ging. Zij viel niet te verbloemen: op de blank-verlichte tegels rond het terras zag ik, dicht aaneen gerijd en met wrikkelende bewegingtjes, vier schoenen staan, een witte, een zwarte, een witte, een zwarte. De natuurlijke orde ware geweest: twee witte, een behoorlijke tusschenruimte, twee zwarte. Ook mij werd het dan duidelijk; het vermoeden van mevrouw Van den Wijngaerde had den heer Van den Wijngaerde betooverd en veroverd.

Deze, die afdeelingsoverste is in het ministerie van oeconomische zaken, zat, onder zijn dun vlokzijden haar,

[pagina 905]
[p. 905]

gedwee te zuigen aan zijn eeuwigdurende sigaar, terwijl smachtende blikken reisden tusschen hem en den hoogen Pegasus, de felfonkelende ster.

‘Het is niet mogelijk!’ fluisterde ik moedig-vergelijkend mevrouw Van den Wijngaerde toe.

Zij haalde hare scherpe schouders op.

‘Neen, en die voeten dan?’ vroeg ze smalend.

Ik ken haar galachtigen aard, met de gevolgen. Ik kromp ineen, eenigszins: ik vreesde, in de klam-nachtelijke stilte, haar uitspattende lijfspreuk: ‘Ik zal mij wreken.’ Met de dringende bezorgdheid, haar te kalmeeren, drukte ik furtief en onder de tafel hare hand. Toen zag zij me plots en doordringend aan. Zij sprak grollend: ‘Gij moet mij wreken!’...

- Het vlugge verloop van heel dit tooneeltje maakte te langer den tragen nacht. Ik sliep niet veel, en licht; telkens schoot ik wakker, als een vuurpijl die weêr verzinkt in een vadsig-bewogen moeras. Ik probeerde te denken: mijne gedachten waren keitjes in een onbestemd gevoel van wroeging om een te veel en een te weinig.

Heel vroeg kwam ik bekommerd naar beneden voor het ontbijt. Reeds zat, rechtop, mevrouw Van den Wijngaerde hare broodjes te smeren uit een nijdig mes. Ik kon wel vermoeden dat ik er niet goed zou uitzien. Het deed mij nochtans eenige pijn, haar schetterend te hooren zegevieren: ‘Ha-ha! Ik wist wel dat ik mij in u had vergist, dat ik op u niet rekenen kon! Gelukkig weet ik me-zelf te behelpen, en Albert...’

Iederen avond zit ik met dien goeden Albert, haar man, aan hetzelfde cafétafeltje. Hij zuigt aan zijn

[pagina 906]
[p. 906]

eindje sigaar. Hij speelt genoegelijk en stil domino, als een heel-voorzichtige piano. Hij wrijft in zijn droge handen als hij wint. Arme Albert...

Ik aarzelde een oogenblik. - Hoe hem te verdedigen.

Mevrouw van den Wijngaerde liet er mij trouwens den tijd niet toe. Zij rolde haar servet op. Zij groette mij nauwelijks. Tot mijn groote verwondering zag ik haar met de innemendste vriendelijkheid mevrouw Morgenstond te gemoet treden, en haar mede sleepen naar een afgelegen hoek der diepe zaal..

Van die verbazende vriendelijkheid heb ik dienzelfden avond nog de voor mij bedremmelende verklaring gehad. Ik moet zeggen dat ik heel den dag Albert, zijne vrouw en mevrouw Morgenstond, onder voorwendsel van een bezoek aan vrienden in de omstreken, had ontweken. De dagelijksche ontmoeting aan het avondterras vóór de zee, kon ik echter moeilijk ontgaan. Ik vond er ditmaal mevrouw Morgenstond alleen: bijna eene verademing. Wij spraken samen over het weer en over de schaarsche badgasten. Daarna over de sterren: op een paar vergissingen na deed mevrouw Morgenstond het deskundig, en weldra met gloed. Stilaan was haar stoel dichter bij den mijne komen schuiven. Zij wees in den hooge, met haar blanken, vetten arm, leunde daarbij naar mij toe, zoodat ik hare warmte gewaar werd aan mijn arm en aan mijn been. Ik schrok, toen ik ook haar voet voelde wrijven aan den mijne.

En nu gebeurde het. Mevrouw Morgenstond nam, na eene pauze, eene diepe en dorstige stem aan. Zij sprak:

‘Mijn vriend, ik weet alles. Mevrouw Van den Wijngaerde heeft mij alles veropenbaard, en... de schalen zijn

[pagina 907]
[p. 907]

van mijne oogen gevallen. Waarom dan ook niet gesproken? Ik verdwaalde in den tuin der distelen; ik had mijn vertrouwen geschonken aan iemand, die zijne eigene vrouw bedriegt met kamermeisjes: zijn vrouw heeft het me zelf verteld. Gij, intusschen; gij, die geen vrouw hebt die U vertroosten komt; gij, de eenzame, die diep in uw hart de liefde begraaft voor het wezen, het eenige wellicht, die u begrijpen zou, gij...’

Zij had mijn arm in beide hare heete handen geschroefd. Zij blies in mijn oor als een typhon. Zij vervolgde:

‘Ik weet alles: mevrouw Van den Wijngaerde heeft in uwe plaats gesproken. Ik, ik offer mij aan u op al zijt gij niet de gedroomde liefde, ik zal de moeder zijn, de zuster, de vrouw en de minnares; ik zal...’

Maar op dat oogenblik klonk uit de cafézaal achter ons een luidgalmende lach, die luidde in dubbele toonschaal.

‘Copernicus! Copernicus verliefd!’

Ik moest mij niet omkeeren om te weten wie aldus met mij den spot dreef.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken