Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelenToon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.71 MB)

Scans (8.05 MB)

XML (1.54 MB)

tekstbestand






Editeurs

P.N. van Eyck

P. Minderaa



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen

(1947)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 913]
[p. 913]

De moord

De man zei:

- ‘Ik zal alvast vanavond vertrekken, met den trein van negen uur. Ik zal in de stad overnachten. Anders ben ik morgen te laat op de markt.’

Zij antwoordde:

- ‘Ik weet het wel. Gij doet het immers iedere week.’

Doch hij, eenigszins aarzelend:

- ‘Ja maar, ik wilde maar zeggen... En 's avonds zal ik terug zijn op den gewonen tijd.’

Hij boog over zijne pakken, die hij aan het maken was: onder de dansende oliepit, zijne zware gestalte in den breeden kiel, zijn hangende kop, zijne verschikkende armen, en, schuin naast hem, zijn dikke schaduw die bewoog over de blankheid der stukken lijnwaad, waar hij ze bond in het geruite doek. Zij bezag zijn krommen rug met achterdocht: waarom had hij dat gezegd? Iedere week immers was het hetzelfde: de avondtrein nemen naar Kortrijk, voor de markt waar hij om zes uur zijn kraam opsloeg en waar de vroegste klanten de beste waren. Hij was niet veel spraaks. Waarom sprak hij ditmaal?

Hij rechtte zich. Hij stapelde de drie rechthoekige pakken op elkander, en bond ze samen met een touw.

[pagina 914]
[p. 914]

Hij leunde er zijn blinkenden meetstok tegenaan. Daarna ging hij naar den kachel en vulde zijn blikken pul met heete koffie. Hij borg ze onder zijn kiel, in zijn jaszak.

- ‘Hier, uwe boterhammen,’ zei ze.

Hij wachtte een tijdje. Dan:

- ‘Geef maar hier’, zei hij eenigszins wrevelig, en stak het pakje in den anderen zak van zijn jas.

Zij zag wel dat hij niet was als de andere keeren.

- ‘Ik zal u helpen’, sprak zij. Hij antwoordde met een gebrom. Hij lei den meetstok op zijne linkerschouder. Zij hief strak de pakken lijnwaad op, en schikte ze scheef op den stok. Dan, zonder een ‘danke’, zonder een ‘goeden avond’ ging hij heen op zijne breede schoenen. Niet langs de voordeur: langs de achterdeur.

- ‘Waarom gaat hij langs de achterdeur weg?’ vroeg zijne vrouw zich af. ‘Hij is dat niet gewoon.’ En zij dacht verder:

- ‘Hij doet niets als naar gewoonte, vanavond.’

Maar ongerust was zij eigenlijk niet. Ook zij ging nu haar koffie inschenken. Zij sneed hare boterhammen af, die zij smeerde. Aan den hoek van de tafel gezeten, doopte zij haar brood en at langzaam, telkens een grooten hap die zij dan matelijk kauwde. Zij dacht: ‘Wat mag dat zijn met hem? Zou hij iets weten? Het is nu vijf jaar dat ik verkeer met Evarist. Iedereen weet het. 't Is allang dat hij het ook moet weten. En tot nu toe heeft hij niets gezeid... Waarom zou hij ineens jaloersch zijn? Evarist komt hier als hij weggaat naar Kortrijk. Hij kan toch wel denken dat ik niet alleen blijf als hij weg is. En dan, weet ik wat hij-zelf uitsteekt als hij naar Kortrijk gaat? Ik vraag hem niets, ik!’

[pagina 915]
[p. 915]

Zij zat een oogenblik te soezen. Toen stond zij op en schonk zich eene nieuwe kop koffie in. Zij zonk weêr in gedachten:

- ‘Hij zou toch niets doen. Hij zou niets durven doen. Hij is toch maar een marskramer, en Evarist is een boer met vier paarden en tien koeien. Zij hebben eens gevochten om mij, toen wij pas getrouwd waren. En hij heeft troef gekregen, dat hij er twee dagen meê in zijn bed heeft gelegen. Ik moet er nog om lachen. Dan heb ik Evarist genomen. Hij moest maar zoo niet drinken, de andere. En 't is een tuischer die al ons geld verspeelt. 'k Zou wel eens willen zien, wat hij te zeggen heeft!’

Zij haalde hare schouders op, keek naar de klok die matelijk knersend jankte in hare kas.

‘'t Is ure’, zei ze half-luid. Zij borg brood en vet in de schapraai en veegde de kruimels met hare linkerhand in den palm van hare rechte. Zij ging vóor het bespatte spiegeltje staan en streek met speeksel over haar gescheiden haren. Toen nam zij het olielampje, en slofte de vier treden op naar de voutkamer. Zij plaatste, als naar gewoonte, het licht op den vensterrichel. Zij zette zich neêr op den rand van het bed. Zij zuchtte even. Zij wachtte.

Zij wachtte niet lang. Beneden jammerde de klok tien uur, toen zij onder een zwaren stap grint hoorde kraken. Tevens ging een hond aan het grollen, die uitbarstte ineens in nijdig geblaf. Zij dacht: ‘Duc zal Evarist nooit gewend worden: 't is vervelend’. Maar zij verroerde niet in hare kleêren. Zooals altijd had zij de achterdeur op de klink gelaten, zonder den grendel.

[pagina 916]
[p. 916]

Zij hoorde Evarist met zijne grove stem ‘koest!’ brommen. De hond zweeg een wijle, terwijl de stappen naderden. Maar ineens hoorde zij iets, dat zij niet gewoon was te horen: een ketting die sleepte over den grond. ‘Wat is dàt nu?’ zei ze bij zich-zelf. Doch zij had geen langen tijd tot denken. Het geblaf klonk plots scherp als een noodkreet, terwijl Evarist, zonder te letten op de geburen, luidop vloekte. Zij hoorde, vlak onder den muur, een schop op den hollen balg van den hond. Deze jankte kort. Maar weldra rinkelde weêr de ketting, en het geblaf hapte een gil in de stilte. Toen ging een waarheid in haar op. Vóór hij wegging, had haar man den hond losgelaten.

Zij schrikte op. Zij ging door het vensterken kijken, maar het licht belette haar te zien. Zij blies de lamp uit, die walmde en stonk. Zij rukte het raam open. Zij fluisterde sissend: ‘Evarist!’ In het maanlicht zag zij wat gebeurde.

Met gestrekte armen probeerde de vent den grooten, gelen hond van zich af te houden. Zijne enorme vuisten hadden hem weten te vatten bij de huid van den buik, dien hij spande als een trommelvel. Het beest huilde pijnlijk. Met groote rukken sloeg het zijn romp vooruit, de witte tanden dreigend in den zwart-gapenden muil. Weldra hief Evarist het in de hoogte, zou het neêrploffen op den grond. Maar op dat oogenblik raakte een achterpoot verward in de horlogeketting; het gaf aan het dier een steunpunt; zijn kop stuikte vooruit; zijn open bek viel achteraan in den nek van den man; deze verloor erbij het evenwicht; men hoorde, als het ware, de scherpe, witte tanden in het harde vleesch.

[pagina 917]
[p. 917]

Evarist riep thans als een bezetene: ‘Marie, Marie, schiet erop, schiet erop!’

Marie was algauw uit hare verbijstering ontwaakt. Zij liep naar het schouwberd, waar het geweer hing van haar man. Zij haalde den haan over, mikte.

Thans hadden man en dier bij beurte de bovenhand. Nu eens reed Duc met krauwende pooten over den buik van den loggen boer; dan weêr wist Evarist hem te grijpen boven de voorpooten, rukte hem van zijn lijf af, probeerde hem ter zijde te duwen. Doch waar hij hem losliet om te grijpen naar de keel waar hij hem worgen zou, sprong de hond weêr recht, plofte met den breeden muil naar den strot, wroette met zijne tanden in de spieren.

Marie mikte, mikte maar, mikte telkens elders. Tot daar ineens een verschrikkelijke, een onmenschelijke kreet den nacht scheurde. Als dol, schoot zij. - Toen viel ineens een zeer groote stilte.

Marie had zich uit de vensterholte teruggetrokken. Zij dorst niet meer te kijken. Zij ging het geweer aan zijn spijker hangen. Zij zette zich neêr op haar bed.

Beneden hoorde zij niets meer, dan de hond die snuffelde en lepte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken